• No results found

Perspectieven van vrouwen in technische beroepen - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Perspectieven van vrouwen in technische beroepen - Downloaden Download PDF"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ch. J. de Wolff'

Perspectieven van vrouwen in technische beroepen

Vrouwen zijn sterk ondervertegenwoordigd in technische functies. Angst voor discriminatie maakt vrouwen huiverig om te kiezen voor opleidingen die door mannen worden gedomineerd (Tijdens, 1990; Niphuis-Nell, 1992). Ook het verschil in levensperspectief tussen mannen en vrouwen kan een rol spelen in de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de techniek. Vrouwen zouden de voorkeur kunnen geven aan niet-technische beroepen die in deeltijd kunnen worden uitgeoefend. Zijn deze ar­ gumenten van vrouwen om niet te kiezen vooreen technische carrière steekhoudend? Een idee daar­ van kan gekregen worden door te kijken naar de ervaringen van vrouwen die in een technisch beroep zijn gaan werken. Uit follow-up onderzoek onder een groep vrouwen die MTS hebben gedaan blijkt dat er in de praktijk inderdaad sprake is van uitsluitingsprocessen en gebrek aan deeltijdmogelijkhe­ den. Desalniettemin verlopen de eerste jaren van de technische carrière voorspoedig. Op de lange termijn zou de continuïteit van de loopbaan echter in gevaar kunnen komen.

Inleiding

Het 'vrouwen en technologie'-beleid

De technische sector is van oudsher een man­ nenwereld. De toegenomen participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt heeft daar weinig aan veranderd. Het technisch beroepenveld is nog altijd een terrein dat hoofdzakelijk is voor­ behouden aan mannen. De ondervertegen­ woordiging van vrouwen in technische beroe­ pen wordt al enige decennia door achter­ eenvolgende kabinetten als een ongewenst ver­ schijnsel bestempeld waartegen actie onderno­ men moet worden. Eind jaren tachtig is ge­ tracht de intrede van vrouwen in technische beroepen te stimuleren door middel van voor­ lichtingscampagnes als 'Kies Exact' en 'Vrou­ wen gezocht voor mannenwerk'. De effecten van deze campagnes zijn teleurstellend ge­ weest (Claassen, 1993). Sinds 1994 is, met de lancering van het Actieplan Vrouwen en Tech­ niek, het Vrouwen en Technologie |V&T)-be- leid over een andere boeg gegooid. Het actie­ plan is een gezamenlijke beleidsinspanning

van de ministeries van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, Sociale Zaken en Werkgele­ genheid en Economische Zaken. Centraal staat een vijftal actiegerichte thema's, die ver­ der gaan dan alleen beroepskeuzevoorlichting. Het centrale doel is echter nog steeds dezelfde: de instroom van vrouwen in technische beroe­ pen te vergroten.

Aan het V&T-beleid liggen twee invalshoe­ ken ten grondslag. De eerste invalshoek is een economische: men verwacht voor de toekomst een tekort aan technisch geschoolden (zie bij­ voorbeeld ROA, 1994; Matheeuwsen, Smits & Willems, 1994). Deze tekorten kunnen worden voorkomen door een beroep te doen op het vrouwelijk potentieel. Verder is er het perspec­ tief van het emancipatiestreven. Uitgangspunt hierbij is dat vrouwen goed af zijn met een technisch beroep. Een technisch beroep zou vrouwen een relatief grote kans bieden op een goede arbeidsmarktpositie, gegeven de ver­ wachte tekorten. Door deze twee invalshoeken te combineren wordt een dubbelslag gemaakt: zowel de werking van de arbeidsmarkt als

* De auteur was tot 1 mei 1997 werkzaam bij Regioplan Onderwijs en Arbeidsmarkt te Amsterdam. Zij dankt mw. dr. N. van den Berg voor haar kritische commentaar op een eerdere versie van dit artikel.

(2)

emancipatiedoeleinden worden gediend. Probleemstelling

Het is de vraag of vrouwen inderdaad gebaat zijn bij een technische beroepenkeuze, zoals het V&T-programma vooronderstelt. Men kan zich afvragen of de regel dat de keuze voor een technisch beroep de kansen op de arbeids­ markt vergroot, niet méér op gaat voor man­ nen dan voor vrouwen. Er zijn aanwijzingen dat er zelfs sprake kan zijn van een averechts effect voor vrouwen. Vrouwen in mannenbe­ roepen blijken veelal slachtoffer te zijn van uit- sluitingsmechanismen. Hierdoor maken zij een grote kans om in hun loopbaan achterge­ steld te worden. Dit kan uiteindelijk leiden tot bestendiging van de bestaande seksesegregatie of tot uitval uit het arbeidsproces (Tijdens,

1990). Het verschil in levensperspectief tussen mannen en vrouwen kan dit proces van uit­ sluiting nog extra versterken. Vrouwen willen in het algemeen vroeg of laat in deeltijd wer­ ken om arbeid- en zorgtaken te combineren, terwijl mannen door hun sterkere oriëntatie op arbeid een voorkeur hebben voor een volle­ dige werkweek (Hooghiemstra & Niphuis-Nell,

1993). In het algemeen bestaat de indruk, dat er bij technische functies minder mogelijkhe­ den zijn om in deeltijd te werken dan bij an­ dere, typische vrouwenfuncties. Dit zou vrou­ wen die voor een technische carrière gekozen hebben op den duur kunnen opbreken.

