• No results found

Too Long; Didn't Read : Transparantie van algemene voorwaarden in het Nederlandse consumentenrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Too Long; Didn't Read : Transparantie van algemene voorwaarden in het Nederlandse consumentenrecht"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Too Long; Didn’t Read.

Transparantie van algemene voorwaarden in het Nederlandse consumentenrecht.

N. L. Verbraak

Masterproef geschreven door: Niels Lucas Verbraak

Email: nielsverbraak@gmail.com

Mastertrack: Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Studentnummer: 10355308

Begeleider: Prof. dr. J.G.J. Rinkes

Woordenaantal: 15.012

(2)

1

Abstract

In deze bijdrage tracht de auteur uiteen te zetten op welke wijze het transparantiegebod dient te worden geïnterpreteerd en toegepast, zodat algemene voorwaarden in consumentenovereenkomsten op een gebruiksvriendelijkere wijze worden gehanteerd. Algemene voorwaarden zijn een belangrijk onderdeel van talloze overeenkomsten die consumenten in het dagelijks leven sluiten. De daarin opgenomen informatie is naar gedragswetenschappelijke maatstaven doorgaans niet eenvoudig te lezen voor de ‘gemiddelde consument’, een Europees begrip voor de wederpartij van de ondernemer. Om deze reden worden algemene voorwaarden massaal genegeerd, hetgeen ten koste gaat van de beschermde positie van de ongeïnformeerde consument. Het transparantiegebod staat vermeld in art. 6:238 lid 2 BW, een implementatie van art. 5 van Richtlijn 93/13/EEG. Hieruit volgt dat algemene voorwaarden in consumentenovereenkomsten duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld. Volgens Europese rechtspraak houdt dit in dat de gemiddelde consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria in staat moet zijn om de economische gevolgen van de betreffende bedingen te voorzien. Voorts is de contra proferentem-regel opgenomen in voormelde bepaling, waaruit volgt dat de voor de wederpartij gunstigste uitleg prevaleert indien twijfel bestaat over de betekenis van een beding. Waar onduidelijkheid mogelijk leidt tot onbegrijpelijkheid of anderszins sprake is van een (te) hoge mate van intransparantie kan dit een grond zijn voor vernietiging van een beding wegens het onredelijk bezwarende karakter daarvan ex art. 6:233 onder a BW, of kan dit als gezichtspunt bijdragen aan een dergelijke conclusie. Waar de onduidelijkheid slechts leidt tot twijfel over de uitleg van een beding, kan deze beperkte intransparantie worden bestraft met een uitleg van dat beding ten gunste van de consument. Het zal van geval tot geval verschillen welke sanctie geschikt is.

Nog voor het ontstaan van een contractuele verhouding biedt het transparantiegebod, dat evenals het consumentenbegrip een vaag en open karakter heeft, ruimte om preventieve bescherming te bieden. De vereiste ‘duidelijkheid en begrijpelijkheid’ dient hiervoor in de precontractuele fase breed geïnterpreteerd te worden. De huidige uitleg beperkt een transparantietoets hoofdzakelijk tot de fysieke leesbaarheid, taalniveau en formulering van individuele bedingen. Een verscherping van de norm zou een bredere toepassing mogelijk maken, waarbij de systematiek van algemene voorwaarden in hun geheel, althans de samenhang van meerdere bedingen, wordt getoetst. Dit zou leiden tot een gebruiksvriendelijker regime. Aanknopingspunten voor een dergelijke benadering kunnen gevonden worden in rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en relevante literaire bronnen. Aanverwante leerstukken zoals het voormelde consumentenbegrip en de informatieplicht kleuren de open norm in dit kader verder in. Hierbij speelt behalve formulering ook vormgeving een rol. Ter bevordering van de leesbaarheid voor de consument-wederpartij kunnen een aantal vuistregels worden gehanteerd door de gebruiker, waarmee de verscherpte norm op een relatief eenvoudige wijze kan worden nageleefd. Om de gewenste gebruiksvriendelijkheid te bereiken verdient het gebruik van branchevoorwaarden gecombineerd met toezicht en handhaving door de Autoriteit Consument en Markt aanbeveling.

(3)

2

Inhoud

Inleiding / 3

Hoofdstuk 1: Een Europese Ontwikkeling / 5

- Paragraaf 1.1: Afdeling 6.5.3 en Richtlijn 93/13/EEG / 5 - Paragraaf 1.2: Begrippenkader / 6

o Paragraaf 1.2.1: Gebruiker en wederpartij / 6 o Paragraaf 1.2.2: Informatieplicht / 6

o Paragraaf 1.2.3: Inhoudstoetsing / 7 o Paragraaf 1.2.4: Consumentenbegrip / 8 o Paragraaf 1.2.5: Transparantie / 9 o Paragraaf 1.2.6: Contra proferentem / 11 Hoofdstuk 2: Problematiek / 12

- Paragraaf 2.1: Toepassingsbereik en verhoudingen / 12 o Paragraaf 2.1.1: Consumentengedrag / 12

o Paragraaf 2.1.2: Rolverdeling tussen de leerstukken / 12 - Paragraaf 2.2: Tweeledige problematiek / 14

o Paragraaf 2.2.1: Onduidelijke norm / 14 o Paragraaf 2.2.2: Onduidelijke sanctie / 15

o Paragraaf 2.2.3: Tussenconclusie: gevolgen voor rechtszekerheid van een beperkte toepassing / 18

Hoofdstuk 3: Oplossingen voor de praktijk / 20

- Paragraaf 3.1: Wat biedt een verscherpte transparantienorm? / 20 o Paragraaf 3.1.1: Belangen en gevolgen / 20

o Paragraaf 3.1.2: Tegenargumenten / 20

o Paragraaf 3.1.3: Verduidelijking: de informatieplicht / 21 o Paragraaf 3.1.4: Invulling: realistisch consumentenbegrip / 22 o Paragraaf 3.1.5: Aansluiting: Privacy / 23

- Paragraaf 3.2: Praktische uitwerking en voorbeelden / 23

o Paragraaf 3.2.1: Geen wondermiddel, maar wel mogelijkheden / 23 o Paragraaf 3.2.2: Certificering en branchevoorwaarden / 25

Conclusie / 27 Bronnen / 29

(4)

3

Inleiding

In een vlot draaiende economie waar het sluiten van overeenkomsten, online maar ook in de winkel, steeds makkelijker gaat, is weinig aandacht voor algemene voorwaarden. Uit gedragsonderzoeken is gebleken dat consumenten gebruiks-, leverings- en koopvoorwaarden massaal links laten liggen.1 Het gebrek aan aandacht

hiervoor is mijns inziens onterecht, aangezien de inhoud daarvan wel degelijk van voldoende belang kan zijn. Het feit blijft echter dat het helemaal niet voor de hand ligt om ‘de kleine lettertjes’ door te nemen bij het sluiten van een overeenkomst. Hoewel kan worden betoogd dat dit algemeen bekend is, heeft de Europese Commissie dit tevens onderzocht en bevestigd.2 Momenteel weerhouden twee drempels de consument ervan om

daadwerkelijk kennis te nemen van de algemene voorwaarden: de eerste drempel wordt opgeworpen door de wijze waarop algemene voorwaarden doorgaans aan de consument worden verstrekt. Neem als voorbeeld ‘browse-‘ en ‘clickwrapping’ bij het sluiten van digitale contracten: klikt u op de link naar de algemene voorwaarden als u iets online bestelt, of alleen op het aan te vinken vakje? De tweede drempel is de grootste boosdoener en ziet op de wijze waarop algemene voorwaarden worden gepresenteerd. Vaak zijn ze lang, onoverzichtelijk en in lastig leesbaar Nederlands opgesteld, met als gevolg dat het lezen doorgaans de moeite niet waard is. Dit verwachtingspatroon leidt ertoe dat men vaak niet eens op de gepresenteerde link klikt.

Met dit onderzoek tracht ik een verandering in dit patroon te voorzien. Binnen het Nederlandse en Europese recht gelden thans normen die zo kunnen worden toegepast dat zij de consument kunnen aansporen om daadwerkelijk kennis te nemen van de inhoud van algemene voorwaarden. Door de tweede drempel te verlagen zal de consument zichzelf mogelijk beter in staat kunnen stellen om diens rechtspositie te beoordelen in de contractuele verhouding met een professionele wederpartij. Art. 6:238 lid 2 van het burgerlijk Wetboek is daarvoor een belangrijk aanknopingspunt. Hierin staan het transparantiegebod en de contra proferentem-regel opgenomen, welke kortgezegd inhouden dat (a) algemene voorwaarden duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld en dat (b) indien een beding voor meer dan één uitleg vatbaar is, de voor de consument meest gunstige uitleg prevaleert. De aard van deze regels biedt ruimte voor discussie over de toepassing en uitleg daarvan, zowel individueel als in onderlinge samenhang bezien.

In de zoektocht naar een drempelverlaging zal ik deze discussie uitdiepen, met als einddoel tot een passende uitleg te komen van deze leerstukken die de consumentenbescherming in de precontractuele fase verhoogt. Hiervoor is onder meer relevant hoe beide leerstukken zijn verankerd in het Nederlandse recht. Daarnaast dient een theoretisch kader uiteen te worden gezet, waarbij naast het transparantiegebod en de contra proferentem-regel ook aanverwante begrippen toelichting vereisen. Met deze theoretische basis wordt in de uitleg en toepassing van beide leerstukken een probleem verkend dat invloed heeft op de bescherming die de consument geniet bij het gebruik van algemene voorwaarden. Bij de toelichting van dit probleem zal een beoogde oplossing daarvan worden gevonden, welke strekt tot de hierboven geschetste drempelverlaging. Tot slot zal de theoretische en praktische uitwerking van de beoogde oplossing worden beschouwd.

