• No results found

Welke invloed heeft de uitbreiding van de melkveestapel met vaarzen op de berekende melkopbrengst per koe in de bedrijfseconomische boekhouding?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Welke invloed heeft de uitbreiding van de melkveestapel met vaarzen op de berekende melkopbrengst per koe in de bedrijfseconomische boekhouding?"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

F.D. E t t e m a

WELKE INVLOED H E E F T DE UITBREIDING VAN DE MELKVEESTA-P E L MET VAARZEN OMELKVEESTA-P DE BEREKENDE MELKOMELKVEESTA-PBRENGST MELKVEESTA-PER KOE I N D E BEDRIJFSECONOMISCHE BOEKHOUDING?

Inter ne Nota No. 182

D e c e m b e r 1972

Niet v o o r publikatie - Nadruk verboden

Landbouw-Economisch Instituut - Conradkade 175 - Den Haag T e l . (070) 61 41 61

(2)

INHOUD

Biz.

§ 1. M e id ing 4

§ 2. De opzet van de berekeningen 5

§ 3. De invloed van het tijdstip van afkalven van de aanvullende

groep jonge dieren 7

§ 4. De invloed van de leeftijd op het moment van afkalven van

de aanvullende groep 9 § 5. De samenhang tussen leeftijd en melkproduktie J J

§ 6. De invloed van seizoenschommelingen in de produktie per

standaardkoe 23

§ 7. Conclusies 16

(3)

§ 1, I n l e i d i n g

Op verschillende melkveesludiebedrijven heeft de laatste jaren een aanzienlijke uitbreiding van de melkvee stapel plaats. Naast een grotere eigen opfok van jonge dieren zijn dan vaak een aantal hoogdrachtige vaarzen aangekocht. Een relatief groot aantal eerste kalfskoeien leidt tot een lagere gemiddelde melkproduktie per koe omdat jonge dieren minder produceren dan oudere dieren. Bij de beoordeling van de b e -drijfseconomische boekhouding van dergelijke bedrijven blijkt de gemid-delde melkproduktie per koe echter ondanks het vrij grote aantal vaarzen in het jaar van de sterke uitbreiding nogal mee te vallen.

Om hierover een wat meer gekwantificeerd inzicht te krijgen zijn be-rekeningen opgezet, waarbij een basisveestapel wordt uitgebreid met 40% vaarzen. De berekeningen zijn voortgezet tot het derde jaar na de aanvulling van de basisveestapel.

De mate waarin de gemiddelde melkproduktie per koe per jaar door het toevoegen van vaarzen wordt beïnvloed is afhankelijk van diverse factoren. Bij de berekeningen zijn de volgende factoren achtereenvolgens in beschouwing genomen.

a. Het tijdstip waarop de vaarzen afkalven en aan de basisveestapel wor-den toegevoegd. Om deze invloed na te gaan zijn 12 verschillende af-kalf data gekozen en wel steeds de eerste van elke maand.

b. De leeftijd van de vaarzen bij afkalven. De berekeningen zijn uitge-voerd voor de leeftijden 2 jaar, 2 jaar en 3 maanden en 2 jaar en 6 maanden,

c„ De samenhang tussen leeftijd en melkproduktie, In eerste instantie is voor de berekeningen gebruik gemaakt van de tabellen voor het o m r e -kenen van melkvee tot standaardkoeien van Doeksen en Heyboer, Van verschillende zijden worden bezwaren gemaakt tegen de waardering van de jongere dieren zoals die in deze tabellen tot uitdrukking komt. Daarom zijn dezelfde berekeningen ook uitgevoerd met gebruikmaking van de vermenigvuldigingsfactoren voor omrekening naar standaard-koeproduktie per koe van Benders, Burema en Kerkhof 1).

d. Seizoenschommelingen. In de praktijk blijken vrij grote seizoen-schommelingen op te treden in de produktie per standaardkoe, waar-bij de standaardproduktie het hoogst is in de maanden mei t / m juli en het laagst in de maanden oktober t / m december. In eerste instan-tie wordt met deze seizoensinvloed geen rekening gehouden en wordt verondersteld dat de melkproduktie per standaardkoe gedurende de gehele lactatieperiode gelijk is. Het is duidelijk dat hiermede geen juist beeld wordt verkregen van de invloed van het toevoegen van vaarzen in de verschillende maanden van het jaar aan de basisveesta-peL Daarom wordt aan het eind van de berekeningen ook nagegaan hoe groot de invloed van de seizoenschommelingen is.

1) Rapport 196, februari 1972. ILR "Berekeningsmethode voor het verge-lijken en beoordelen van melkkoeien in verschillende stadia van de lactatie en van verschillende leeftijden".

(4)

§ 2 . De o p z e t v a n d e b e r e k e n i n g e n

Als uitgangspunt is een veestapel van 25 dieren gekozen bestaande uit: 6 vaarzen, 6 2e kalfskoeien, 5 3e kalfskoeien en 8 oudere koeien.

De gemiddelde leeftijd van de basisveestapel aan het eind van het j a a r is 4,5 jaar. Het afkalfpatroon is als volgt: mei 8%, september 4%, okto-ber 8%, novemokto-ber 12%, decemokto-ber 16%, januari 12%, februari 16%, maart 12% en april 12%. In de maanden september t / m december kalft dus 40% van de basisveestapel af.