Indien de praktijk uitwijst dat voor vrouwen de kans op uitval uit het gekozen technische beroep groot is, zou geconcludeerd kunnen worden dat vrouwen niet gebaat zijn bij een keuze voor de techniek. Een dergelijke gedach­ tengang is eerder onder de aandacht gebracht door Tijdens (1990). Zij stelt dat uit beschik­ bare negatieve praktijkervaringen van vrouwen in enkele mannenberoepen geconcludeerd kan worden dat sekse-stereotype beroepskeu­ zen van vrouwen rationeel zijn. Haar constate­ ring dat binnen arbeidsorganisaties sprake is van een bestendiging van de bestaande segre­ gatie, leidt haar er verder toe te concluderen dat beleid gericht op beïnvloeding van arbeids­ organisaties de voorkeur verdient boven beleid gericht op beïnvloeding van studiekeuzen.

Tijdens beschikte in 1990 niet over specifie­ ke empirische gegevens over vrouwen in tech­ nische functies. De empirische basis om haar conclusies te generaliseren naar vrouwen in

technische beroepen is dan ook tamelijk smal. Sinds 1990 zijn enkele onderzoeken verricht naar de ervaringen en loopbanen van vrouwen in technische functies die enig licht op de ge­ neraliseerbaarheid werpen (zie voor een over­ zicht Vaas, 1996). Er blijkt inderdaad sprake te zijn van seksesegregatie in technische beroe­ pen. De onderzoeken wijzen echter niet uit of de gevolgen van uitsluitingsmechanismen of gebrek aan deeltijdmogelijkheden zo verstrek­ kend zijn dat het tot gevolg heeft dat vrouwen technische beroepen verlaten. Wel is bekend dat tijdens de opleiding en kort na het behalen van het eindcertificaat de technische carrière van meisjes gekarakteriseerd kan worden als een ware afvalrace (Willems & De Grip, 1993). Hebben ze eenmaal een technische baan, dan is de kans op uitval in eerste instantie aanmer­ kelijk kleiner geworden (Braams & Meesters, 1991; Van Bergen & Spruytenburg, 1992). Onbe­ kend is of de kans op uitval ook op lange ter­ mijn klein is. Dat in het genoemde onderzoek geen uitval te constateren is geweest, komt wellicht doordat alleen jonge vrouwen zijn on­ derzocht en nauwelijks aandacht is geschon­ ken aan de lange termijn-perspectieven van vrouwen in technische beroepen.

In dit artikel wordt ingegaan op de verdere loopbaan van vrouwen in technische beroe­ pen. Hoe groot is de kans dat zij op termijn tot 'drop outs' gaan behoren ?

Deze vraag wordt beantwoord op basis van recent verricht 'follow-up-onderzoek' onder vrouwen met MTS. Eerst wordt de vraag beant­ woord hoe de loopbaan van vrouwen met MTS verloopt. Is er sprake van een geleidelijke ver­ schuiving naar 'vrouwelijke' technische func­ ties of van uitval uit technische beroepen ? De tweede vraag betreft de deeltijdarbeid: welke wensen worden gekoesterd ten aanzien van de omvang van de baan en in hoeverre zijn deze wensen te realiseren ?

De opzet van dit artikel is als volgt. Eerst volgt een uiteenzetting van de onderzoeksge­ gevens en de methode. Vervolgens worden de resultaten beschreven. Tot slot volgen conclu­ sies.

O pzet

Voor de beantwoording van de vragen is ge­ bruik gemaakt van gegevens uit onderzoek

(3)

Vrouwen in technische beroepen

naar de arbeidsmarktpositie van vrouwen met MTS1. De gegevens uit dit onderzoek zijn af­ komstig uit twee bronnen.

In de eerste plaats is een follow-up onder­ zoek gehouden naar de loopbaan van een groep vrouwen die in de periode 1986-1990 de MTS voltooid hebben en vervolgens in een tech­ nisch beroep zijn gaan werken (De Wolff, 1996). Het eerste onderzoek onder deze groep vrouwe­ lijke schoolverlaters dateert uit 1990 (Braams Si Meesters, 1991). Destijds is op basis van adres­ lijsten van 23 MTS-en een telefonische enquê­ te gehouden onder hun vrouwelijke school­ verlaters uit deze periode. Dat waren er 212 bij elkaar. Deze telefonische enquête leverde een groep van 96 vrouwen op die in een technisch beroep werkzaam waren én bereid waren mee te werken aan een longitudinaal onderzoek. Uit deze groep is een selectie gemaakt van 80 vrouwen, zodanig dat deze groep wat betreft re­ gionale spreiding, afstudeerjaar en studierich­ ting een goede afspiegeling vormt van de groep geënquêteerden. Eind 1990 zijn 80 face-to- face-interviews met deze groep gehouden (Braams Si Meesters, 1991). In de daarop vol­ gende periode is jaarlijks een korte telefoni­ sche enquête gehouden. In 1995 zijn opnieuw face-to-face-interviews gehouden en vragen­ lijsten afgenomen. Aan dit onderzoek is mee­ gewerkt door 73 van de 80 vrouwen. De vrou­ wen zijn in 1995 tussen de 25 en 32 jaar oud.