In het kader van de te bespreken begrippen, bijbehorende problematiek en de oplossing daarvan zal ik mij beperken tot de verhouding tussen consument en handelaar en de rol die algemene voorwaarden in deze verhouding spelen. Verder zal preventieve bescherming worden nagestreefd, waardoor de precontractuele fase

1 Vgl. M.B.M. Loos, Algemene voorwaarden, Den Haag: Boom Juridisch Uitgevers 2013, nr. 107.

en E. Terryn, ‘Transparantie en algemene voorwaarden – Nood aan hervorming?’, TPR 2017/1, nr. 40-44. Overigens zijn privacy-voorwaarden ook een vorm van algemene voorwaarden, maar hebben deze een verwaarloosbaar effect op de rechtspositie van de gemiddelde consument als het gaat om overeenkomsten en de economische gevolgen die daarmee gepaard gaan.

2 M.B.M. Loos, ‘De taal van algemene voorwaarden’, TvCH 2016/6, p. 271. Onder verwijzing naar M. Elshout e.a., ‘Study on

consumers’ attitudes towards Terms and Conditions (T&Cs)’, Final report, June 2016. Online gepubliceerd op

ec.europa.eu/consumers/consumer_evidence/behavioural_research/consumers_attitudes_terms_conditions/index_en.ht m. Zie https://ec.europa.eu/info/publications/consumers-attitudes-terms-and-conditions-tcs_en, laatst geraadpleegd op 4 mei 2018.

(5)

4

de boventoon zal voeren. Tevens zij opgemerkt dat online contracteren de afgelopen decennia exponentieel is gegroeid, hetgeen een gezichtspunt is in dit onderzoek.3 Voorts bieden drie Nederlandse handboeken tezamen

met een uitgebreide bijdrage uit Belgische hoek de leidraad voor verkenning van het rechtswetenschappelijk kader.4 De jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘het Hof’) speelt eveneens een hoofdrol,

hoewel ook Nederlandse uitspraken aan bod zullen komen.

Het onderzoek is verdeeld in drie hoofdstukken, onderverdeeld in (sub-)paragrafen. Ik vang aan met een korte bespreking van de achtergrond van de betrokken regelgeving (par. 1.1) en een meer uitgebreide toelichting van de relevante leerstukken en begrippen (par. 1.2). In het tweede hoofdstuk ga ik in op de toepassing van het transparantiegebod en de contra proferentem-regel en de verhouding daartussen (par. 2.1). De daaruit voortvloeiende problematiek zal vervolgens worden besproken, waarbij ook een theoretische oplossing wordt verkend (par. 2.2). Het derde hoofdstuk vervolgt met een uitwerking van de gevonden oplossing en de verkenning van de wenselijkheid daarvan (par. 3.1), waarna de praktische toepassingen zullen worden besproken (par. 3.2). Ik rond het onderzoek af met een conclusie van mijn bevindingen.

3 N. Helberger, M.B.M. Loos, L. Guibault, C. Mak en L. Pessers (2013), ‘Digital content contracts for consumers’, Journal of

Consumer Policy 36/1, p. 38-39. Zie ook: https://www.ad.nl/binnenland/steeds-meer-nederlanders-shoppen-online~a9eb8831/, laatst geraadpleegd 6 juni 2018.

4 Het betreft:

- B. Wessels & R.H.C. Jongeneel (red.), Algemene voorwaarden, Deventer: Wolters Kluwer 2017. - Jac. Hijma, Algemene voorwaarden, Deventer: Wolters Kluwer 2016.

- M.B.M. Loos, Algemene voorwaarden, Boom Juridisch Uitgevers 2013.

- E. Terryn, ‘Transparantie en algemene voorwaarden – Nood aan hervorming?’, Tijdschrift voor privaatrecht, 53e

(6)

5

Hoofdstuk 1: Een Europese ontwikkeling

Paragraaf 1.1: Afdeling 6.5.3 en Richtlijn 93/13/EEG

De totstandkoming van afdeling 6.5.3 (‘de afdeling’), waar het transparantiegebod en de contra proferentem-regel staan opgenomen in art. 6:238 lid 2 BW, heeft circa dertig jaar geduurd.5 Aanvankelijk

had de beoogde regeling weinig om het lijf, maar eind jaren ’70 steeg de belangstelling voor algemene voorwaarden, waardoor een meer uitgebreide wettelijke regeling tot stand kwam. Ten tijde van de inwerkingtreding van de nieuwe afdeling 6.5.3 op 1 januari 1992 was nog niet iedereen overtuigd van de noodzaak van deze wettelijke regeling, doch zijn de tegenstemmen in de daaropvolgende jaren afgenomen. Dit houdt tevens verband met de introductie van de Richtlijn 93/13/EEG6 betreffende oneerlijke bedingen in

consumentenovereenkomsten (‘de Richtlijn’), welke gelijkenissen vertoont met de inhoud van de afdeling. Dit Europese draagvlak heeft destijds bijgedragen aan de algemene aanvaarding van de nieuwe regeling.7

Om de inhoud en achtergrond van afdeling beter te kunnen begrijpen is van belang dat vóór de inwerkingtreding daarvan geen wetgeving bestond die specifiek de regulering van het gebruik van algemene voorwaarden beoogde. De rechter toetste de inhoud van algemene voorwaarden aan de hand van het algemene contractenrecht en de daarbij betrokken open normen. Dit rechtersrecht liep al langere tijd vooruit op de uiteindelijke inhoud van de afdeling en heeft daarmee bijgedragen aan de ontwikkeling van hetgeen uiteindelijk wettelijk is vastgelegd. Een van de oogmerken van de afdeling was dan ook het codificeren van de in de praktijk reeds gangbare normen, ter bevordering van de rechtszekerheid.8 De wetgever noemt naast rechtszekerheid

nog twee andere oogmerken: de versterking van de rechterlijke controle op de inhoud van de algemene voorwaarden, alsmede het stimuleren van overleg tussen betrokken partijen.9 Niet verrassend biedt de huidige

wettelijke regeling dan ook veel mogelijkheden voor de rechter om zowel de inhoud van algemene voorwaarden te toetsen, als de wijze waarop deze onderdeel van de overeenkomst zijn geworden.

Hoewel de afdeling grotendeels strookte met de inhoud van de Richtlijn, mede dankzij de rechterlijke plicht tot richtlijnconforme interpretatie, bleken enkele aanpassingen vereist. De Nederlandse wetgever achtte dit aanvankelijk niet noodzakelijk, ondanks het feit dat zij geen rekening had gehouden met de totstandkoming de Richtlijn, maar werd na kritiek van de Europese Commissie gedwongen het transparantiegebod en de contra proferentem-regel op te nemen in de Nederlandse wet.10 Enkele andere noemenswaardige Europese invloeden

op de afdeling zijn de Verordening 2006/2004 en Richtlijn 2011/83/EU.11 Zo heeft eerstgenoemde geleid tot de

oprichting van de Autoriteit Consument en Markt, een belangenorganisatie die ten behoeve van consumenten kan optreden tegen bedrijven, en vormt Richtlijn 2011/83/EU met zijn informatieplichten een interessante aanvulling op afdeling 6.5.3.

De ratio van de Richtlijn en de afdeling komt niet volledig overeen. Zo streeft de Richtlijn hoofdzakelijk naar het stimuleren van de interne markt, de mededinging daarbinnen en het tegengaan van misbruik van de verkoper en/of dienstverrichter die de algemene voorwaarden hanteert.12 Ondanks dat beide regelingen

5 E.H. Hondius, commentaar op afd. 3 boek 6 BW, in: Groene Serie Verbintenissenrecht, Deventer: Wolters Kluwer (online,

bijgewerkt 15-10-2017), aant. A3.

6 Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PbEG

1993, L 95/29)

7 Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 1 (Wissink). 8 Hijma 2016, nr. 1 en 3.

9 Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 8 (Wissink), onder verwijzing naar Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Boek 6, p. 1455 e.v. 10 HvJEG 10 mei 2001, C-144/99 (Commissie/Nederland).

11 Verordening (EG) Nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende de

samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (PbEU 2004, L 364/1) en Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten (PbEU 2011, L 304/64). Zie ook: Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 4-6 (Wissink).

(7)

6

verschillen in opzet, strekt de inhoud daarvan in algemene zin tot het weren van oneerlijke bedingen. De Nederlandse wetgever gaat in het BW uit van een rechtvaardigheidskwestie, waar in Europees verband het achterliggende doel het vergroten van het vertrouwen van de consument in buitenlandse markten is.13

Bovendien is de tekst van de Richtlijn gericht op zogenaamde ‘Business to Consumer’-verhoudingen (B2C), waar de kern van de afdeling ook van toepassing is op ‘Business to Business’-verhoudingen (B2B).

