• No results found

Boekbesprekingen - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boekbesprekingen - Downloaden Download PDF"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Boekbesprekingen

Mark Elchardus en Michel Huysenne m.m.v. Machteld De Metsenaere (2001), Drukte, werk en liefde: loopbaan en gezin in het leven van universitair gediplomeerde veertigers. Brussel, VUBPress, ISBN 90-5487-272-1, 286 blz.

Dankzij de snelle groei van het aantal wer­ kende vrouwen, de meesten met een deeltijd­ baan, is Nederland de afgelopen twintig jaar overgegaan van een traditionele kostwinners- samenleving naar een anderhalfverdieners- maatschappij: een maatschappij waarin de meeste mannen een voltijdbaan hebben en de meeste vrouwen een deeltijdbaan. Dit wordt wel gezien als een tussenfase op weg naar een tweeverdienersmaatschappij, waarin de verde­ ling van betaalde arbeid tussen vrouwen en mannen evenwichtiger is. Om een indruk te krijgen hoe een dergelijke samenleving eruit zal zien, kan men het beste de blik richten naar landen waar het werk al veel evenwichti­ ger tussen vrouwen en mannen is verdeeld. Een andere mogelijkheid is om de aandacht te richten op een specifieke groep waarbinnen de verdeling al veel gelijker is, zoals hoogopgelei­ den. Het boek van de Vlaamse sociologen El­ chardus en Huysenne Drukte, w erk en liefd e biedt een combinatie van beide perspectieven. Hoewel men bij landen die aanzienlijk verder zijn gevorderd op de weg naar de tweeverdie- nerssamenleving dan Nederland meestal aan Zweden of Denemarken denkt, ligt ook in Bel­ gië de arbeidsdeelname van vrouwen al decen­ nialang hoger dan in Nederland - zij het wel aanzienlijk lager dan in de Scandinavische lan­ den. Bovendien heeft tweederde van de wer­ kende vrouwen in België een voltijdbaan, te­ genover eenderde in Nederland.

Elchardus en Huysenne hebben onderzocht

welke sociale gevolgen het tweeverdienerschap heeft voor een groep academisch gevormde veertigers. Daartoe hebben zij alle personen die in de periode 1973-1981 zijn afgestudeerd aan de Vrije Universiteit van Brussel in 1993 een uitgebreid enquêteformulier toegezonden. Met een respons van ruim vijftig procent le­ verde dit een royale steekproef van 2175 acade­ mici op, van wie een kwart vrouw. Helaas heeft het onderzoek - waarop Huysenne is gepromo­ veerd - nogal wat vertraging opgelopen, waar­ door de cijfers inmiddels enigszins gedateerd zijn. Niettemin biedt het boek vele interessan­ te inkijkjes in de wijze waarop hoogopgeleide tweeverdieners omspringen met hun drukke combinatie van werk en gezinsleven.

Drukte, werk en liefde valt in twee delen uit­ een die eigenlijk weinig met elkaar te maken hebben. Het eerste deel (de hoofdstukken 1-4) richt zich op de maatschappelijke positie van de afgestudeerden. Het gaat hierbij onder meer om de sociale achtergrond van hun ouders en om de invloed van deze achtergrond en van de gekozen studierichting op de loopbaan en de beroepspositie. Vanwege het thema 'combine­ ren en balanceren', dat in deze aflevering van Tijdschrift v oor A rbeidsvraagstu kken wordt gestart, richt de aandacht zich in deze bespre­ king op het tweede deel van het boek (de hoofd­ stukken 5-8) die over de relatie tussen werk en gezin gaan.