De tweede bron van gegevens is afkomstig van een referentiegroep van vrouwen met een niet-technische MBO-opleiding. Hiervoor is gebruik gemaakt van een bestaand gegevens­ bestand, afkomstig uit onderzoek naar de com­ binatie van Arbeid en Zorg (Tijdens, Maassen van den Brink, Noom Si Groot, 1994). Voor dit onderzoek is een telefonische enquête gehou­ den onder 1420 vrouwen in de leeftijd van 25 tot 45 jaar. Uit deze groep is een referentie­ groep van 146 vrouwen geconstrueerd door een selectie te maken van vrouwen tussen de 25 en 32 jaar oud die een MBO-opleiding hebben afgerond. Gezien het feit dat van vrouwen met een MBO-opleiding een verwaarloosbaar klein percentage een technische opleidingsrichting doet, kan er van worden uitgegaan dat de refe­ rentiegroep bestaat uit vrouwen met een niet- technische opleiding. De verkregen referentie­ groep heeft een andere leeftijdsverdeling dan de groep MTS'-ers. De leeftijdsverdeling van MBO'-ers is homogeen, terwijl onder vrouwen

met MTS de leeftijden 28 en 29 jaar sterk verte­ genwoordigd zijn. Voor deze verschillen is ge­ corrigeerd door de resultaten van de MBO- vrouwen te wegen naar leeftijd. Naast het ver­ schil in leeftijd bestaat een ander, belangrijker verschil tussen de groep MTS'-ers en de groep MBO'-ers, waarvoor niet gecorrigeerd kan wor­ den. De MTS'-ers die in dit onderzoek betrok­ ken zijn, zijn allemaal na de MTS een tech­ nisch beroep gaan uitoefenen. Gegeven het grote aantal vrouwen dat tijdens of na het af­ ronden van de MTS alsnog voor een niet-tech- nisch beroep kiest, is deze onderzoeksgroep te beschouwen als een selecte, succesvolle groep pioniers. Van de referentiegroep van vrouwen met een niet-technische opleiding is het niet bekend of zij na het afronden van hun studie een baan hebben gekregen die in het verlengde van de studie ligt.

Resultaten

De loopbaan van vrouwen met MTS

In 1990 bestond de onderzoeksgroep uit 80 vrouwen, die op een gegeven moment alle na het verlaten van de MTS in een (min of meer) technische functie zijn gaan werken: als teke­ naar, procesoperator, werkvoorbereider of in technische commerciële en technisch admini­ stratieve functies. Tabel 1 geeft inzicht in de duurzaamheid van deze beroepskeuze.

In 1990 hadden 70 vrouwen (87% van de 80 onderzochte vrouwen) een technische baan. Van deze 70 vrouwen zijn in 1995 59 (85%) nog altijd in de techniek werkzaam. Vijf hebben hun baan omgeruild voor een niet-technische baan, één persoon is werkloos. Hier staat te­ genover dat van de tien personen die in 1990 hetzij een niet-technische baan hadden, hetzij werkloos waren, in 1995 zes personen in de techniek werken.

In totaal zijn in 1995 65 vrouwen (89% van de 73 vrouwen die in 1995 in het onderzoek be­ trokken zijn) werkzaam in technische func­ ties. Vijf werken in een niet-technische functie. Slechts drie vrouwen hebben geen werk.

Gedurende de eerste vijf ä zeven jaar van de loopbaan is de uitval uit een technisch beroep bij deze groep vrouwen dus gering. Dat wil niet zeggen dat de vrouwen niet in aanraking zijn gekomen met uitsluitingsprocessen. Uit de interviewronde uit 1991 is naar voren

(4)

geko-Tabel 1 De arbeidsmarktpositie van de MTS-vrouwen in 1990 en 1995 1990 1995 Werkzaam in de techniek: 70 personen Werkzaam in de techniek: 59 personen

Werkzaam buiten de techniek: 5 personen

Niet werkzaam: 1 persoon Non-respons: 5 personen Werkzaam buiten de techniek:

2 personen Werkzaam in de techniek: 1 persoon Non-respons: 1 persoon Niet werkzaam: 8 personen Werkzaam in de techniek: 5 personen Niet werkzaam: 2 personen Non-respons: 1 persoon

men dat de vrouwen niet voor een gemakkelij­ ke werkkring gekozen hebben. Als enkeling in een mannencultuur hebben zij hun positie als vakvrouw moeten bevechten. Dat zij daarin succesvol zijn geweest hebben zij voor een groot deel aan zichzelf te danken. De vrouwen zijn in het algemeen te karakteriseren als weer­ bare vrouwen, afkomstig uit een goed milieu met hoog opgeleide ouders (Braams & Mees­ ters, 1991). Deze groep 'pioniers' is goed opge­ wassen tegen discriminatie en intimidatie.

Uitsluitingsprocessen hoeven niet per se te

leiden tot uitval; ze kunnen ook uitmonden in seksesegregatie binnen de technische beroe­ pen. Zo zouden vrouwen onder druk van colle­ ga's functies met een mannelijk imago (bijvoor­ beeld elektromonteur) in kunnen ruilen voor functies met een vrouwelijk imago (bijvoor­ beeld verkoper van elektrische producten). Om dit te onderzoeken dient meer in detail naar het loopbaanverloop gekeken te worden. In Ta­ bel 2 zijn cijfers opgenomen over het aantal vrouwen dat in de loop van de vijf jaar veran­ derd is van functie en werkgever.