Voor elk dier van de basisveestapel werd een melkproduktie berekend door gedurende een lactatieperiode van 305 dagen een melkproduktie van 30 kg per standaardkoe te veronderstellen. Hierbij werd gebruik ge-maakt van de tabellen van Doeksen en Heyboer. In verband met de nog te behandelen seizoensinvloeden werd de lactatieperiode verdeeld in 10 maanden van 30,5 dag.

Doeksen en Heyboer geven voor een vaars die op 2-jarige leeftijd afkalft als standaardwaarden voor de eerste 6 vijfdaagse perioden: 56,0 -56,8 - 57,2 - 57,3-56,5 en 55,8. De berekende melkopbrengst van deze vaars in de eerste periode van 30,5 dag is dan:

fnn0 V ? '8 t ?7V2 7 1 ' V f J \55'8 * 3 0 (kK/Bt. koe) x 30,5 (dagen) =

100 x 6 (aantal standaardwaarden) v* ' ' » \ & /

518 kg.

Op deze wijze werd voor elke koe een jaarproduktie berekend uit 10 maandprodukties. Na deze lactatieperiode van 305 dagen is een droog-stand van 60 dagen aangenomen, zodat alle dieren, dus ook die van de aanvullende groep, een jaar later weer op precies dezelfde datum afkal-ven. E r is verder van uitgegaan dat de basisveestapel in de eerste drie jaren na de uitbreiding door eigen aanfok en afstoten van oudere dieren precies gelijk van samenstelling en leeftijdsopbouw is gebleven.

De voor de basisveestapel berekende melkproduktie was 5 408 kg per koe. E r is verder aangenomen dat van de toegevoegde vaarzen geen die-ren zijn uitgevallen. De berekeningen zijn uitgevoerd bij een produktie van 30 kg per standaardkoe zowel voor de basisveestapel als voor de aanvullende groep dieren. De melkproduktie per koe per j a a r van de basisveestapel aangevuld met jonge dieren is steeds uitgedrukt in een percentage van de produktie van de basisveestapel. De absolute hoogte van de melkprodukties is hier namelijk niet belangrijk. Waren de b e r e -keningen uitgevoerd bij een lagere of hogere produktie per standaardkoe dan was de procentuele beïnvloeding even hoog geweest. Daarom zijn in de volgende grafieken niet de absolute melkprodukties per koe van de met vaarzen uitgebreide veestapel gegeven maar is steeds de melkproduktie van de vergrote veestapel gegeven in een percentage van de p r o -duktie van de basisveestapel. De tabellen, waar de grafieken aan zijn ontleend, zijn als bijlage aan deze interne nota toegevoegd.

(5)

Grafiek 1. Beïnvloeding van de melkproduktie per koe door het op

verschillende tijdstippen toevoegen van afkalvende vaarzen (in % van de melkproduktie van de basisveestapel)

Melkproduktie in % van basisveestapel 105 r 104 103 102 101 100 99 98 97 96 95 94 93 92 91 90

-Leeftijd bij afkalven van aanvullende groep 5 jaar

2 jaar

L L ' ' i '

% H

*4 H

l7

9 ^10 ^11 ^12

X

4

lf

2 % K

(6)

§ 3 . De i n v l o e d v a n h e t t i j d s t i p v a n a f k a l v e n v a n d e a a n v u l l e n d e g r o e p j o n g e d i e r e n

In grafiek I wordt aangegeven welke invloed het op verschillende tijd-stippen toevoegen van. 2-jarige vaarzen gedurende 4 achtereenvolgende jaren op de melkproduktie per koe heeft.

Het meest opvallend in deze grafiek zijn de lage percentages in het jaar van aanvulling als de vaarzen in mei en juni afkalven.

Een vaars die op 1 mei afkalft telt bij de berekening van de gemiddel-de melkveebezetting voor een volledige koe terwijl gemiddel-de produktie in dit eerste jaar nog betrekkelijk laag is, nl. 3 882 kg of 71,8% van die van de basisveestapel. De vaarzen die op 1 juni afkalven geven in het betrokken boekjaar evenveel melk maar tellen in de gemiddelde veebezetting slechts voor 11/12 melkkoe mee. De opbrengstdepressie is daarom al aanzienlijk minder dan bij de op 1 mei afkalvende vaarzen. Ook van de op 1 juli afkalvende vaarzen valt de melkproduktie van de gehele eerste lactatieperiode nog binnen dit boekjaar. Bij de berekening van de gemid-delde melkveebezetting tellen deze vaarzen echter maar voor 10/12 koe mee waardoor de opbrengstderving weer aanzienlijk kleiner is dan bij de op 1 juni afkalvende vaarzen.

Voor de op 1 augustus of later toegevoegde vaarzen geldt dat naarma-te ze lanaarma-ter aan de veestapel worden toegevoegd snaarma-teeds meer alleen de top van de eerste lactatieperiode binnen dit boekjaar valt, terwijl ze ook steeds voor een kleiner deel in de gemiddelde melkveebezetting meetel-len. De opbrengstdepressie wordt daardoor steeds kleiner en slaat na 1 december om in een opbrengstverhoging van de melkproduktie per koe. Deze opbrengstverhoging neemt toe naarmate de vaarzen later aan de basisveestapel worden toegevoegd tot ze in februari een maximum be-reikt. Daarna loopt ze als gevolg van de steeds kleiner wordende periode waarin nog binnen dit boekjaar aan de melkproduktie wordt deelgenomen, terug.

