• No results found

Samenvatting van geohydrologische inventarisaties uitgevoerd in of nabij de Onner- en Oostpolder in de gemeente Haren, Groningen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samenvatting van geohydrologische inventarisaties uitgevoerd in of nabij de Onner- en Oostpolder in de gemeente Haren, Groningen"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

BIBLIOTHEEK STARINGQEBOUW 3 *

--i

ICW nota 1806. augustus 1988

CO

o

J

II

c

CV U)

c

'c

CV G > CO O)

c

^5

D O .C CO 'D

.c

l _ 0J TO c 0) 0)

'c

.c

o

CD 3 O

8

>

3 (O

c

SAMENVATTING VAN GE0HYDR0L0GISCHE INVENTARISATIES UITGEVOERD IN OF NABIJ DE ONNER- EN OOSTPOLDER IN DE GEMEENTE HAREN

(GRONINGEN)

dr.P.J.T. van Bakel

0000 0335 4004

interne

communicatie-l '\

Nota's van het Instituut zijn in principe middelen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. Inde meeste gevallen zullen <ie conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut

in aanmerking «,

(2)

F

(3)

NOTA/1806 I N H O U D S O P G A V E

I

I

I

blz. 1. INLEIDING 2. ALGEMENE BESCHRIJVING 3. GEOHYDROLOGIE 3.1. Geologische onstaanswijze 3.2. Geohydrologische schematisatie

3.3. Kwantificering van de onttrekingen aan het grondwater

3.4. Stijghoogten van het grondwater

4 4 5 6 7 4. OPPERVLAKTEWATERHYDROLOGIE

4.1. Beschrijving van het oppervlaktewaterstelsel

4.2. Kwantificering van aan- en afvoer

4.3. Relatie oppervlaktewater-grondwater 12 12 15 17 5. AGROHYDROLOGIE 18

6. KWALITEITSGEGEVENS VAN HET GRONDWATER

6.1. Kwaliteit van het water in de verzadigde zone

6.2. Kwaliteit van het water in de onverzadigde zone

20

20

20

7. KWALITEITSGEGEVENS VAN HET OPPERVLAKTEWATER 22

7.1. Inventarisatie van bronnen 22

7.2. Kwaliteit van het oppervlaktewater in de poldersloten 24

8. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 25

(4)
(5)

NOTA/1806

1. INLEIDING

In 1977 bracht de Minister van Volksgezondheid en Ruimtelijke Ordening de

zogenaamde voorrangsinventarisatie Relatienotagebieden uit als voorstel aan

de Provinciale Besturen. Voor Haren was hierin 1200 ha reservaatgebied

(cultuurgrond) opgenomen1'. Dit betrof ruim 40% van de oppervlakte

cultuur-grond. Vanwege de mogelijk ingrijpende gevolgen hiervan voor de

ont-wikkelingsmogelijkheden van de landbouwbedrijven is in 1980 is door een

aantal instanties aangedrongen op het doen uitvoeren van onderzoek. De

eerste fase van dit onderzoek, gestart in 1981, bestaat uit een aantal

inventarisaties, waaronder een hydrogeologische en een hydrologische. De

rapporten over beide laatste inventarisaties zijn geschreven door

respec-tievelijk H.R. Bohlmeyer (als doctoraalscriptie ten behoeve van studie aan

de VU) en F. Kiestra (medewerker LD-Assen). Aangezien enerzijds tussen

beide rapporten veel overlappingen bestaan en anderzijds de aangeboden

informatie erg uitvoerig is, is van beide rapporten een uitgebreide

samen-vatting gemaakt, die thans voor u ligt. Daarbij is de gelegenheid te baat

genomen om hierin ook informatie uit recent verschenen rapporten te

ver-werken, met name het DGV-TNO rapport 'Geohydrologische inventarisatie

pompstation Onnen' van BROUWER en DE HEER (1986), samengesteld in opdracht

van de WAPR0G.

Na een algemene beschrijving (hoofdstuk 2) wordt vervolgens ingegaan op de

geohydrologie (hoofdstuk 3 ) , het oppervlaktewatersysteem (hoofdstuk 4 ) , de

agrohydrologie (hoofdstuk 5) de waterkwaliteit van het grondwater

(hoofd-stuk 6) en van het oppervlaktewater (hoofd(hoofd-stuk 7 ) . In hoofd(hoofd-stuk 8 tenslotte

worden een aantal conclusies en aanbevelingen gegeven.

1'In een later stadium (1985) is deze oppervlakte vooralsnog teruggebracht

tot 600 ha, waarvan 125 ha nader in te vullen in het kader van een

(6)

NOTA/1806

2. ALGEMENE BESCHRIJVING

De ligging van de relatienotagebieden, overeenkomstig de nadere

besluit-vorming in 1985, in de gemeente Haren is weergegeven in figuur 1. Om een

aantal redenen is de inventarisatie beperkt gebleven tot het gebied globaal

ten oosten van de lijn Haren-Noord-Laren: de Onner- en Oostpolder, samen

ca. 1350 ha groot. De polders worden in het Oosten begrensd door het

Zuidlaardermeer en het Drentsche diep en in het westen door de Hondsrug.

Het landschap in de Onner- en Oostpolder is vlak en open, tussen 0,00 en

0,60 m +NAP en hoofdzakelijk in gebruik als weideland. Mede door de van

nature slechte ontwatering en de geringe draagkracht van madeveengronden is

de intensiteit van de bedrijfsvoering relatief gezien vrij gering. Andere

redenen hiervoor zijn dat de verkaveling erg versnipperd is, dat er geen

openbare verharde wegen voorkomen en dat het overgrote deel van de percelen

in gebruik is als veldkavel. Bovendien is de mechanisering sterk afgeremd

doordat boeren hebben geanticipeerd op een mogelijke uitbreiding van de

stad Groningen.

In de polders is een aantal petgaten aanwezig van verschillende afmetingen

en in verschillende stadia van verlanding. Deze nemen in het geheel van de

in Haren aanwezige natuurwaarden een bijzondere positie in. Daarnaast is

het gebied te kenschetsen als een stiltegebied, juist vanwege de hierboven

(7)

NOTA/1806 ? ^ ; . ^ ^ > l A a f c a - t ^ ^ ^ - - A ' A - ^ - ^ A j 3^ ' j . ••%, ;•;••••« . A ' Engelbert^, .. „ • ' • ' ' '< _ j.» . ^ r -Scha M/p jrr «.' .. A, è ,'c e A s t EvyeiberteifHolenjîtiida/ „•& - ' . ^ v - ^ i

I. - « £ "

r

'"'"-'

:x

m

I

•'.'.''•••"' . ' \ i 5 Ï - > ' -1 - ^ >;T * * Ä ^ . '•• .V v<--r-;}rt...<,' -••'•.•Alt. .->. -*:-•-. Sp. v " \ .: "^V •'' • • J | ^1' ,!--J!!;.< ;•"•. s "-'i "- ?ç^C-'« » : ' X , HafioStmolen'-i., -jî ^ • K d S ' g g ' O " Patersvtoldfc ... •- %. Rffi'.'"t3S. ' ' * ^ , .3

I

I

if

\'&**.%'->x.

