Oefenopgaven SKT hfd 1 t

Oefenopgaven SK t H 1 t/m 5

1. Condenseren is ...

A. ? mengen door warmte

B. ? de overgang van vast naar gas

C. ? homogeen maken

D. ? de overgang van gas naar vloeistof

2. Een emulsie is een verdeling van ...

A. ? vloeistofdruppeltjes in een andere vloeistof

B. ? vaste deeltjes in een vloeistof

C. ? kleine belletjes gas in water

D. ? druppeltjes in een gas

3. De fysische scheiding 'destilleren' berust op verschillen in ...

A. ? deeltjesgrootte

B.

? aanhechting

C. ? kookpunten

D. ? oplosbaarheid

4. Een scheiding die berust op deeltjesgrootte is ...

A. ? centrifugeren

B. ? filtratie

C. ? sublimatie

D. ? extractie

5. Een ware-oplossing is bijvoorbeeld ...

A. ? fijn verdeelde lucht in water

B. ? fijn verdeelde klei-deeltjes in water

C. ? suiker in water

D. ? fijn verdeelde olie in water

6. De fysische scheiding extractie berust op verschil in ...

A. ? kookpunt

B. ? aanhechting

C. ? deeltjesgrootte

D. ? oplosbaarheid

7.

Een scheidingstechniek die berust op verschil in dichtheid is ...

A. ? centrifugeren

B. ? filtreren

C. ? sublimeren

D. ? extractie

8. Wat is een 'suspensie'?

A. ? fijn verdeelde olie in water

B. ? fijn verdeelde lucht in water

C. ? opgeloste moleculen

D. ? kleine vaste deeltjes in een vloeistof

9. Hoe kun je de stoffen in een suspensie van elkaar scheiden?

A. ? filtratie

B. ? extraheren

C. ? destilleren

D. ? kristalliseren

15. We lossen 20 g soda op. De oplossing weegt 85 g. Het massapercentage soda is dan?

16. Een zout bevat kristalwater. 342 mg zout wordt verwarmd, het water verdampt. De droge zoutrest weegt 233 mg.

Bereken het massa-% water.

17. 6221 is in wetenschappelijke notatie: ....

18. Je maakt 500 g zoutoplossing (in water) met daarin 10,0 %(m/m) zout. Hoeveel g water is nodig?

19. Hoeveel liter is 0,75 m3?

20. 575 mg kaas wordt verwarmd zodat het water in de kaas verdampt. Wat overblijft weegt 481 mg.

Hoe groot is het vochtgehalte (%(m/m) in de kaas?

21. Voor de meting van het % droge stof in een grondmonster, weeg je 2,500 g grond af. Na verwarmen is 1,820 g droge stof over.

Bereken het percentage droge stof (%m/m).

22.

In de notatie: 3 Na

SO

bevinden zich de volgende atomen:

A. ? 2 Na 1 S 4 O

B. ? 6 Na 1 S 4 O

C. ? 2 Na 3 S 12 O

D. ? 6 Na 3 S 12 O

23.

In de notatie: 3 Na

SO

bevinden zich de volgende atomen:

B. ? 6 Na 1 S 4 O

C. ? 2 Na 3 S 12 O

D.

? 6 Na 3 S 12 O

24. Elektrolyse is ...

A. ? oplossen onder invloed van warmte

B. ? ontleding met elektriciteit

C. ? ontleding door licht

D. ? scheiden van een mengsel

25. Dat een stof vloeibaar is, geven we aan met een letter. Welke letter?

26.

Welke bewering is juist voor de volgende twee reactievergelijkingen?

I 2 NaHCO

---> Na

CO

+ CO

+ H

O

II 6 KOH + P

O

---> 2 K

PO

+ H

O

A. ? I en II kloppen beide

B. ? I klopt wel, II klopt niet

C. ? II klopt wel, I klopt niet

D. ? I en II kloppen geen van beide

27. Van een oplossing die 0,50 mg ethaanzuur per mL bevat, verdunnen we 25,0 mL tot eindvolume 200,0 mL.

Hoe groot wordt de massaconcentratie in mg/L in de verdunning?

28. We lossen 244 mg ammoniumchloride op in water. Het volume wordt 100,0 mL. We pipetteren 25,0 mL om deze te verdunnen tot 500,0 mL.

Bereken de massaconcentratie ammoniumchloride in mg/L in de verdunning.

29. Hoe groot is het massapercentage keukenzout als je 57,5 g afweegt en oplost? Het eindvolume is 250 mL met dichtheid: 1,15 g/mL.

30. 10,0 mL geconcentreerd zwavelzuur (dichtheid: 1,83 g/mL; 98,0 massa-% H2SO4)

wordt verdund tot eindvolume 250 mL. Bereken de massaconcentratie H2SO4 in g/L.

31. We hebben een azijnzuuroplossing van 5,00%(m/m) met een dichtheid van 1,00 g/mL. We verdunnen 10,0 mL van deze oplossing tot 500,0 mL.

Hoe groot is de massaconcentratie (g/L) in deze verdunning?

32. Een methanoloplossing in water weegt 24,5 g en bevat 56,0 massa-% methanol. Aan de oplossing wordt 100,0 mL water (dichtheid: 1,00 g/mL) toegevoegd.

Bereken het nieuwe massapercentage methanol.

33. Je lost 25,0 g suiker op in 100,0 g water. Het eindvolume is 116 mL. Bereken de massaconcentratie in g/L

34. Van een suikeroplossing met ρ = 1,03 g/mL, die 8,00%(m/m) suiker bevat, verdun je 5,00 mL tot 250,0 mL.

Hoe groot is de massaconcentratie suiker (g/L) in de verdunning?

35. Je hebt geconcentreerd zoutzuur in de zuurkast. (ρ = 1,18 g/mL, 36,2%(m/m) HCl). Je brengt hiervan voorzichtig 10,0 mL in water en vult de oplossing aan tot 1000 mL. Vervolgens verdun je deze oplossing door 5,00 mL in een maatkolf aan te vullen tot 100,0 mL.

36. Je maakt uit een oplossing fosforzuur (dichtheid = 1,70 g/mL, 85,0 massa-% H3PO4)

5000 mL verdunning die 100 mg H3PO4/L bevat.

Hoeveel mL geconcentreerd fosforzuur ga je verdunnen?

37. Het massagetal van een atoom geeft het aantal ... in de kern van het atoom.

38. Een atoom dat 2 elektronen opneemt wordt daardoor ...

39. Het ion 73Li+ bevat ... elektronen.

40. Het aantal valentie-elektronen in 126C is:

41. De elektronenverdeling over de hoofdschillen voor 2412Mg is:

42. De atomen van de edelgassen zijn heel stabiel. Dat komt doordat ...

43. In het periodiek systeem zijn de atoomsoorten geplaatst op volgorde van ...

44. Welk elektronensymbool is goed voor het zuurstofatoom?

45. Het fosforatoom heeft 5 valentie-elektronen.

Hoeveel stabiele bindingen kan het fosforatoom gemakkelijk maken?

46. Een atoom heeft de volgende elektronenverdeling: 1s2 _2s2 _2p2

Hoeveel elektronen heeft dit atoom?

47. Hoeveel elektronen bevat een atoom waarvan de 2s-schil juist vol is?

48. Hoeveel elektronen passen maximaal in hoofdschil 2?

49. In welke groep en periode van het PS staat het atoom met configuratie: 1s2 2s1_?

50. De elektronenconfiguratie van 12Mg is ....