Tabel 2 Loopbaanpatronen over de periode 1990-1995, naar verandering van werkgever in de periode 1990 1995, van vrouwen die in 1995 werkzaam zijn (n=70)

Dezelfde Andere Totaal

werkgever werkgever 1 Een loopbaanpatroon zonder functie­

verandering

2 Een loopbaanpatroon met functie­ verandering binnen het beroep

3.1 Een loopbaanpatroon met beroepsveran­ dering, technisch

3.2 Een loopbaanpatroon met beroepsveran­ dering, niet-technisch

17 7 24

14 18 32

3 6 9

(5)

Vrouwen in technische beroepen

Tabel 3 Beroepen van vrouwen met een technische werkkring, in 1990 (n=80) en 1995 (n=65).

Technische functies 7990 n=80 7995 n=6 5 Tekenaar 19 24% 10 15% Procestechnicus/operator 11 14% 4 6% Elektro- of computertechnicus 10 12% 9 14% Inspectie en onderwijs 9 11% 12 18% Commercieel medewerkster 9 11% 11 17% Werkvoorbereider/calculator 8 10% 11 17% Overig uitvoerend 6 8% 2 3%

Technisch administratief medewerkster 5 5% 2 3%

Opzichter, werkmeester 0 0% 4 6%

Uit de tabel blijkt dat bijna de helft van de werkende vrouwen in de afgelopen vijf jaar een functieverandering binnen het beroepsdomein heeft meegemaakt2. Hun nieuwe functie is specialistischer, breder of van een ander ni­ veau. Ook de aard van de werkzaamheden (uit­ voerend, voorbereidend, controlerend, leiding­ gevend) is vaak veranderd: twee op de drie vrouwen met een functieverandering binnen het beroepsdomein typeren de huidige functie anders dan de functie uit het verleden. Meestal was de oude functie meer uitvoerend en de nieuwe functie meer ondersteunend van karak­ ter. De functieverandering binnen het beroeps­ domein is doorgaans verkregen door van werk­ gever te veranderen.

Een derde van de vrouwen is de afgelopen vijf jaar niet van functie veranderd. Meestal werken ze nog bij dezelfde werkgever als vroe­ ger. De resterende groep heeft een meer radica­ le verandering meegemaakt: zij zijn in een an­ der beroepsdomein gaan werken.

Het feit dat vrouwen minder vaak hun baan als uitvoerend typeren, betekent dat zij in de praktijk minder vaak het echte, 'mannelijke' handwerk doen. Dit duidt op seksesegregatie binnen de technische beroepen. Dit blijkt ook uit de aard van de beroepen die zij uitoefenen (zieTabel 3).

De aard van de startbanen van de MTS-vrou- wen zoals die uit Tabel 3 naar voren komen wijkt af van het type banen dat doorgaans door mannelijke MTS'-ers wordt uitgeoefend. Mannen zijn na het verlaten van de MTS meestal te vinden in de directe productie. Functies als commercieel medewerker, onder­ wijzer of milieu-inspecteur worden zelden

door mannen bekleed (Braams & Meesters, 1991). Opvallend is verder, dat het aantal vrou­ welijke tekenaars en procesoperators in de loop der jaren sterk is afgenomen. Een aantal vrouwen is in leidinggevende functies gaan werken. Verder is er een lichte toename van het aantal commercieel medewerksters en vrouwen in controlerende functies (milieu-in­ specteurs). Er lijkt dus duidelijk sprake te zijn van seksesegregatie binnen de technische be­ roepen. In ieder geval doet segregatie zich voor bij de startbanen. In de jaren daarop lijkt deze tendens verder door te zetten : meer vrou­ wen kiezen in de loop van hun carrière voor functies die als 'vrouwelijk' getypeerd kunnen worden. Of dit daadwerkelijk een verder­ gaande seksesegregatie inhoudt, valt op basis van dit onderzoek niet te zeggen doordat het loopbaanverloop van mannen met MTS onbe­ kend is.

Al met al zijn er duidelijke aanwijzingen dat er sprake is van seksesegregatie binnen technische beroepen. De vraag is of dat moet worden aangemerkt als een negatief verschijn­ sel. Indien de 'mannelijke' technische banen meer uitzicht bieden op promotie, een hogere status hebben en beter betaald worden, kan deze vraag bevestigend worden beantwoord. Vergelijkend empirisch onderzoek tussen MTS-mannen en -vrouwen zou hierover meer uitsluitsel kunnen geven. Zoals gezegd, ont­ breekt empirisch inzicht in de loopbanen van mannen met MTS. Het lijkt op voorhand ech­ ter weinig aannemelijk dat uitvoerende func­ ties, die meestal door mannen worden ver­ richt, een hogere status hebben dan onder­ steunende functies.

(6)

Tabel 4 Aantal part-time en full-time werkenden onder vrouwen in technische functies en de wensen om in deeltijd (minder dan 36 uur) te werken onder vrouwen die full-time (36 uur of meer) werken, naar de aanwezig­ heid van mogelijkheden voor deeltijdwerk op de werkplek*

Mogelijk Niet mogelijk Weet niet Totaal Werkt part-time 16 3 0 19 84% 16% 0% 100%

Werkt full-time, wenst part-time 7 10 4 21

33% 48% 19% 100%

Werkt full-time, wenst full-time 13 11 1 25

52% 44% 4% 100%

Totaal 36 24 5 65

* Drie vrouwen die in deeltijd werken stellen dat het in het algemeen niet mogelijk is in deeltijd te werken. Alleen voor hen is een uitzondering gemaakt.