:hwnbu|rg " f^\ - % - •*;:-• - V ^ ^ ;.-• De-Punh * ' v ' ^r'iT5 polder ^... ^K . Z u i d - | •^ N-i^.,- laarder-\ ••••vv. ; ( meer i \ ••.,. ...'.'•'•• \ I. •''*«,',v'.t>r^ Noordjarèn u j ta' J/M *i-î • " ' A. A * ' ^ f 5

Grens studiegebied Reservaatgebied 1 Nummer reservaatgebied

I

I

(8)

NOTA/1806

3 . GEOHYDROLOGIE

3 . 1 G e o l o g i s c h e o n t s t a a n s w i j z e

De g e o l o g i s c h e o n t s t a a n s w i j z e l a a t z i c h goed b e s c h r i j v e n aan de hand van c h r o n o - s t r a t i g r a f i s c h e t a b e l van Noord-Nederland ( t a b e l 1 ) .

Chronostratigrafie r i t Hotoceen c S o M "5 Weichselien Eemien Saalien Holstein ien Elsterien Cromerien c

1

_ o E 0) CL

1

o Pliooeen Mioceen C1 4 (jr) 100 000 700 000 2 3 0 0 000 7 0 0 0 000 Fluviatiel Urk Enschede Harderwijk Scheemda Glacigeen + periglaciaal Twente Drente Peelo Marien + kust Westland Eem Breda • Koude periode

Tabel 1. Chrono-stratigrafische tabel van Noord-Nederland (uit: B0DEMKAART VAN NEDERLAND, 1977)

De ondoorlatende basis (niet in de tabel) wordt gevormd door in het Mioceen

afgezette mariene kleien. Het Pleistoceen wordt gekenmerkt door een aantal

ijstijden. Naast sedimenten van fluviatiele herkomst, is ook een aantal

formaties afgezet door of in verband met het landijs. In het

Onder-Plei-stoceen werd een pakket van hoofdzakelijk grove rivierzanden afgezet

I

I

(9)

NOTA/1806 S

(Formatie van Harderwijk). Dit sedimentatieproces werd afgewisseld met

perioden van non-sedimentatie. Gedurende het Elsterien werden de

rivierzan-den bedekt met glacigene afzettingen (Formatie van Peelo). In de daarop

volgende ijstijd, gedurende het Saalien, werden deze afzettingen overreden

door het landijs, dat een keileem -grondmorene achterliet. Het van deze

ijskap afkomstige smeltwater werd door het oerstroomdal van de Hunze in

noordelijke richting afgevoerd. Door erosie werden in het Hunzedal de

afzettingen uit de Peelo en Urk formatie verwijderd en ontstond de steile,

in de ondergrond herkenbare, oosthelling van de Hondsrug.

In de daarop volgende periode van afnemende erosie werd het Hunzedal

opge-vuld met erosiemateriaal (Formatie van Drente). In het warmere Eemien werd

in het Hunzedal door de zee zand en later klei afgezet (Eem Formatie).

Vervolgens werden in de laatste ijstijd (Weichselien) beek- en dekzanden

afgezet: de Formatie van Twente. In het Holoceen tenslotte werd veen

gevormd in de lagere delen van het gebied. Door overstroming in seizoenen

met stagnerende afvoer werd tot in het recente verleden bij het Drentsche

Diep een dun kleidek afgezet. De petgaten die in het gebied worden

aantroffen zijn het resultaat van turfwinning, hoofdzakelijk voor eigen

ge-bruik.

3.2 G e o h y d r o l o g i s c h e s c h é m a t i s â t ie

Op basis van de beschrijving van de geologische opbouw van het gebied wordt

de ondergrond opgedeeld in afwisselend watervoerende en weerstandbiedende

lagen. Per laag is vervolgens getracht het ruimtelijk patroon van

doorlaat-vermogen (kD-waarde) respectievelijk weerstand (c-waarde) vast te stellen.

De 'sleutel' tussen geologie en geohydrologie staat weergegeven in tabel 2

waarbij onderscheid is gemaakt tussen Hondsrug en polder.

Hieruit blijkt dat zowel onder de Hondsrug als in de polder een

(aanslui-tend) watervoerend pakket aanwezig is met kD-waarde variërend tussen 3000

en 5000 m2.d-^. In het Hondsrug-gedeelte wordt deze aan de bovenkant

afgesloten door een keileemlaag. In de polder door kleien van de

Eem-For-matie, met daarboven nog een watervoerend pakket met veel geringer

door-laatvermogen. Omtrent het ruimtelijke patroon van kD- en c-waarde van de

diverse lagen wordt verwezen naar BOHLMEIJER (1985) en VAN EE (1984).

(10)

NOTA/1806 1 Hondsrug Geo-hydrologische schematisatie 2 Polder Afzetting Twente Drente Peelo Urk Enschede Harderwijk Scheemda Breda P ^

é

Klm.d'1) 3 3.5 22 Dikte (m) 3 3 50 140 Afzetting Hotoceen Twente Eem Drente Urk Enschede Harderwijk Scheemda Breda K ( m . d1) 5

m—-mm

V/ï

10 23 Dikte (m) 3 10 8 16 23 140

Tabel 2. Geo-hydrologische schematisering van de opbouw van de ondergrond van het Hondsruggdeelte (1) en het poldergedeelte (2) van het ge-bied van of nabij de Onner- en Oostpolder (Bron: B0HLMEYER, 1985)

een grote marge moet worden aangehouden, terwijl deze toch een grote in-vloed hebben op de berekening van de effecten van hydrologische ingrepen. In hoofdstuk 4 zal hier nader op worden ingegaan.

3.3. Kwantificering van de onttrekkingen aan het grondwater

In de Onner- en Oostpolder en de onmiddellijke omgeving bevinden zich de pompstations Haren, De Punt, Onnen, De Groeve en Westlaren. Voor de loca-ties wordt verwezen naar figuur 2 waarin tevens is aangegeven het iso-hypsenpatroon van het grondwater in het (eerste +) tweede watervoerende pakket op 28-4-1980. Hierin is duidelijk de invloed van de winningen van met name het pompstation Onnen, gelegen in het relatienotagebied, te onder-scheiden.

In tabel 3 wordt weergegeven hoe de produktie van de drie meest nabije pompstations zich de laatste jaren heeft ontwikkeld.