Meer specifiek dan de geschiedenis van het transparantiegebod en de contra proferentem-regel: eerstgenoemde vindt zijn oorsprong in het Duitse recht en staat in de literatuur ook wel bekend als het ‘Transparenzgebot’.14 Vergeleken met de contra proferentem-regel, dat al sinds 1977 door de Hoge Raad als

gezichtspunt bij de inhoudstoetsing van contractuele bedingen wordt erkend15, is het transparantiegebod een

nieuwkomer in ons rechtssysteem. Beide regels zijn in de rechtspraak verder ontwikkeld. De Hoge Raad heeft in de loop der jaren een belangrijk aandeel gehad in de ontwikkeling van de contra proferentem-regel.16 Het

transparantiegebod in het BW heeft zich daarentegen voornamelijk op Europees niveau ontwikkeld. De uitleg en toepassing van het transparantiegebod is door zijn open karakter, vergeleken met de contra proferentem-regel, sterker afhankelijk van de uitleg van andere normen en aanverwante begrippen.

Paragraaf 1.2: Begrippenkader

1.2.1 Art. 6:231 BW

De afdeling gaat uit van een contractuele verhouding tussen gebruiker en wederpartij. Volgens art. 6:231 sub b en c BW is de gebruiker de partij die de algemene voorwaarden hanteert in zijn overeenkomst en is het de wederpartij die deze aanvaard bij het sluiten van de overeenkomst. Art. 6:231 sub a BW onderscheidt algemene voorwaarden van kernbedingen. Het eerste zinsdeel bevat een bestemmingscriterium waaruit volgt dat bedingen bestemd moeten zijn voor gebruik in meerdere overeenkomsten om als algemene voorwaarden te kunnen worden aangemerkt. Drie of meer overeenkomsten kunnen in dat kader als uitgangspunt gelden.17

Hoewel de afdeling in beginsel slechts van toepassing is op algemene voorwaarden, geeft het tweede zinsdeel van art. 6:231 sub a BW een uitzondering voor het geval kernbedingen niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.18

1.2.2 Informatieplicht

De informatieplicht van art. 6:234 jo 6:233 onder b BW speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen gebruiker en wederpartij. Deze regel brengt verplicht de gebruiker de wederpartij een redelijke mogelijkheid tot kennisname van de algemene voorwaarden te bieden. Het gaat evenwel niet om een plicht, doch slechts een gedragscode, hetgeen wil zeggen dat enerzijds de gebruiker zijn rechtspositie ondergraaft wanneer hier niet aan wordt voldaan en anderzijds dat de wederpartij nakoming van deze plicht niet kan afdwingen.19 Ter voldoening aan deze plicht dient ingevolge art. 6:234 lid 1 BW sprake te zijn geweest

van een terhandstelling, door de voorwaarden aan de consument te overhandigen of per post te sturen. Bij elektronische overeenkomsten volstaat het om de voorwaarden online ter beschikking te stellen, zodat de

13 Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 8-9 (Wissink). 14 Loos 2013, nr. 240.

15 Zie onder meer: HR 1 juli 1977, NJ 1978/125, m.nt. G.J. Scholten (Ram/Matser), HR 28 april 1989, NJ 1990/583

(Liszkay/Harman) en HR 9 september 1994, NJ 1995/285 (Trouwborst/T&W).

16 Hijma 2016, nr. 23a en Loos 2013, nr. 238. Voor een uitgebreid overzicht van uitspraken die de ontwikkeling van de contra

proferentem-regel weergeven, zie Hondius, in: GS Verbintenissenrecht, aant. 6.1.

17 Hijma 2016, nr. 13 en Loos 2013, nr. 6. Hondius merkt op dat dit criterium gedurende de totstandkoming tot veel discussie

heeft geleid. Aanvankelijk had de wetgever een getalscriterium voor ogen, in: GS Verbintenissenrecht, art. 6:231 BW, aant. 2.4.

18 Bovendien kan voorkomen dat de gebruiker een kernbeding ten onrechte opneemt in de algemene voorwaarden, vgl. Rb.

Gelderland 7 februari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018/557, r.o. 2.4.

(8)

7

consument deze kan opslaan voor inzage op een later tijdstip, zo volgt uit het tweede lid van art. 6:234 BW.20

Voor dienstverrichters geldt in beginsel een soepeler regime, nu zij de voorwaarden blijkens art. 6:230c BW slechts toegankelijk hoeven te maken en niet hoeven te verstrekken, ware het niet dat dit niet op gaat indien een consument wederpartij is.21 Uit art. 6:230l en 230m BW volgt dan dat de handelaar de consument informatie

dient te verstrekken over daarin beschreven onderwerpen. Het volstaat in zo’n geval niet om deze informatie enkel toegankelijk te maken.22

Drie belangen van de consument kunnen worden onderscheiden bij een behoorlijke nakoming van de informatieplicht: allereerst heeft de consument een besluitvormingsbelang, dat ziet op het moment van wilsbepaling door de wederpartij (‘informed consent’). Ten tweede wordt het gedragsafstemmingsbelang behartigd door de regel, aangezien de consument-wederpartij op basis van hetgeen in de voorwaarden staat kan bepalen welke handelingen al dan niet van hem worden verwacht in het kader van de contractuele verhouding.23 Tot slot bestaat het dossierbelang: de wederpartij kan de inhoud van de algemene voorwaarden

(zo nodig meer dan één keer) erop naslaan om zijn rechtspositie te beoordelen.24 Uit de systematiek van de

afdeling volgt dat de beoordeling of is voldaan aan de informatieplicht pas aan de orde komt als de algemene voorwaarden onderdeel zijn geworden van de overeenkomst.25 De consument-wederpartij moet op initiatief

van de handelaar op de hoogte zijn gebracht van het bestaan van de algemene voorwaarden, zodat deze daaraan gebonden kan worden. Het is aan de gebruiker om zulks eventueel te bewijzen.26 Ingevolge art. 6:233 sub b BW

is vernietigbaarheid de sanctie voor schending van de informatieplicht, welke één of meerdere bedingen in de voorwaarden, dan wel de algemene voorwaarden in hun geheel kan treffen.

1.2.3 Inhoudstoetsing

Deze sanctie geldt eveneens voor bedingen die als onredelijk bezwarend kunnen worden geacht, zo volgt uit art. 6:233 onder a BW. De inhoudstoetsing wordt hoofdzakelijk beheerst door twee elementen, te weten de onredelijkheid en de gemiddelde consument. Bij de beoordeling of een beding onredelijk bezwarend is zijn de aard en overige inhoud van de overeenkomst, de totstandkomingswijze van de voorwaarden, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval volgens de tekst van art. 6:233 sub a BW relevante gezichtspunten.27 De onredelijkheid moet worden beoordeeld middels een vergelijking met de

fictieve situatie waarin het beding niet zou hebben gegolden. Dit komt overeen met oneerlijkheidstoets die volgt uit art. 3 lid 1 van de Richtlijn, dat spreekt van een ‘oneerlijk beding’. Beoordeeld moet worden of in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk is verstoord. In dat kader moet worden bezien of de gebruiker redelijkerwijs ervan uit mocht gaan dat de consument het beding in kwestie zou hebben aanvaard indien daarover afzonderlijk was onderhandeld.28 Als voorwaarde geldt volgens het Hof dan ook niet dat ernstige

financiële gevolgen (zijn) ontstaan, maar dat de rechtspositie van de consument ‘in voldoende ernstige mate wordt aangetast’.29 Art. 6 van de Richtlijn verplicht lidstaten middels nationale wetgeving te faciliteren dat de

consument niet wordt gebonden aan oneerlijke bedingen.

20 Loos 2013, nr. 126 en 141. Vgl. ook considerans 20 van de Richtlijn: “(…) dat de consument daadwerkelijk de gelegenheid

moet hebben om kennis te nemen van alle bedingen (…)”.

21 Art. 6:230c BW is een implementatie van art. 22 lid 2 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEG 2006, L 376/36).

22 Loos 2013, nr. 120-125. Zie ook HvJEU 5 juli 2012, C-49/11 (Content Services Ltd.), punt 32-33.

23 Loos noemt als voorbeeld het afsluiten van een verzekering voor situaties waar een exoneratiebeding in de algemene

voorwaarden de aansprakelijkheid van de wederpartij uitsluit, in: Loos 2013, nr. 106.

24 Loos 2013, nr. 106 en 126.

25 HR 21 september 2007 NJ 2009/50 m.nt. Hijma (Ammerlaan/Enthoven), r.o. 4.2. Zie ook Hijma, nr. 35. 26 Loos 2013, nr. 116-117.

27 Zie voor een uitgebreide toelichting van elk van deze gezichtspunten: Loos, nr. 203-235. Voor een overzicht van de

wederzijds kenbare belangen van partijen verwijs ik naar Wessels & Jongeneel (red.), 2017, p. 168-169 en Loos 2013, nr. 224-225.

