• No results found

De invloed van ouders op depressie bij alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van ouders op depressie bij alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Ouders op Depressie bij Alleenstaande en Begeleide Vluchtelingenkinderen Bachelorscriptie

Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Judith Pietersma 10539484 Zaandam, 29-01-2018 Begeleiding: Ernst Mulder

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

De invloed van ouders op depressie bij alleenstaande en begeleide

vluchtelingenkinderen 4

Depressie bij alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen 8

Ouders en depressie bij vluchtelingenkinderen 12

Conclusies en discussie 15

(3)

Abstract

In deze literatuurstudie is onderzocht wat de invloed is van ouders op de ontwikkeling van depressie bij vluchtelingenkinderen. Er is gekeken naar het verschil in depressie tussen alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen, en de rol van ouders op de ontwikkeling hiervan is onderzocht. Uit de resultaten bleek dat alleenstaande vluchtelingenkinderen

doorgaans meer depressieproblemen laten zien dan begeleide vluchtelingenkinderen. Wanneer ouders wel aanwezig waren kon dit een risicofactor of een protectieve factor zijn. Kinderen waarvan de ouders een ondersteunende rol speelden hadden minder depressieproblemen, terwijl kinderen van ouders die zelf emotionele problemen ervaarden meer

depressieproblemen lieten zien. Het is daarom wenselijk dat zowel vluchtelingenouders als vluchtelingenkinderen goede hulp krijgen en dat families zoveel mogelijk bij elkaar worden gehouden wanneer ze in veilige gebieden zijn aangekomen.

(4)

De Invloed van Ouders op Depressie bij Alleenstaande en Begeleide Vluchtelingenkinderen Vluchtelingen, asielzoekers, gelukszoekers: alle drie begrippen die zo oud zijn als de mensheid zelf. Vluchtte Mozes nog met de Israëlieten uit Egypte, tegenwoordig vluchten IS-slachtoffers uit Syrië en Irak. De afgelopen jaren is het aantal asielzoekers in Nederland enorm gegroeid door onder andere oorlogen in het Midden-Oosten en Afrika. In 2015 beleefde deze instroom een piek en kwamen er bijna 57.000 (geregistreerde) vluchtelingen ons land binnen (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016). Ruim 18.600 daarvan waren kinderen onder de 18 jaar.

Vluchtelingen maken veel traumatische gebeurtenissen mee, die al beginnen in het thuisland. Kinderen maken meestal dezelfde gebeurtenissen mee als hun ouders (Jabbar & Zaza, 2017). Het verlies van hun huis, hun sociale contacten, school en peers kan zorgen voor langdurige psychische problemen. Ook zijn kinderen vaak getuige van moord, verkrachting en mishandeling (Jabbar et al., 2017). Naast de trauma’s die kinderen thuis ervaren, zoals de dood van familieleden en vrienden, geweld en misbruik, krijgen ze tijdens hun vlucht te maken met traumatiserende gebeurtenissen (Derluyn & Broekaert, 2007). Deze gebeurtenissen kunnen leiden tot ernstige psychische of gedragsmatige problemen, zoals posttraumatische stressstoornis (PTSS) of depressie (Surander, 1998). Recent onderzoek naar vluchtelingenkinderen bevestigt dat deze vaak lijden aan internaliserende en emotionele problemen zoals PTSS, depressie en angst (El-Khani, Ulph, Peters & Calam, 2017).

Vooral kinderen die alleen reizen komen vaak in gevaarlijke en traumatische situaties terecht. Ze krijgen bijvoorbeeld te maken met smokkelaars of komen in een vluchtelingenkamp terecht. Deze kinderen moeten zichzelf zien te redden zonder de hulp van ouders of primaire verzorgers (Derluyn et al., 2007). Uit onderzoek van Bronstein, Montgomery en Ott (2013) blijkt dat een derde van de jongeren die zonder begeleiding van familie uit Afghanistan is gevlucht emotionele en gedragsproblemen ontwikkelt. Vluchtelingenkinderen onder de 18 jaar

(5)

die fysiek zijn gescheiden van hun ouders, door dood of andere oorzaken, worden alleenstaande vluchtelingenkinderen genoemd (Bean, Derluyn, Eurelings-Bontekoe, Broekaert & Spinhoven, 2007). Zij zijn in hun vlucht dus meestal onbegeleid en hebben geen steun van ouders of primaire verzorgers. Het aantal alleenstaande kinderen dat Nederland binnenkwam in 2015 was aanzienlijk; maar liefst 3700 kinderen tussen de 12 en 18 jaar waren alleenstaand (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016). De afwezigheid van ouders of primaire verzorgers kan een risicofactor zijn voor de ontwikkeling van emotionele en gedragsproblemen bij kinderen (Derluyn et al., 2007).

Familieleden, en in het bijzonder de ouders of primaire verzorgers, zijn belangrijk voor kinderen. De ouder-kind relatie is een unieke relatie, waarin de kinderen afhankelijk zijn van hun ouders om te overleven (Umberson & Chen, 1994). Een hechte relatie met de ouders zorgt ervoor dat kinderen in staat zijn om te gaan met stressvolle situaties en negatieve emoties (Out, Bakermans-Kranenburg & van IJzendoorn, 2009). Ook brengen ouders hun kinderen sociale vaardigheden en zelfbeeld bij (Umberson et al., 1994). De ouders zijn daarmee een grote protectieve factor voor kinderen die trauma’s meemaken. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat kinderen beter herstellen van trauma als ze worden ondersteund door hun primaire verzorgers (Measham, Guzder, Rousseau, Pacione, Blais-McPherson & Nadeau, 2014). Kinderen die tijdens het vluchtproces op hun ouders kunnen steunen of die snel na de migratie weer in contact komen met hun ouders vertonen minder psychische klachten dan kinderen die de reis alleen hebben moeten maken en ook in het land van aankomst niet herenigd kunnen worden met hun ouders (Surrander, 1998). Andere protectieve factoren zijn onder andere een sterk sociaal netwerk, omringd zijn door familie en vaardigheden van het kind om met traumatische ervaringen om te gaan. Steun van ouders en andere familieleden is dus een belangrijke buffer tegen de ontwikkeling van emotionele problemen (El-Khani et al., 2017). Volwassenen zijn

(6)

voor kinderen in een noodsituatie een veilige haven, zowel fysiek als emotioneel (Surander, 1998).