(11)

NOTA/1806

Tabel 3. Jaarlijkse onttrekkingen (x 106 m3) van de pompstations in of

nabij de Onner- en Oostpolder

De Punt Haren Onner

1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 10.9 9,9 7.6 6,9 7.7 7,8 7.8 7,6 7,1 8,1 7.7 7,9 7.3 8.1 6.7 1 . 6 1,7 1 , 6 1 , 5 1 , 4 1 , 6 1 . 7 1 , 3 1 , 1 1 . 4 1 . 3 0 , 8 0 , 9 1 , 2 1 , 1 1 2 , 2 1 2 , 1 1 0 , 0 1 0 , 3 1 2 , 7 1 1 , 4 1 3 , 8 1 2 , 4 1 3 , 5 1 2 , 1 1 0 , 8 9 , 3 9 , 0 1 1 , 5 8 , 9

3.4. Stijghoogten van het grondwater

Uit het stijghoogtepatroon is onder andere af te leiden de stromingsrich-ting van het water. Voor wat betreft het diepe grondwater wordt verwezen naar figuur 2. Het isohypsenpatroon van het freatische grondwater geeft in principe dezelfde informatie. In figuur 3 is voor een situatie die repre-sentatief is voor een periode met een neerslagtekort (28-8-1978), het frea-tische isohypsenpatroon getekend. Opvallend daarbij is de depressie onder het topografische hoger gelegen gedeelte van het gebied op de Hondsrug en het ontbreken van een depressie in het centrum van de onttrekking in de Onnerpolder. Dit kan (voorlopig) verklaard worden uit het ontbreken van wateraanvoer in het hogere gedeelte enerzijds en aanwezigheid van subin-filtratie (het omgekeerde van drainage) en/of het voorkomen van een goed afsluitende laag in het poldergedeelte anderzijds. Het is wel wenselijk deze verklaring nader te kwantificeren. Het is ook onduidelijk of de fil-ters onder of boven de keileem staan. Uit verschillen in stijghoogte tus-sen diep en freatisch grondwater kan worden afgeleid of er sprake is van kwel of wegzijging. In figuur 4 wordt het ruimtelijk beeld van de gemid-delde verschillen over de periode 1972 t/m 1982 weergegeven. Het

(12)

NOTA/1806 £

inzijging is alleen mogelijk indien de weerstand tussen beide pakketten

bekend is. Gezien de grote onbetrouwbaarheid hiervan zal worden getracht

uit de waterbalans van de Onnerpolder de wegzijging af te schatten, waarna

(13)

î

I

NOTA/1806 ;_ -if' î ~ \ V V & v V ':-r' '*«*•"' ' . \v,i . .;*' ".*, K > C ^ < . - 1 . t o * / e p öTiy t Westerbroeh ,-%Â... otde T.' S : hi i K \ 'C&Jä , . . , . - „ . . . . „ _ . . . laren Haf 6 '-C^'£- r.

f - i

7,1,

ôV

polder ^ ^ ^ H ^ " ! 8 6 . ^ f * , V\t ••*,* V&ç%^-;--\ M V--, -. v / p o l d e r - M 2 # > ^ > -, {.

,./-- Ï5 \-"'i.i,^5»»F/ r.--- Y /.».-i v î t .•" .> ^ ' ' - ; S , ' . •<•;;. I \ ï ^Ly--' I 1 7K \ &

& • & & - • - * :

Ä ^ - d ^ S5« ' " Paterswbldt \ . ^ i q f l W * Hanertewni

^ Î ^ ^ M Ï - S t - ^ ^

^ o: % ^tr;--î'- ^ 2fer^ r ^ 9 :.^,. •••!»J\i,V---n»Viliit;^- V* Grens studiegebied - — 0 — Isohypse .->.-. ;^> •>>. ,« ^^.,-;r'v;.-\* >• • 'v ^ci ',.."• • ^ ?1» . S A - « . .»rf.

0,48 Locatie peilput met grondwaterstijghóögte in m t.o.v. NAP

:ig. 2. Isohypsenpatroon van het (eerste + ) tweede watervoerende pakket, dd. 28-4-1980 en aanduiding van locatie

(14)

N O T A / 1 8 0 6 10

m^^j^

TrrSs.- i * • • ^ - ' il tie ' T~;4< r ,.='• Weslér ..c*>, broekstar-'••_ V stjgrpolder ',o S t ey>\_ - 'i>^*!" Waterhuizen — ' - - • * < • • " --J J ^ ÉngelbertftfmolenjiB/de' . ~ 3' ftf^ » :Hatertv V. :* > Westerbroek^fej».;'?'' # ^ 7 *•:•, te>^4... 'Jnneipolder

Y

Wtrsttrlrrotfkste ).37;

' - - ^ ^ ^ • i : -Mr'''"' '%••

:

:^75>

sS

äägr wOnnen <Q •v»:

ips.)

^ 1 lole

• ^

}§£ /' " " X ^ - macJe&c'de' '-'.>-. 0nne

^>4. - j ? \ \ - ~

polder • / > \ ' » " ',. " nerßolde-r .- \ O . .*rop:i>'., * V i s |-0,50> V - 0 . 6 4 1 \

| f ^ J , 8 2 / ^

,76>

M^/ -w

V-l

. r.

r

:•^^^

i

^-'

''

5;;

^..^^4./t,

M

'% -sït'f-Vv'i". „N. j , 0 7 é Oost- \ iVo/,36 /, ._, \ ^ Ä ^ , - - laarder- \ f i- '*• •*" *-• ' ^ sk '• m e e r \ ' +0.62\ Jsfe. >ïV. -'r-1*1 • + A 3 ê ^ % ^ % | i § | £ N o t a r e n "t" ^ ° > » -. ni-'f«-.::i- *$:'-. • H-.

—• Grens studiegebied «-0,04 Locatie peilput met grondwaterstijghoogte in m t.o.v. NAP —1,00— Isohypse

Fig. 3. Isohypsenpatroon van het freatisch pakket, dd. 28-8-1978 (bron: H.R. Bohlmeyer, 1985).

(15)

I

I

NOTA/1806 1 1

%••*}

k.'ÎV',. , , - « i J l Ä . - - . , . r - . -.-.,.<>. V A V . , » : : ? . v AV-fcdJ, < •••;.,; , -, .;•-.• Engelbert-';- . , . - > , • • / ••?* I,~ , ,»r>-r« I * > \ ç . V«>^H=< -• : •'••. . - - • • "'• - " O S ,'<" J r t ^ ' - • -"'*7j.--"r'-* *•• /• •--• —

H V1^ -»iij.^-«-' _?,-',;>• Oude Roodehaaci *••••> - . « ^ " " " f " •• ? !