28 HvJEU 14 maart 2013, C-415/11 (Aziz), punt 69.

(9)

8

De inhoudstoets is subjectief: de beoordeling vindt aldus plaats binnen een specifieke contractuele verhouding tussen twee partijen en de concrete omstandigheden van het geval.30 Recenter hebben het Hof van Justitie en

de Hoge Raad de subjectieve benadering onderschreven.31 Loos merkt evenwel terecht op dat in de beoordeling

nog altijd objectieve elementen schuil gaan.32 Hij wijst daarbij onder meer op de gestandaardiseerde aard van

algemene voorwaarden, het objectieve karakter van hierboven omschreven gezichtspunten, alsmede het bestaan van de zwarte, grijze en blauwe lijsten, welke eveneens een algemene strekking hebben.33

Laatstgenoemde lijsten bieden de nodige praktische ondersteuning voor de toepassing van de open norm door bij voorbaat een selectie van bedingen als onredelijk bezwarend te bestempelen of daartoe een bewijsvermoeden aan te nemen.34 Jongeneel en Pavillon wijzen wat betreft de vermenging van sub- en

objectiviteit ook nog op de gemiddelde consument en ambtshalve toetsing als objectieve toetsingselementen.35

1.2.4 Consumentenbegrip

De oneerlijkheidstoets heeft als object de gemiddelde consument, ten opzichte waarvan de oneerlijkheid wordt beoordeeld. Wat voor soort consument dient daaronder te worden verstaan? Art. 2 onder b van de Richtlijn spreekt van ‘iedere natuurlijke persoon die bij onder deze richtlijn vallende overeenkomsten handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen.’ Art. 6:236 en 6:237 BW gaan uit van een ‘natuurlijk persoon, niet handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf’. In dit kader wordt op objectieve wijze beoordeeld of de wederpartij feitelijk in de hoedanigheid van consument optreedt. Niet relevant is welke indruk binnen de contractuele verhouding wordt gewekt. Voorts is van belang of een wederpartij als consument kan worden aangemerkt wanneer deze een overeenkomst aangaat in zowel een privé- als zakelijke hoedanigheid. Het Hof van Justitie heeft in het Gruber-arrest overwogen dat indien de beroepsmatige activiteit een onbetekenende rol speelt in bepaalde gevallen nog steeds mag worden uitgegaan van een consument.36 Sinds

het Gut Springenheide-arrest van 1998 gaat het Hof uit van ‘de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument’.37

Een van de doelstellingen van het gebruik van dit begrip is de bescherming van de consument.38 In de

literatuur wordt echter betoogd dat het Hof een te hoge pet op heeft van deze maatman. Zij gaat er op basis van deze maatstaf namelijk vanuit dat de consument zich van veel meer informatie verschaft dan doorgaans het geval is.39 Ook zou het Hof met dit begrip meerdere belangrijke factoren miskennen, waaronder de irrationaliteit

van en de onderlinge verschillen tussen consumenten.40 De misvattingen gaan ten koste van de

beschermingsdoelstelling. Bovendien lijkt het Hof van Justitie zelf niet altijd uit te gaan van dezelfde maatstaf. De inconsequentie valt te bespeuren wanneer meerdere arresten naast elkaar worden gelegd. Zo gaat het Hof in het nader toe te lichten Kásler-arrest uit van de maatstaf zoals deze in Gut Springenheide is geformuleerd.41

Evenwel wordt van handelaren blijkens het Andriciuc-arrest juist weer een meer actieve en informerende rol

30 Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 155-157 (Jongeneel en Pavillon). Aanvankelijk werd een objectieve inhoudstoetsing

gevolgd, maar reeds voor het nieuwe millennium is een subjectieve benadering aangenomen De Duitse wetgeving bleek een bron van inspiratie voor een objectieve benadering, maar na de aanpassing van het AGB-Gesetz conform art. 4 van Richtlijn 93/13/EEG werd een subjectieve benadering ook daar gangbaar. Zie ook Loos 2013, nr. 174.

31 HvJEU Aziz, punt 68 en HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6135, RvdW 2012/1132, TBR 2012/206 m.nt. Pavillon

(Bouwbedrijf van Marrum B.V./Wolff).

32 Loos 2013, nr. 175.

33 De blauwe lijst is vervat in de bijlage bij art. 3 lid 3 van Richtlijn 93/13/EEG. 34 Zie voor een uitgebreide toelichting van de lijsten en hun inhoud: Loos, nr. 251-398. 35 Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 156 (Jongeneel en Pavillon).

36 HvJEU 20 januari 2015, C-464/01 (Gruber), punt 54. Zie ook: Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 246 (Wissink). 37 HvJEU 16 juli 1998, C-210/96 (Gut Springenheide), punt 37.

38 Pavillon, ‘Een doelmatigheidsonderzoek naar de maatstaf van de gemiddelde consument’, MvV 2016/1, p. 28. 39 Loos 2013, nr. 176. Zie ook Terryn, TPR 2017/1, nr. 18.

40 Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 439 (Jongeneel), onder verwijzing naar Duivenvoorde, (diss. Amsterdam UvA) 2015,

te vinden op https://dare.uva.nl/search?identifier=1519cbfb-a08a-4132-a207-af6355e53bcd, met bespreking door Pavillon in: MvV 2016/1, p. 27-32.

(10)

9

verwacht, zodat de ‘zwakke’ consument in zijn besluitvorming wordt ondersteund.42 Zo is deze zwakte eerder

de aanleiding geweest voor het Hof om de nationale rechter te verplichten ambtshalve na te gaan of een beding oneerlijk is en zo nodig te vernietigen.43 Blijkbaar is vooralsnog niet geheel duidelijk wat verwacht mag worden

van de consument. Hoe dan ook speelt deze door het Hof geformuleerde maatman een doorslaggevende rol bij de inhoudstoetsing.

1.2.5 Transparantie

Ook in het kader van het transparantiegebod is een belangrijke rol weggelegd voor het consumentenbegrip. De gemiddelde consument moet in staat zijn om op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die de overeenkomst met zich meebrengt te voorzien, aldus het Hof van Justitie in het Kásler-arrest.44

In dit arrest licht het Hof onder verwijzing naar art. 5 van de Richtlijn het transparantiegebod en in het verlengde daarvan de contra proferentem-regel toe. Zo is overwogen dat het transparantievereiste ruim moet worden opgevat, omdat de consument zich in een zwakke positie bevindt ten opzichte van de handelaar. Naast de taalkundige en grammaticale begrijpelijkheid dienen de verhoudingen tussen bedingen volgens het Hof op grond van art. 5 van de Richtlijn transparant te zijn gespecificeerd.45 Dit arrest volgde op de arresten Invitel en RWE Vertrieb. In het eerste arrest heeft het Hof een gebrek aan transparantie verbonden aan de oneerlijkheidstoets

van art. 3 van de Richtlijn.46 In RWE Vertrieb is het fundamentele belang dat de ‘zwakke’ consument heeft bij de

mogelijkheid om op basis van duidelijk een begrijpelijke criteria vóór sluiting van de overeenkomst kennis te nemen van de (gevolgen van) contractvoorwaarden benadrukt.47 Het Hof heeft een en ander later bevestigd in

het Matei-arrest en daaraan toegevoegd dat een toelichting van de reden waarom een beding is opgenomen kan bijdragen aan de transparantie voor de consument-wederpartij.48 Bovendien moet ingevolge het arrest Van Hove in de overeenkomst de concrete werking van (mechanismen van) bedingen en de verhouding met andere

bedingen op een transparante wijze worden uiteengezet.49 Indien daar niet aan voldaan wordt is mogelijk sprake

van een oneerlijk beding.

Voorts kan een onderscheid gemaakt worden tussen transparantie van algemene voorwaarden in hun geheel, althans meerdere algemene voorwaarden tezamen, en transparantie van individuele bedingen. De samenhang tussen mechanismen van bedingen waar het Hof in Van Hove van spreekt lijkt hierop vooruit te lopen. Waar de nadruk ligt op individuele bedingen is het gebruik van juridisch jargon of lastige formuleringen in meer algemene zin niet toegestaan, voor zover dit onnodig blijkt. Het taalniveau speelt in dit verband ook een rol.50 Het behoeft dan ook aanbeveling al te moeilijk taalgebruik en jargon in de algemene voorwaarden te

vermijden.51 Andere voorbeelden van intransparante bedingen in de literatuur zijn onder meer: het al dan niet

bewust plaatsen van bedingen op de verkeerde plek in de algemene voorwaarden52, onvoldoende

gespecificeerde exoneratieclausules53 en het gebruik van meerdere variabelen bij het formuleren van bedingen

in een kredietovereenkomst.54 Wat betreft de voorwaarden in hun geheel heeft de opbouw van informatie ook

42 HvJEU 20 september 2017, C-186/16 (Andriciuc), punt 50.

43 HvJEG 26 oktober 2006, C-168/05, ECLI:EU:C:2006:675, NJ 2007/201, m.nt. Mok (Mostaza Claro), HvJEU 30 mei 2013,

C-488/11, ECLI:EU:C:2013:341, NJ 2013/487, m.nt. Mok (Asbeek Brusse), HvJEU 14 juni 2012, C-618/10 (Banesto). Zie tevens HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013 (Heesakkers/Voets). Vgl. Hijma 2016, nr. 44a.

44 HvJEU Kásler, punt 73-74. 45 HvJEU Kásler, punt 72 en 75.

46 HvJEU 26 april 2012, C-472/10 (Invitel), punt 27-28. 47 HvJEU 21 maart 2013, C-92/11 (RWE Vertrieb), punt 44. 48 HvJEU 26 februari 2015, C-143/13 (Matei), punt 77.

49 HvJEU 23 april 2015, C-96/14, TvCR 2016/2 m.nt. Van Dam (Van Hove), punt 50.

50 Zie het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen (ERK) – Nederlandse Taalunie.

Vindbaar op: http://taalunieversum.org/publicaties/gemeenschappelijk-europees-referentiekader-voor-moderne-vreemde-talen-leren-onderwijzen-, laatst geraadpleegd 25 mei 2018.