Vluchtelingenkinderen krijgen echter vaak te maken met de dood van ouders of andere familieleden (Derluyn et al., 2007). Het verlies van een of beide ouders is een traumatische gebeurtenis voor kinderen (Berg, Rostila & Hjern, 2016). Onderzoek van Berg, Rostila en Hjern (2016) toont aan dat kinderen die hun ouders verliezen een vergrote kans hebben op emotionele problemen als depressie. Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat kinderen waarvan de ouders niet-natuurlijk waren gestorven, dus door suïcide of een ongeluk, meer depressieve klachten vertoonden dan kinderen waarvan de ouders een natuurlijke dood waren gestorven. De dood van ouders is dus een risicofactor voor de ontwikkeling van depressie bij kinderen (Berg et al., 2016).

Volgens de DSM-5 moeten kinderen aan vijf symptomen van depressiviteit voldoen om een depressieve stoornis te hebben. Hieronder vallen onder andere een depressieve stemming, verminderde interesse en plezier, insomnia en moeheid (Rigter, 2013). Depressie wordt vaak gemeten met de Hopkins Symptom Checklist-37A of met zelfrapportagevragenlijsten. Ziaian, de Anstiss, Antoniou, Sawyer en Baghurst (2012) hebben onderzoek gedaan naar depressie bij vluchtelingenkinderen. Dit onderzoek is gedaan met 168 adolescenten en hun ouders. De adolescenten hadden de leeftijd van 13 tot en met 17 jaar. De participanten woonden in Australië en kwamen uit voormalig Joegoslavië, het Midden-Oosten, Afghanistan, Sudan en Liberia. In dit onderzoek participeerden ook ouders waarvan de kinderen niet waren gevlucht, maar zij zelf wel. De ouders van de adolescenten vulden een depressievragenlijst voor hun kinderen in, evenals de adolescenten zelf. Uit de resultaten bleek dat 9,5% van de adolescenten depressieve symptomen vertoonde (Ziaian et al., 2012). Dit is hoger dan het wereldwijde gemiddelde van jongeren tussen de 15 en 19 jaar, waar 3,8% van de jongeren depressieproblemen heeft (World Health Organization, 2017).

(7)

Vluchtelingenkinderen hebben dus een grote kans om depressieproblemen te ontwikkelen door de traumatische ervaringen die zij meemaken (Jabbar et al., 2017). Doordat alleenstaande vluchtelingen vaak te maken hebben gehad met de dood van hun ouders of primaire verzorgers of niet door hen worden ondersteund tijdens hun reis, is deze kans voor hen nog groter (Derluyn et al., 2007). Alleenstaande vluchtelingenkinderen krijgen namelijk niet alleen te maken met traumatische gebeurtenissen, zij moeten zich ook alleen zien te redden in het nieuwe land. Dit vereist een grote mate van onafhankelijkheid, vroeg volwassen worden en een enorme hoeveelheid resilience, veerkracht (Derluyn et al., 2007).

In dit onderzoek zal daarom gekeken worden naar het verschil in depressieve problemen tussen alleenstaande vluchtelingenkinderen en begeleide vluchtelingenkinderen en de invloed die ouders hebben op de ontwikkeling van depressie. De onderzoeksvraag luidt: “Wat is de invloed van ouders op de ontwikkeling van depressie bij alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen tussen 12 en 18 jaar?” Er is gekozen voor een onderzoeksgroep in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar omdat dit de grootste groep is die zonder begeleiding vlucht. Bovendien zijn de kenmerken van basisschoolkinderen en adolescenten op veel punten anders als het gaat om depressiviteit. Adolescenten die depressief zijn kennen een breder scala aan symptomen, waaronder geringe activiteit, piekeren, verminderde slaap- en eetlust en sombere toekomstverwachtingen (Rigter, 2013). Ook komt depressie doorgaans vaker voor bij adolescenten dan bij jonge kinderen, vooral bij meisjes. Verklaringen hiervoor kunnen zijn dat adolescenten last hebben van emotiewisselingen door hormonen en doordat ze meer stress ervaren omtrent hun sociale ontwikkeling (Lightfoot, Cole & Cole, 2013). Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zal eerst worden ingegaan op het verschil in ontwikkeling van depressie bij alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen. Vervolgens zal gekeken worden naar de invloed van ouders op de ontwikkeling van depressie bij

(8)

vluchtelingenkinderen. In de laatste paragraaf zal er een conclusie worden getrokken en zal de onderzoeksvraag worden beantwoord. Tot slot zal een discussie volgen.