L\' *V\ \ . Ä \ • >-£;t*^ - . . . , , - V ' . 'i • . Sivtr'H**'* • - '. *

AVTtà

o.de^ •:. . %~~-" 1 %

;i:

M*J^T •

Ä-Ä g t J ,

O.ci s f e•? pelä t

" \ • S * ^ .• •.-. ..••..••-•ï'-l---' v V V ;H - ..-'•'*"'• W e s t e r b r o e k ; * = * „ . . . : ! " • ^ s - ^ ï & r t ' ' - $.-.- y• w*jrv^ - *• S*'*^r -*" •* : *r " \ "*$S ' t : Omit?! polder Wt-sterü-foeAsre/s Pa4er«woWe •'>-> v U; Y*-;- . , . . ; ? . • . - . • - ; ^ : r!v X « ... ' Fe land . " . . • W - väfW. ••-**.-. A - ^ v - ^ - y y ' - . ' . % , * *,- * - \ - » ',- = > - i - - x-* "

V :

Onner-. -; ^ ' î ^ - v :•. V I >.>ö^r- .J'.-'- V '••'•' \ U •••••.- ^ : 1<"s' •-•:- ;• . - . i i ' > ^ - ^ - - ' - - ÎL " À % ••-. ..v-.-^r/

.^&£&i&. ^

s: yitold| r m o l e i \*5-- moüepciut

•<-^•+0^7 polder / ' \ \

.% oliv

0

:

; " . ; ^

+

T

:

^ !'

* 4 s - - i n e t •-• • T i ! • . * - , - \ . ' -' > ¥ • -' -' " . . O n n e n ' >>&- v, . ; . - - j >: ï* - - ' . . ' : . ^:; l5' . - ' ' > ' • - . . • :\:- , ; „ . . \ . * :-.-*V\-'HareÄerVnolen-.V''' ' J . | i > ' '•'"• •"'*i t :^,J'-'-•'.,.-••.+3«7ft Polder j f t V - ' M

t

t," U - * , . - . . . . ' . i - *:'•• t..,,« / ^ i r ^ . ^ - ' ^ i y ; \, v i / - - ' . . - ;-; ,*' "•.,-" *v *-?*. ^ > me er , \' * « • " • •••lui, ../A- ••-* 4 , 3 7 _ . . i. A ^ . ,Zuid- |\ ^ • i ,- laarder-t \ %;S-Ï%. -..,-' ? ^ -•vn - * . - • - • ^? e^ ^ " "Î !' - «'km J • - • '••••• -, i - _V . . I ' i - * * via f * p * \ 4.'";!.r \ l l \ ';5!!ii V.I sN^ "ï "' •• -A BT ~, •• ' A - , * \

iv-.- t.

. ' • ' • • • . ' - ^ :- '., .•?'•.>' ; :!•" v . . - 1 . . . . .-• .'•. ." ' •- •.'•'.'' M ' V > i; "• *"•%. ..• • ' " *

-Grens studiegebied « + 1,01 Locatie peilput met verschil in stijghoogte(m)tussen freatisch en tweede watervoerend pakket

fig. 4. De gemiddelde stijghoogteverschillen (m), gedurende 1972 - 1982, tussen freatisch en tweede watervoerend pakketi

in een aantal punten ( + stijghoogte in freatisch pakket hoger dan in het tweede watervoerende pakket; ;

(16)

NOTA/1806 12

4. OPPERVLAKTEWATERHYDROLOGIE

4.1. B e s c h r i j v i n g van het o p p e r v l a k t e w a t e r s t e l s e l

Het onderzoeksgebied valt onder verantwoording van twee waterschappen:

- Het Waterschap 'Oostpolder'. De oppervlakte van het poldergebied bedraagt

ca. 450 ha. De maaiveldshoogte varieert tussen 0,00 en 0,60 m +NAP,

ter-wijl het polderpeil zowel in de zomer als in de winter 0,08 m -NAP is.

- Het waterschap 'Onnerpolder', met een poldergedeelte van ca. 900 ha. Het

maaiveld varieert in hoogte van 0,00 tot 0,30 m +NAP. Het polderpeil is

ook hier zomer- en winter constant en daarvoor wordt 0,13 m -NAP

aange-houden .

In figuur 5 en 6, staat de waterstaatkundige toestand in resp. afvoer- en

aanvoersituatie weergegeven. In figuur 6 is tevens globaal de begrenzing

van het gebied aangegeven waarin het oppervlaktewaterstelsel in een

volle-dig ontwikkelde aanvoersituatie gebiedsvreemd water zal bevatten. In deze

figuren staan alleen die waterlopen, die in onderhoud zijn bij beide

water-schappen. Ten behoeve van het Regionaal Hydrologisch Onderzoek Groningen is

door de Waprog geïnventariseerd welke andere waterlopen het gehele jaar

door betrokken zijn bij het afvoer- en aanvoerproces (figuur 7 ) . Daaruit

blijkt hoe intensief het oppervlaktewaterstelsel is, zeker in vergelijking

met door de Provinciale Waterstaat Groningen uitgevoerde inventarisatie.

Dit heeft consequenties voor de relatie oppervlaktewater- grondwater (zie

4.3). Het in de zomer ingelaten water is afkomstig uit het Drentsche Diep,

dat op zijn beurt wordt gevoed door water dat via Friesland uit het

IJssel-meer afkomstig is. Naarmate het aanvoerseizoen vordert zal de samenstelling

van het inlaatwater dus steeds meer de samenstelling van het Friese

(17)

NOTA/1806 13 •-' .;•«;*

'^-•^ €

Scha

A "'

;

'

8

# .. ..<j$^$« y :. •. w&v* .««*-. •*•

••fl-<*r.Afc.-Ç Gjàsfe ?^3iari: ri? > \ > ; é«4- a*- , ' •. •• BT-0,23

S

r7f-r..\-f-ïtâV y-i B/rfer WeBterbroek'-jjfcj»...-77/< V S ^ i . -. • v ^ * trhrüt-tsre.f'-* -0,13 V » . s - * Onner-PaferewoMe j * * ; • ' - i l - "- . * M• •jJT'-' /C •• •••• Il , V \ \ A , , * -*--_• \ - .

\°w>!

v\

polder 0tr,{fi)8.'O«C •-v*r.'

hu

*Y

Qost-1.08.