Deeltijdwerk

Het is denkbaar dat de loopbaan van vrouwen in technische beroepen op de lange termijn wordt bedreigd doordat wensen om in deeltijd te werken niet stroken met de mogelijkheden daartoe in de technische sector. Er zijn twee re­ denen om op voorhand deze hypothese te stel­ len. In de eerste plaats kan worden vermoed dat vrouwen in technische beroepen een deel- tijdwens hebben. Er is immers geen reden om aan te nemen dat vrouwen die voor een techni­ sche loopbaan hebben gekozen, er andere me­ ningen over de combinatie van arbeid en zorg op na houden dan vrouwen met minder roldoorbrekende beroepskeuzepatronen. Een tweede reden om een dilemma te verwachten, is dat deeltijdwerk in technische beroepen wei­ nig gebruikelijk is en mede daardoor wellicht moeilijk te realiseren voor vrouwen.

Bij de start van de carrière van MTS-vrouwen bestond het dilemma rond deeltijdwerk nog niet. De vrouwen hebben in 1990 nog geen kinderen en zelden de wens om in deeltijd te werken. Slechts een enkeling werkte in 1990 minder dan 36 uur. In de loop der jaren wordt de deeltijdwens steeds belangrijker en steeds vaker gerealiseerd. Voor een deel is dat te ver­ klaren uit het feit dat meer vrouwen kinderen krijgen. In 1995 hebben 14 vrouwen kinderen. Vrijwel al deze vrouwen met kinderen werken in deeltijd. Ook onder full time werkende vrou­ wen die (nog) geen kinderen hebben, bestaat veelal een deeltijdwens (zie Tabel 5). Wordt aan vrouwen gevraagd naar hun wens over vijf jaar, dan blijkt dat bijna iedereen in de toekomst in

deeltijd werken. Slechts 10 vrouwen willen over vijf jaar nog full-time werken. Achter de deeltijdwens schuilt een grotere behoefte aan extra tijd voor hobby's, huishouden of kinder- zorg. Stoppen met werken wordt door de vrou­ wen op voorhand beschouwd als een onge­ wenst toekomstscenario.

Hoewel veel vrouwen een deeltijdwens heb­ ben, zijn de mogelijkheden om in deeltijd te werken in een technische baan lang niet altijd aanwezig. Tabel 5 bevat cijfers omtrent de hui­ dige wensen en mogelijkheden voor deeltijdar­ beid bij vrouwen in technische functies.

Van de 65 werkgevers bieden er 36 volgens de vrouwen de gelegenheid om in een techni­ sche functie in deeltijd te werken. Bij 24 werk­ gevers behoort deeltijdwerk voor technische vrouwen niet tot de mogelijkheden. In de inter­ views lichten deze vrouwen toe dat hun vrou­ welijke collega's die administratief werk heb­ ben, meestal wél in deeltijd mogen werken. In technische functies of deze nu als 'mannelijk' of als 'vrouwelijk' getypeerd kunnen worden, wordt deeltijdwerk vaak niet toegestaan omdat het moeilijk inpasbaar zou zijn in de arbeidsor­ ganisatie (bijvoorbeeld werk in ploegendienst) of omdat het gewoonweg ongebruikelijk is. Wanneer het mogelijk is om in deeltijd te wer­ ken, moet daarvoor veelal wel een offer worden gebracht. In de interviews is frequent door de vrouwen benadrukt dat de beslissing om min­ der uren te gaan werken ten koste gaat van de carrièreperspectieven in het werk. Deze conse­ quentie wordt door hun voor lief genomen.

(7)

Vrouwen in technische beroepen

wensen van vrouwen en mogelijkheden bij werkgevers om in deeltijd te werken. Op basis van de huidige stand van zaken kan nog niet geconcludeerd worden dat deze discrepantie leidt tot het verlaten van een technische func­ tie. Dat komt vooral doordat het in deze onder­ zoeksgroep bijna alle vrouwen met kinderen gelukt is een deeltijdbaan te krijgen en doordat de wens om in deeltijd te werken voor de mees­ ten van recente datum is. Het is desalniette­ min denkbaar dat in de toekomst, wanneer meer vrouwen kinderen hebben, sommigen hun baan opgeven vanwege beperkte mogelijk­ heden om in deeltijd te werken. Het verlangen naar een deeltijdfunctie heeft nog een tweede belangrijk effect. Het werkt in de hand dat vrouwen zich minder carrièregericht opstel­ len: er wordt geanticipeerd op het feit dat een stap vooruit in de carrière meestal niet te combineren is met deeltijdwerk. Op deze wijze ontstaat alsnog een tweedeling in technische banen: de functies met status en toekomst­ perspectief, die voltijds worden uitgeoefend en vervuld worden door mannen enerzijds en de deeltijdfuncties zonder status of toekomstper­ spectief die vervuld worden door vrouwen anderzijds.

Technische versus niet-technische vrouwen Een nog onbeantwoorde vraag is in hoeverre de beschreven loopbaanontwikkelingen karak­ teristiek zijn voor technische vrouwen. In hoe­ verre verschilt de ontwikkeling in loopbaan en persoonlijke omstandigheden van die van vrouwen die een niet-technische opleiding hebben gevolgd? Bestaan er voor technische vrouwen belemmeringen in de ontwikkeling in loopbaan en persoonlijke omstandigheden die niet waarneembaar zijn bij vrouwen met een niet-technische opleiding? Om deze vra­ gen te kunnen beantwoorden is een vergelij­ king gemaakt tussen technische vrouwen uit de onderzoeksgroep (kortweg: MTS-vrouwen) en niet-technische vrouwen die naar leeftijd en opleidingsniveau met de onderzoeksgroep overeenkomen (kortweg MBO-vrouwen). In Tabel 5 is de werksituatie en gezinssituatie van MBO-vrouwen en MTS-vrouwen weerge­ geven.