51 N.G. Wijnstekers, ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en het is …?’, TvFR 2012/3, p. 74-76. 52 Loos 2013, nr. 241.

53 HR 25 november 2005, LJN AU4042; NJ 2007/141 (Skeelercursus). Zie ook: Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 440

(Jongeneel).

(11)

10

belangrijke invloed op de wijze hoe en óf de consument deze informatie tot zich neemt. Een overdaad aan onderlinge verwijzingen kan eveneens leiden tot intransparantie.55 Bovendien moet de tekst fysiek leesbaar zijn:

de ‘kleine lettertjes’ mogen niet zo klein zijn dat een vergrootglas nodig is om deze te lezen.56 Daarnaast is in de

literatuur uitvoerig besproken welke gevolgen het gebruik van een taal die de wederpartij niet machtig is heeft voor de transparantie. Het vrij verkeer van goederen voorkomt dat op nationaal niveau een taalkeuze wordt voorgeschreven, doch laat dit een toetsing aan het transparantiegebod onverlet.57 Uitgangspunt is dat een

ondernemer die zich richt op een nationale markt, de algemene voorwaarden in de daar gangbare taal moet opstellen.58 Uitzondering hierop is dat de consument, die de in een land gangbare contractstaal niet machtig is,

in beginsel voor eigen risico neemt dat de voorwaarden voor hem daardoor onbegrijpelijk zijn.59 Het

transparantiegebod blijft immers een regel afkomstig uit het Unierecht dat grensoverschrijdend contracteren wenst te stimuleren. Daarvoor pleit tevens de gedachte dat de algemene voorwaarden doorgaans toch niet worden gelezen. Uiteraard weegt het tegen de gebruiker als deze zijn voorwaarden in een andere taal opstelt dan de doelgroep waar hij zich op richt machtig is.

In de Nederlandse wet is het transparantiegebod opgenomen in art. 6:238 lid 2 BW, eerste zin: ‘Bij een

overeenkomst als bedoeld in artikelen 236 en 237 moeten de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld’.

Deze regel is zoals reeds opgemerkt een nieuwkomer in het Burgerlijk Wetboek en vormt een implementatie van art. 5 van de Richtlijn. Blijkens de verwijzing naar art. 6:236 en 6:2367 BW is de betrokkenheid van de consument als wederpartij leidend. De wetgever achtte een breder toepassingsbereik niet wenselijk, doch is reflexwerking naar Nederlands recht voor met consument gelijkende kleine wederpartijen, in ieder geval wat betreft de contra proferentem-regel, inmiddels in bepaalde gevallen aanvaard.60 Het transparantiegebod heeft

een met de informatieplicht vergelijkbare functie, te weten het in staat stellen van de wederpartij om haar rechtspositie te beoordelen. Bovendien komt de maatstaf ‘duidelijk en begrijpelijk’ eveneens terug op andere plekken in ons recht, zie bijvoorbeeld de informatieplichten van art. 6:230l en 6:230m BW.61 Ook naar

Nederlands recht is het transparantiegebod verweven met andere leerstukken, waaronder de contra proferentem-regel.

1.2.6 Contra proferentem

In het verlengde van het transparantiegebod ligt de contra proferentem-regel, waaruit volgt dat bij twijfel over de betekenis van een beding de voor de consument gunstigste uitleg wordt gevolgd, met inachtneming van de

Haviltex-norm.62 Het leerstuk gaat net als art. 5 van de Richtlijn uit van een beding dat onduidelijk is, doch niet

onbegrijpelijk maar vatbaar voor meer dan één interpretatie. Hoewel pas in 1999 gecodificeerd in art. 6:238 lid 2 BW, heeft dit artikel volgens de wetgever geen verandering aangebracht in wat reeds geldend was in het Nederlandse recht. De in de literatuur gangbare opvatting is echter dat de gecodificeerde regel wel degelijk afwijkt van de uitleg die het leerstuk in de rechtspraak van de Hoge Raad was ontwikkeld. Het leerstuk gold voorheen immers als gezichtspunt dat, afhankelijk van de ruimte voor interpretatie dat een contractueel beding liet, gradueel meer of minder gewicht bij de inhoudstoetsing werd toebedeeld.63 De opwaardering naar een

wettelijke regel maakt toepassing van de contra proferentem-regel indringender, met als gevolg dat een zwaardere motiveringsplicht geldt voor de rechter die de regel zou willen passeren.64 De inmiddels geldende

regel geeft uitwerking aan de gedachte dat de gebruiker het risico moet dragen voor onduidelijkheden in de

55 Wijnstekers, TvFR 2012/3, p. 74-76.

56 Gerechtshof Leeuwarden, 29 november 2006, ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ3645, JOR 2007/48. 57 Loos 2013, nr. 244.

58 Kammergericht 8 april 2016, 5 U 156/14, online te raadplegen via:

https://www.vzbv.de/sites/default/files/whatsapp_kg_berlin_urteil.pdf. Zie meer uitgebreid: Terryn, TPR 2017/1, nr. 38.

59 Loos, TvCH 2016/6, p. 269-272.

60 Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 247 (Wissink) & p. 453 (Jongeneel).

61 Deze artikelen zijn opgenomen in afdeling 6.5.2B en zijn onderdeel van de implementatie van Richtlijn 2011/83/EU. 62 HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 m.nt. C.J.H. Brunner (Ermes/Haviltex). Zie ook: Loos 2013, nr. 237.

63 Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 68-74 (Van Rossum). 64 Hijma 2016, nr. 23a.

(12)

11

door hem gehanteerde voorwaarden, een en ander in het voordeel (lees: ter bescherming van) van de consument.65 Opgemerkt zij wel dat art. 6:238 lid 2 BW enkel geldt voor consumententransacties; voor

commerciële contracten heeft de contra proferentem-regel naar huidig recht slechts de status van een gezichtspunt.66 Aangezien de contra proferentem-regel voortborduurt op het transparantievereiste, verdient de

verhouding tussen deze leerstukken en de daarbij betrokken begrippen nadere uitleg.

65 Voor recentere voorbeelden van de gecodificeerde regel zie Rb. Gelderland 25 april 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2160, r.o.

4.5-4.7 en Rb. Gelderland 25 april 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2451, r.o. 4.5-4.7.

(13)

12

Hoofdstuk 2: Problematiek

Paragraaf 2.1: Toepassingsbereik en verhoudingen

2.1.1 Consumentengedrag

Voordat verder wordt ingegaan op de toepassing van het transparantiegebod en de contra proferentem-regel moet kort worden teruggeschakeld naar het gedrag van de consument. Terryn gaat dieper in op verschillende factoren die bijdragen aan het feit dat algemene voorwaarden doorgaans niet worden gelezen.Zo noemt zij onder meer de lengte en complexiteit van voorwaarden, maar ook rationeel-economische factoren zoals de omstandigheid dat de gemiddelde consument niet op zoek is naar potentieel problematische bedingen zoals juristen dat gewend zijn. Bovendien is het nog maar de vraag of de consument überhaupt in staat is mogelijk nadelige gevolgen van bedingen in te schatten.67 Loos noemt als oorzaken het tijdrovende karakter en de

daarmee gepaard gaande inefficiëntie van het lezen van de algemene voorwaarden voor contractsluiting.68

Bovendien wordt doorgaans te veel informatie gegeven (‘information overload’), waardoor relevante informatie wordt ondergesneeuwd. Het lijkt neer te komen op een combinatie van wetenschappelijk verklaarbare zinloosheid als gevolg van de complexiteit en het gebrek aan overzicht bij algemene voorwaarden.69

Hoewel de omstandigheid dat consumenten de algemene voorwaarden op grote schaal links laten liggen als zodanig geen juridisch probleem maar een gedragswetenschappelijk verklaarbaar fenomeen is, laat onverlet dat dit met de in het vorige hoofdstuk uiteengezette theoretische kader in betere banen geleid kan worden. Uiteraard zal niet elk ongelezen beding tot nadelige gevolgen voor de consument leiden, maar wat weerhoudt de rechtswetenschap om de consument desondanks hierin te ondersteunen? Het gebruik van algemene voorwaarden is immers over de hele wereld een ‘must’ voor snel, eenvoudig en veilig contracteren, maar niet zonder gevaren.70 Het theoretische kader is het begin. De volgende stap is om binnen dit kader de

toepassing van het transparantiegebod en de contra proferentem-regel verder uit te diepen, zodat daarin een probleem kan worden gevonden en naar een oplossing kan worden gewerkt.

2.1.2 Rolverdeling tussen de leerstukken

Het Hof van Justitie gaat uit van een ruime uitleg van het transparantiebegrip: de gemiddelde consument moet de economische gevolgen van bedingen in de algemene voorwaarden middels duidelijke een begrijpelijke criteria kunnen voorzien en wel vóór totstandkoming van de overeenkomst.71 Aldus wordt de nadruk gelegd op

preventieve bescherming voor de consument, doch laat dit een repressieve benadering onverlet. De contra proferentem-regel vindt zijn toepassing juist voornamelijk in een later stadium. Uit de bewoordingen van de regel volgt dat bij twijfel over de betekenis van een beding de voor de consument meest gunstige uitleg geldt. Dit impliceert dat tussen partijen een geschil is gerezen over de uitleg van het betreffende beding, met een rechterlijke (of, zoals in de algemene voorwaarden kan worden bedongen, arbitrale) inhoudstoetsing ten gevolge. De aard van de regel brengt aldus, meer dan het transparantiegebod, een repressieve toetsing met zich mee.