In het eerste en tweede jaar na toevoeging aan de basisveestapel heb-ben de dieren die in mei, juni en juli afkalven steeds de minst ongunstige invloed op de melkproduktie omdat dan de gehele 2e, resp. 3e lactatie-periode binnen het betrokken boekjaar valt. In het derde jaar na de uit-breiding hebben deze dieren om dezelfde reden de gunstigste invloed op de melkproduktie. Van de dieren die na 1 juli afkalven valt, naarmate ze later afkalven een steeds kleiner deel van de top van de 2e, resp, 3e en 4e lactatieperiode binnen het betrokken boekjaar terwijl een steeds g r o -ter deel van de staart van de voorafgaande lagere lactatie binnen dit boekjaar valt.

(7)

Grafiek 2. Invloed van de leeftijd van de toegevoegde v a a r z e n op de gemiddelde melkproduktie van de uitgebreide v e e s t a p e l tot en met het d e r d e j a a r na de aanvulling, volgens

gegevens van Doeksen es

105 104 103 102 «101 ex oJ co £100 > CO S " $ 98 96 -CU O o, 95 0) ^ 94 5,6- 5,3-h 5 • ,g 97 93 -92 91 90 ö cu > ' S « h-1 >

(In % van de melkproduktie d e r b a s i s v e e s t a p e l )

X

J L

M> M M ^ l79 Mo M i M2 M M M

Afkalf data aanvullende g r o e p

(8)

§ 4 . De i n v l o e d v a n d e l e e f t i j d op h e t m o m e n t v a n a f -k a l v e n v a n d e a a n v u l l e n d e g r o e p

Naarmate de basisveestapel met oudere dieren wordt aangevuld zal de invloed op de gemiddelde melkproduktie per koe gunstiger zijn. In g r a -fiek II komt dit duidelijk naar voren.

Vooral in de eerste twee jaren speelt de leeftijd van de aanvullende groep een belangrijke rol. Vindt de aanvulling plaats met 2-jarige dieren dan is e r als deze dieren in het begin van het boekjaar afkalven sprake van een sterke opbrengstdepressie die kleiner wordt naarmate de aan-vulling later plaats heeft. Pas wanneer de afkalfdatum na 1 dec. valt heeft dit nog een geringe verhoging van de melkproduktie tot gevolg. Worden daarentegen vaarzen van 2,5 j a a r aan de basisveestapel toege-voegd dan is de opbrengstdepressie aanzienlijk kleiner als deze aanvul-ling in het begin van het boekjaar plaats heeft. Reeds bij het afkalven na 1 augustus is e r sprake van een opbrengstverhoging die oploopt tot 2,3% als de aanvulling op 1 januari plaats heeft. Heeft de aanvulling 1 februari of later plaats dan daalt deze opbrengstverhoging weer iets.

Komt de aanvulling niet op één moment tot stand maar wordt ze r e -gelmatig over het gehele jaar verspreid gerealiseerd,dan heeft dat prak-tisch geen invloed op de gemiddelde melkproduktie per koe als de aanvulling uit vaarzen van 2,5 jaar bestaat. Een over het gehele jaar v e r -spreide aanvulling met vaarzen van 2 jaar geeft een daling van de ge-middelde melkproduktie van 2%.

Het eerste jaar na de aanvulling veroorzaken de dan 2e kalfskoeien een opbrengstdepressie die sterker is naarmate de afkalfdatum van de aanvullende groep later in het boekjaar valt. Deze opbrengstdepressie is voor een aanvulling met 2,5-jarige dieren 2,5% kleiner dan voor een aanvulling met 2-jarige dieren.

Ook het tweede jaar na de aanvulling is e r nog sprake van een op-brengstdepressie tenzij de aanvulling bestond uit oudere vaarzen die in het begin van het boekjaar afkalven. Dan is er sprake van een opbrengst-verhoging tot maximaal 1,6%. Bij een regelmatige spreiding van de af-kalfdata van de aanvullende groep is e r in het tweede jaar na de aanvul-ling een daaanvul-ling van de gemiddelde melkproduktie per koe van 1,5% als de aanvulling uit 2jarige vaarzen heeft bestaan. Bestond de aanvulling d e s -tijds echter uit vaarzen van 2,5 j a a r dan is e r een opbrengstverhoging van 0,5%.

Het derde jaar na de aanvulling is e r ook als de aanvulling uit jonge vaarzen heeft bestaan sprake van een opbrengstverhoging. Het verschil tussen aanvulling met jonge en aanvulling met oudere vaarzen is dan teruggelopen tot ruim 1% ten gunste van de oudere vaarzen.