Depressie bij alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen

Er is veel onderzoek gedaan naar alleenstaande vluchtelingenkinderen en de emotionele problemen die zij kunnen ontwikkelen. Het onderzoek van Bean en collega’s (2007) vergeleek de mate van emotionele problemen bij alleenstaande vluchtelingenkinderen en vluchtelingenkinderen die met hun ouders waren gevlucht. Als controlegroep gebruikten zij een groep Nederlandse kinderen van dezelfde leeftijd. Aan het onderzoek deden 920 alleenstaande vluchtelingenkinderen (12 tot 18 jaar), 1059 Nederlandse kinderen (12 tot 18 jaar) en 1294 niet-alleenstaande vluchtelingenkinderen (13 tot 18 jaar) mee. De niet-alleenstaande kinderen kwamen in totaal uit 48 verschillende landen, waarvan de meesten uit Sierra Leone, Angola en China. De niet-alleenstaande vluchtelingenkinderen woonden in België en kwamen in totaal uit 111 verschillende landen. De meesten kwamen uit Marokko, Ghana en Turkije. Er werd gebruik gemaakt van zelfrapportage door middel van vragenlijsten. Voor het meten van angst en depressie werd de Hopkins Symptom Checklist-37A gebruikt. Voor het meten van stressvolle gebeurtenissen werd de Stressfull Life Events-vragenlijst gebruikt. Uit de resultaten bleek dat de groep alleenstaande vluchtelingenkinderen significant hoger scoorde op depressie dan de andere twee groepen. Ook scoorden alleenstaande vluchtelingenkinderen hoger op de Stressfull Life Events-vragenlijst. Dit betekent dat zij meer te maken hadden gehad met stressvolle gebeurtenissen dan de andere groepen, waaronder gescheiden worden van geliefden en ouders. Uit de vergelijking tussen deze twee vragenlijsten kwam tevens naar voren dat de stressvolle gebeurtenissen een robuuste voorspeller waren voor de mate van emotionele problemen, waaronder depressie. Concluderend zou kunnen worden gesteld dat de afwezigheid van ouders zorgt voor een groter risico op stressvolle gebeurtenissen, waardoor alleenstaande vluchtelingenkinderen hoger scoren op emotionele problemen (Bean et al., 2007).

(9)

Ook Derluyn, Mels en Broekaert (2009) hebben onderzoek gedaan naar mentale gezondheidsproblemen bij alleenstaande vluchtelingenkinderen in vergelijking met vluchtelingenkinderen die leefden met een of beide ouders. Het onderzoek werd uitgevoerd in België onder 1294 vluchtelingenkinderen, waarvan er 124 alleenstaand waren. 650 kinderen woonden samen met beide ouders en 399 kinderen woonden met hun moeder of met hun vader. De kinderen waren tussen de 11 en 18 jaar oud en kwamen vooral uit Marokko, Ghana en Turkije. Zij vulden voor het onderzoek drie zelf-rapporterende vragenlijsten in: de Hopkins Symptom Checklist-37 for Adolescents (voor het meten van angst en depressie), de Stressful Life Events (voor het in kaart brengen van traumatische gebeurtenissen) en de Reactions of Adolescents to Traumatic Stress (voor het in kaart brengen van de prevalentie van posttraumatische stresssymptomen). Uit de resultaten bleek ten eerste dat kinderen die alleen nog met hun moeder waren meer traumatische gebeurtenissen hadden meegemaakt dan kinderen die beide ouders hadden. Alleenstaande vluchtelingen scoorden op alle traumatische gebeurtenissen het hoogst vergeleken met kinderen met één en twee ouders. Dit betekent dat alleenstaande vluchtelingen meer traumatische gebeurtenissen hadden meegemaakt dan de andere twee groepen. Als we in detail kijken naar de Stressfull Life Events vragenlijst, zien we ten eerste dat 72,9% van de alleenstaande kinderen tegen hun wil is gescheiden van familieleden. Van de kinderen die beide ouders nog hebben is dit 14%. Ten tweede heeft bijna 80% van de alleenstaande kinderen de dood van een geliefde meegemaakt. Van de kinderen met beide ouders is dit 52%. Ten derde werd gevonden dat kinderen die gescheiden waren van een of beide ouders significant hogere depressiescores en andere mentale gezondheidsproblemen lieten zien. Concluderend kan ook hier worden gesteld dat kinderen die gescheiden zijn van beide ouders meer traumatische gebeurtenissen meemaken, wat samenhangt met meer depressie en andere mentale gezondheidsproblemen. Er kan echter niet worden gesteld dat dit een causaal verband is (Derluyn et al., 2009).

(10)

Een derde onderzoek van Hodes, Jagdev, Chandra en Cunnif (2008) heeft gekeken naar het emotionele welbevinden bij alleenstaande vluchtelingen in vergelijking met begeleide vluchtelingenkinderen. Zij keken naar oorlogstrauma, posttraumatische stress en depressie. Aan het onderzoek deden 78 alleenstaande vluchtelingen en 35 begeleide kinderen mee tussen de 13 en 18 jaar die in Londen verbleven. De meeste kinderen kwamen uit de Balkan en Afrika. Oorlogstrauma werd gemeten met de Harvard Trauma Questionnaire (HTQ), posttraumatische stress werd gemeten met de Impact of Event Scale self-report questionnaires (IES) en depressie werd gemeten met de Birleson Depression Self-Rating Scale (BDSR). Ook werd er gecontroleerd voor achtergrondvariabelen als leeftijd, gender en land van herkomst. Uit de resultaten bleek ten eerste dat alleenstaande vluchtelingenkinderen significant meer traumatische gebeurtenissen hadden meegemaakt in de oorlog dan de begeleide vluchtelingenkinderen. 72,4% van de alleenstaande vluchtelingen had te maken gehad met gedwongen scheiding van familieleden. Van de begeleide kinderen was dit 5,9%. Ten tweede bleek uit de resultaten dat alleenstaande vluchtelingenkinderen een grotere kans op posttraumatische stressstoornis hadden. Ten derde kwam uit de resultaten naar voren dat alleenstaande vluchtelingenkinderen meer traumatische gebeurtenissen hadden meegemaakt dan kinderen die met één of beide ouders woonden. Tot slot werd hier, anders dan in bovenstaande onderzoeken, geen significant verschil gevonden in depressieproblemen tussen alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen. Concluderend kan worden gesteld dat alleenstaande vluchtelingenkinderen meer aan oorlogstrauma en verlies van familieleden waren blootgesteld dan hun begeleide leeftijdsgenoten. Ook hadden alleenstaande vluchtelingenkinderen een grotere kans om posttraumatische stressstoornis te ontwikkelen. Ten slotte werd er geen verschil gevonden in depressieproblemen tussen alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen (Hodes et al., 2008).