1

. Z u i d - |\ . •-' E w d e V^VCk.- .-•.' .à.,., i:;-'..*>M^ » -•••y ;• II ~ - t • .V ' **•; **?>" >»v . , % v J ,«-*> •<* v*':-**'^' - 'v - •' " • ±M>- - i » < ^ - • - j •••„ i f i

\ %o- é .xk^V' %r^^:]'-,if|i %

1

I

I

I

* • • » • • • • • • . - • " - "

Wjaterstaatkundige toestand in de wviriterpèi^fodë

Grens studiegebied Waterschapsgrens — — — Waterloop + stroomrichtjng

— — • — Begrenzing beschouwd gebied (westzijde tevens waterscheiding) A Oude vuilstort

• <§) Overstort/toekomstige overstort f—o B- 0'0 8 Stuw/waterinlaat/gemaal/polderpeil

RWZI Rioolwaterzuiveringsinstallatie met persleiding naar Winschoterdiep

Boezemwater op 0.62+NAP

(18)

NOTA/1806 14 * $ $ .t EjJtféfgunne

.'«er

•*v; .-/^>?.ß*t EngelberfV

'

S

^ ^ n f e

?<•• \ sterpolder ivoor IJssejrrtêi&rîrVa^T ^ • " ' **t* -Groningen .,, ;,v *' * * % ' \

' -i'i' Wert'é'r •••>.

broekstar--.:<• '•• •i'';'L • ' • ' ' * * » ;/ . • * » _ / . t * ..--**''"" t ' r- ""*'-••• •-i •'- 5 ^ ' . . e r h u i z e n £ngelber.t***olenjà>,der ' . * . , — - ^ 3

.'--VüCTStëM

^ - " , r .»».ï-î.-àV-'^--'*"^ * 0 4 « t Westerbroek J;*^.,..-!. % - - - • - 7-//,

I

*WZl

A

R

-0,23 ..?.•_ r-~ïf.^. atéf Ö^ rt't'S/f/fWüerA.cfe/"" iïAœ-i, # \ 1 -0.13. 4 v ' W i > ^Jf f * f e U T - •***-'. Fellartd ^ meüe&cidei Onner-• polder Onnerpo.'oet-* 'er n,ader> ï «,;Of>lj^ii Onr^ëtiwtdm i . W Kï Öost-'.08, Jlder

'V

.Zuid- \ laarder- ^ meer V;> •• i'%tè$& NooTdlaren + 0 , 6 2 | ^ : i ü l .

Waterstaatkundige töéstand.in de zomerp^odeUinci, waterinlaat) \J •::'„«« \ ' . ' ? \ - ^ V

Grens studiegebied Waterschapsgrens ~*~— Waterloop + s t r o o m r i c h t i n g .— Begrenzing beschouwd gebied (westzijde tevens waterscheiding) A Oude vuilstort

• ® Overstort/toekomstige overstort fc—O B ~ °2 3 Stuw/waterinlaat/gemaal/polderpeil RWZI Rioolwaterzuiveringsinstallatie met persleiding naar Winschoterdiep

Boezemwater o p 0.62 N A P

Fig. 6. Waterstaatkundige toestand in een aanvoersituatie in een gedeelte van het gebied (bron: F. Kiestra, 1986).

(19)

NOTA/1806

15

% PW-GRONINGEN

WAPROG

\

.-<--

C<'

:

>>^\ \

E S A

\ \ ^*-!Z-" »- * ..-•••' • ^ *

Fig. 7. Vergelijking van op twee manieren uitgevoerde inventarisatie van de waterlopen in de Onnerpolder, resp. door de Provinciale

Waterstaat Groningen en de Waprog (uit: VAN EE, 1984).

4.2. K w a n t i f i c e r i n g van aan e n - a f v o e r

Kwantificiering van aan en- afvoer is van belang om te kunnen analyseren

of in het betreffende gebied water vanuit de ondergrond opkwelt danwei

weg-zijgt. Dit laatste is met name van belang in verband met de voorspelling

(20)

NOTA/1806

16

Van het poldergedeelte van het w.s. 'Oostpolder' zijn geen gegevens over

aan- of afvoerhoeveelheden bekend; van het gebied van het w.s.

'Onnerpol-der' wordt daarentegen sinds 1975 een registratie bijgehouden. In tabel 4

staan de naar millimeter waterschijf omgewerkte gegevens vermeld, tezamen

met neerslagcijfers en 0,8 maal de open waterverdamping, Eo, van het

KNMI-station Eelde. Met deze gegevens is in principe een schatting te maken

van de flux tussen het freatische en het diepe watervoerende pakket. Op

grond van andere onderzoekingen (zie o.a. KEESMAN e.a, 1985) is allereerst

de werkelijke verdamping te schatten. Op het Hondsruggedeelte, zijnde 35%

van het oppervlakte van de Onnerpolder, treedt een reductie op in de

gemid-delde potentiële evapotranspiratie van ca. 40 mm en in het poldergedeelte

van ca. 20 mm. De gewogen reductie is daarmee 0,35 * 40 + 0,65 * 20 = 27 mm.

Met de aldus vastgestelde werkelijke verdamping van ca. 460 mm (487 - 27)

kan de gebiedsgemiddelde kwel per jaar worden berekend:

Kwel= -[neerslag- verdamping-afvoer+aanvoer]

= -[744- 460- 239 + 57]

= - 102 mm

De moeilijkheid is dat de verdeling hiervan tussen Hondsruggedeelte en

poldergedeelte niet bekend is. Gesteld dat op de Hondsrug geen wegzijging

mogelijk is omdat de daar aanwezige keileem ondoorlatend is, dan is de

weg-zijging in het poldergedeelte 102/.65 = 157 mm per jaar; bij de aanname dat

de helft van het neerslagoverschot op de Hondsrug wegzijgt is de wegzijging

in het poldergedeelte 75 mm per jaar; bij de aanname dat het gehele

neer-slagoverschot op de Hondsrug via wegzijging wordt afgevoerd, is de

wegzij-ging in het poldergedeelte praktisch nul. Deze laatste uitkomst is echter

in tegenspraak met het feit dat in de polder de freaktische stijghoogtes ca

1.0 m hoger zijn dan die van het het diepe watervoerende pakket. Nader

onder-zoek hiernaar is gewenst1'.