Uit de Tabel is af te lezen dat zowel de per­ soonlijke omstandigheden als de arbeids­ marktpositie van MBO-vrouwen verschilt van MTS-vrouwen. Vrouwen tussen de 25 en 32 met een niet-technische MBO-opleiding heb­ ben vaker kinderen en minder vaak een

be-Tabel 5 Gezinssituatie en arbeidsmarktpositie van MBO-vrouwen (n=146, gewogen naar leeftijd) en MTS- vrouwen (n=73)

MBO-vrouwen MTS-vrouwen Gezinssituatie

alleen of bij ouders 19 13% 13 18%

samenwonend 127 87% 60 82% kinderen 87 59% 14 19% geen kinderen 59 41% 59 81% Totaal 146100% 7 3 1 0 0 % Arbeidsmarktpositie Werkend 100 69% 70 96% Werkzoekend 5 3% 1 1%

Niet werkend, niet werkzoekend 41 28% 2 3%

Totaal 146 100% 146100%

Deeltijdwerk

minder dan 36 uur 68 68% 22 31%

36 uur of meer 32 32% 48 69%

(8)

taalde baan dan MTS-vrouwen. De geringere arbeidsparticipatie onder MBO-vrouwen blijkt sterk samen te hangen met het feit dat zij vaker kinderen hebben.

Bij de MBO-vrouwen hebben alle vrouwen zonder kinderen een betaalde baan. Slechts de helft van de MBO-vrouwen met kinderen heeft werk. De andere, niet werkende helft zegt ge­ stopt te zijn vanwege de komst van kinderen. Onder MTS-vrouwen is de groep vrouwen met kinderen klein. De arbeidsparticipatie onder deze groep is even groot als onder MTS-vrou­ wen zonder kinderen. Daardoor lijkt het alsof MTS-vrouwen minder vaak stoppen met wer­ ken als er kinderen komen dan MBO-vrou­ wen. Toch kan deze conclusie voorbarig zijn, omdat de MTS-vrouwen met kinderen uit ons onderzoek meestal baby's hebben die jonger zijn dan een jaar en met ouderschapsverlof of zwangerschapsverlof zijn. Hun situatie is nog weinig stabiel.

MBO-vrouwen met een betaalde baan wer­ ken meestal part-time. Ook in dit opzicht wij­ ken zij af van MTS-vrouwen (zie Tabel 6). Het verschil tussen beide groepen kan, evenals het verschil in arbeidsmarktpositie, voor een deel verklaard worden uit het feit dat MBO-vrou­ wen vaker kinderen hebben dan MTS-vrou­ wen. Daarnaast speelt het verschil in werk­ kring vermoedelijk een rol. MBO-vrouwen zijn meestal werkzaam in verzorgende, verple­ gende en administratieve beroepen. De helft werkt in de gezondheidszorg. Het is in deze functies en sectoren gebruikelijker om in deel­ tijd te werken.

Uit de interviews met MTS-vrouwen is ge­ bleken dat de meesten in de toekomst graag kinderen willen hebben. Het werkelijke ver­ schil tussen vrouwen met MTS en vrouwen met een niet-technische opleiding is dus niet of ze kinderen willen, maar de leeftijd waarop. Voor dit verschijnsel zijn verschillende verkla­ ringen mogelijk. Een verklaring is dat vrouwen de beslissing om kinderen te krijgen uitstellen vanwege beperkte mogelijkheden om in deel­ tijd te werken en voorziene herintredingspro- blemen bij een tijdelijke carrière-breuk. In de interviews is herhaaldelijk naar voren geko­ men dat de vrouwen vrezen dat tijdelijk stop­ pen met werken het einde zal inluiden van hun technische loopbaan. Om toch profijt te hebben van de MTS-studie willen zij eerst een flink aantal jaren gewerkt hebben. Ook kan

een verklaring gezocht worden in het inko­ mensverschil tussen beide groepen. In Tabel 6 zijn de desbetreffende cijfers weergegeven.

Tabel 6 Netto-inkomen op basis van een 40-urige werkweek van werkende MBO-vrouwen (gewogen naar leeftijd) en werkende MTS-vrouwen

MBO MTS 0-2000 44 44% 3 3% 2001-2250 11 11% 12 17% 2251-2500 22 22% 21 30% 2501-2750 7 7% 11 16% 2751-3000 6 6% 11 16% 3001- 10 10% 12 17% totaal 100 100% 7010 0%

Het netto-inkomen op basis van een 40-urige werkweek blijkt voor MTS-vrouwen hoger te liggen dan dat van MBO-vrouwen. Wellicht is het hogere inkomen van MTS-vrouwen een ex­ tra impuls om het krijgen van kinderen (en de daaraan verbonden consequentie om minder uren te gaan werken of te stoppen) uit te stel­ len. Verder speelt de leeftijd waarop de vrouw de MBO-opleiding verlaat waarschijnlijk een rol.Vrouwen met MTS hebben meestal een lan­ gere schoolcarrière achter de rug dan vrouwen met een niet-technische MBO-opleiding (Braams & Meesters, 1990).