(11)

Seglem, Oppedal en Raeder (2011) hebben, in tegenstelling tot bovenstaande onderzoeken, geen vergelijking gemaakt tussen alleenstaande en niet-alleenstaande vluchtelingenkinderen. Zij hebben enkel gekeken naar depressieve symptomen bij alleenstaande vluchtelingenkinderen. In totaal zijn 414 adolescenten meegenomen in het onderzoek, die verbleven in Noorwegen. De meesten kwamen uit Afghanistan, Somalië, Sri Lanka en Irak. De gemiddelde verblijftijd in Noorwegen was 3,4 jaar. Depressie werd gemeten met de Center for Epidemiologic Studies-Depression scale (CES-D). Om depressie goed te kunnen meten moest er gecontroleerd worden voor posttraumatische stresssymptomen. Participanten kregen in het kader daarvan twee vragen voorgelegd: 1) Heb je nog steeds verontrustende herinneringen aan oorlogservaringen? En 2) Heb je hier nog steeds nachtmerries over? Beide vragen zijn items die volgens de DSM-IV cruciaal zijn voor een posttraumatische stressstoornis. Verder werden voor demografische gegevens zoals leeftijd, sekse en land van herkomst gecontroleerd. Tot slot werd gecontroleerd voor omgevingsfactoren, zoals sociaaleconomische status en de buurt waarin de vluchtelingen woonden. Uit de resultaten bleek ten eerste dat er aanzienlijk hoog was gescoord op de depressievragenlijst CES-D, in vergelijking met gemiddelde scores. Een klein effect werd gevonden in de mate van depressie tussen vluchtelingen die met familie woonden en vluchtelingen die zonder familie woonden. Vluchtelingen die familie hadden vertoonden minder depressieve symptomen. Verder werd gevonden dat er een positief verband bestond tussen posttraumatische stresssymptomen door traumatische ervaringen in de oorlog en de mate van depressie. Tevens kon worden gesteld dat de meeste predictoren van depressie te maken hadden met de individuele factoren, zoals leeftijd, sekse en leefomstandigheden. Concluderend kan worden gesteld dat alleenstaande vluchtelingenkinderen te maken hebben met een hoge mate van depressiviteit, zelfs wanneer ze een aantal jaar in een nieuw, veilig land wonen (Seglem et al., 2011).

(12)

Wanneer bovenstaande onderzoeken worden samengenomen kan worden gesteld dat alleenstaande vluchtelingenkinderen ten eerste meer traumatische gebeurtenissen meemaken dan begeleide vluchtelingenkinderen. Daarnaast scoren alleenstaande vluchtelingenkinderen in de meeste onderzoeken hoger op depressiviteit dan kinderen die met hun ouders zijn gevlucht. Dit is echter niet altijd het geval. Het is niet duidelijk of het verhoogde risico op traumatische gebeurtenissen wanneer kinderen alleen vluchten de oorzaak is van depressie.

Ouders en depressie bij vluchtelingenkinderen

In bovenstaande onderzoeken is te zien dat alleenstaande vluchtelingenkinderen vaak een hogere mate van depressie ontwikkelen dan begeleide vluchtelingenkinderen. In deze paragraaf zullen onderzoeken worden aangehaald die de rol van ouders op de ontwikkeling van depressie onderzoeken. Wanneer is de aanwezigheid van de ouders een protectieve factor en wanneer is het wellicht een risicofactor?

Reed, Fazel, Jones, Panter-Brick en Stein (2012) hebben onderzoek gedaan naar de protectieve en risicofactoren die invloed hebben op de mentale gezondheid van vluchtelingenkinderen. Dit was een meta-analyse, waarbij in totaal 44 empirische studies zijn aangehaald. Deze studies deden onderzoek naar vluchtelingenkinderen en asielzoekers onder de 18 jaar of met een gemiddelde leeftijd van 18 jaar. De onderzoeksgroepen bestonden uit kinderen uit het Midden-Oosten, Afrika, Oost-Europa en Azië. Uit de onderzoeken konden gegevens worden gehaald over risico- en protectieve factoren op het gebied van individuele en sociale factoren, zoals blootstelling aan geweld, psychologische of ontwikkelingsstoornissen en de rol van familie en de gemeenschap. Ook waren de studies geselecteerd op onderzoek naar emotionele problemen, die werden onderverdeeld in depressie, angst en PTSS. Ten eerste werd gevonden dat vluchtelingenkinderen in de meeste onderzoeken meer emotionele problemen als depressie, angst en PTSS hadden dan niet-vluchtelingenkinderen (Reed et al., 2012). Onderzoek naar vluchtelingenkinderen in een kamp in zuid Darfur, Sudan, vond dat 38% van de kinderen