1' Inmiddels is de werkgroep Gorecht ingesteld. Deze heeft o.m. tot taak de

(21)

NOTA/1806

17

4.3. R e l a t i e o p p e r v l a k t e w a t e r - g r o n d w a t e r

De relatie oppervlaktewater-grondwater Is onder andere van belang bij de

bepaling van de ontwateringstoestand van de percelen. Deze relatie wordt

voorgesteld door de zogenaamde ontwateringsweerstand. Deze weerstand is

kleiner naarmate er meer sloten aanwezig zijn en/of de ondergrond

doorla-tender en/of de waterlopen een grotere natte omtrek hebben. Uit een door

het RIVM uitgevoerde berekening (VAN EE, 1984) blijkt dat deze weerstand in

het relatienotagebied erg klein is en varieert tussen 60 en 300 dagen. Het

gevolg hiervan zal zijn dat ook de grondwaterstand relatief weinig zal

af-wijken van het open waterpeil en aangezien deze laatste constant is, zal de

variatie in grondwaterstand ook gering zijn. Dit wordt bevestigd door de

(22)

NOTA/1806

18

5. AGROHYDROLOGIE VAN DE ONNER- EN OOSTPOLDER

De ontwateringssituatie in de percelen wordt bepaald door de relatie

opper-vlaktewater-grondwater, het open waterpeil, de kwel of wegzijging en het

bodemtype. Met name door de hoge open waterpeilen, kleine

ontwateringsweer-stand en bodemtype (veengrond) is de ontwateringssituatie uit

landbouwkun-dig oogpunten onvoldoende. Dit kan het beste worden geïllustreerd door de

bodem- en grondwatertrappenkaart; zie figuur 8.

In een droge zomer is de situatie voor de landbouw wel gunstig. Door de

waterinlaat en bijgevolg hoge open water peilen en het intensieve

draina-gestelsel blijft de grondwaterstandsdaling beperkt en blijft capillaire

opstijging mogelijk. Gezien de inderdaad geringe grondwaterstandsdalingen

in de zomer kan geconcludeerd worden dat de wegzijging naar de diepe

ondergrond, ten gevolge van de verlagingen door de onttrekkingen, niet al

(23)

I

I

Voorlopige bodem- en qt kaart

I Schaal 1:50.000

NOTA/1806 GRONDWATERTRAPPENINDELING. Gf GHG GLG I -<50 II -5 0 - 8 0 III <40 80-120 IV >40 80-120 V

<uo

>120 19 ] VI 40-ÔC >120 1 t VII >80 >120

nn

I KX I Keileemgronden Zandgronden JL]_ Zandgronden met (50-90 cm) minerale eerdlaa' Zandgronden met matig dikke

(30-50 cm) minerale eerdlaag Zandgronden met kleidek of kleibijmenging

Zandgronden

Moerige gronden JW]_

Moerige gronden met kleidek of kleibijmenging

Moerige gronden met moerig dek Veengronden Jyj_

Veengrond met moerige bovengrond Zeggeveen-Broekveen

Veengrond met een dek van 15-30 cm Humusrijke lichte klei

Veengrond met een dek van + 20 cm _ Humeuze lichte tot zware klei

I V I Veengrond met een kleiïge of meer ige bovenlaag Bebouwing

Water

Bodemtypegrens . - Grens watertrap

Ij AP I Petgat

.81 Bodem- en grondwetertrappenkeert wn de germent« Haren (Gr) (bron: Undrnrichtingsdienst Groningen).

GD

/

<z vu

II [Z VI

«m

N •

T*!V*. **

ï." 'F*

(24)

NOTA/1806 20

6. KWALITEITSGEGEVENS VAN HET GRONDWATER

6.1. K w a l i t i t e i t van het g r o n d w a t e r in de v e r z a d i g d e zone

Gegevens over de chemische samensteling van het grondwater kunnen inzicht

verschaffen in het stromingspatroon. Door BOHLMEYER (1985) is getracht via

een indeling in een vijftal watertypen een bevestiging te verkrijgen van de

resultaten van de analyse van de kwantatieve waterhuishouding, namelijk

dat er in de poldergedeelte een wegzijging plaatsvindt en dat het

neer-slagoverschot op de Hondsrug dat niet via het oppervlaktewaterstelsel wordt

afgevoerd door de pompfilters van met name het pompstation Onnen wordt

1 afgevangen'. Ook is door genoemde auteur een poging gedaan een en ander te

ondersteunen met simulaties met het 'Random Walk' massatransportmodel van

PRICKETT et al. (1981). Geconcludeerd kan worden dat er weinig gegevens

voorhanden zijn om het hierboven geschetste beeld te ondersteunen dan wel

te verwerpen. Het feit dat de chloride-gehaltes van de filters boven in het

tweede watervoerende pakket vanaf 1971 aan het toenemen zijn, vormt een

aanwijzing dat er een wegzijging in de polders plaats vindt. Zie ook

BROUWER en DE HEER (1986).

6.2. K w a l i t e i t van het w a t e r in de o n v e r z a d i g d e zone

Voor het behouden van natuurwaarden van landvegetaties is, naast de

kwan-titatieve waterhuishouding, ook de kwaliteit van het water in de

onver-zadigde zone van belang. In het kader van deze inventarisatie zijn hiervoor

geen gegevens beschikbaar gekomen. Echter gezien het voorkomen van

weg-zijging kan gesteld worden dat in het gebied ten oosten van Hondsrug het

diepe grondwater nooit de standplaats van vegetaties kan bereiken. In

hoeverre het in de zomer ingelaten water het land indringt is niet bekend.

Verkennende berekeningen (WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM, 1984) tonen aan dat

de indringings-diepte beperkt is en dat in het volgende afvoerseizoen al

het via het oppervlaktestelsel gesubinfiltreerd water weer wordt

(25)

verschijn-NOTA/1806

21

sel dispersie - dat er voor zorgt dat dit terugspoelen nooit voor 100%

effectief is - is daarbij niet meegenomen. Alleen als de wegzijging de

langjarig gemiddelde nuttige neerslag overtreft, kan gebiedsvreemd water

blijvend het grondwater beïnvloeden. Voor het deel van de landvegetatie zal

dus gelden dat de eventuele beïnvloeding 'van boven af' moet komen, hetzij

via bemesting, hetzij via neerslag, hetzij via overstroming van

'standplaatsvreemd' water. Voor het aquatische milieu geldt (uiteraard) dat

effecten van menselijke ingrepen elders, zich via het

oppervlaktewater-stelsel kunnen verspreiden. Hierop wordt in het volgende hoofdstuk

(26)

NOTA/1806

22

7. KWALITEITSGEGEVENS VAN HET OPPERVLAKTEWATER

7.1

I n v e n t a r i s a t i e van b r o n n e n

Als bronnen voor belasting van het oppervlaktewater zijn de

riolerings-overstorten, de vuilstorten, het inlaatwater en de bemesting door de

land-bouw geïnventariseerd.

Rioleringsoverstorten

In figuur 5 en 6 staan de punten aangegeven waar de gemengde riolering

overstorten heeft op waterschapsleidingen die in oostelijke richting

voe-ren. De belasting van het oppervlaktewater die hiervan verwacht kan worden

is dus gering en vindt bovendien alleen plaats in perioden met hoge

neerslagintensiteiten (en dus hoge afvoeren), zodat de effecten wellicht

gering zullen zijn. In hoeverre dit ook geldt bij overstorten als gevolg

van zware buien in de zomer is moeilijk aan te geven.