In de vorige paragraaf is onderstreept dat de onderzoeksgroep van MTS-vrouwen zich ver­ moedelijk in loopbaansucces en doorzettings­ vermogen onderscheidt van de groep MBO- vrouwen. De MTS-vrouwen zijn wellicht in ze­ kere zin te beschouwen als vrouwen met een hoger opleidingsniveau. In het algemeen krij­ gen vrouwen op latere leeftijd kinderen naar­ mate zij hoger zijn opgeleid (Hooghiemstra &. Niphuis-Nell, 1993).

De verschillen tussen de arbeidssituatie en persoonlijke situatie van MTS-vrouwen en MBO-vrouwen duiden er op dat vrouwen met MTS op de lange termijn wel eens nadelige con­ sequenties kunnen gaan ondervinden van hun roldoorbrekende beroepskeuze. Beperkte moge­ lijkheden om in deeltijd te werken en te herintre­ den in technische functies kunnen in eerste in­ stantie (mede) tot uitstel van de kinderwens hebben geleid. De toekomstige consequentie van deze beperkingen van technische banen is wellicht een definitief afscheid van de techniek.

(9)

Vrouwen in technische beroepen

Conclusie

In dit artikel staat centraal of een keuze voor een technisch beroep op MTS-niveau positieve consequenties heeft voor de arbeidsmarktposi­ tie van vrouwen. In het 'vrouwen en technolo- gie-beleid' wordt ervan uitgegaan dat deze con­ sequenties er zijn. Het vormt een wezenlijk argument in het betoog dat meer vrouwen voor een carrière in de techniek zouden moe­ ten kiezen. Twee vragen zijn in dit artikel be­ antwoord. In de eerste plaats worden de eerste vijf jaren uit de loopbaan van vrouwen met MTS gekarakteriseerd, waarbij wordt beant­ woord in hoeverre er sprake is van seksesegre­ gatie binnen de techniek en uitval uit het tech­ nische beroep. Vervolgens wordt de vraag beantwoord in hoeverre deeltijdwensen een loopbaan in de techniek in gevaar brengen. De vragen zijn beantwoord op basis van gegevens uit een follow-up-onderzoek onder vrouwen met MTS en een vergelijkend onderzoek onder vrouwen met MTS en vrouwen met een niet- technische MBO-opleiding.

Op basis van dit onderzoek kan worden ge­ steld dat het belangrijk is bij de beoordeling van de perspectieven van vrouwen in techni­ sche beroepen, een onderscheid te maken tus­ sen de perspectieven voor de korte termijn en de perspectieven voor de lange termijn. De eer­ ste jaren van de loopbaan worden gekenmerkt door gunstige ontwikkelingen. De vrouwen uit de onderzoeksgroep hebben vijf a zeven jaar geleden hun intrede gemaakt op de arbeids­ markt. Op enkele uitzonderingen na zijn de meesten nog steeds werkzaam in een techni­ sche functie. De eerste jaren is dus nauwelijks sprake van uitval uit het technische beroep. Wel is bij startbanen duidelijk sprake van seksese­ gregatie binnen technische beroepen. Vrouwen gaan na de MTS vaker in commerciële en on­ dersteunende functies werken,- mannen ko­ men vooral in uitvoerende functies terecht. De eerste jaren van de loopbaan lijkt deze seksesegregatie in technische functies verder te worden bestendigd. De vraag is of deze sek­ sesegregatie moet worden geïnterpreteerd als een positief of negatief kenmerk van de vrou­ welijke loopbaan. Van een negatief verschijnsel zou gesproken kunnen worden indien de func­ ties van MTS-vrouwen in inkomen, status en loopbaanperspectieven ondergeschikt zijn aan die van mannen. Op basis van dit onderzoek is

hierover geen uitspraak te doen,- het is wense­ lijk daar in de toekomst vergelijkend onder­ zoek naar te verrichten.

Het loopbaanperspectief van vrouwen met MTS in technische beroepen voor de lange ter­ mijn lijkt minder rooskleurig dan dat voor de korte termijn. De toekomst staat in het teken van de wens om in deeltijd te werken, vaak voortkomend uit het plan een kinderwens te realiseren. De deeltijdwens kan voor een deel van de vrouwen ten koste gaan van de beroeps­ loopbaan. Drie arbeidsgerelateerde knelpunten spelen een rol.

In de eerste plaats is het niet altijd mogelijk om in een technische baan in deeltijd te wer­ ken. Bij een derde van de bedrijven waar de MTS-vrouwen werken wordt het niet toege­ staan een technische functie in deeltijd te ver­ vullen. Vrouwen die er niet in slagen hun deel­ tijdwens te realiseren zouden daarom op termijn, vooral bij de komst van kinderen, af kunnen zien van het uitoefenen van een tech­ nisch beroep. Zij kunnen overplaatsing naar een administratieve baan vragen (waar ze wél in deeltijd mogen werken), solliciteren naar niet-technische banen of besluiten voorlopig niet meer te werken.

Met een tweede knelpunt krijgen vrouwen te maken die na een periode van werkloosheid of niet-technisch werk in een technisch beroep willen herintreden. Door technologische ver­ anderingen is de kennis en ervaring van be­ roepsbeoefenaars die tijdelijk elders of niet werken snel achterhaald. Bovendien is de tech­ nische branche nauwelijks bekend met het ver­ schijnsel 'herintreedster'. Vrouwen die eenmaal buiten de techniek gaan werken, zouden daar­ door op den duur de aansluiting met de techni­ sche deelmarkt kunnen gaan verliezen.