(9)

Grafiek 3. Samenhang van melkproduktie en leeftijd volgens Doeksen es en Benders es

Melkproduktie in % van gem. produktie

over gehele leeftijdstraject 114 110 106 102 98 94 90 86 82 78 74 70 66 62 -- / / -_•

t

5 7 8

Leeftijd bij afkalven

j

9

(10)

§ 5. D e s a m e n h a n g t u s s e n l e e f t i j d e n m e i k p r o d u k t i e Tot nog toe Is v o o r de berekeningen gebruik gemaakt van de tabellen v o o r het o m r e k e n e n van melkvee tot standaardkoeien van Doeksen en Heyboer. Van v e r s c h i l l e n d e kanten worden e c h t e r b e z w a r e n g e m a a k t t e gen de verhoudingen t u s s e n de melkproduktie van jongere en oudere d i e r e n zoals ze in deze tabellen zijn vastgelegd. B e n d e r s , B u r e m a en K e r k -hof hebben met hun vermenigvuldigingsfactoren voor omrekening n a a r standaardkoeproduktie p e r koe naast een vereenvoudiging in de b e r e k e -ningstechniek ook g e t r a c h t de verhouding t u s s e n de melkproduktie van j o n g e r e en oudere d i e r e n b e t e r te b e n a d e r e n . In grafiek III komt dit v e r -schil in w a a r d e r i n g t u s s e n Doeksen c . s , en B e n d e r s c . s . voor wat betreft de produktiviteit van j o n g e r e en oudere d i e r e n duidelijk tot uitdrukking. Voor de l a c t a t i e s die aanvangen op de leeftijden van 2 j a a r , 3 j a a r e n z . t / m 9 j a a r zijn j a a r p r o d u k t i e s berekend op b a s i s van 30 kg p e r s t a n -d a a r -d k o e . De afzon-derlijke j a a r p r o -d u k t i e s wer-den -d a a r n a uitge-drukt in een p e r c e n t a g e van het gemiddelde van alle 8 l a c t a t i e s .

Uit deze grafiek blijkt duidelijk dat B e n d e r s c . s . de m e l k p r o d u k t i v i -teit van de jonge d i e r e n aanzienlijk hoger w a a r d e r e n dan Doeksen c . s .

D a a r o m zijn de e e r d e r g e n o e m d e berekeningen ook nog e e n s u i t g e -voerd met gebruikmaking van de vermenigvuldigingsfactoren van Benders c . s . Ook nu werd weer uitgegaan van de produktie van 30 kg p e r s t a n

-d a a r -d k o e . Om-dat het niveau verschillen-d is - B e n -d e r s c . s . komen bij een gegeven werkelijke produktie s t e e d s tot een l a g e r e produktie p e r s t a n -d a a r -d k o e - betekent -dit -dat -de gemi-d-del-de melkpro-duktie p e r koe p e r j a a r van de b a s i s v e e s t a p e l bij gebruik van de o m r e k e n i n g s f a c t o r e n van

B e n d e r s c . s . hoger uitkomt dan bij gebruik van de tabellen van Doeksen c . s . , namelijk 5 915 kg tegen 5 408 kg.

De invloed van het toevoegen van v a a r z e n aan de bestaande b a s i s v e e -stapel op de melkproduktie van de v e r g r o t e v e e s t a p e l is ook nu w e e r uitgedrukt in procenten van de melkproduktie van de oorspronkelijke b a s i s v e e s t a p e l . Niveauverschillen spelen hierbij dus geen r o l . (Zie g r a -fiek IV.)

Vergelijken we de gegevens van grafiek IV met die van grafiek II dan blijkt d a t :

a. Het toevoegen van jonge d i e r e n tot een leeftijd van 3,5 â 4 j a a r v o l gens de gegevens van B e n d e r s c . s . een veel g u n s t i g e r e„q„ m i n d e r o n gunstig effect op de gemiddelde melkproduktie p e r koe heeft dan v o l -gens de gegevens van Doeksen c . s . Het v e r s c h i l is het g r o o t s t bij de z e e r jonge d i e r e n en neemt af n a a r m a t e de toegevoegde d i e r e n ouder worden.

b . Worden de toegevoegde d i e r e n na enkele j a r e n ouder dan 4 j a a r dan is hun gunstige invloed op de gemiddelde melkproduktie van de gehele veestapel volgens de gegevens van B e n d e r s c . s . m i n d e r groot dan v o l -gens de gegevens van Doeksen c . s .

Een en a n d e r wordt v e r o o r z a a k t door de relatief hogere w a a r d e r i n g van de melkproduktiviteit van de j o n g e r e d i e r e n door B e n d e r s c . s .

(11)

Grafiek 4. Invloed van de leeftijd van de toegevoegde vaarzen op de gemiddelde melkproduktie van de uitgebreide veestapel tot en met het derde jaar na de aanvulling volgens gegevens van Benders es

( In % van de melkproduktie van de basisveestapel)

l/5 l/6 l/7 l/8 l/9 1/10 l /n 1/12 14 14 1/3 l/4

Afkalfdata aanvullende groep

(12)

§ 6. De i n v l o e d v a n s e iz oe n s c h o m m e l i n g e n in de p r o -d u k t i e p e r s t a n -d a a r -d k o e

In de praktijk blijken vrij grote seizoenschommelingen op te treden in de produktie per standaardkoe. De standaardkoeproduktie is het hoogst in mei, juni en juli en het laagst in oktober, november en december.