Vuilstorten

In figuur 5 en 6 staan eveneens weergegeven de twee, tot nu toe bekende,

zich in het onderzoeksgebied bevindende vuilstortplaatsen, namelijk één

stortplaats in de Onnerpolder aan de Zuiderhooidijk bij Onnen en één

stortplaats in de Oostpolder aan de Osdijk. Eerstgenoemde stortplaats

is een oude stortplaats van de gemeente Haren en is een opgevuld petgat.

Hoewel deze stortplaats niet als verdacht bekend staat zou hieraan nadere

aandacht moeten worden besteed. Laatstgenoemde stortplaats is een in de

vijftiger jaren met verdachte stoffen gedeeltelijk opgevuld petgat.

Onderzoek in het kader van de Wet Bodemsanering zal moeten uitwijzen welke

maatregelen hier nodig zijn om verontreiniging van het grondwater te

voorkomen.

Waterinlaat

De in de afgelopen jaren ingelaten hoeveelheden water in de Onnerpolder

staan vermeld in tabel 4. Van de Oostpolder zijn geen gegevens bekend maar

de hoeveelheden zullen in verhouding tot de oppervlakte, in dezelfde orde

(27)

NOTA/1806 23

Tabel 4. Waterbalansgegevens met betrekking tot de Onnnerpolder gedurende 1976 tot en met 1984, in millimeter per jaar. Aan- en afvoercij-fers zijn afkomstig van 'de molenaar' van het w.s de Onnerpolder en bewerkt door studenten van de HAS-GRONINGEN.

Jaar 1976 77 78 79 80 81 82 83 84 Gem. Neerslag Eelde 558 759 689 860 882 794 649 737 770 744 0,8 Eo Eelde 561 482 469 454 469 469 526 514 441 487 afvoer 52 252 189 307 369 260 229 219 276 239 Aanvoer 141 40 46 25 36 47 70 91 17 57 Restterm (+wegzijging, - kwel) 86 65 77 124 80 112 -36 95 70 75

Diep en het Zuiderlaardermeer. Het chloridegehalte van dit water is sterk

afhankelijk van de aan- en afvoersituatie en varieert van ca. 50 mg/l in de

winter tot maximaal ca 300 mg/l in droge zomers. In relatief natte zomers

blijft de concentratie laag (< 50 mg/l). In de toekomst zal de aanvoerroute

van IJsselmeerwater bestemd voor zuidoost Groningen niet meer via het

Drentsche Diep en het Zuidlaardermeer verlopen. De vraag is of in die

situatie de afvoer vanaf de Hunze voldoende is om aan de vraag naar

inlaat-water vanuit het Zuidlaardermeer te voldoen. Indien dit ontoereikend is zal

alsnog IJsselmeerwater naar het Zuidlaardermeer moeten worden gevoerd.

Bemesting door de landbouw

De bij de landbouw toegediende giften kunstmest en organische mest worden

nooit voor 100% via de oogstbare plantendelen afgevoerd. De manier waarop

en de mate waarin de overtollige voedingstoffen worden afgevoerd hangt af

van grondsoort, grondwaterstand en bodemgebruik. Van het weergeven van de

hoogten van de mestgiften is afgezien omdat hierover geen bruikbare

gege-vens voorhanden waren. Wat de overige factoren betreft: op het gedeelte ten

oosten van de Hondsrug, met overwegend grasland op veen en hoge

grondwater-standen, zal de afvoer via het grondwater gering zijn, de afvoer via

(28)

NOTA/1806

24

delen waar geen keileem aanwezig is, relatief veel inspoeling plaatsvinden

en weinig afspoeling; echter daar waar wel keileem aanwezig is, is de

situatie juist omgekeerd. Uit de analyse van de grondwaterstroming volgt

dat de meststoffenlast die via inspoeling in het freatische grondwater

te-recht komt, op zowel Hondsrug als ten oosten hiervan, verder stroomt naar

hetzij het oppervlaktewaterstelsel danwei wordt afgevoerd naar de

produk-tieputten van de pompstations (afgezien van afbraak, adsorptie e.d.). De

potentieel grootste bron van belasting vormt in het onderzoeksgebied de

afspoeling, die via het oppervlaktewaterstelsel wordt afgevoerd. Zoals

reeds eerder gesteld kan via dit stelsel transport over grote afstanden

plaatsvinden en kunnen via deze weg voedingsstoffen vanaf Hondsrug richting

polder worden verplaatst; zie figuur 3. Via aanpassingen in het

afvoerstel-sel kan men er echter voor zorgen dat 'belast' oppervlaktewater nooit

door-dringt in relatienotagebieden.

7.2. K w a l i t e i t van het o p p e r v l a k t e w a t e r in de p o l d e r s l o t e n

In 1977 en 1978 werden in de Onner- en Oostpolder drie poldersloten

bemon-sterd. Hieruit blijkt dat de chloride-concentraties in alle drie

bemonster-de polbemonster-dersloten het hele jaar door relatief hoog zijn in vergelijking met

de concentraties in het Zuidlaardermeer en het Drentsche Diep. Dit kan

wij-zen op zeewaterinvloed (afvoer van zout achtergebleven bij vroegere

over-stromingen). Alleen in perioden met wateraanvoer (waarin de concentraties

in het aanvoerstelsel oplopen) worden de concentraties min of meer gelijk.

Wat de gehaltes aan organische stikstof betreft is de situatie ongeveer als

volgt: in afvoersituaties is de concentratie in Drentsche Diep en

Zuidlaardermeer hoger dan in de poldersloten; in aanvoersituaties lopen

de concentraties in vooral de hoofdaanvoerwegen terug. De

totaal-fosfaat-concentraties in de poldersloten laten grote variaties zien met vooral in

de maand augustus een sterk oplopen hiervan. De hierboven gegeven verbale

beschrijving is in het rapport van BOHLMEYER (1985) veel uitvoeriger

gege-ven en met analysecijfers geïllustreerd terwijl in het kader van ISP

Noorden des Lands eveneens veel gegevens zijn verzameld (BOTS e.a. 1978).

Door BOHLMEYER (1985) wordt de conclusie getrokken dat de oorzaak van de

matige kwaliteit van het oppervlaktewater in de polder niet kan worden

toegeschreven aan de waterinlaat maar een 'interne' oorzaak moeten hebben.