(13)

depressieve symptomen vertoonde. Ander onderzoek naar Sudanese vluchtelingenkinderen in Uganda wees uit dat zij significant meer depressieproblemen vertoonden dan de lokale kinderen. Ook in Westerse landen als Canada hadden vluchtelingenkinderen significant meer depressieproblemen. In twee studies naar alleenstaande vluchtelingenkinderen kwam naar voren dat 50% kampte met emotionele problemen. Uit de resultaten bleek ten tweede dat gezinsfactoren een grote rol spelen bij de mentale gezondheid van vluchtelingenkinderen. Vluchtelingenkinderen vertoonden minder depressieve symptomen wanneer het gezin hecht was, er ouderlijke steun was en er duidelijke regels werden gesteld. Ouders die zelf emotionele problemen hadden bleken een belangrijke risicofactor voor het emotioneel welbevinden van het kind. Wanneer ouders zelf traumatische ervaringen meemaakten, zoals mishandeld worden of vermist raken, had dit een negatieve invloed op depressie bij het kind. Dit kan verklaard worden doordat ouders door deze gebeurtenissen zelf meer emotionele problemen hadden (Reed et al., 2012). Uit deze meta-analyse blijkt dus dat ouderlijke factoren samenhangen met depressiesymptomen bij het kind. Ook vertoonden vluchtelingenkinderen significant meer depressiesymptomen dan de lokale bevolking. Protectieve factoren zijn hier steun vanuit het gezin en risicofactoren zijn emotionele problemen van de ouders.

Ook Zwi en collega’s (2017) deden onderzoek naar protectieve factoren bij vluchtelingenkinderen op het gebied van mentale gezondheid. Dit onderzoek toonde aan dat de aanwezigheid van de vader een protectieve factor kan zijn voor het emotionele welbevinden van vluchtelingenkinderen. Dit longitudinale onderzoek naar het tweede en derde jaar dat de gevluchte kinderen in Australië verbleven werd gedaan met 43 kinderen tussen de 4 en 15 jaar. Het emotionele welbevinden werd gemeten met de Strengths and Difficulties Questionaire (SDQ). Protectieve factoren voor het emotioneel welbevinden werden gemeten met interviews en met de Social Readjustment Rating Scale (SRRS). Uit de resultaten bleek dat kinderen waarvan de vader afwezig was in het tweede en derde jaar, hoger scoorden op emotionele

(14)

problemen dan kinderen waarvan de vader aanwezig was. Ook bleek de aanwezigheid van de vader een belangrijke protectieve factor tijdens de aankomst in het nieuwe land. Mogelijk heeft dit te maken met andere protectieve factoren die werden gevonden, zoals een stabiel huwelijk tussen de ouders, een goed inkomen en familie cohesie (Zwi et al., 2017).

Naast de aanwezigheid van de vader blijkt uit ander onderzoek dat de communicatie van ouders naar hun kinderen invloed heeft op het emotioneel welbevinden bij kinderen. Kinderen van ouders die kalm reageren op traumatische gebeurtenissen voelen zich eerder beschermd en veilig en zullen minder stress ervaren (Jabbar et al., 2017). Uit ditzelfde onderzoek van Jabbar en Zaza (2017) kwam naar voren dat depressie bij moeders samenhing met depressie en trauma bij kinderen. Het onderzoek werd uitgevoerd bij 12 Irakese kinderen (7 tot 14 jaar) die in Jordanië verbleven en waren gevlucht voor IS. Doordat de opvangorganisatie geen persoonsgegevens wilde vrijgeven, is de werving van de participanten van mond tot mond gegaan. Aan het onderzoek deden ook de moeders van de kinderen mee. Voor het onderzoek zijn vier vragenlijsten en een observatie gebruikt. Drie van de vragenlijsten gingen over depressie, een van de vragenlijsten ging over posttraumatische stressoren. Uit de resultaten bleek tevens dat de meeste kinderen kampten met milde of ernstige depressieproblemen. Ook bleek dat veel moeders nauwelijks activiteiten buitenshuis deden en de helft rapporteerde zichtbaar gestrest te zijn in het bijzijn van haar kinderen. Daaruit komt voort dat de symptomen die ouders vertonen omtrent depressie invloed hebben op de mate waarin kinderen hun oorlogstrauma’s kunnen verwerken. Concluderend kan worden gesteld dat de invloed die ouders hebben op het emotioneel welbevinden van hun kinderen zowel positief als negatief kan zijn. De coping mechanismen van vluchtelingenouders kunnen dus een protectieve of risicofactor zijn voor de ontwikkeling van depressie bij hun kinderen.

Ander onderzoek bevestigt deze bevinding. Uit het artikel van El-Khani en collega’s (2017) blijkt dat de mentale gezondheid en de manier waarop ouders omgaan met traumatische

(15)

gebeurtenissen significant gerelateerd is aan dat van hun kinderen. Dit kwalitatieve onderzoek is uitgevoerd onder 27 Syrische en Turkse moeders (22 tot 45 jaar). De participerende moeders kampten allemaal met stress, trauma en moeite om zich aan te passen aan de nieuwe omgeving. Ze rapporteerden onder andere dat hun kinderen vaak verdrietig en ‘down’ waren. Het welbevinden van de moeder was dus significant gerelateerd aan het welbevinden en de mate van depressie van de kinderen (El-Khani et al., 2017). Ook onderzoek naar Noord-Koreaanse vluchtelingen laat zien dat de familie een belangrijke factor is in de ontwikkeling van depressie bij kinderen (Emery, Yun Lee & Kang, 2015). Dit onderzoek werd uitgevoerd onder 82 adolescenten tussen de 15 en 25 jaar die zelf waren gevlucht (N = 39) of waarvan de moeder was gevlucht (N = 43). De vluchtelingen verbleven allemaal in China. Depressie werd gemeten met de Center for Epidemiological Studies Depression Scale (CES-D). Uit de resultaten bleek dat Noord-Koreaanse vluchtelingenkinderen significant hoger scoorden op deze depressievragenlijst dan hun peers in Zuid-Korea. Ook bleek er een significant negatieve correlatie te bestaan tussen gehechtheid en depressie. Adolescenten die een minder goede gehechtheid hadden met hun ouders hadden meer kans op depressie. Tot slot werd gevonden dat een goede cohesie binnen de familie correleerde met een lagere kans op depressie bij adolescenten (Emery et al., 2015).