Zwetsloot 1) veronderstelt dat het uitschakelen van de maand van af-kalven of het seizoen van afaf-kalven in de tabellen van Doeksen c.s. hierbij een belangrijke factor is. Uit de oorspronkelijke publikatie blijkt dat de produktie van de novemberkalf koeien langer hoog blijft met een snelle zomerval. De in maart afkalvende koeien geven een regelmatige daling van de produktie te zien.

Dit produktiepatroon kan echter ook heel goed verband houden met de voeding. Zowel bij de in november afkalvende koeien als bij de in maart afkalvende koeien treedt de produktieval op in de periode waarin het na-j a a r s g r a s het belangrina-jkste voedingsmiddel is. Ook de ervaringen op een aantal melkveestudiebedrijven wijzen in deze richting. Met de opkomst van de ligboxenstal gecombineerd met de doorloopmelkstal is op de mo-derne bedrijven de mogelijkheid geschapen om tijdig naast najaarsgras voldoende ander materiaal bij te voeren. De val van de melkproduktie in de herfst blijkt dan aanzienlijk minder te zijn. Niettemin is e r ook bij de studiebedrijven nog duidelijk sprake van een golfbeweging in de stan-daardkoeproduktie. Het storende element van deze golfbeweging is het eerst aangegeven door Luyendijk 2). Hij heeft deze golfbeweging genor-maliseerd en adviseerde om vooral de afwijkingen van deze genormali-seerde golfbeweging in het oog te houden. Omdat deze golfbeweging nog duidelijk aanwezig is op de moderne melkveebedrijven wordt geen juist beeld verkregen van de invloed die het toevoegen van vaarzen aan een bestaande melkveestapel op de produktie heeft, als met deze golfbewe-ging geen rekening wordt gehouden. Als norm voor deze golfbewegolfbewe-ging is de bovenste Luvend ijklijn genomen. Hieruit laten zich de volgende sei-zoencorrectiecijfers berekenen. Mei Juni J u l i Augustus 109,5 113,1 109,5 102,5 September Oktober November D e c e m b e r 95,4 89,9 90,7 93,0 J a n u a r i F e b r u a r i Maart April 95,4 97,8 100,-103,2 De seizoencorrectie is toegepast op de berekening van de invloed van de aanvulling met 2-jarige vaarzen volgens de gegevens van Benders c.s. Het resultaat van deze berekening wordt weergegeven in grafiek V. Ter vergelijking zijn hierbij ook de niet seizoengecorrïgeerde cijfers opgeno-men.

1) Ir. C.A.J. Zwetsloot. Discussienota"Destandaardproduktie" Wageningen, 6 febr. 1969.

2) Landbouw voorlichting, mei 1958.

(13)

Grafiek 5. Seizoengecorrigeerde invloed van het toevoegen van 2-jarige vaarzen aan een basisveestapel op de gemiddelde melkproduktie per koe tot en met het derde jaar na de aanvulling.

De seizoencorrectie werd toegepast op gegevens van grafiek 4

a> 105 104 103 102 101 r- § •3 O U ft CO •I-i O) ca X! ß ri > eP c »r-t CD •1-4 -4J 3 T3 O U & 100 99 98 97 96 95 94 4 • T r 3 3 ft <D o u

i

a> H4 ri 5 -9 3 - 2 92 91 90 h

1

i

J L ^ X/6 X/7 Mi % *4o % ^12 X/l X/2 *4 ^4

Afkalf data aanvullende groep

= met seizoensinvloed = zonder seizoensinvloed

100% = 5943 kg 100% = 5915 kg

(14)

Uit grafiek V blijkt dat de dieren die voor 1 december aan de veesta-pel worden toegevoegd als gevolg van de seizoensinvloed de gemiddelde melkproduktie iets ongunstiger beïnvloeden dan zonder deze seizoens-invloed het geval is. Voor de eerste kalfskoeien loopt deze ongunstige periode zelfs door tot februari. Valt de afkalfdatum van de aanvullende groep dieren na 1 december dan werkt de seizoensinvloed gunstig op in-vloed die deze dieren op de gemiddelde melkproduktie hebben.

Opvallend is voorts de sterke negatieve invloed die de seizoencorrec-tie heeft op de gemiddelde melkprodukseizoencorrec-tie van een veestapel die in juli t / m oktober met een aanvullende groep wordt uitgebreid. De top van de lactatie van de aanvullende dieren valt dan samen met de lage seizoenin-dexcijfers.

Bedacht moet verder worden dat deze tabel betrekking heeft op aan-vulling van de basisveestapel met de leeftijdsopbouw en het afkalfpa-troon zoals eerder als uitgangspunt is vermeld. Vooral het afkalfpaafkalfpa-troon speelt een belangrijke rol. Kalft een groot deel van de veestapel in de herfst af, dan valt de top van de lactatie van deze dieren samen met de lagere seizoenindexcijfers en zal de gemiddelde produktie per koe dalen, waardoor het toevoegen van vaarzen aan de basisveestapel eerder een gunstige invloed op de gemiddelde melkproduktie per koe heeft. Bij veel voorjaarsafkalvers valt de top van de lactatie samen met de hoge s e i -zoenindexcijfers, waardoor de gemiddelde melkproduktie van de basis-veestapel zal stijgen. Wordt aan een dergelijke basisbasis-veestapel een groep vaarzen toegevoegd dan zal de procentuele stijging van de melkproduktie geringer zijn dan bij een lagere melkproduktie van de basisveestapel.