Meer onderzoek hiernaar is nodig. In dit verband dient de invloed van de

(29)

NOTA/1806 25

8. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

Compilatie van de geo-hydrologische en hydrologische onderzoekingen met

betrekking tot de relatienotagebieden in de gemeente Haren biedt een

rede-lijk inzicht in de hydrologische 'omgeving' waarin de relatienotagebieden

zijn ingebed. Ten aanzien van de relatienotagebieden in de Onner- en

Oostpolder zijn de volgende punten te noemen:

- Ten gevolge van de grondwaterwinningen uit het tweede watervoerende

pak-ket treedt wegzijging op. Daardoor kan nooit gebiedsvreemd water via het

grondwatersysteem tot de relatienotagebieden doordringen. Uit

waterbalans-onderzoek is komen vast te staan dat de weerstandbiedende laag tussen

freatisch pakket en tweede watervoerende laag in het gebied ten Oosten

van de Hondsrug een vrij hoge waarde heeft, waardoor de invloed van met

name de winning van het p.s. Onnen sterk wordt gespreid. Verder biedt dit

de mogelijkheid tot het aanbrengen van verschillende peilen in het

poldergedeelte, zonder dat dit leidt tot grote verstoring van het

grond-watersysteem.

- De kwaliteit van het oppervlaktewater in de poldersloten wordt het sterkst

bepaald door lokale beïnvloedingen, waarbij in eerste instantie aan de

invloed van de bemesting door de landbouw moet worden gedacht.

- De waterhuishouding in het gebied wordt sterk bepaald door het

oppervlak-tewaterstelsel. Veranderingen hierin, zoals verbetering van het

detail-ontwateringssysteem, hebben grote gevolgen voor het

grondwaterstandsver-loop.

- Via het oppervlaktewaterstelsel kan de kwalititeit van het

oppervlaktewa-ter in de relatienotagebieden worden beïnvloed door activiteiten in het

gebied op de Hondsrug. Met name afspoeling van mest in gebieden met

kei-leem kan hoge belastingen tot gevolg hebben.

Bovenstaande gevolgtrekkingen zijn gedeeltelijk vrij voorlopig. Nader

veld-en modelonderzoek (o.a. in het kader van het Gorecht onderzoek van de

Provincie Groningen) is nodig. Daarbij dient wat betreft de

relatienotage-bieden speciale aandacht te worden geschonken aan de volgende onderwerpen:

- Gezien de grote invloed van het oppervlaktewaterstelsel is nadere

vast-stelling van het ruimtelijk patroon van de interactie tussen grond- en

(30)

NOTA/1806

26

- Met behulp van een 1jkingsberekenlng met een numeriek model kan de

ruim-telijke variabiliteit van de weerstand van de scheidende Eemkleilaag en

van de kwel/inzijging nader worden vastgesteld.

- De invloed van de bemesting door de landbouw is slecht bekend. Indien

echter de relatienotagebieden, afvoertechnisch gezien, worden geïsoleerd

van de rest dan is alleen de aanvoer via de lucht van belang en kan de

aandacht zich richten op de invloed van het bodemgebruik in de

rela-tienotagebieden zelf.

- Inlaat van water in droge zomerperioden kan positieve en negatieve

ge-volgen hebben, namelijk tegengaan van de grondwaterstandsdalingen

(waardoor de vochtvoorziening van landbouwgewassen mogelijk verbetert en

oxydatie van veen wordt tegegegaan) respectievelijk introductie van

gebiedsvreemd water. Kwantificering van beide gevolgen is nodig wil men

komen tot een verantwoord beheer.

- door de winningen van de pompstations is het regionale

grondwaterstro-mingspatroon zeer nadrukkelijk beïnvloed (zie ook BROUWER en DE HEER,

1986). De vraag is in hoeverre deze veranderingen al volledig hebben

doorgewerkt op de in de relatienotagebieden aanwezige vegetatie. Alleen

een nadere analyse van vegetatiekundige en geohydrochemische gegevens kan

(31)

NOTA/1806

27

LITERATUUR

BODEMKAART VAN NEDERLAND, schaal 1: 50 000. 1977 Blad 12 Oost(Assen).

Stiboka, Wageningen

BOHLMEYER, H.R. 1985. Een hydrologische inventarisatie van de Onner- en

Oostpolder. Doctoraalscriptie Vrije Universiteit, Instituut voor

Aardwetenschappen. Amsterdam. 37 pp + bijl.

BOTS, W.C.P.M., P.C. JANSEN en G.J. NOORDERWIER. 1978. Fysisch-chemische

samenstelling oppervlakte- en grondwater Noorden des Lands.

Regionale Studie 13 ICW, Wageningen

BROUWER, G.K. en E. DE HEER, 1986. Geohydrologische inventarisatie

pomp-station Onnen (Groningen). DGV-TNO rapport OS 86-01. 53 pp + bijl.

EE, G. VAN, 1984. Haren, een numeriek model van het geohydrologisch

sys-teem. Deelrapport uitgebracht in het kader van het Regionaal

Hy-drologisch onderzoek Groningen. RIVM, Lab van Bodem en

Grondwater-onderzoek. 42 pp.

KIESTRA, F.1986. Hydrologische inventarisatie ten behoeve van het

relatie-notagebied Onner- en Oostpolder in de gemeente Haren (Groningen).

Landinrichtingsdienst, Assen. 38 pp + bijl.

PRICKETT, T.A., T.G. NAYMIK and C G . LONQUIST, 1981. A 'Random-walk1 solute

transport model for selected groundwater quality evaluations.

Bulletin 65. Illinois State Water Survey (ISW), Champain.

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM, 1984. Quality aspects of groundwater flow.

(32)

V

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

G Model- besluit Lopai Beschikt de gemeente over een door het college als archiefzorgdrager vastgesteld Besluit informatiebeheer van de Archiefbewaarplaats en van de niet naar

Bij het plaatsen van de grondslag van de te monteren standaard configuratie steiger of ondersteuningsconstructie volgt de steigerbouwer de aanwijzingen van zijn direct leidinggevende

Opgesteld door: Comite Technique Europeen du Fluor; Working Group Storage, Transport, Safety (CTEF-STS).. Uitgave: STS 74/2

studie veel sterker maakt dan beide boeken van Boersma is dat de auteurs de maatschappelijke ontwikkelingen verbinden met de evolutie van de gemeentelijke financiële behoeften en

We willen een serieuze gesprekspartner worden voor zuivelondernemingen om zo de problematiek onder de aandacht te brengen en oplossingen aan te dragen.. We willen meer waardering

Otu192 1 Bacteria_unclassified Bacteria_unclassified Bacteria_unclassified Bacteria_unclassified Otu193 1 Bacteria_unclassified Bacteria_unclassified Bacteria_unclassified

In september 2006 heeft Provinciale Staten besloten één structuurvisie te maken voor de provincie Noord-Holland.. Elke overheidslaag is verplicht een structuurvisie op te stellen en

Een andere karakteristiek van dit gebied is dat over de seizoenen, de grondwatertafel zich niet manifesteert als een horizontaal vlak, maar een helling vertoont van de Kleine Laak