Hoewel ook de gehuwde en samenwonende vrouwen in de steekproef overwegend een vol­ tijdbaan hebben en gemiddeld zelfs zo'n veer­ tig uur per week betaalde arbeid verrichten, blijkt de taakverdeling thuis allerminst even­ wichtig verdeeld te zijn over de beide partners. Van een lijst van zestien huishoudelijke taken zijn er gemiddeld zeven de verantwoordelijk­ heid van de vrouw en slechts twee (meestal ad­

(2)

ministratie en onderhoud van het huis) de ver­ antwoordelijkheid van de man (de overige ze­ ven zijn een gezamenlijke verantwoordelijk­ heid). Een volledige baan en economische zelf­ standigheid blijken dus geenszins een garantie te bieden voor een evenwichtige rolverdeling binnen het huishouden.

Elchardus en Huysenne onderscheiden vier soorten strategieën om met de combinatie van werk en gezin om te gaan. Bijna eenderde van de academisch gevormde vrouwen en ruim de helft van de mannen heeft een 'traditionele' re­ latie waarin de man in voltijd werkt en de vrouw een deeltijdbaan of geen betaald werk heeft. Een kwart van de vrouwen en een op de zeven mannen heeft een 'quasi-traditionele' re­ latie waarin weliswaar beide partners een volle­ dige baan hebben, maar de vrouw toch de meeste huishoudelijke taken op zich neemt. In de 'ondersteunende' relatie (ruim een kwart van de vrouwen en eenzesde van de mannen) wordt de belasting van het huishoudelijke werk verminderd door minimaal vijf uur per week huishoudelijke hulp te betrekken. Ten slotte heeft niet meer dan een op de zeven vrouwen en een op de zes mannen een 'egali­ taire' relatie, waarin zowel het betaalde werk als de huishoudelijke taken evenwichtig over de partners zijn verdeeld. Deze laatste twee strategieën komen ruwweg overeen met het uitbestedingsscenario en het combinatiesce­ nario die in Nederland door de Commissie Toe­ komstscenario's herverdeling onbetaalde ar­ beid zijn geschetst. Het combinatiescenario, dat in Nederland vaak als het ideaal wordt ge­ zien, is in België, ook onder hoogopgeleiden, nog altijd een vrij zeldzaam verschijnsel. Bo­ vendien laten Elchardus en Huysenne zien dat de man hiervoor een prijs betaalt. Het gemid­ delde inkomen van de mannen met een egali­ taire relatie is het laagst. Zij zijn voor het groot­ ste deel werkzaam in het onderwijs of bij de overheid, waar het relatief gemakkelijk is de werktijden aan te passen aan de privé-wensen. In het algemeen hebben zij een opleiding ge­ volgd die verhoudingsgewijs de minst gunstige loopbaankansen biedt. Bovendien hebben zij gemiddeld minder kinderen dan de mannen in de andere relatietypes.Vrouwen die deel uitma­ ken van een egalitaire relatie onderscheiden zich minder van de andere relatietypes, al heb­ ben ook zij gemiddeld minder kinderen. De

ondersteunende relatie - het uitbestedingssce­ nario in de Nederlandse terminologie - biedt over het algemeen de beste carrièremogelijkhe­ den voor beide partners: zij hebben de langste werkweken, de hoogste inkomens, de beste loopbaanmogelijkheden, maar ook de meeste kinderen. De lange werktijden van de partners in een ondersteunende relatie leiden echter wel tot een hoge tijdsdruk, ondanks dat men een deel van het huishoudelijke werk uitbe­ steedt. De mannen lijden hier echter niet on­ der: zij zijn niet minder gelukkig dan mannen met een egalitaire relatie en zelfs gelukkiger dan mannen met een (quasi-)traditionele rela­ tie. Vrouwen met een ondersteunende relatie zijn echter wel wat minder gelukkig dan vrou­ wen met een egalitaire relatie. Het lijken dus vooral de vrouwen te zijn die baat hebben bij een evenwichtiger verdeling van de tijd tussen betaald werk en huishoudelijk werk. Voor man­ nen biedt de keuze om het betaalde werk cen­ traal te stellen en het huishoudelijke werk zo­ veel mogelijk uit te besteden aantrekkelijker perspectieven.

Uit een aantal diepte-interviews die de onder­ zoekers met een kleine selectie van de respon­ denten hebben afgenomen, blijkt dat als pun­ tje bij paaltje komt het toch vaak de man is die de doorslag geeft bij de keuze van de taakverde­ ling. Daarmee lijkt de ondersteunende relatie (het uitbestedingsscenario) meer toekomstkan­ sen te hebben dan de egalitaire relatie (het combinatiescenario). Dat geldt althans voor België en voor hoogopgeleiden. Of dit ook voor Nederland het meest waarschijnlijke toekomst­ scenario is, valt op basis van dit onderzoek niet uit te maken. Niettemin roept dit onderzoek het vermoeden op dat beleid dat vooral de uit­ besteding van huishoudelijk werk stimuleert op termijn succesvoller zal zijn in het bevorde­ ren van een evenwichtige taakverdeling tussen mannen en vrouwen dan een beleid dat pri­ mair een meer gelijke deelname van mannen en vrouwen aan onbetaalde zorgtaken tracht te bevorderen.

Literatuur

Commissie Toekomstscenario's herverdeling onbetaalde arbeid (1995), Onbetaalde zorg ge­ lijk verdeeld. Toekomstscenario's voor herver­ deling van onbetaalde zorgarbeid, Den Haag:

(3)

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegen- heid/VUGA.

Paul d e B eer R edactielid Tijdschrift voor A rbeidsvraagstu kken

Katrijn Vanderweyden (2002), Is er leven zonder werk? Over minder werken en sociale integratie op de drempel van de

eenentwintigste eeuw. Acco, Leuven/Leusden, ISBN 90-334-5066-6, 363 blz.

Onder de uitdagende titel Is er leven zon der w erk I publiceerde Katrijn Vanderweyden, on­ derzoekster aan het departement Politieke en Sociale Wetenschappen van de Universiteit Antwerpen, haar proefschrift. De auteur ver­ trekt in haar werkbij twee uitgangsvragen.Wat is de betekenis van betaalde arbeid aan het be­ gin van de eenentwintigste eeuw ? En kunnen mensen die niet of slechts gedeeltelijk geïnte­ greerd zijn op de arbeidsmarkt volwaardig deel uitmaken van de samenleving? Met deze vraag­ stelling knoopt de auteur aan bij een lange on­ derzoekstraditie. Vele generaties sociale weten­ schappers hebben hun tanden gezet in het vraagstuk van 'arbeid als last en als lust'. Arbeid kan zowel vervreemding betekenen (in moder­ ne termen burnout en stress) als zelfontplooi­ ing en sociale integratie. In het eerste deel van het proefschrift ('theoretisch en maatschappe­ lijk kader') gaat de auteur uitgebreid op deze spanning in. Ze schetst ondermeer de ge­ schiedenis van het arbeidsbegrip. Voor de oude Grieken en Romeinen, en ook nog voor de middeleeuwse feodale samenleving was arbeid vooral een last (slavenarbeid). Betaald werk stond gelijk met het opgeven van persoonlijke vrijheid. In de nieuwe tijd en zeker met de op­ komst van het handelskapitalisme krijgt ar­ beid steeds meer de betekenis van een plicht (bij Weber zelfs een religieuze plicht) en werd het moderne arbeidsethos geboren. Ze gaat in dit deel ook in op de ongelijke verdeling van werk over de levenscyclus, de onaangepaste loopbanen in het licht van de toenemende ar­ beidsparticipatie van vrouwen, de werkloos­ heidsbeleving en het concept van de pluriacti- viteit.

De vraagstelling in dit proefschrift heeft een hoog actualiteitsgehalte. Ook vandaag zien we

in het discours van de actieve welvaartsstaat opnieuw de spanning tussen lust en last op­ duiken. Arbeid zou noodzakelijk zijn als ul­ tiem middel tot volwaardig burgerschap: ar­ beid werkt sociaal integrerend en armoedebe- strijdend. Maar tegelijk gaat er steeds meer aandacht naar een 'ontspannen' of 'menselijk' arbeidsbestel met een beter evenwicht tussen werk en privé-leven. Wat dikwijls neerkomt op een tijdelijke en /of gedeeltelijke terugtrekking uit een veel té gulzige arbeidsmarkt. Aan de basis hiervan liggen ontwikkelingen zoals de problematische combinatie van gezin en ar­ beid in een tweeverdienerstijdperk, nieuwe ei­ sen van moderne arbeidsorganisaties, de op­ komst van levenslang leren en de vrijetijdscul­ tuur.

De kern van het proefschrift gaat over con­ crete integratie-ervaringen van mensen die zich vrijwillig hebben teruggetrokken uit de ar­ beidsmarkt (deel 2 'opzet van het onderzoek' en deel 3 'de resultaten'). Katrijn Vanderwey­ den stelt zich de vraag of individuen zonder of met minder deelname aan betaalde arbeid vol­ waardig geïntegreerd zijn in de samenleving en hoe deze integratie verloopt. Zij gaat deze vraagstelling te lijf met een kwalitatieve onder­ zoeksopzet, waarbij ze 43 loopbaanonderbre- kers en in deeltijd werkenden bevraagt via diepte-interviews (met een evenwichtige ver­ houding tussen vrouwen en de zeldzame man­ nen in deze groepen). Om de concrete erva­ ringen van integratie in kaart te brengen, ont­ wikkelt ze een analysekader dat bestaat uit vier dimensies, zijnde persoonsontwikkeling, behoeftenbevrediging, burgerschap en sociale orde. Zo komt ze tot zes types van loopbaanon- derbrekers en /of in deeltijd werkenden: de praktische gezinsgerichte herschikkers, de ide­ ologisch gerichte herschikkers, de persoonsge­ richte herschikkers, de afkijkers, de bekeerlin­ gen en de twijfelaars.

In een epiloog confronteert de auteur ten slotte het beleidsdiscours over loopbaanonder­ breking en tijdskrediet in België met het per­ spectief van de gebruikers.

Het boek is helder geschreven, mooi verzorgd en de flap oogt bijzonder mooi. Maar komt de auteur door haar onderzoek dichter bij een ant­ woord op haar uitgangsvragen ? Weet men na lezing beter wat de betekenis is van betaalde ar­ beid aan het begin van de eenentwintigste

(4)

eeuw? En krijgen we meer zicht op de vraag of mensen die niet of slechts gedeeltelijk geïnte­ greerd zijn op de arbeidsmarkt volwaardig deel kunnen uitmaken van de samenleving?

Het antwoord is mijn inziens eerder teleur­ stellend. De honderdvijftig pagina's persoonlij­ ke verhalen ('vertogen') waarin mensen vertel­ len over hun eigen leven, hun motivaties, de processen die ze hebben doorgemaakt, zijn boeiend om te lezen. Boeiend is ook dat de au­ teur bij het interpreteren van deze vertogen ge­ dreven op zoek gaat naar cultuurpatronen en sociale betekenisgeving, hierbij geïnspireerd door de theorie van het sociaal handelen van Talcott Parsons. Vertogen mogen, zoals de au­ teur benadrukt, niet worden herleid tot strikt individuele verhalen omdat in elk verhaal soci­ ale wetmatigheden en een collectieve dimen­ sie schuilgaan. In dat opzicht kunnen deze ver­ togen ons iets leren over hoe deze mensen van­ uit een sociale positie hun eigen leefwereld vormgeven. De belangrijkste vaststelling op basis van deze verhalen blijkt te zijn dat vrijwil­ lig teruggetrokkenen een zeer grote heteroge­ niteit vertonen in hun niet-werk ervaringen, afhankelijk van de waardering en normering die mensen zelf hanteren (de zesdelige typolo­ gie). Of dit, na de ongetwijfeld enorm grote ar­ beidsinspanning van deze kwalitatieve onder­ zoeksmethode, nu een interessante eindcon­ clusie is, laat ik graag in het midden. Het was in elk geval interessanter geweest als de auteur in de onderzoeksopzet had gewerkt met een controlegroep(en). Hoe onderscheiden bijvoor­ beeld onvrijwillig werklozen zich van vrijwil­ lig teruggetrokkenen in hun niet-werkervarin- gen. Of hoe beleven voltijds werkenden über­ haupt hun sociale integratie? Het is pas door vergelijking dat we sociale mechanismen beter kunnen begrijpen. De aard van het onderzoek laat het ook niet toe om zicht te krijgen op do­ minante en/of afwijkende gedragspatronen van mensen ten aanzien van werk en niet- werk. We leren weinig over bepalende objec­ tieve voorwaarden voor een goed of zwak wel­ bevinden (kwaliteit van de arbeid in het verle­ den, de rol van de gezinssituatie, de financiële mogelijkheden van het gezin, gezondheid en­ zovoort). We komen weinig te weten over socia­ le verandering of over het draagvlak voor een pluriactieve samenleving waarbij socialezeker- heidsstelsels onbetaalde arbeid (financieel) waarderen. Het blijft uiteindelijk aan elke lezer

om te oordelen of dit werk een wetenschappe­ lijke en beleidsrelevante bijdrage geeft aan het discours over de toekomst van de arbeid en de verdere inrichting van de welvaartsstaat.

Lieve De Lathouw er R edactielid Tijdschrift voor A rbeidsvraagstu kken

Lilian Halsema (2002), Waardering in werking. Functiewaardering in processen van beheer, onderhandeling en betekenisgeving. Utrecht, Lemma, ISBN 90 5931121 3, 355 blz.

Veel managementtheorieën zijn eerder recep­ ten voor verbeteringen dan wetenschappelijk onderbouwde antwoorden op vragen. Eén case waaruit blijkt dat het instrument werkt, is vaak voldoende bewijs. De managementliteratuur is dan ook te beschouwen als een cultureel feno­ meen, niet zo zeer gericht op het vinden van gefundeerde antwoorden, maar een poging om oplossingen te geven op organisatorische vraagstukken. Waarbij echter vaak onduidelijk is of de oplossing ook werkt.

Human resource management (HRM) is zo'n oplossing. Personeelsbeleid is gericht op het beheersen en reguleren van het proces van personeelsmanagement. Centraal staat het creëren van een stabiele organisatie waarin de juiste mens op de juiste plek zit. HRM richt zich veel meer op de uitkomst. Middels het ma­ nagen van personeel creëert het management com m itm en t van het personeel aan de organi­ satie. Waardoor het personeel zich wil inzetten en zo de totale prestatie van de organisatie omhoog gaat.

Vanuit een onderzoeksperspectief zijn twee strategieën van onderzoek op het gebruik van HRM mogelijk: een empirisch toetsende stra­ tegie of een beschrijvende. De eerste strategie lijkt me geen sinecure. Ten eerste bestaat er geen overeenkomst over wat HRM is en ten tweede is het zeer moeilijk om in de context van HRM management specifieke oorzaak-ge- volgrelaties vast te stellen. Lilian Halsema kiest voor een beschrijvend onderzoek. Cen­ traal in haar onderzoek stonden de praktijken van functiewaardering. Functiewaardering is vanuit het HRM-denken een ouderwets princi­ pe dat vooral de bureaucratische waarden bena­ drukt. Halsema's in mijn ogen terechte veron­ derstelling is dat functiewaardering meer is

(5)

dan een middel om de factor personeel te ma­ nagen. Functiewaardering is ook een maat­ schappelijk fenomeen. Zo besteedt Halsema uitvoerig aandacht aan de rol die de overheid tot de jaren zeventig besteedde aan het opzet­ ten van functiewaardering als middel om de loonkosten in de hand te houden.

In het empirische deel beschrijft Halsema de invoering van functiewaardering bij de politie vanuit drie perspectieven, te weten het per­ spectief van beheersing, het perspectief van macht en het perspectief van betekenisgeving. Haar doel is om een gefundeerde theorie over de werking van functiewaardering te maken. Zij concludeert dat er met behulp van het tra­ ditionele instrument functiewaardering nieu­ were vormen van HR-management worden in­ gevoerd. In feite werden ouderwets functies vastgelegd, maar daarmee werd de oude manier van personeelsbeleid (dat vooral gebaseerd was op anciënniteit) doorbroken (blz. 295-6). Als beheersinstrument kent functiewaardering dus een zekere flexibiliteit. Haar onderzoek be­ wijst het gelijk van Karin Legge (1995) die stelt dat het onderscheid tussen traditioneel perso­ neelswerk en HRM niet zo groot is. Er ont­ staan hybride vormen waarin elementen van beide stromingen zijn terug te vinden. Als we iets willen weten over de werking van functie­ waardering, moeten we dus niet kijken naar de technische beheersaspecten maar naar de soci­ ale processen. Want in processen van macht en betekenisgeving krijgt functiewaardering haar praktische uitwerking. In de empirische hoofd­ stukken over macht en betekenisgeving be­ schrijft Halsema de machtsstrijd rond de waar­ dering van functies (bijvoorbeeld: hoe belang­ rijk zijn administratieve taken ?) en proces van betekenisgeving van politiewerk, waarbij man­ nelijke normen nog steeds de belangrijkste po­ sitie hebben. Helaas leveren deze verschillende beschrijvingen geen gefundeerde theorie van functiewaardering op. Daarvoor is het uit­ gangspunt ook te algemeen. Wat ze wel laat zien, is dat functiewaardering ook een machts- proces is en dat er in functiewaardering nor­ matieve elementen een rol spelen, waardoor bepaalde waarden sterker bekrachtigd worden dan andere.

Veel discussie over het toepassen van manage­ mentconcepten gaan over de vraag of de uit­

gangspunten van het managementconcept kloppen. Wat dit soort beschrijvend onderzoek laat zien, is dat de werkelijkheid anders is dan de retoriek. En in die zin geeft het proefschrift ook antwoord op de empirische vraag naar de werking van HRM. Wat wel jammer is, is dat de beschrijvingen naast elkaar staan. Want is er nu echt iets veranderd? Bijna alle managemen­ tinstrumenten worden gezien als cultuurver­ anderingen. Bij grote (technische) veranderin­ gen roepen management en consultants al snel dat het niet alleen om de techniek gaat maar ook om de houding van het personeel. De fundamentele vraag is of culturen zich zo gemakkelijk laten veranderen en of het niet eerder omgekeerd is: de instrumenten zijn een bekrachtiging van de veranderende cultuur. Als je kijkt naar de manier waarop functie­ waardering bij de politie is ingebouwd in de be­ staande organisatie, krijg je de indruk dat dat laatste eerder het geval is. Halsema houd wat mij betreft nog te sterk vast aan de manage- mentbenadering en legt te weinig verbanden tussen de verschillende beschrijvingen. Want of er nu echt een verandering naar een moder­ nere manier van personeelsmanagement is ge­ komen, is niet helemaal duidelijk. Dan zou je moeten kijken of rang inderdaad geen rol meer speelt en of prestaties en niet functies daad- werkelijk beloond worden. De manier waarop het nieuwe systeem wordt ingevoegd in de be­ staande werkelijkheid doet mij dit betwijfelen. En is er dus meer retoriek dan realiteit.

Literatuur

Legge, Karen (1995) Human Resource Manage­ ment: Rhetorics and Realities, Houndmills, Macmillan Business.

Joop K ielem a Ordina Public M anagem ent Consulting

Ida Sabelis (2002), Manager's Times: A study of times in the work and life of top managers. Amsterdam, Bee's Books, ISBN 9074767060, 182 blz.

Tijden van m anagers is een vervolg op de stu­ die Over-leven aan de top, waarin wordt onder­ zocht hoe topmanagers zich redden in de he­ dendaagse (postmoderne) samenleving. Sleu­ telwoorden in de managementliteratuur van

(6)

nu zijn onder andere flexibiliteit, commitment en cultuur. Hoewel efficiëntie en doelgericht­ heid nog steeds voorop staan, wordt een mana­ ger tegelijkertijd geacht ruim aandacht te be­ steden aan communicatie, bottom up-beslis- singen en langetermijnvisie. In deze paradox lijkt tijd een belangrijke onderliggende factor en zeker de moeite van een vervolgstudie waard.

Sabelis weigert 'tijd'als een simpel lineair ge­ geven of als louter 'kloktijd' te zien. Tijd is im­ mers niet altijd te contoleren en te beheersen, ook al is dit wel de manier waarop de meesten onder ons met tijd trachten om te gaan. Het lijkt erop dat hoe efficiënter we tijd willen ge­ bruiken, hoe minder tijd er eigenlijk over blijft. Informatie en communicatietechnologieën die ons zouden moeten helpen efficiënt met tijd om te gaan, lijken er alleen voor gezorgd te heb - ben dat de tijd nog sneller gaat.

In het theoretische hoofdstuk zet Sabelis drie verschillende perspectieven op tijd uiteen. De eerste, kloktijd, is de lineaire, financieel-eco­ nomische, rationele kijk op tijd waarmee he­ dendaagse managementliteratuur en organisa­ tieonderzoek zijn doorspekt. De auteur pro­ beert zich hiertegen af te zetten en zich te rich­ ten op Eigenzeiten en 'tijdlandschappen'. Daarbij benadrukt ze dat alles in organisaties zijn eigen tijd nodig heeft en zijn eigen cyclus heeft. Deze vrij filosofische blik op tijd is voor de minder filosofische lezer lastig te hanteren, maar biedt zeker een originele kijk op tijdsas­ pecten in organisaties.

Met deze 'theorie' in het achterhoofd wil Sa­ belis in haar boek een antwoord geven op de vraag hoe tijd, opgevat als een complex begrip, naar voren komt in het werken en leven van topmanagers en hoe topmanagers omgaan met die complexiteit van 'tijd/en'. Het antwoord op de vraagstelling wordt aan de lezer gepresen­ teerd aan de hand van ‘de verhalen' van vijftien topmanagers.

In de eerste twee empirische hoofdstukken worden de managers aan de lezer voorgesteld en worden hun meest in het oog springende er­ varingen met tijd uiteengezet. Werkweken van zo'n zeventig uur blijken onder de managers vrij normaal te zijn. Een strikte scheiding tus­ sen werk en privé is er vaak niet en 'even rustig iets doorlezen op zondagmiddag' wordt vaak niet als werktijd beschouwd. Lange vakanties

zijn er niet bij en als er al sprake is van vakantie zijn de managers continu bereikbaar. De con­ trole over de tijd is vaak volledig in handen van de secretaresse, die in sommige gevallen ook privé-afspraken onder haar hoede neemt. On­ danks de schijnbare controle over de tijd heb­ ben managers het gevoel dat tijdsdruk oncon­ troleerbaar toeneemt. Zij worden achtervolgd door een continue versnelling die buiten hen om woedt, alsof zij zijn terechtgekomen in een maalstroom.

Hoe managers omgaan met hun tijdsproble­ men wordt beschreven in de laatste vier empi­ rische hoofdstukken, waarbij elk hoofdstuk een specifiek thema behandelt. Ten eerste grij­ pen veel managers in hun strijd tegen tijdsdruk terug naar 'tijdsmanagement'. Hierbij komt het idee van 'kloktijd' en tijd als iets dat volledig te beheersen is naar boven. Dit geldt niet alleen onder werktijd maar in steeds sterkere mate ook voor tijd in de privé-sfeer. Tijdsmanage­ ment lijkt echter uiteindelijk weinig op te leve­ ren: we komen alleen maar meer tijd te kort. Hoewel managers vaak worden gezien als dege­ nen die de route uitstippelen voor het organisa­ tiebeleid, blijkt uit de studie dat juist managers in hun strijd tegen de tijd veelal teruggrijpen naar dagelijkse routines. Na een lange weg naar de top hebben zij eindelijk zelf de touw­ tjes in handen. In de praktijk zijn ze echter vooral bezig het hoofd boven water te houden, te overleven op dit moment, waarbij het lange- termijnperspectief volledig uit het oog wordt verloren. Een derde strategie die managers hanteren is 'compressie', het weglaten van overbodige informatie en activiteiten zodat al­ leen de belangrijkste kern overblijft. Wat in eer­ ste instantie tijd lijkt op te leveren, kan echter bij nader inzien toch meer tijd kosten. Tot de kern van de zaak komen, kost bijvoorbeeld tijd. Is het niet de manager die zich vastbijt in een dik beleidsrapport, dan is het wel een mede­ werker die het voor hem samenvat in enkele pagina's. Compressie levert vaak dus geen tijd op, maar verschuift tijdbestedingspatronen binnen de organisatie. Daarnaast kost com­ pressie op de langere termijn tijd wanneer op korte termijn weliswaar snelle, maar verkeerde beslissingen worden genomen. Een manager die echter de tijd neemt voor weloverwogen beslissingen, zal paradoxaal genoeg snel wor­ den vervangen door een vlottere collega.

(7)

en vertrouwen. Door de toenemende versnel­ ling in de samenleving komen persoonlijke processen van vertrouwen niet meer gemakke­ lijk tot stand. Tijd voor overleg met collega's of deskundigen is er niet meer. Als substituut voor vertrouwen in mensen grijpen managers steeds meer terug naar contractuele en proce­ durele afspraken. Zij kunnen in een versnelde samenleving dus alleen nog maar op zichzelf vertrouwen of op de organisatiestructuur waar­ in processen geregeld en controleerbaar zijn. Veel onderzoekers onder ons zullen zich schul­ dig maken aan onderzoek dat zich louter op kloktijd richt. Deze kwalitatieve studie heeft als meerwaarde dat het veel in sid e in form ation biedt en nieuwe ideeën genereert over hoe het

er in de wereld van topmanagers aan toe gaat. Door de kwalitatieve aanpak en het gebruik van abstracte begrippen zal dit onderzoek ech­ ter voor veel 'kloktij donderzoekers' hier en daar lastig leesbaar zijn. Overigens maakt het boek niet vrolijk: het schetst een situatie waar­ in managers het slachtoffer zijn van versnelling terwijl zij tegelijkertijd als schuldige worden aangewezen, zonder dat er concrete oplossin­ gen worden geboden om die situatie te verbete­ ren. Als een manager mag kiezen tussen een boek over 'tijdlandschappen' en een handlei­ ding tijdmanagement, zal hij (helaas) toch weer voor het laatste kiezen.

P athcia van Echtelt ICS, Universtiteit Groningen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

First, although domestic dogs were present in numerous Euro- pean archeological sites ∼15,000 y ago, and despite the fact that textual references or depictions superficially

Mahler et al., 2006 [ 36 ] ELISA Three recombinant RibP proteins combined at the molar ratio of the native heterocomplex, P0(P1/P2) 201/947 (21%) • Frequency and clinical

The second subsection will address the limitations of my second research question, which concerns limitations blended learning has towards increasing student engagement. Viewing

Engaging math tasks to do at home – make it

The new constraints and data reported here re fine and revise the sea level history for the northern Strait of Georgia ( James et al., 2005 ). Key revisions to the sea-level

In sum, we present evidence of a novel RIP encoded by a Drosophila defensive symbiont and find that Howardula suffers a much greater degree of rRNA depurination than the

We also investigate the Bowen measure and its stable and unstable components with respect to resolving factor maps, and prove several results about the traces that arise as

We predicted the highest probabilities of whale− ship encounters (strikes) in regions where high whale densities co-occur with high-intensity mari - time traffic, namely along