Daarnaast kan worden onderscheiden tussen toepassing op individuele of meerdere bedingen: de contra proferentem-regel leent zich slechts voor individuele toepassing. Voor zover de verhouding tussen de transparantietoets en een uitleg contra proferentem wordt besproken zullen bedingen individueel en repressief

67 Terryn, TPR 2017/1, nr. 43-44. Zij spreekt in dit kader, onder verwijzing naar uitgebreid gedragswetenschappelijk

onderzoek, van ‘confirmation bias’. Zo zijn juristen opgeleid om zoveel mogelijk de nadelige effecten van contractuele bedingen te verkennen, waar consumenten er vanuit gaan dat alles wel goed zal komen en daardoor mogelijk risico’s te laag inschatten.

68 Loos 2013, nr. 107.

69 Zie ook: Loos, TvCH 2016/6 en Wijnstekers TvFR 2012/3, p. 74.

70 J.K. Winn, ‘Emerging Issues in Electronic Contracting, Technical Standards and Law Reform’, Unif. L. Rev. 2002-3, p. 706. 71 HvJEU Kásler, punt 74-75. HvJEU RWE Vertrieb, punt 44.

(14)

13

op hun transparantie worden getoetst, terwijl transparantie op zichzelf ook preventief en op meerdere bedingen tezamen toegepast kan worden. Zo is in de par. 1.2.5 beschreven dat aan bepaalde taal- en grammaticavereisten dient te worden voldaan, mogen de voorwaarden als geheel niet fysiek onleesbaar zijn en dient de verhouding tussen (mechanismen van) bedingen transparant te zijn.

Binnen de verhouding tussen beide regels merkt Loos op dat, indien een beding aan het transparantiegebod wordt getoetst, weinig ruimte overblijft voor de toepassing van de contra proferentem-regel. Immers, zo stelt hij, is een beding dat voor meer dan één uitleg vatbaar per definitie intransparant. In het kader van de verhouding tussen beide leerstukken haalt hij de in het Duitse recht geldende toepassing aan: naar Duits recht geldt dat voor zover de kern van een beding72 onduidelijk is, een schending van

het transparantiegebod wordt verondersteld. Het gevolg naar Duits recht is vernietiging van het beding wegens het onredelijk bezwarend karakter daarvan. Indien de onduidelijkheid echter een ondergeschikt punt betreft, is het beding niet onredelijk bezwarend en blijft een uitleg contra proferentem mogelijk.73 De redenering van Loos

komt mij meer systematisch over dan het Duitse voorbeeld, in die zin dat volgens Loos de contra proferentem-regel wordt verdrukt door het transparantiegebod, terwijl naar Duits recht wel ruimte overblijft voor de interpretatieregel. Hoe dan ook constateert Loos dat het transparantiegebod de contra proferentem-regel in de Duitse rechtspraak heeft overstemd, in tegenstelling tot in de Nederlandse rechtspraak.74 Het Duitse voorbeeld

bevestigt mijns inziens dat ook naar Nederlands recht ruimte bestaat om de nadruk te leggen op het transparantiegebod, doch zonder de contra proferentem-regel volledig weg te denken. Loos acht in ieder geval een prejudiciële vraag over de verhouding tussen beide leerstukken noodzakelijk om duidelijkheid te verschaffen.75

Hijma’s visie laat meer ruimte voor de contra proferentem-regel en gaat uit van een eigen toepassingsbereik voor beide regels. Een beding dat onduidelijk is kan als intransparant worden aangemerkt in de zin van art. 6:238 lid 2 eerste volzin BW. Indien aan een beding voor twee of meer op zichzelf heldere betekenissen kan worden gegeven ligt een uitleg contra proferentem voor de hand. Hij merkt daarbij echter op dat deze tweedeling praktisch niet altijd eenvoudig toe te passen is. De consument zal bij samenloop een keuze moeten maken.76 Jongeneel gaat eveneens uit van een tweedeling in het toepassingsbereik van art. 6:238 lid 2

BW, maar kiest voor een andere insteek. Zijn zienswijze neemt als uitgangspunt dat indien het beding op zich eenduidig is, doch onduidelijk voor de gemiddelde consument, het transparantiegebod toepassing heeft. Dit om versluiering tegen te gaan, zodat de consument de economische gevolgen van een beding kan overzien. Indien een regel niet eenduidig is maar verschillende interpretaties mogelijk zijn gaat Jongeneel uit van de contra proferentem-regel. Hij legt daarbij de nadruk op de mogelijke gevolgen voor de consument: een onduidelijk beding kan onredelijke gevolgen hebben welke in het belang van de consument-wederpartij nopen tot vernietiging.77 Bij een beding dat ‘slechts’ op meerdere wijzen kan worden geïnterpreteerd hoeft enkel deze

knoop doorgehakt te worden, zonder ten koste te gaan van het beding in zijn geheel.78 In beginsel kan ik mij

vinden in de subjectieve benadering van Jongeneel, aangezien het consumentenbegrip daarin een duidelijke rol speelt in zowel de toepassing als de sanctionering.

Terryn beschouwt een uitleg contra proferentem, zoals in art. 5 van de Richtlijn omschreven, als een expliciet gegeven sanctie voor een schending van het transparantiegebod en voegt de leerstukken aldus samen. Deze ‘interpretatiesanctie’ staat volgens haar in onduidelijke en tegenstrijdige verhouding met een andere mogelijke sanctie, namelijk (naar Belgisch recht) niet verbindendheid. Deze problematiek speelt volgens haar

72 Niet te verwarren met een ‘kernbeding’ ex art. 6:231 onder a BW. 73 §307 Bundesgesetzbuch (BGB)

74 Loos 2013, nr. 243.

75 Jongeneel benadrukt dat de Commissie het niet eens is met de Duitse ‘overvleugeling’, hetgeen de roep om (een antwoord

op) een prejudiciële vraag versterkt, in: Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 451.

76 Hijma 2016, nr. 33.

77 Vgl. HR 21 september 2012 (Bouwbedrijf van Marrum B.V./Wolff), waarin de Hoge Raad heeft benadrukt dat de concrete

omstandigheden van het geval moeten worden betrokken bij de inhoudstoets van art. 6:233 onder a BW.

(15)

14

geen rol indien een beding onbegrijpelijk is, aangezien dan helemaal geen uitleg meer mogelijk is.79 Ik sluit mij

aan bij deze benadering. Ten eerste lost dit het probleem dat Loos constateert op, doordat de interpretatieregel als mogelijke sanctie voor onduidelijkheid een eigen identiteit krijgt binnen het transparantieleerstuk en zo niet meer overstemd wordt. Daarbij dient wel de opvatting, dat intransparantie direct zou leiden tot onredelijkheid en daarmee vernietiging, te worden gerelativeerd. Daarvoor is naar Nederlands recht ruimte. Het gerechtshof Den Haag heeft in dit kader overwogen dat een schending van het transparantiebeginsel niet automatisch tot de conclusie leidt dat een beding onredelijk bezwarend is, welk oordeel door de Hoge Raad in stand is gelaten.80

In Invitel is bevestigd dat het transparantiegebod een rol speelt in de beoordeling of een beding als oneerlijk kan worden beschouwd.81 De tekst van art. 6:238 lid 2 BW, waar uit het tweede zinsdeel volgt dat bij twijfel over de

betekenis van een beding de interpretatieregel van toepassing is, vormt ook geen belemmering. Deze twijfel is dan een species van onduidelijkheid in meer algemene zin: de tekst is nog wel begrijpelijk, maar door de (beperkte mate van) onduidelijkheid kunnen meerdere interpretaties begrepen worden. Indien een of meerdere bedingen, tezamen of los van elkaar, zeer onduidelijk zijn of als deze versluierd worden is sprake van onbegrijpelijkheid met andere, mogelijk zwaardere, maatregelen ten gevolge. Daarnaast bevestigt de sanctiestatus van de interpretatieregel de mogelijkheid om uit te gaan van het primaat van het transparantiegebod, hetgeen ik wenselijk acht. De benadering van Terryn biedt tevens ruimte voor een subjectieve benadering, zoals door Jongeneel en de Hoge Raad wordt onderschreven: afhankelijk van de omstandigheden van het geval is de contra proferentem-regel al dan niet een geschikte sanctie.

Een andere oplossing zou zijn om de contra proferentem-regel te schrappen zodat het (weer) als gezichtspunt bij contractuitleg kan gelden, zoals vóór de inwerkingtreding van Richtlijn 93/13/EEG en toevoeging van art. 6:238 lid 2 BW het geval was in consumentenovereenkomsten. Ervan uitgaande dat de Europese wetgever zich hierin kan vinden en overgaat tot schrapping van de regel uit art. 5 van de Richtlijn, zou het recht een harde interpretatieregel armer zijn. Voor zover de onduidelijkheid van het beding slechts leidt tot meerdere mogelijke interpretaties daarvan kan het geschil daaromtrent eventueel worden afgedaan met een uitleg contra proferentem in plaats van een sanctionering op grond van een schending van het transparantiegebod. Naar mijn idee is het terugdraaien van een codificatie die ten behoeve van de consumentenbescherming is gedaan te ingrijpend. Een dergelijke benadering verschilt weinig van het uitgangspunt dat een uitleg contra proferentem een sanctie is voor onduidelijkheid. Bovendien kan daardoor in theorie het transparantiegebod en daarmee de inhoudstoets van art. 6:233 sub a BW worden omzeild door contra proferentem te interpreteren waar mogelijk. Dit lijkt mij een onwenselijk gevolg van de schrapping.