(15)

§ 7 . C o n c l u s i e s

1. Wanneer een basisveestapel met vaarzen wordt uitgebreid is de in-vloed van deze uitbreiding op de gemiddelde melkproduktie per koe sterk afhankelijk van het tijdstip waarop deze uitbreiding plaats heeft. Kalft de aanvullende groep vaarzen in het begin van het boekjaar af dan treedt een sterke opbrengstdepressie op die snel afneemt als de afkalfdatum later valt. Wordt de aanvulling met vaarzen in de tweede helft van het boekjaar gerealiseerd, dan leidt dit, afhankelijk van de leeftijd van de toegevoegde vaarzen, tot een meer of minder sterke opbrengstverhoging,

Het eerste j a a r na de uitbreiding geeft steeds een opbrengstdepressie te zien die iets groter wordt naarmate de aanvullende groep later in het boekjaar afkalft.

Ook in het tweede jaar na de uitbreiding is er nog sprake van een op-brengstdaling als de aanvulling uit jonge vaarzen bc sta f. t.. Bestaat de aanvulling uit oudere vaarzen dan is e r in het tweede jaar na de uit-breiding sprake van een opbrengstverhoging van de gemiddelde melk-produktie als de aanvulling in het begin van het boekjaar plaats heeft gehad. Naarmate de afkalfdatum van de aanvullende groep later valt neemt de opbrengstverhoging af en verandert ten slotte in een op-brengstdaling bij afkalven na december.

Het derde jaar na de uitbreiding is e r steeds sprake van een op-brengstverhoging die het grootst is als de dieren in het begin van het boekjaar afkalven en langzaam afneemt als de afkalfdatum later valt. 2. Aanvullen van de basisveestapel met oudere vaarzen heeft een

aan-zienlijk gunstiger effect op de gemiddelde melkproduktie dan aanvul-len met jonge vaarzen. Het verschil in beïnvloeding van de melkpro-duktie tussen 2-jarige en 2,5-jarige vaarzen bedraagt de eerste jaren 2 tot 2,5%. In het derde jaar na de aanvulling loopt dit verschil terug tot ruim 1%.

3. Bij een hogere waardering van de melkproduktiviteit van de jonge die-ren treedt bij een uitbreiding van de veestapel met vaarzen nog wel een opbrengstdepressie op als de aanvullende groep vaarzen in mei of juni afkalven,, Valt de afkalfdatum later dan is er al spoedig sprake van een verhoging van de gemiddelde melkproduktie tot 2,5% voor 2-jarige vaarzen en bijna 4% voor 2,5-2-jarige vaarzen. In het eerste en tweede jaar na de uitbreiding leidt een hogere waardering van de melkproduktiviteit van de jonge dieren slechts tot een gering verschil in de beïnvloeding zoals onder punt 1 en 2 genoemd.

In het derde jaar na de aanvulling is de opbrengstverhoging van de melkproduktie minder groot als de jongere dieren hoger worden g e -waardeerd t,a,v. hun melkproduktie,

4. Bij een behoorlijk gespreid afkalfpatroon van de basisveestapel heeft de seizoensinvloed tot gevolg dat als de aanvulling met jonge dieren in de zomermaanden plaats heeft, de ongunstige invloed van deze aan-vulling op de melkproduktie wordt versterkt c.q, de gunstige invloed van de aanvulling wordt verzwakt. Heeft de aanvulling in de winter-maanden plaats dan wordt de ongunstige invloed op de melkproduktie afgezwakt en een gunstige invloed versterkt.

(16)

BIJLAGE 1

Beïnvloeding van de melkproduktie p e r koe door het op v e r s c h i l l e n d e tijdstippen t o e v o e -gen van afkalvende v a a r z e n (in % van m e lkp r od. basisveestapel)

Afkalf data van v a a r z e n 1 m e i 1 juni 1 juli 1 augustus 1 s e p t e m b e r 1 oktober 1 n o v e m b e r 1 d e c e m b e r 1 j a n u a r i 1 f e b r u a r i 1 m a a r t 1 a p r i l j a a r van aanvulling 90,8 93,3 96,0 97,1 98,1 98,9 99,6 100,1 100,6 100,9 100,9 100,6 I e j a a r na aanvulling 95,7 95,7 95,7 95,6 95,4 95,0 94,7 94,2 93,7 93,2 92,5 91,7 2e j a a r na aanvulling 99,7 99,7 99,7 99,6 99,3 99,0 98,7 98,3 97,9 97,4 96,9 96,3 3e j a a r na aanvulling 103,0 103,0 103,0 102,8 102,5 102,3 102,0 101,8 101,4 101,0 100,6 100,1 17

(17)

CM H O

3

i—I CD T S VH CD T S CD r C +-» CD CD O a af + j «3 CD CD > CD T J © fH - O CD faß CD T 3 e cd ïï ID 3 CO-T S CO o -*-> Cu <o s ® r-< > CD CO S "ES © J TS " " >—i £ j -S «