Ook wanneer het vrouwen lukt om in een technische functie in deeltijd te werken, is de kans groot dat hun loopbaan schade onder­ vindt. Deeltijdwerk komt in het algemeen de promotiekansen niet ten goede. Voor de meeste vrouwen uit dit onderzoek weegt de deeltijd­ wens zwaarder dan de carrièrewens. Daardoor dreigt alsnog een tweedeling te ontstaan in technische banen: de functies met status en toekomstperspectief, die voltijds worden uitge­ oefend en vervuld worden door mannen ener­ zijds en de deeltijdfuncties zonder status of toekomstperspectief die vervuld worden door vrouwen anderzijds.

(10)

Er kan dus geconcludeerd worden dat de hui­ dige loopbaanperspectieven van vrouwen in technische beroepen niet onverdeeld gunstig lijken. Hoewel in de eerste jaren een positieve ontwikkeling is te zien, wordt de loopbaan in latere jaren bedreigd. De stelling van Tijdens (1990) dat sekse-stereotype studiekeuzegedrag van meisjes als rationeel kan worden be­ schouwd, bevat dus óók ten aanzien van tech­ nische beroepen een grond van waarheid. Het gevaar van een roldoorbrekende keuze schuilt hem echter niet zo zeer in uitsluitingsproces- sen - daartegen blijkt deze generatie vrouwelij­ ke 'pioniers' goed opgewassen te zijn - als wel in beperkte mogelijkheden om in deeltijd te werken en zodoende arbeid en zorg te combi­ neren.

Welke consequenties heeft dit nu voor het 'vrouwen en technologie-beleid'? Tijdens merkt in haar artikel op dat overheidsbeleid te­ kort schiet wanneer de aandacht eenzijdig ge­ richt is op doorbreking van de beroepssegrega­ tie via verandering van beroepskeuze. Deze conclusie kan op basis van de hier gepresen­ teerde resultaten worden onderschreven. Het beleid om meer vrouwen te laten instromen in technische beroepen is effectiever wanneer het wordt aangevuld met beleid om deeltijdwerk meer te laten inburgeren in de technische branches.

Literatuur

Van Bergen, M.J.E. van en T.M. Spruytenburg (1992), Vakvrouwen in bedrijven. Den Haag: COB/SER. Braams, M. en M.J. Meesters (1991), Aanpassen en jezelf

blijven: schoolloopbanen en werkervaringen van m eisjes met een technische opleiding. Den Haag:

OSA (werkdocument W86).

Claassen, B.P.M. (1993), Eindrapport Vrouwen en Tech­ niek. Leiden, Research voor Beleid.

Hooghiemstra, B.T.J. en M. Niphuis-Nell (1993), Sociale atlas van de vrouw deel 2. Arbeid, inkom en en facili­ teiten om werken en de zorg voor kinderen te com bi­ neren. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Interdepartementale projectgroep Vrouwen en Techniek

(1995), Actieplan Vrouwen en Techniek 1995-1998. Den Haag.

Matheeuwsen, A.G.M., W. Smits en E.J.T.A. Willems (1994), Hendrapport arbeidsmarkt technische opge­ leiden, ROA-R-1994/12, Maastricht.

ROA (1995), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2000. ROA-R-1995/3, Maastricht.

Tijdens, K.G. (1990), Beroepssegregatie en werkgelegen­ heid. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, jrg.6 nr. 4.

Tijdens, K.G., H. Maassen van den Brink, M. Noom en W. Groot (1994). Arbeid en Zorg. Den Haag: OSA werkdocument W124.

Vaas, S. (1996), Vrouwen in technische beroepen. Dissertatie. Leiden.

Willems, E.J.T.A en A. de Grip (1993). Studie- en beroepskeuzes, waardering en beeldvorming ten aan­ zien van techniek. Den Haag: Ministerie van econo­ m ische zaken.

Wolff, Ch.J. de (1996). Vrouwen in technische beroepen: vijf jaar later. Den Haag: OSA-werkdocument W148.

Noten

1 Het onderzoek is verricht in opdracht van de Organi­ satie van Strategisch Arbeidsmarktonderzoek en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap­ pen.

2 Een ander beroepsdomein is geoperationaliseerd als een beroepsdomein waarvan de eerste 3 digits van de sbc-code afwijken van het oorspronkelijke beroepsdo­ mein. Bijvoorbeeld: een vrouw die eerst als proceso­ perator werkt en daarna als werkvoorbereider in de bouw, werkt op een nieuw beroepsdomein.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This review of literature has provided an overview of the profile of newcomers settlement and integration in Canada, their challenges and needs, the funding landscape for

A new reweighting technique is devel- oped for estimating the Z+jets background using γ+jets events in data; the resulting estimate significantly improves on the statistical

131 Charles University, Faculty of Mathematics and Physics, Prague, Czech Republic 132 State Research Center Institute for High Energy Physics (Protvino), NRC KI, Russia 133

Crude oil samples were also investigated using the charge-tagging methodology and were found to be less amenable to straightforward analysis due to the complexity

Figure 2.4: The Falcon configured for research: (a) the modified vehicle showing mast and sled attached, and (b) the layout of the instruments on the navigation sled (shown from

Indicator:  Student Outcomes – employment rate  Source:  Outcomes Survey, Budget Letter  Logic Model:  Education  Indicator Type:  Outcome  Policy Value: 

frameworks have been developed for examining simultaneous substance use. A review of literature pointed to the importance of considering multiple factors in investigating

In the previous section, the weighting of materials in the regenerator is fixed while the Curie temperature of the simulated material is allowed to vary. In this section, T Curie of