Bij de bespreking van de verhoudingen tussen beide leerstukken wordt vooral uitgegaan van individuele bedingen, zulks is immers de aard van de contra proferentem-regel.82 Het lijkt onvermijdbaar dat een tweestrijd

zal blijven bestaan totdat van Europese hogerhand uitsluitsel wordt gegeven. Nu in de totstandkomingsfase van een overeenkomst de contra proferentem-regel geen rol speelt, heeft het transparantiegebod hier in zekere zin vrij spel. Hoe ziet deze toepassing eruit en wat zijn de gevolgen voor de contra proferentem-regel daarvan?

Paragraaf 2.2: Tweeledige problematiek

2.2.1 Onduidelijke norm

In de precontractuele fase zijn er, bij gebrek aan een geschil, geen concrete gevolgen die kunnen bijdragen aan de beoordeling. Dit betekent dat de toetsing daar overwegend theoretischer is, waarbij een meer objectieve, algemene toetsingsmethode past. Hierdoor blijft meer ruimte over om de voorwaarden niet alleen individueel maar ook in onderling verband en als geheel te toetsen op hun transparantie. Behalve grammaticale correctheid, fysieke leesbaarheid en de noodzaak voor de consument om de economische gevolgen van een of meer

79Terryn, TPR 2017/1, nr. 34.

80 HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5078, RvdW 2007, 1052 (X c.s./ABN Amro Bank N.V.). 81 HvJEU Invitel, punt 27-28.

(16)

15

bedingen te voorzien biedt de jurisprudentie weinig aanknopingspunten om de open norm in te vullen. Dit geldt met name in de preventieve sfeer van het transparantiegebod, wegens voormeld ontbreken van concrete gevolgen. De vaagheid van de norm vormt het eerste probleem bij de toepassing van het transparantiegebod.

Wel blijft het perspectief van de gemiddelde consument van belang bij de inhoudstoets. Deze open norm, gecombineerd met de minimumharmonisatie die de richtlijn voorschrijft, laat nationale rechtsstelsels de ruimte om meer aanknopingspunten te formuleren ter invulling daarvan. Terryn merkt op dat een richtsnoer dient te worden toegevoegd waarin conform het Kásler-arrest wordt vastgelegd dat ‘duidelijk en begrijpelijk’ betekent dat ‘de gemiddelde consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen

van een beding moet kunnen voorzien’.83 Met hetzelfde doel voor ogen acht ik het wenselijk dat aan dit

richtsnoer wordt toegevoegd dat niet alleen individuele bedingen, maar ook de systematiek of het geheel van de algemene voorwaarden transparant moet zijn, en wel vóór contractsluiting.84 Het zal van geval tot geval

verschillen in hoeverre de systematiek van de voorwaarden een rol speelt bij de inhoudstoets. Zo zullen de algemene voorwaarden van de gemiddelde koopovereenkomst van huis-, tuin en keukenproducten minder onderlinge verwevenheid tonen dan die van een verzekeringsovereenkomst. Zelfs dan blijft discussie over de betekenis van transparantie mogelijk.

Zoals in par 2.1.2 besproken leidt de vaagheid van de open norm ook tot een onduidelijk verhouding met de contra proferentem-regel. Als blijkt dat een of meerdere bedingen in de totstandkomingsfase al onvoldoende duidelijk en begrijpelijk waren, is mogelijk lastig in te zien hoe een voor de consument gunstigste interpretatie strookt met de beschermingsgedachte: deze leidt niet altijd tot een op zichzelf gunstig resultaat voor de consument.85 Ik merk echter op dat in de praktijk zich situaties kunnen voordoen die zich lenen voor

een toepassing van de contra proferentem-regel, waarbij wel degelijk recht wordt gedaan aan de beschermde positie van de consument.86 Als de consument volgens het Hof van Justitie de economische gevolgen moet

kunnen voorzien, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen gevallen waarin dit onmogelijk is (intransparantie) en gevallen waar deze gevolgen verschillen afhankelijk van de mogelijke interpretaties van een beding (contra proferentem). De door de Hoge Raad onderschreven subjectieve inhoudstoetsing brengt bovendien met zich mee dat, zeker in de repressieve fase, per concreet geval moet worden gekeken welk gevolg dient te worden verbonden aan de onduidelijkheid van een beding.

Al met al kan geconcludeerd worden dat voor de contra proferentem-regel nog steeds een rol is weggelegd, zij het ondergeschikt aan het transparantievereiste, met name vóór contractsluiting. Als een duidelijkere transparantienorm kan worden vastgesteld, kan verdere discussie over de toepasselijke sanctie bij een schending daarvan wellicht worden beperkt. De fundamenten voor de invulling van deze norm bestaan reeds in de gedragswetenschap, welke in verband met de omvang van dit onderzoek en het gebrek aan kennis mijnerzijds daarover niet uitvoerig zullen worden besproken. Nog voordat verder wordt ingegaan op een nadere invulling van de norm wordt het sanctioneringsbeleid bij een schending van het transparantiegebod verkend.

2.2.2 Onduidelijke sanctie

In de Richtlijn wordt geen sanctie voorgeschreven voor intransparantie, hetgeen lidstaten de ruimte laat om hier zelf invulling aan te geven.87 Het Hof van Justitie veronderstelt in het kader van de openbare orde in haar

83 Terryn, TPR 2017/1, nr. 17 en 19.

84 Hierbij zij opgemerkt dat punt 34 in de considerans bij Richtlijn 2011/83/EU in consumentenovereenkomsten eveneens

uitgaat van een precontractuele informatieplicht, waarbij het transparantievereiste ook een rol speelt. Zie nader hoofdstuk 3.

85 Zie nader: Loos 2013, nr. 239.

86 Men denke aan de situatie waarin een kernbeding wegens onduidelijkheid onder afdeling 6.5.3 valt en blijkt dat dit beding

ex art. 6:238 lid 2 BW voor meerdere lezingen vatbaar is. Het vernietigen van een dergelijk beding zou tot onnodig complexe situaties kunnen leiden. Vgl. tevens Rb. Gelderland 25 april 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2451, waarin een uitleg contra proferentem van het begrip ‘spoedeisende hulp’ tot een oordeel leidde dat een aanzienlijk (financieel) voordeel voor de verzekerde (consument) omvatte. Zie ook par. 2.2.2.

(17)

16

arresten Banesto en Asbeek Brusse een afschrikkende werking van de sanctie voor een oneerlijk beding.88 Dit

uitgangspunt is volgens het Hof in lijn met de doelstellingen en algemene opzet van de Richtlijn. Dat transparantie een rol speelt bij de beoordeling of een beding oneerlijk is heeft het Hof voor het eerst, onder uitdrukkelijke verwijzing naar de gelijkluidende opvatting van de advocaat-generaal, in 2001 vastgesteld in

Commissie/Nederland.89 Verder is het wezenlijk belang voor de consument om middels duidelijke en

begrijpelijke informatie haar rechtspositie te kunnen beoordelen onder meer in Invitel en RWE Vertrieb herhaald en benadrukt.90 Ook het verband tussen transparantie en de oneerlijkheidstoets is daarin herhaald, hetgeen het

Hof in 2016 in het Naranjo-arrest verder heeft verduidelijkt: in het kader van de oneerlijkheidtoets dient te worden onderzocht of de consument in de precontractuele fase over de vereiste informatie beschikt.91 Het Hof

benadrukt wederom het cruciale belang van de consument om vóór sluiting van de overeenkomst op transparante wijze geïnformeerd te worden.

Zoals in de vorige paragraaf reeds besproken kan de contra proferentem-regel als een expliciete sanctie worden beschouwd. Dat een interpretatie ten gunste van de consument in veel gevallen ten nadele van de gebruiker kleur dit punitieve karakter verder in. Verder zijn op basis van de Richtlijn en de daarin veronderstelde minimumharmonisatie andere opties. Zo bestaat ruimte om een gebrek aan transparantie als zelfstandige grondslag óf als factor te beschouwen bij een oneerlijkheidsoordeel. Nog voordat een inhoudstoets plaatsvindt kan volgens Terryn ook worden geconcludeerd dat intransparante bedingen geen onderdeel van de overeenkomst worden, omdat een redelijke mogelijkheid tot kennisname is uitgebleven (de ‘incorporatietheorie’).92 Dit laatste geldt onder meer naar Belgisch recht, vergelijkbaar met de informatieplicht

van art. 6:233 onder b BW naar Nederlands recht, een schending waarvan vernietigbaarheid het gevolg is.93 Naar

Nederlands recht wordt deze incorporatietheorie met de informatieplicht aldus losgekoppeld van het transparantievereiste, ware het niet dat ook deze leerstukken sterk verweven zijn. Zie nader paragraaf 3.1.3.