S >

£t

CD . £ CD e as NS CD ft O

S

0 *" S TS ^ bc co CD G O CD > > CD CD b/3 bC © CD O bO co Ö CD bp "o > « M —< <D ~ CD ' S - > CD Ö TS et) S * cd CD > TS TS «J CD C O 01 TS C cd > TS ft CU eö bJD 3M-4 n - l 3 > S3 (SS «s cd S3 ft cd Ri • r*1} CD CO «o m* ro LO er-i n es en en r - in co 0 0 l O CM 0 0 b£ I D co o «o CO o co CO CM CM O © ' S CD Ö o J-I bClTS ed

a

CD o u bO CD T) Ö CD co o o co co o o co co o co o co o co o CM O O <M ( M O m m m co CO ( B T f ao rf co o rt CO O rt CO O 7-H CO o r H co o r H CM O r H CM O r H CM O '.-4 CM O r H O T l M 0 0 *tf co o r-t CO O r H 0 0 O pH •M O r H CM O r H CM O r-( CXI o r H as C l o Ci CD S co r H O o " o co co co •<* CM as co co c i m o o m < Ä rH O O o o o o Cl Cl c- t- m Cl Cl m Cl Cl 00 Cl o o rH O O y-( O O rH O O i-H O O rH O O rH C l C l C l C l O C l 0 0 C l OO C l t -CJ 1 C l C l co co co ei rt< os co Cl Cl Cl Cl es C l C l C5Î cs Cl 00 Cl 00 CS Cr-C S es tr-co os to es C O ( D N C O < J 0 0 N f 0 0 cs co C l 0 0 cs 0 0 CS CS t~ f -C l t r -OS to CS cs «o cs i n LO cs C l <tf CO C l ci cs cs oo «o ** «o m ci CO C l C l co C l co C l o C l co C l co C l CO C l m m CS •tf cs cs co co CS CS m CM CM m m en CS m LO C l LO C l C l i n LO C l Tt< cs • < # CS CS co co CS CM C l C l l O " „ cs o» es ci t - •* oo n M cc oo C l cs cs o o CM O CM O CM r H O O CM oo m co m CM CM m co CM Cs "tf CS CS t r -0 -0 CS CS CS o o o o O en o o oo co cs CD rH co cs cs co co cs cs co as tr- oo C l oo C l cs cs o o o o o o o o o o ö 3 CO 3 +-> co 3 bC ft IJl o ni a as ra u 8 o £ o ft CD . Q S CD > O C ft CD -O S Cl) Ü CD TS ft cd

g

cd ft cd - D CD U cd cd S cd a CM co o co^ CM O CO 18

(18)

BIJLAGE 3

Samenhang van melkproduktie en leeftijd volgens D o e k s e n c . s . e n Benders c . s . Leeftijd bij afkalven 2 j a a r 3 j a a r 4 j a a r 5 j a a r 6 j a a r 7 j a a r 8 j a a r 9 j a a r Gemiddeld Volgens in kg 3 882 4 697 5 366 5 902 6 187 6 370 6 441 6 382 5 653 gegevens Doeksen cts . in % van gemiddelde 68,7 83,1 94,9 104,4 109,4 112,7 113,9 112,9 100,0 Volgens in kg 4 598 5 261 5 871 6 321 6 510 6 574 6 574 6 574 6 035 gegevens B e n d e r s c . s . in % van gemiddelde 76,2 87,2 97,3 104,7 107,9 108,9 108,9 108,9 100,0 19

(19)

w

o

< I—I PQ u o Q X! S fi 0) sa-cs <n CD ei) T3 •i-i CD X ! bD 3 Ö CD •i-H 2 -^ K co •§* £ — CO a> ei

2 -°

' S ö "O ctj -O > SeR 0 e bfi-si O • xi co CL 6 O M cS ffl > S a» a xi > o ö > g m ou - S bß > CU CO fi CD o > bO B CD CS T 5 CO fi «> CS CD > rÖ T3 es 0? ß ö (, t—i M l> es sa es bl CÏ • !=! »—* 3 > f:! TO CS CT? >-« S--; r* CS o « to *• LO ' M LO o LO br fi •—^ 3 ,> c CS CS CS S3 p |H « es CD CM CO «1 •xf PS •xi« o *tf b q fi * — • < c CS ce e es f u ei «s >s «O CNJ CO CM O CS) 00 CO CO o co" o. CD o bc CD • O Ö CD W| J ,2 a CD o S-i b0 CD T3 fi CD 0s CM O CO O O t -OS OS CO OS CM OS O l 00 CO LO CO M M N O O O i H >-4 f H CM O CM O o CM O T - I O t - LO CM I CO •»• •» <* • e

I s

r

o o o T H T - l T H co Cxi o Î O CM O CO CM O r f CM O CO CM o ï H CM O as_ T - l o l > T - l o lO CM CM O i H ! M O r-i CM O 1-1 CM O T-H as as o OP < 0 CO o o o o o o o o o o o i-H o o co r - f o o T - l o o o o o o o o o i-H