Samenvattend kan worden gesteld dat uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat vluchtelingenouders invloed hebben op de mate van depressie van hun kinderen. De manier waarop ouders omgaan met hun eigen traumatische ervaringen kan zowel een beschermende als risicofactor zijn. Protectieve factoren zijn onder andere goede communicatie, goede gehechtheid, familiecohesie, ouderlijke support en de aanwezigheid van de vader. Depressie, trauma en stress bij de ouders hebben een negatieve invloed op het emotionele welbevinden van vluchtelingenkinderen.

(16)

Het doel van deze studie was om te onderzoeken in hoeverre de ouders invloed hebben op de ontwikkeling van depressie bij alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen. Hiervoor is gekeken naar het verschil in depressiesymptomen tussen alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen, en de rol van ouders op de ontwikkeling van depressiesymptomen. Uit de onderzoeken die zijn aangehaald om deze vraag te beantwoorden kan geconcludeerd worden dat ouders een grote invloed hebben op de ontwikkeling van depressie bij vluchtelingenkinderen. Kinderen die alleenstaand waren en dus geen steun hadden van hun ouders, vertoonden in de meeste onderzoeken meer depressieve symptomen dan niet-alleenstaande kinderen (Bean et al., 2007; Derluyn et al., 2009; Seglem et al., 2011). Wanneer ouders wel aanwezig waren, konden deze zowel een positief als negatief effect hebben op de ontwikkeling van depressie bij hun kinderen. Depressie, trauma en stress van de ouders bleken een negatieve invloed te hebben op deze ontwikkeling. Goede communicatie, een goede gehechtheid, familiecohesie, ouderlijke support en de aanwezigheid van de vader bleken protectieve factoren te zijn. Ook als ouders aanwezig zijn tijdens de reis naar een veilig land, kunnen hun eigen problemen er dus voor zorgen dat hun kinderen depressieve symptomen ontwikkelen. De ouderlijke steun is bij vluchtelingenkinderen zeer belangrijk.

Er kan een aantal verklaringen worden gegeven voor de uitkomsten van de onderzoeken. Ten eerste kan uit de beschreven onderzoeken worden geconcludeerd dat ouders een grote invloed hebben op het welbevinden en de ontwikkeling van depressie van hun kinderen. Deze invloed kan zowel positief als negatief zijn. Vooral in oorlogssituaties is het van belang dat ouders zich stabiel en beschermend opstellen tegenover hun kinderen. Goede communicatie is een protectieve factor voor het ontwikkelen van psychische problemen bij kinderen (Jabbar et al., 2017), evenals gehechtheid, familiecohesie, ouderlijke support en de aanwezigheid van de vader (Emery et al., 2015; Reed et al., 2012; Zwi et al., 2017). Depressie, trauma en stress bij de ouders zijn echter risicofactoren voor het ontwikkelen van psychische problemen bij

(17)

kinderen (El-Khani et al., 2017; Jabbar et al., 2017). Door het missen van steun door ouders tijdens het vluchtproces hebben kinderen een grotere kans om traumatische gebeurtenissen mee te maken (Seglem et al., 2011). Traumatische gebeurtenissen hangen, zoals hierboven beschreven, samen met het ontwikkelen van depressie bij vluchtelingenkinderen. Het is echter niet duidelijk of traumatische gebeurtenissen daadwerkelijk een oorzaak zijn van de verhoogde depressiviteit bij alleenstaande vluchtelingenkinderen (Bean et al., 2007; Derluyn et al., 2009; Hodes et al., 2008).

Ten tweede kan er een verklaring worden gegeven voor de resultaten van het onderzoek van Hodes en collega’s (2008). Zij vonden namelijk dat alleenstaande vluchtelingenkinderen wel meer trauma’s mee hadden gemaakt, maar geen groter risico liepen om depressie te ontwikkelen. De ontwikkeling van depressie hangt echter af van individuele factoren. Resilience speelt een grote rol bij vluchtelingenkinderen (Derluyn et al., 2007). Uit onderzoek blijkt dat veel vluchtelingenkinderen een hoge mate van resilience laten zien (Kohli & Mather, 2003). Anders dan kinderen die bijvoorbeeld trauma’s oplopen door huiselijk geweld, kunnen vluchtelingenkinderen zich vaak beter redden in de samenleving dan men wellicht denkt. Alleenstaande vluchtelingenkinderen zijn gedwongen voor zichzelf te zorgen zonder de steun van ouders, maar zij zijn vaak vastbesloten een goed leven op te bouwen en te herstellen van hun trauma’s. Doordat de alleenstaande vluchtelingenkinderen in het onderzoek van Hodes en collega’s (2008) dus wellicht een hoge mate van resilience hadden is er hier geen verschil in depressieve symptomen gevonden tussen alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen.

Er kan een aantal kanttekeningen worden geplaatst bij de beschreven onderzoeken. Ten eerste zijn de onderzoeksgroepen van Bean en collega’s (2007) en van Derluyn en collega’s (2009) erg opvallend. Zij gebruiken namelijk beiden vluchtelingenkinderen die naar België zijn gekomen. De onderzoeksgroepen lijken op het eerste gezicht hetzelfde. In het onderzoek van Derluyn en collega’s (2009) wordt een groep van 1294 vluchtelingenkinderen onderzocht,

(18)

waarvan 124 kinderen alleenstaand zijn. In het onderzoek van Bean en collega’s (2007) worden ook 1294 vluchtelingenkinderen onderzocht, maar in dit onderzoek zijn al deze kinderen niet-alleenstaand. Daarnaast worden er in dit onderzoek nog 920 alleenstaande vluchtelingenkinderen onderzocht. Deze onderzoeksgroepen zijn dus opmerkelijk omdat ze dezelfde aantallen bevatten. Daarnaast komen de participanten uit dezelfde landen en wonen ze allemaal in België. Wellicht zijn de groepen in beide onderzoeken anders gedefinieerd, maar is er wel gewerkt met dezelfde kinderen. Uit de onderzoeken wordt echter niet duidelijk of het om dezelfde onderzoeksgroepen gaat. Dit zou een vertekend beeld kunnen geven van de resultaten, omdat in het onderzoek van Bean en collega’s (2007) de alleenstaande en niet-alleenstaande vluchtelingenkinderen samen kunnen zijn genomen. Ook opmerkelijk is dat de onderzoeken wel dezelfde resultaten vinden en dezelfde conclusie trekken.

Ten tweede moet in acht worden genomen dat de leeftijd van de onderzochte groepen niet altijd hetzelfde was. De spreiding in leeftijd ligt tussen de 4 jaar (Zwi et al., 2017) en de 27 jaar (Seglem et al., 2011). De meeste onderzoeken gebruikten echter wel een steekproef van kinderen onder de 18 jaar. Verschillen in leeftijd moeten opgemerkt worden omdat depressieve symptomen per leeftijd kunnen verschillen en omdat adolescenten vaker depressieve symptomen vertonen dan jonge kinderen (Lightfoot et al., 2013). Hier moet meer onderzoek naar gedaan worden om interventies op een adequate manier aan te laten sluiten op de leeftijd van vluchtelingenkinderen.

In vervolgonderzoek kan ook gekeken worden naar de verschillen in depressie tussen vluchtelingenkinderen en niet-vluchtelingenkinderen. De onderzoeken van Bean en collega’s (2007) en Derluyn en collega’s (2009) namen in hun analyses een controlegroep van Nederlandse autochtone kinderen mee van dezelfde leeftijd. Hoewel er een verschil was in depressie tussen alleenstaande en begeleide vluchtelingenkinderen, ontbrak dit verschil tussen vluchtelingenkinderen en niet-vluchtelingenkinderen. Er kunnen dus op basis van deze

(19)

onderzoeken geen uitspraken worden gedaan over de vergelijking tussen vluchtelingenkinderen en niet-vluchtelingenkinderen. Meer onderzoek hiernaar is nodig om na te gaan in hoeverre vluchtelingenkinderen extra of andere begeleiding nodig hebben op het gebied van depressie.

Dit onderzoek draagt bij aan de maatschappelijke discussie omtrent de opvang van vluchtelingen. Uit dit onderzoek kan namelijk worden afgeleid dat het belangrijk is om gezinnen die gevlucht zijn bij elkaar te houden voor het emotionele welzijn van de kinderen en als protectieve factor tegen de ontwikkeling van depressie. Zowel vluchtelingenouders als vluchtelingenkinderen moeten goede hulp krijgen in het land van aankomst, aangezien emotionele problemen bij beiden invloed hebben op het functioneren van het gezin. Ook is het belangrijk dat alleenstaande vluchtelingenkinderen worden opgevangen en geholpen met het verwerken van hun trauma’s. Daarnaast heeft de maatschappij baat bij een gezonde ontwikkeling van vluchtelingenkinderen, omdat zij in het nieuwe land her integreren en uiteindelijk werkende burgers worden. Ook is het voor de kinderen belangrijk hun trauma’s goed te kunnen verwerken voor de sociaal-emotionele ontwikkeling, hun leerontwikkeling en hun herintegratie.

(20)

Referentielijst

Bean, T., Derluyn, I., Eurelings-Bontekoe, E., Broekaert, E., & Spinhoven, P. (2007). Comparing psychological distress, traumatic stress reactions, and experiences of unaccompanied refugee minors with experiences of adolescents accompanied by parents. The Journal of Nervous and Mental Disease, 195(4), 288-297. doi:10.1097 /01.nmd.0000243751.49499.93

Bronstein, I., Montgomery, P., & Ott, E. (2013). Emotional and behavioural problems amongst Afghan unaccompanied asylum-seeking children: results from a large-scale cross sectional study. European Child & Adolescence Psychiatry, 22, 285-294. doi:10.1007 /s00787-012-0344-z

Berg, L., Rostila, M. & Hjern (2016). Parental death during childhood and depression in young adults - a national cohort study. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 57(9), 1092-1098. doi:10.1111/jcpp.12560

Centraal Bureau voor de Statistiek (2016). In 2015 twee keer zoveel asielzoekers en nareizigers als in 2014. Opgehaald van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/04/in-2015-twee-keer -zo-veel-asielzoekers-en-nareizigers-als-in-2014

Derluyn, I., & Broekaert, E. (2007). Different perspectives on emotional and behavioural

problems in unaccompanied refugee children and adolescents. Ethnicity & Health, 12(2), 141-162. doi:10.1080/13557850601002296

Derluyn, I., Mels, C., & Broekaert, E. (2009). Mental health problems in separated refugee adolescents. Journal of Adolescent Health, 44, 291-297. doi:10.1016/j.jadohealth .2008.07.016

El-Khani, A., Ulph, F., Peters, S., & Calam, R. (2017). Syria: coping mechanisms utilised by displaced refugee parents caring for their children in pre-resettlement contexts. Intervention, 15(1), 34-50. doi:10.1097/WTF.0000000000000136

(21)

Emery, C. R., Lee, J. Y., & Kanga, C. (2015). Life after the pan and the fire: Depression, order, attachment, and the legacy of abuse among North Korean refugee youth and adolescent children of North Korean refugees. Child Abuse & Neglect, 45, 90-100. doi:10.1016 /j.chiabu.2015.02.002

Hodes, M., Jagdev, D., Chandra, N., & Cunniff, A. (2008). Risk and resilience for psychological distress amongst unaccompanied asylum seeking adolescents. Journal of Child

Psychology and Psychiatry, 49(7), 723-732. doi:10.1111/j.1469-7610.2008.01912.x Jabbar, S. A., & Zaza, H. I. (2017). Post-traumatic Stress and Depression (PSTD) and general

anxiety among Iraqi refugee children: a case study from Jordan. Early Child Development and Care, 188, 1-21. doi:10.1080/03004430.2017.1369974

Kohli, R., & Mather, R. (2003). Promoting psychosocial well-being in unaccompanied asylum seeking young people in the United Kingdom. Child and Family Social Work, 8, 201 -212. doi: 10.1046/j.1365-2206.2003.00282.x

Lightfoot, C., Cole, M., & Cole, S. (2013). The development of children (7e ed.). New York: Worth Publishers.

Loughry, M., & Flouri, E. (2001). The behavioral and emotional problems of former

unaccompanied refugee children 3-4 years after their return to Vietnam. Child Abuse & Neglect, 25, 249-263. doi:10.1016/S0145-2134(00)00240-4

Measham, T., Guzder, J., Rousseau, C., Pacione, L., Blais-McPherson, M., & Nadeau, L.

(2014). Refugee Children and Their Families: Supporting Psychological Well-Being and Positive Adaptation Following Migration. Current Problems in Pediatric and

Adolescent Health Care, 44(7), 208-215. doi:10.1016/j.cppeds.2014.03.005

Out, D., Bakermans-Kranenburg, M.J., & van IJzendoorn, M. (2009). The role of disconnected and extremely insensitive parenting in the development of disorganized attachment: validation of new measures. Attachment & Human development, 11, 419-443. doi:10

(22)

.1080/14616730903132289

Reed, R. V., Fazel, M., Jones, L., Panter-Brick, C., & Stein, A. (2012). Mental health of displaced and refugee children resettled in high-income countries: risk and protective factors. The Lancet, 379, 266-282. doi:10.1016/S0140-6736(11)60051-2

Rigter, J. (2013). Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen (8e ed.). Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Seglem, K., Oppedal, B., & Raeder, S. (2011). Predictors of depressive symptoms among resettled unaccompanied refugee minors. Scandinavian Journal of Psychology, 52, 457-464. doi:10.1111/j.1467-9450.2011.00883.x

Umberson, D. & Chen, M. D. (1994). Effects of a parent's death on adult children: relationship salience and reaction to loss. American Sociological Review, 59(1), 152-168.

World Health Organization (2017). Depression and Other Common Mental Disorders. Opgehaald van http://apps.who.int/iris/bitstream/10665/254610/1/WHO-MSD-MER -2017.2-eng.pdf

Ziaian, T., de Anstiss, H., Antoniou, G., Sawyer, M., & Baghurst, P (2012). Depressive

symptomatology and service utilisation among refugee children and adolescents living in South Australia. Child and Adolescent Mental Health,17(3), 146-152. doi:10.1111/j .1475-3588.2011.00620.x

Zwi, K., Woodland, L., Williams, K., Palasanthiran, P., Rungan, S., Jaffe, A., & Woolfenden, S. (2017). Protective factors for social-emotional well-being of refugee children in the first three years of settlement in Australia. Archives of Disease in Childhood. Opgehaald van http://dx.doi.org/10.1136/archdischild-2016-312495

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo zette de vorige Vlaamse Regering volop in op de versterking van de maatschappelijke positie van alleenstaanden en alleenstaande ouders (moeders) via onder

Een van de conclusies van het onderzoek was dat er met gemeenten geen concrete afspraken waren gemaakt over de te leveren inspanningen voor alleenstaande ouders, terwijl het

De minister onderschrijft volledig de aanbeveling om, teneinde de doelstellingen van de sluitende keten van reïntegratie in 2003 te reali- seren, bij gemeenten onder de aandacht

Alleenstaande ouders zijn beduidend minder tevreden met hun inkomen en hun woning dan partners die samenwonen, al dan niet met kinderen.. Bijna vier op de tien alleenstaande

In dit onderzoeksverslag leest u de resultaten van een verkenning naar de samenwerking tussen school, ouders (voogden) en zorg rondom vluchtelingenkinderen op het (v)mbo en wat

Als de gezinnen in Nederland wonen, verandert de taakverdeling bij de opvoeding en verzorging van de kinderen vaak, onder andere omdat veel familieleden niet in Nederland

• Bij de toeleiding via het consultatiebureau is het be- langrijk dat de professionals van het consultatiebureau op een positieve manier het belang van kinderopvang uitleggen:

Elke praktijkgetuigenis start met een getuigenis van 20 minuten gevolgd door 20 minuten debat/ervaringsuitwisseling. • Verhuisbewegingen vanuit het perspectief van