Loos maakt eveneens onderscheid tussen de incorporatietheorie en de oneerlijkheidstoets. Laatstgenoemde heeft zijn voorkeur bij onduidelijk geformuleerde of onbegrijpelijke bedingen.94 Net als Hijma

vergelijkt hij in dit kader met § 307 (1) van het Duitse Bundesgesetzbuch (BGB), dat vernietiging als sanctie stelt bij een schending van het ‘Transparanzgebot’. De plaatsing van art. 6:238 lid 2 BW door de Nederlandse wetgever achter de zwarte en grijze lijst doet vermoeden vernietiging ex art. 6:233 sub a BW voor de hand ligt. Hijma noemt de bepaling dan ook zeer toepasselijk een ‘stukje lijst’ en merkt op dat intransparantie in beginsel kan worden gezien als een ‘zwart’ beding. Hijma relativeert deze benadering, stellende dat een dergelijke conclusie sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.95 Onder verwijzing naar het Invitel-arrest

van het Hof van Justitie en een ouder arrest van de Hoge Raad is Loos terughoudender. Hij acht intransparantie ‘slechts’ een belangrijke factor bij de inhoudstoetsing.96 Ik sluit mij aan bij deze gedachte, met de kanttekening

dat de zwaarte die aan deze factor kan worden toegekend afhankelijk is van de duidelijkheid van de norm zelf.

88 HvJEU 30 mei 2013, C-488/11 (Asbeek Brusse), punt 58. Het Hof verwijst daarin naar HvJEU 14 juni 2002, C-618/10

(Banesto), punt 66-69.

89 Terryn, TPR 2017/1, nr. 32. HvJEG 10 mei 2001, C-144/99 (Commissie/Nederland). Aldus ook het Hof in Invitel (2012) en

RWE Vertrieb (2013).

90 HvJEU Invitel, punt 28, RWE Vertrieb, punt 49. Zie ook M.B.M. Loos, ‘Transparency of standard terms under the Unfair

Contract Terms Directive and the Proposal for a Common European Sales Law’, European Review of Private Law, 2-2015, p.

185.

91 HvJEU 21 december 2016, (C-154/15) e.a. (Naranjo), punt 49-51. 92 Terryn, TPR 2017/1, nr. 25.

93 Daarbij zij opgemerkt dat het Hof zulks slechts toelaat als de overeenkomst niet kan blijven voortbestaan door de

omstandigheid dat een of meerdere oneerlijke bedingen niet kunnen worden vervangen door een bepaling van aanvullend recht, met mogelijk uiterst nadelige gevolgen voor de consument. Vgl. HvJEU Kásler, punt. 83-84.

94 Loos 2013, nr. 160. 95 Hijma 2016, nr. 33a.

96 Loos 2013, nr. 242. HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5078, RvdW 2007, 1052 (X c.s./ABN Amro Bank N.V.).

Jongeneel is kritisch over de verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad, aangezien geen cassatiemiddel was ingesteld tegen dit oordeel en de Hoge Raad zich daarom niet kon uitlaten over dit onderwerp, in: Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 442.

(18)

17

Jongeneel kiest een nog meer casuïstisch perspectief. Hij neemt vernietiging als uitgangspunt voor zover de onduidelijkheid een gevolg is van een zekere mate van verwijtbaarheid van de gebruiker. De sanctie zwakt afhankelijk van de mate van onduidelijkheid, verwijtbaarheid van de gebruiker en de overige omstandigheden van het geval gradueel af van vernietiging naar een aangepaste uitleg het beding. Indien een beding niet geheel duidelijk, maar in de kern redelijk is, is dus ‘normale contractuitleg’ volgens Jongeneel geboden. Jongeneel maakt voor de goede orde een onderscheid met de contra proferentem-regel: de ‘normale contractuitleg’ hoeft immers niet noodzakelijkerwijs in het voordeel van de niet-professionele wederpartij te geschieden.97

Er zijn enkele voorbeelden te vinden van het sanctioneringsbeleid: in een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 september 2014 overweegt de kantonrechter summier, onder verwijzing naar art. 6:238 lid 2 BW, dat het betreffende beding zodanig onduidelijk én onbegrijpelijk is dat dit niet aan de consument kon worden tegengeworpen, oftewel: het beding is vernietigbaar.98 De kantonrechter rept echter niet over een

onredelijk bezwarend karakter van het beding. Hoe dan ook werd het beding in deze zaak al vernietigd omdat de inhoud daarvan niet strookte met hetgeen de gebruiker adverteerde, wat een misleidende handelspraktijk ex. art. 6:193j lid 3 BW vormde. De toegevoegde waarde van deze korte bespreking van art. 6:238 lid 2 BW is mij dan ook niet duidelijk.

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 2 september 2015 geoordeeld dat onduidelijke rentebedingen de consument belemmerden in het voorzien van de economische gevolgen daarvan.99 Deze

onduidelijkheid bood een zelfstandige grondslag voor vernietiging ingevolge art. 6:233 onder a BW.100 De

rechtbank verwees daarbij onder meer naar Richtlijn 93/13/EEG en het Kásler-arrest (r.o. 2.4). Op 4 november 2015 was de rechtbank Midden-Nederland wederom aan zet in een transparantiekwestie betreffende de voorwaarden van dezelfde gebruiker als in voormelde zaak.101 In dit geval werd een onevenredig hoog

rentepercentage geacht het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk te verstoren. Bij de oneerlijkheid speelt de onduidelijke formulering van het beding een rol volgens de rechtbank. Hier vormde de intransparantie dus geen zelfstandige grondslag, maar in aanvulling op het te hoge rentepercentage slechts een gezichtspunt voor vernietiging. Een dergelijke benadering is mijns inziens beter te rijmen met de door de Hoge Raad in stand gelaten conclusie van het gerechtshof Den Haag: de omstandigheid dat een bepaling onduidelijk is geformuleerd biedt op zichzelf geen grond om de bepaling onredelijk bezwarend te achten.102 Onzeker is echter of dit als algemeen uitgangspunt

moet worden beschouwd. Hoe dan ook zijn de motiveringen van de rechtbank Midden-Nederland goede voorbeelden van een gemotiveerd sanctioneringsbeleid. Een benoeming van de contra proferentem-regel, met de tussenconclusie dat het onderhavige geval zich niet leent voor toepassing daarvan, is hier mogelijk nog op zijn plaats.

In een tweetal uitspraken van de rechtbank Gelderland, daterend van 24 april 2018, wordt de contra proferentem-regel op een duidelijke wijze toegepast bij het onduidelijke, doch niet onbegrijpelijke begrip ‘spoedeisende zorg’, dat aldus voor meer dan een uitleg vatbaar is.103 In beide gevallen gaat het weliswaar om

kernbedingen, die desalniettemin waren opgenomen in de algemene verzekeringsvoorwaarden, maar maakt onduidelijkheid de weg vrij voor toetsing aan art. 6:238 lid 2 BW. Bovendien leidt in een enkel geval de voor de consument meest gunstige uitleg tot een nadelig gevolg voor de gebruiker van de algemene voorwaarden,

97 Wessels & Jongeneel (red.) 2017, p. 442-444 (Jongeneel). 98 ECLI:NL:RBNHO:2014:9422, r.o. 18.

99 ECLI:NL:RBMNE:2015:6873 (Hoist/X).

100 Vgl. Rb. Amsterdam 11 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:7848, TvC 2016, afl. 3, m.nt. J.H.M. Spanjaard, p. 122 (SdB

& Euribar/ABN AMRO), r.o. 5.26-5.28. In deze zaak achtte de rechter de intransparantie eveneens een zelfstandige grondslag

voor vernietiging ex art. 6:233 onder a BW. Zie ook J.H.M. Spanjaard, ‘Algemene voorwaarden 2015-2016 (kroniek)’, TvCH 2016/6. De rechtbank Gelderland concludeerde bij intransparantie eveneens tot een zelfstandige grond voor vernietiging, zie Rb. Gelderland 7 februari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:557 (X/Nederwoon), r.o. 2.4.

101 ECLI:NL:RBMNE:2015:8258 (Hoist/X).

102 HR 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5078, RvdW 2007, 1052 (X c.s./ABN Amro Bank N.V.). 103 Rb. Gelderland 25-4-18 ECLI:NL:RBGEL:2018:2451 en ECLI:NL:RBGEL:2018:2160.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Indien de voor de uitvoering van de overeenkomst benodigde gegevens niet tijdig aan Holtes Design zijn verstrekt, heeft Holtes Design het recht de uitvoering van de overeenkomst op te

Voor het geval dat naast deze Algemene Voorwaarden tevens specifieke product- of dienstenvoorwaarden van toepassing zijn, zijn die voorwaarden ook van toepassing, maar kan Klant

 De persoonsgegevens die betrekking hebben op de aankoop van een toegangsticket of een voordracht voor nominatie voor de Anti Fraude Award worden na verloop van twaalf maanden

En als wij uw persoonsgegevens niet meer nodig hebben voor het doel waarvoor ze zijn verkregen, heeft u het recht om verwijdering aan te vragen. Hier zijn een aantal uitzonderingen

Door de werking van internet kan ZustainaBox niet steeds controleren welke cookies er worden geplaatst door derde partijen via onze website. Dat betekent dat de lijst van cookies

Veel geschillen over algemene voorwaarden gaan over de spelregels die bij het gebruik daarvan horen: zijn de voorwaarden wel of niet op de juiste wijze van toepassing verklaard en

RKVV Velsen verkoopt jouw gegevens niet aan derden en zal deze uitsluitend verstrekken als dit nodig is voor de uitvoering van onze overeenkomst met jou of om te voldoen aan