Is"

r

o o 0 0 LO CM OS OS OS CR en Ol cc 0 1 ^ o l-O o

IS

co o o T-l 0 0 en> o CO O o i-H co a i C7S CO o o t - i 0 0 C5 OS !H O O ^H LO a i as a> as a> CO as 0 5 t > a i C i o a i a i • * a i O l t -0 -0 a i CM <Ji a i x * 0 0 a i a i OD a i T-l «s 0 0 a i LO 0 0 a i ct -a i CM 0 0 a i CO t -a i a i -• t -OS 0 0 * co as ^ » OS as t 0 0 CJ as «o TJT • * co 00 a i 00 O ï 00 a i . l ' -en en t ~ as t -L>. OS CO en co as as co LO as LO O i J -O'S co co co co t o c j en «o tr-OS • * a s xO co CO CM CM CO c o en co co t -as o o CM O co o co o o CO co" o LO O «O <M LO O l co co «O en LO ai ai ai 0 0 ai o o ai ai <M O CM O CO O CM O i M l!3 ^ O o CM O CM O Cd o CM O CM T H O O CO 3 o 'S 3 5b fi 3 - " 3 S r—» TO CD ,o Ö CD - M CD CO i-l o £> o

s

o u CD S CD > O fi CD X! S O a> ^-! r^ CS 3 fi «1 » — Î ÎH es 3 u -O CD «t-c -u> ^ IX! tS S

.1

w

I

-1 I CO Is -cn as co CO O) co CS LO as LO a i LO O l •* as <* as co O l (M CO en CO O l CO OS as co LO cn LO O l LO cn LO as O l "tf O l -tf CO O l CO OS 1 LO CS CO T H o o * o os cn 2

(20)

io W O < ha © o ^ u CU CL CU •T*

s

3 TS O u St CD £ CD TTJ I — * CD T ) T j • I - I g CU bc © T j & O ,__! 0 Ou cä +-> 03 CU CU > CO • *4 co cd -O Ö o 0) Ö . m cä Cl"> M f-l m cd > o; ^ 01 p co o; TJ Ö

Ä

CO ho ö ••-I cd • " ! ' CM Ö Cd > fl 0) Cl) > 0) bC CD bO co ö CU hC O « O > 0> o + J CU X rrt > fin

.s

—4 £ Ö cd cd 3 a > a CU TJ U Ol CU bß •f-4 Si fn S-i rtl cd • 1 — m T l ÎH TJ -t-> CU o j a o CU CU N CU

s

(3 0) « CU ha CU o > e I» ^•i *-« 0) O SI •r-t CU co CU a m + j Ct! T j 3 t § M-i < CU ü *-i bO > Ö cä cd (M CM <M CS (M O CM O CM O O LO CO o ^ t-H • * O o o o o o LO o TJ< cs tr- os CM O O tH O © O iH O O O O O N os m i-T o" o" o o o c o c o o o L o e o o t r - - « * t- co oo CS CS C S C S cs cs cs cs cs cs cs cs co co cs cs oo O S CS tr-C S O o CS* OS N n m » os os oo os co cs oo cs oo cs oo cs 00 cs 00 CS tr-C S CO 1r-es <* -# os «o co CD CM to os co os os CD C S CD LO cs LO cs LO C S LO C S cs cs co C S co" cs CO CM CD CD O S C S cs cs 00 LO LO cs LO C S cs cs LO C S LO cs cs os os CD co" os co CM LO *tf O r-t <N LO 00 CS cs cs os cs O i H i H C M C M C M C M r - l o o o o o o o o OS CM (B N Tf H n OS LO cs os tr- oo CS 0 0 CS os CS o o CM o CM o CM o co 3 CQ © 'S s I B • '!—» Co u JS

s

CU -4-> Cu CU (0 CU u CU u CU o o J2 S © > O X ! S CU o CU T J * P 4 ei 3 •H-> u cd 3 V« X ! «t-t •s cd cd h & co oo CS "S. oo" CS CM^ LO cs LO cs cs cs cs CS cs

2

"© TJ TJ S CD Ü 21

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

Het gebruikswaardeonderzoek glasgroenten wil de teler steunen in de keuze van zijn rassen door het vergaren en presenteren van resultaten, verkregen uit objectief

Verder kan op basis van deze uitvoer een gedetailleerde systeemanalyse uitgevoerd worden, bijvoorbeeld door de gemeten P­nalevering te vergelijken met de

De kookkwaliteit was dooreengenomen minder goed dan van de groene erwten; gemiddeld kwam 7 % spatters en stugge erwten voor tegen bij de groene erwten 4,8 %; 24 partijen (48 %)

De gebruikers, de aanbieders en de verzekeraars vormen daarbij het zo- genaamde middenveld. Het EVA Zorg en Welzijn wordt aangestuurd door een eigen raad van bestuur. De actoren

Neerslag - Afvoer tegen maand bij verschillende kanspercentages t Deze serie omvat 6 figuren, namelijk voor elke tijdvaklengte één.. Neerslag - Afvoer tegen tijdvaklengte

Kg droge stof uit ruwvoer/ koe/staldag Krachtvoerverbr. in gld./bedrijf Arb.opbr.. Voor het tweemansbedrijf wordt in tabel 4.3 aangegeven hoe de bedrijfsplannen er uit zien in

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor