• No results found

De invloed van peer pressure en impulsiviteit op risicogedrag bij adolescenten met ADHD in vergelijking met controles

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van peer pressure en impulsiviteit op risicogedrag bij adolescenten met ADHD in vergelijking met controles"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MasterThese

De invloed van

peer pressure en impulsiviteit op risicogedrag bij

adolescenten met ADHD in vergelijking met controles.

Puk Visser

Studentnummer : 10010718

Opleiding : Klinische Ontwikkelingspsychologie UvA begeleider: : Tycho Dekkers

Tweede beoordelaar : Hilde Huizenga Datum : 18 januari 2018 Aantal woorden : 7199

(2)

INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING 4 2. METHODE 7 2.1DEELNEMERS 7 2.2MATERIALEN 8 2.2.1VVGK 8 2.2.2DISC-IV 9 2.2.3WISC-III-NL EN WAIS-IV-NL 9 2.2.4BART 10 2.2.5BIS 11 2.3PROCEDURE 11

2.4MANIPULATIE PEER PRESSURE BART 11

2.5POWER-ANALYSE 13 3. RESULTATEN 13 4. DISCUSSIE 16 5. LITERATUURLIJST 22 BIJLAGE 1 29 BIJLAGE 2 30

(3)

ABSTRACT

Uit onderzoek komt naar voren dat adolescenten met Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) meer risico nemen dan adolescenten zonder ADHD. Deze studie kijkt

naar de rol die peer pressure en impulsiviteit daarin spelen. Eerder onderzoek laat namelijk

zien dat de mate van impulsiviteit en de aanwezigheid van peer pressure in verband worden

gebracht met verhoging van risicogedrag. Impulsiviteit is daarnaast een grote factor binnen ADHD gedragingen en er lijken aanwijzingen te zijn dat adolescenten met ADHD gevoeliger zijn voor peer pressure. In deze studie wordt het risicogedrag gemeten

met de Balloon Analogue Risk Task (BART). Tijdens de BART moeten de deelnemers een

ballon oppompen voor geld, er is echter risico op het knappen van de ballon en dan is het geld kwijt. Er zijn twee condities, één met peer pressure en één zonder peer pressure.

Tijdens de taak krijgt de deelnemer in de peer pressure conditie risico-verhogende berichtjes

van een peer door middel van een whatsapp-gesprek op een telefoon. Resultaten lieten zien

dat er geen verschil in risico op de BART was tussen adolescenten met ADHD en controles. Wel lieten beide groepen een verhoging van risicogedrag zien op de BART met peer pressure, tussen de groepen was echter geen verschil. De ADHD groep had echter

wel hogere impulsiviteitsscores dan de controlegroep. Geconcludeerd kan worden dat adolescenten meer risico gaan nemen als er peer pressure is, hierin is geen verschil tussen

adolescenten met en zonder ADHD. Ook komt naar voren dat adolescenten met ADHD impulsiever zijn dan controles.

(4)

1. INLEIDING

In de adolescentie gaan veel jongeren op ontdekkingstocht en dit resulteert vaak in het toenemen van risicogedrag (Spear, 2000). Jongeren met Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) nemen nog meer risico dan hun leeftijdsgenoten, oftewel peers.

Adolescenten met ADHD roken meer sigaretten en beginnen hier vroeger mee, ze beginnen vroeger met het drinken van alcohol en ze gebruiken vaker en meerdere soorten drugs dan hun peers zonder ADHD (Gudjonsson, Sigurdsson, Sigfusdottir, &

Young, 2012; Sibley et al., 2014). Risicogedrag is echter meer dan alleen middelengebruik of -misbruik. Jongeren met ADHD hebben een grotere kans op het ontwikkelen van een gokverslaving dan jongeren zonder ADHD (Goudriaan, Oosterlaan, de Beurs, & Van den Brink, 2004; Grall-Bronnec et al., 2011) en daarnaast laten jongeren met ADHD meer seksueel risicogedrag zien; ze zijn op vroegere leeftijd seksueel actief, hebben meer seksuele partners, vaker seks en meer zwangerschappen dan jongeren zonder ADHD (Flory, Molina, Pelham, Gnagy & Smith 2006). Ook in het verkeer laten jongeren met ADHD meer risicogedrag zien dan jongeren zonder ADHD (Barkley, Guevremont, Anastopoulos, DuPaul & Shelton, 1993).

Impulsief gedrag, een groot aspect binnen ADHD (American Psychiatric Association, 2013), speelt ook een grote rol bij het risicogedrag onder adolescenten (Romer, 2010). Impulsiviteit kan volgens Romer (2010) onderverdeeld worden in drie aspecten die ook veelvoorkomend zijn bij ADHD. Als eerste komt acting without thinking

naar voren. Dit is een vorm van impulsiviteit die gekenmerkt wordt door hyperactiviteit zonder dat er rekening gehouden wordt met de omgeving. In de hersenen wordt dit geassocieerd met tekorten in het executief functioneren (Romer, 2010). Deze tekorten in het executief functioneren worden ook veel waargenomen bij mensen met ADHD

(5)

Acting without thinking komt naar voren als een vroege risicofactor voor het ontwikkelen

van problemen met middelengebruik (Tarter et al., 2003).

Een tweede aspect van impulsiviteit is het ongeduldig zijn als er een keuze gemaakt moet worden tussen een kleine beloning op korte termijn of een grote beloning op lange termijn. Deze delay discounting wordt ook vaak waargenomen bij mensen met

ADHD (Luman, Tripp, & Scheres, 2010). Individuen die niet goed een lange termijn beloning in het werkgeheugen kunnen houden, zullen ook vaker voor de ‘slechtere’ korte termijn beloning kiezen. Werkgeheugen capaciteit en IQ zijn dan ook geassocieerd met deze vorm van impulsiviteit (Shamosh et al., 2008).

Sensation seeking is het derde aspect van impulsiviteit. Deze wordt gekenmerkt

door het exploreren van nieuwe stimuli en de tendens om te experimenteren met nieuwe activiteiten ondanks de risico’s (Romer, 2010). Het tekort in executief functioneren en de moeite met het stellen van lange termijn doelen boven korte termijn doelen kan worden samengevoegd tot het gebrek aan cognitieve controle over het gedrag.

Naast impulsiviteit kunnen peers ook invloed uitoefenen op het gedrag van

adolescenten. In de adolescentie spenderen jeugdigen meer tijd buitenshuis met peers dan

in hun kindertijd (Romer, 2012). Deze krijgen dan ook een grotere invloed op het gedrag van het kind. In risicovolle situaties zijn adolescenten daarnaast gevoeliger voor de invloed van peers, oftewel peer pressure, dan volwassenen en nemen ze ook meer risico’s

(Gardner & Steinberg, 2005). Associatie met een deviant peer voorspelt dan ook in hoge

mate het beginnen met middelengebruik (Dishion, Capaldi & Yoerger, 1999). Kinderen met ADHD worden vaak afgewezen door peers en hebben een gebrek aan wederzijdse

vrienden (Bagwell, Molina, Pelham, & Hoza, 2001). Het lijkt er dus op dat adolescenten met ADHD meer kans hebben op negatieve ervaringen met peers en dus meer negatieve

gevolgen daarvan ervaren. De vraag is dan ook of jongeren met ADHD gevoeliger zijn voor peer pressure dan jongeren zonder ADHD. Op het moment dat een jongere met

(6)

ADHD denkt dat hij slecht in de groep ligt, is hij misschien meer geneigd mee te doen met de groep en met het desbetreffende risicogedrag omdat hij bang is voor verdere afwijzing. Daarbij komt nog dat een jongere met ADHD door zijn impulsiviteit minder goed in staat is de voor- en nadelen op lange termijn in te schatten. Het lange termijn doel om risicovolle situaties te vermijden, weegt niet op tegen de korte termijn beloning ‘als ik meedoe met de groep, vinden ze me aardig’. Hier komen peer pressure en

impulsiviteit dan ook samen.

In deze studie worden twee mechanismes onderzocht die van invloed kunnen zijn op het risicogedrag van adolescenten met ADHD. De invloed van peer pressure op

risicogedrag wordt eerst los van impulsiviteit onderzocht. Omdat deze aspecten ook interessant zijn om samen te bekijken, wordt daarnaast ook gekeken of de mate van impulsiviteit invloed heeft op de gevoeligheid voor peer pressure bij adolescenten. Aan de

hand van bovenstaand onderzoek wordt verwacht dat hoog impulsief gedrag in verband staat met een hoge gevoeligheid voor peer pressure op risicogedrag. Voor dit onderzoek

zijn een aantal hypotheses geformuleerd. De eerste hypothese is dat adolescenten met ADHD meer risicogedrag laten zien dan adolescenten zonder ADHD. De tweede hypothese is dat beide groepen meer risicogedrag laten zien met peer pressure dan zonder peer pressure. Ten derde wordt gesteld dat adolescenten met ADHD een groter verschil

laten zien in risicogedrag tussen peer pressure en geen peer pressure dan adolescenten zonder

ADHD. Dit omdat ze gevoeliger kunnen zijn voor peer pressure. De vierde hypothese is

dat adolescenten met ADHD impulsiever zijn dan adolescenten zonder ADHD. Als laatste en vijfde hypothese wordt gesteld dat er een interactie effect is van impulsiviteit en

peer pressure op risicogedrag. Het effect van peer pressure op risicogedrag is groter voor hoge

impulsiviteit dan voor lage impulsiviteit. Een verduidelijking van dit effect is te vinden in Figuur 1.

(7)

Figuur 1. Interactie effect van impulsiviteit en peer pressure op risicogedrag bij adolescenten.

2. METHODE

2.1 Deelnemers

Aan deze studie deden 102 deelnemers van 12 tot en met 18 jaar mee, waarvan 46 in de ADHD groep zaten en 56 in de controle groep. In het onderzoek werden alleen jongens onderzocht. Dit omdat deze studie onderdeel is van een groter project waar ook de hormonen worden onderzocht. De adolescenten werden geworven via middelbare scholen en klinische instellingen in de omgeving van Noord-Holland. Op scholen en instellingen werd door de onderzoeksassistenten verteld over het onderzoek of er werd informatie achtergelaten, als de adolescenten enthousiast waren over het onderzoek, werd informatie genoteerd om in contact te komen met ouders voor toestemming en praktische uitleg over het onderzoek. De deelnemers kregen een beloning van €15 voor deelname aan het volledige onderzoek plus het geld dat ze konden verdienen met de taak die ze moesten doen.

Lage impulsiviteit Hoge impulsiviteit

Risic

og

ed

ra

g

Geen peer pressure Peer pressure

(8)

Er is een aantal criteria opgesteld voor het meenemen van deelnemers in het onderzoek. Deze hebben betrekking op het al dan niet vertonen van ADHD symptomen, de geschatte IQ-score en medicijngebruik.

Voor de groep jongens met ADHD zullen een aantal niet deel mogen nemen; namelijk jongens die niet (sub)klinisch scoren op de ADHD-schalen van de Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK), niet voldoen aan de ADHD criteria aan de hand van de Diagnostic Interview Schedule for Children (DISC), een geschatte IQ-score lager dan 80 aan de hand van een verkorte Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-III) of de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS-IV) en gebruik van medicatie (Strattera of Clonidine) zorgen voor exclusie. Voor Strattera en Clonidine geldt dat het niet veilig is om zonder af te bouwen te stoppen met de medicatie. Voor andere medicatie die een kortdurende werking heeft, volstaat het om de dag zelf geen medicijnen te slikken om geen interferentie meer te hebben met de taak.

Voor de groep jongens zonder ADHD zullen de deelnemers die een score buiten de normale range hebben op één van de schalen van de VvGK, uitgesloten worden van de studie. Verder wordt er geëxcludeerd bij een geschatte IQ-score lager dan 80 aan de hand van een verkorte Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-III) of de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS-IV).

2.2 Materialen

2.2.1 VvGK

Om gedragssymptomen van ADHD, Oppositional Deviant Disorder (ODD) en Conduct Disorder (CD) bij de deelnemers te meten, werd de Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK, Oosterlaan, Scheres, Antrop, Roeyers, &

(9)

Sergeant, 2000) online bij een ouder1 afgenomen. De COTAN-beoordeling is g v v g v g o. De test bestaat uit 42 items zoals bijvoorbeeld ‘Beweegt onrustig met handen of voeten, of zit op de stoel te draaien’ of ‘Wordt vaak boos’. De vragenlijst is verdeeld over vier schalen: Aandachtstekort, Hyperactiviteit/Impulsiviteit, ODD en CD. De ouder geeft op een vierpuntsschaal van ‘helemaal niet’ tot ‘heel veel’ aan in welke mate bepaalde symptomen van gedragsstoornissen voorkomen bij de jongere.

2.2.2 DISC-IV

Om de diagnose ADHD te checken bij de deelnemers werd de sectie ADHD van de Diagnostic Interview Schedule for Children (DISC-IV, Shaffer, Fisher, Lucas, Dulcan & Schwab-Stone, 2000) bij één van de ouders afgenomen. Uit het onderzoek van Shaffer et al. (2000) kwam naar voren dat de betrouwbaarheid van de DISC-IV_ADHD κ=.60 is. Een voorbeeld vraag is: ‘’Het afgelopen jaar – dus sinds april vorig jaar – heeft hij toen vaak moeite gehad om zijn aandacht meer dan eventjes te houden bij wat hij aan het doen was?’’.

2.2.3 WISC-III-NL en WAIS-IV-NL

Om een schatting te maken van het IQ van de deelnemer in de leeftijdscategorie van 6 tot 17 jaar werd een verkorte versie van de Wechsler Intelligence Scale for Children – III NL (WISC-III-NL, Wechsler, 2002) afgenomen. De COTAN-beoordeling is g g g v v v o. Van de hele test werden de twee substests ‘Woordkennis’ en ‘Blokpatronen’ afgenomen. Voor de leeftijdscategorie van 17 tot en met 18 jaar werd een verkorte versie van de Wechsler Adult Intelligence Scale gebruikt (WAIS-IV-NL, Wechsler, 2012). De COTAN-beoordeling is v g g v g v o. Van de hele test werden alleen de subtests ‘Woordenschat’ en ‘Matrix redeneren’ afgenomen. Onderzoek laat hoge correlaties zien

1Met ouder wordt ook een gezaghebbende volwassene, verzorger of voogd van de deelnemer

(10)

tussen de uitkomst van deze subtesten en het totale IQ (Legerstee, van der Reijden-Lakeman, Lechner-van der Noort & Ferdinand, 2004).

2.2.4 BART

Om de mate van het nemen van risico te meten werd de Balloon Analogue Risk Task (BART, Lejuez et al., 2002) afgenomen. Deze taak wordt uitgevoerd op de computer. De taak is niet door de COTAN beoordeeld maar heeft een betrouwbaarheid van .70 (Lejuez et al., 2002). Verder correleert de BART consistent met self-report vragenlijsten over

risicogedrag (Lejuez et al., 2002). In de BART taak moesten de deelnemers een virtuele ballon oppompen. Met elke pomp werd de ballon groter en werd er €0,01 verdiend. De ballon kon echter ook knappen en als op dat moment de waarde van de ballon nog niet gecasht was, werd het geld niet overgeschreven naar de permanente bank. De deelnemers kregen ongeveer een scherm voor zich zoals in Figuur 2. Er was een oefenblok en er waren twee blokken van elk 15 ballonnen. Elke deelnemer kreeg dezelfde ballonnenreeks met vaststaande momenten van knappen. Ballon 1 knapte bijvoorbeeld bij 112 pompjes en ballon 9 knapte bij 47 pompjes. Deelnemers konden niet voorspellen bij hoeveel pompjes de ballonnen zouden knappen. De mate van risico nemen werd bepaald door het gemiddelde aantal pompjes van de niet geknapte ballonnen te berekenen. Het geld dat de deelnemers hadden verzameld door ballonnen te cashen mochten ze na afloop van het onderzoek houden.

(11)

2.2.5 BIS

Om de mate van impulsiviteit te meten werd de Barratt Impulsiveness Scale (BIS, Patton & Stanford, 1995) afgenomen. Uit een studie van Patton en Stanford (1995) kwam naar voren dat de betrouwbaarheid van de BIS totale score binnen de acceptabele range valt. Een voorbeeld item is: ‘’Ik doe dingen zonder er over na te denken’’ en er kan geantwoord worden met een vierpuntsschaal van zelden/nooit, soms, vaak, bijna altijd/altijd. Een totale score van lager dan 52 wordt gezien als een lage impulsiviteitsscore, een score van 52 tot en met 71 valt binnen de normale range en een score van 72 of hoger betekent een hoge impulsiviteit.

2.3 Procedure

Na een telefonisch gesprek met de ouder werd online de informed consent en de VvGK

opgestuurd naar de ouder om toestemming te geven en in te vullen. De deelnemers die na de resultaten op de VvGK geïncludeerd konden worden, vormden twee groepen, adolescenten met ADHD (ADHD groep) en adolescenten zonder ADHD (controle groep). Elke deelnemer had drie individuele sessies. De sessies vonden plaats in een stimulus-arme omgeving in de desbetreffende instelling of school.

In de eerste sessie werd de verkorte WISC-III-NL/WAIS-IV afgenomen bij de deelnemer. In de tweede sessie werd bij de deelnemer deel 1 van de BART en de BIS afgenomen. In sessie 3 werd deel 2 van de BART afgenomen. Deel 1 en 2 van de BART werden gecounterbalanced afgenomen. Met de ouders van de deelnemers uit de ADHD groep werden afspraken gepland om de DISC-IV af te nemen op school, de instelling of bij ouders thuis.

2.4 Manipulatie

peer pressure

BART

Er waren twee delen van de BART, BART_solo en BART_peer. In de BART_peer kregen de deelnemers een telefoon met whatsapp waarmee ze berichtjes kregen van een

(12)

whatsapp de manipulatie uitvoerde. In de BART_solo kreeg de deelnemer alleen de

instructie van de BART (deze is te vinden in Bijlage 1).

Aan de deelnemer in de BART_peer conditie werd daarnaast nog verteld dat op een andere locatie een peer zat van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht, die zal proberen

te voorspellen wat de deelnemer deed op de taak, zonder hem echt te ontmoeten. Hierna kreeg de deelnemer een instructieformulier waarop stond hoe hij kort kennis kon maken over whatsapp met de andere peer. Er werd nadrukkelijk verteld dat er niet meer informatie

over hen gegeven mocht worden omdat het anders diegene kon helpen om een voorspelling te doen. Er werd verteld dat de andere peer mee kon kijken via de camera.

Daarna werd het instructieformulier gegeven (deze is te vinden in Bijlage 2). Er volgde een whatsapp gesprek waarin de deelnemer na een korte introductie twee keer een risico

verhogend berichtje kreeg, na de oefentrials en in de pauze. De procedure van dit gesprek is te lezen in Figuur 3. Om de manipulatie zo echt mogelijk te laten lijken werden er spelfouten getypt, een foto gestuurd en er werd gevraagd of de camera iets verplaatst kon worden. Wanneer de deelnemer beide condities had doorlopen, BART_solo en BART_peer, en nadat alle deelnemers van dezelfde school getest waren, werd aan de deelnemers verteld dat de observerende peer één van de onderzoekers was.

(13)

Figuur 3. Gestructureerde* Whatsapp-berichtjes door tweede proefleider.

* Op mogelijke reacties die niet in het script staan, maar waar het wel goed is om op te reageren: op een grappige opmerking: ‘haha’; op een neutrale opmerking: ‘oke’; als iemand een vraag stelt: ‘Sorry, ik mag verder niks meer zeggen’; als er een situatie voorkomt waarop geen van deze reacties gepast is, dan verzint de tweede proefleider zelf een zo neutraal mogelijke reactie.

2.5 Power-analyse

Uit de power-analyse is naar voren gekomen dat er 63 deelnemers per groep nodig zijn met een effect size d van .36, α= .05, power = .80, met numerator df = 1 en number of

groups = 4. Er is voor deze effect size gekozen omdat deze naar voren kwam uit de meta

analyse van Dekkers, Popma, Agelink van Rentergem, Bexkens en Huizenga (2016).

3. RESULTATEN

Van de 102 deelnemers was er 1 deelnemer in de ADHD groep waarbij er een foutmelding kwam tijdens de BART_peer taak, hierdoor is er voor deze deelnemer geen BART_peer data.

De ADHD groep bestond uit 46 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van 14,54 (SD= 1,71) en een gemiddelde IQ score van 102,23 (SD= 14,42). De controle

(14)

een gemiddelde IQ score van 97,88 (SD= 11,80). De normaliteitsassumptie werd

gecheckt met de Shapiro-Wilk test en er bleek dat die geschonden was voor de leeftijd binnen de ADHD groep (D(46) = ,94, p = ,015) en de controle groep (D(56) = ,92, p

= ,001). Ook was deze assumptie geschonden voor het IQ binnen de controle groep (D(56) = ,95, p = ,031). De IQ scores binnen de ADHD groep, waren normaal verdeeld

(D(46) = ,97, p = ,231). Uit de non-parametrische Mann-Whitney U test kwam naar

voren dat de leeftijden tussen de ADHD groep (Mdn = 50,24) en de controle groep (Mdn = 52,54) niet significant van elkaar verschilde (U = 1230,00, z = -,398, p = ,691).

Ook de gemiddelde IQ-scores verschilden niet significant tussen de ADHD groep (Mdn = 56,00) en controle groep (Mdn = 47,80) (U = 1081,00, z = -1,396, p = ,163). In Tabel

1 staan de gemiddelde BART_solo en BART_peer scores per groep met bijbehorende standaardafwijkingen.

Tabel 1

Gemiddelde scores en standaarddeviaties op de BART_solo en BART_peer voor de ADHD groep, controle groep en totale aantal deelnemers

Conditie

Groep BART_solo BART_peer

ADHD 47,87 (11,40) 51,96 (10,80)

Controle 46,49 (8,15) 51,35 (8,67)

Totaal 46,96 (9,66) 51,62 (9,63)

Hypothese 1 ‘ADHD groep scoort hoger op de BART dan de controle conditie’ wordt getoetst door middel van een independent t-test. Als afhankelijke variabele wordt de

BART_solo gebruikt omdat het effect van peer pressure niet meegenomen dient te worden.

(15)

= ,96, p = ,082), maar niet voor de ADHD groep (D(45) = ,92, p = ,004). Aan de

aanname van homogene varianties is voldaan. In tegenstelling tot de verwachting bleek uit de test niet dat adolescenten met ADHD hoger scoorden op de risicomaat van de BART_solo (t(100) = -,715, p = ,477).

Hypothese 2 ‘De scores op de BART_peer totaal zijn hoger dan de scores op de BART_solo totaal’ wordt getoetst door middel van een repeated measures ANOVA. Als

eerste werd door middel van de Shapiro-Wilk test de normaliteitsassumptie gecheckt. De scores op de BART_solo totaal bleken niet normaal verdeeld (D(101) = ,95, p = ,001),

maar de scores op de BART_peer totaal bleken wel normaal verdeeld (D(101) = ,98, p

= ,101). Uit de analyse kwam naar voren dat de scores op de BART_peer significant hoger waren dan de scores op de BART_solo (F(1,100) = 44,37, p < ,001). De hypothese

kan aangenomen worden en dit betekent dat de manipulatie is gelukt.

Hypothese 3 ‘Het effect van peer pressure is groter voor de ADHD groep dan voor

de controle groep’ wordt getoetst door middel van een repeated measures ANOVA met

groep (ADHD vs. controle) als fixed factor. Voor hypothese 1 is de normaliteitsassumptie

al gecheckt voor de scores van de BART_solo. Met de Shapiro-Wilk test werd de normaliteitsassumptie gecheckt voor de BART_peer scores. De scores op de BART_peer bleken normaal verdeeld voor de controle groep (D(56) = ,98, p = ,420) en

de ADHD groep (D(45) = ,97, p = ,216). Uit de analyse bleek dat er geen significant

interactie-effect is gevonden (F(1,99) = ,105, p = ,747). De hypothese kan niet worden

aangenomen dat het effect van peer pressure groter is voor de ADHD groep dan voor de

controle groep.

Hypothese 4 ‘De scores op de BIS zijn hoger voor de ADHD groep van voor de controlegroep’ wordt getoetst door middel van een independent t-test. De controlegroep

had een gemiddelde score van 61,66 (SD = 7,68) en de ADHD groep had een

(16)

groepen de scores normaal verdeeld waren (controlegroep D(56) = ,98, p = ,545 &

ADHD groep D(46) = ,98, p = ,732). De scores op de BIS zijn significant hoger voor de

ADHD groep dan voor de controle groep (t(100) = -6,421, p < ,001). De hypothese kan

worden aangenomen dat de ADHD groep impulsiever is dan de controle groep.

Hypothese 5 ‘Het effect van peer pressure op risicogedrag is groter voor hoge

scores op de BIS dan voor lage scores op de BIS’ wordt getoetst door middel van een

repeated measures ANOVA met BIS score als fixed factor. De assumpties zijn in

bovenstaande hypotheses al gecheckt. Uit de analyse bleek dat er geen significant interactie-effect is gevonden van peer pressure en impulsiviteit op risicogedrag (F(38,62) =

,576, p = ,965).

Om te kijken of hoge impulsiviteit samenhangt met hoog risicogedrag tijdens peer pressure is exploratief gekeken of er een correlatie is gevonden tussen de BIS scores en de

scores op de BART_peer. Er is geen correlationeel verband gevonden tussen de scores op de BIS en de BART_peer (r(101)= ,06, p = ,556).

4. DISCUSSIE

In deze studie werd de invloed van peer pressure en impulsiviteit op risicogedrag bij

adolescenten met ADHD in vergelijking met controles onderzocht. Er is geen hoofdeffect gevonden van ADHD op risicogedrag. Wel hadden adolescenten met ADHD hogere mate van impulsiviteit dan adolescenten zonder ADHD. Daarnaast is in lijn met de verwachtingen gevonden dat peer pressure ervoor zorgt dat adolescenten meer

risico nemen. Daarentegen is niet gebleken dat adolescenten met ADHD gevoeliger zijn voor peer pressure dan adolescenten zonder ADHD en dus ook niet meer risico nemen in

het geval van peer pressure. Als laatste is niet uit de resultaten naar voren gekomen dat het

(17)

Deze studie heeft in tegenstelling tot de verwachtingen geen verschil gevonden in risicogedrag tussen adolescenten met en zonder ADHD. Het zou kunnen dat dit verschil er dan ook echt niet is, maar literatuur laat wel degelijk zien dat adolescenten met ADHD meer risico nemen (Dekkers et al., 2016). Wat daarnaast vermeld moet worden, is dat veel onderzoek naar het verschil in risicogedrag bij adolescenten met en zonder ADHD, zich toespitst op risicogedrag in het echte leven, zoals bijvoorbeeld roken, drugsgebruik of risicogedrag in het verkeer (Gudjonsson et al., 2012; Sibley et al., 2014; Barkley et al., 1993). In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van een laboratoriumtaak om risicogedrag te meten. Wellicht is deze niet representatief genoeg voor risicogedrag in het werkelijke leven van adolescenten. In een meta-analyse van Dekkers et al. (2016) worden

effect sizes van 52 studies bekeken die ook een laboratoriumtaak gebruikten om

risicogedrag te meten. Overall is er een kleine tot middelgrote effect size gevonden, maar

van de 39 studies die een effect vonden van ADHD op risicogedrag, hadden 20 studies betrouwbaarheidsintervallen die overlappen met de nullijn, en dus een klein verschil en mogelijk geen verschil lieten zien tussen de groepen. Wat uit het onderzoek van Dekkers et al. (2016) voornamelijk naar voren komt, is dat er wel een verschil is tussen adolescenten met en zonder ADHD op risicogedrag dat gemeten is in het lab, maar dat dit effect klein is. Deze huidige studie had een kleine sample en de benodigde 63

deelnemers per groep is niet behaald. Dit kan resulteren in een lage power, wat er weer voor kan zorgen dat het beoogde resultaat niet gevonden kan worden terwijl dit er wel is. Het overkoepelende project, waar deze studie onderdeel van is, zal langere tijd lopen en daardoor een grotere sample krijgen. Dit biedt perspectief voor de sample size en daarbij

behorende power. Het zou kunnen dat met een grotere sample er wel een verschil wordt

gevonden tussen adolescenten met en zonder ADHD op risicogedrag net zoals in veel eerder onderzoek al is aangetoond.

(18)

Een andere verklaring voor het niet gevonden effect kan zijn dat de ADHD groep niet representatief is geweest voor de ADHD populatie. Ten eerste zijn de deelnemers uit de ADHD groep niet willekeurig geselecteerd, de jongeren mochten zelf aangeven of zij mee wilden doen. Meedoen aan het onderzoek was een grote investering van tijd voor de jongeren, zij kregen hier dan ook een financiële beloning voor. Als het ware moesten ze het lange termijn doel voor ogen houden tijdens het onderzoek. Uit de literatuur komt juist naar voren dat jongeren met ADHD last hebben van delay discounting

en vaak voor de korte termijn beloning kiezen, wat in dit geval het hebben van vrije tijd was (Luman, Tripp, & Scheres, 2010). De deelnemers uit de ADHD groep waren wel in staat om het lange termijn doel, de financiële beloning, voor ogen te houden en het korte termijn doel, het hebben van vrije tijd, los te laten. Het zou dus kunnen dat de deelnemers uit de ADHD groep minder last hadden van deze delay discounting, een aspect

van impulsiviteit, dan de algehele ADHD populatie en daarmee dus verschilden van die populatie.

Een ander aspect waarin de ADHD groep kan verschillen met de ADHD populatie is het al dan niet vertonen van comorbiditeit. Uit literatuur komt naar voren dat 40 tot 70 % van de jongeren met ADHD een comorbide ODD diagnose heeft (Brown, 2009). In deze huidige studie is niet meegenomen of er bij de deelnemers sprake was van comorbiditeit. Onderzoek laat zien dat kinderen die comorbide diagnose ADHD en ODD hebben, meer risico nemen op de BART dan kinderen met alleen ADHD of ODD (Humphreys & Lee, 2011). Als in vervolgonderzoek comorbiditeit wordt meegenomen, kan beter gekeken worden of de deelnemersgroep representatief is voor de ADHD populatie op het gebied van comorbiditeit. In deze studie zou het namelijk zo kunnen zijn dat er weinig of geen deelnemers met comorbide ODD waren en dat er daarom geen verschil is gevonden in risicogedrag tussen de ADHD groep en de controle

(19)

De ADHD groep zou ook op het gebied van IQ kunnen verschillen van de ADHD populatie. De deelnemers uit dit onderzoek hebben namelijk een geschatte gemiddelde IQ score van ongeveer 102. Daarnaast werden deelnemers geëxcludeerd als ze een IQ score van lager dan 80 hadden. De deelnemers hebben dus een gemiddelde intelligentie, terwijl de ADHD populatie gekenmerkt wordt door een lagere intelligentie en tekorten in het executief functioneren (Kuntsi et al., 2004; Biederman et al., 2004). De deelnemers uit de ADHD groep zouden wellicht door hun betere cognitieve vaardigheden minder last hebben gehad van delay discounting en acting without thinking

(Romer, 2010) die er juist bij de ADHD populatie voor kunnen zorgen dat zij meer risico gaan nemen. In vervolgonderzoek kan gekeken worden of een lager IQ bij adolescenten met ADHD er juist voor zorgt dat zij meer risico nemen dan adolescenten zonder ADHD.

Naast het niet gevonden effect van ADHD op risicogedrag is ook niet uit deze studie naar voren gekomen dat adolescenten met ADHD gevoeliger zijn voor peer pressure

dan adolescenten zonder ADHD. Er zou geconcludeerd kunnen worden dat adolescenten met ADHD niet meer risico nemen met peer pressure dan adolescenten

zonder ADHD met peer pressure, maar dit is tegenstrijdig met de literatuur. Onderzoek laat

namelijk zien dat adolescenten gevoelig zijn voor afwijzing van peers en graag bij een

groep willen horen (Masten et al., 2009). Het idee dat adolescenten met ADHD gevoeliger zijn voor peer pressure komt dus voort uit de aanname dat zij meer negatieve

ervaringen met peers hebben dan adolescenten zonder ADHD (Bagwell, Molina, Pelham,

& Hoza, 2001). In het huidige onderzoek is dit niet meegenomen. Het kan zijn dat de ADHD en de controle groep evenveel negatieve ervaringen met peers hadden en zich dus

beide wilde gedragen conform de groep. De gevoeligheid voor peer pressure zou dan gelijk

kunnen zijn voor de groepen en ervoor zorgen dat er geen verschil is gevonden op risicogedrag. In vervolgonderzoek zou het dan ook verstandig zijn te kijken naar attitudes

(20)

tegenover peers en het al dan niet ervaren van negatieve ervaringen met peers om beter

onderscheid te kunnen maken tussen de groepen en te kijken of deze aspecten van invloed zijn op risicogedrag.

Tegen de verwachting in is ook gevonden dat impulsiviteit niet het aspect is dat voor het verschil in risicogedrag tussen adolescenten met en zonder ADHD zorgt bij de aanwezigheid van peer pressure. Naar alle waarschijnlijkheid is dit effect niet gevonden

omdat het hoofdeffect van ADHD niet gevonden is, wel is er namelijk gevonden dat adolescenten met ADHD meer impulsiviteit lieten zien. Echter is er geen verband gevonden tussen impulsiviteit en risicogedrag. Een andere mogelijke verklaring voor het niet gevonden effect kan zijn dat er een ander aspect is dat invloed heeft op het verband tussen ADHD en risicogedrag. Er zijn namelijk veel meer verschillen te vinden tussen adolescenten met en zonder ADHD. Bijvoorbeeld de hierboven genoemde verschillen in gevoeligheid voor beloning en peer pressure, comorbiditeit en IQ. Ook zijn er verschillen

gevonden tussen adolescenten met en zonder ADHD op het gebied van bijvoorbeeld hormonen (Sapienza, Zingales, & Maestripieri, 2009), slaap (Paavonen et al., 2009) of beslisstrategieën (Dekkers, Popma, van Rentergem, Bexkens & Huizenga, 2016). Deze worden in deze studie niet meegenomen, maar er worden in de hierboven genoemde studies wel verbanden gevonden tussen de constructen en risicogedrag. Deze aspecten nodigen dan ook allemaal uit tot vervolgonderzoek.

Naast een aantal beperkingen is er zeker ook een sterke kant aan dit onderzoek. De manipulatie van peer pressure is namelijk geslaagd. Het versturen van berichtjes en de

daarbij behorende peer pressure zorgt ervoor dat adolescenten meer risico gaan nemen. Dit

maakt dat het huidige onderzoek maatschappelijk relevant is. Er kan gekeken worden of er interventies ingezet kunnen worden die op dit aspect inspelen. In een rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM, Schrijvers & Schuit, 2010) wordt

(21)

jongeren. Op deze manier zullen jongeren minder de neiging hebben om zich te conformeren aan de groep en dus zal de invloed van peer pressure op risicogedrag

verminderen. Daarnaast wordt in het rapport gesteld dat het effectief is om interventies te richten op de sociale omgeving van de jongeren. Zo blijkt er bijvoorbeeld uit een onderzoek van Crone, Reijneveld, Willemsen, van Leerdam, Spruijt en Hira Sing (2003) dat peer pressure ook positief ingezet kan worden. In dit onderzoek werd de interventie

‘Tegengif’ onderzocht waarbij er sociale druk wordt ingezet om niet te gaan roken. Dit heeft er voor gezorgd dat er op korte termijn uitstel van rookgedrag was bij jongeren en het was effectief in het stimuleren tot niet-roken. Omdat bekend is dat adolescenten gevoelig zijn voor peer pressure (Gardner & Steinberg, 2005), is het ook goed om te weten

dat dit ook positief ingezet kan worden.

Concluderend kan er gezegd worden dat peer pressure er bij adolescenten voor

zorgt dat zij meer risico gaan nemen. Hierin is geen verschil gevonden tussen adolescenten met en zonder ADHD. Wel laten adolescenten met ADHD meer impulsiviteit zien dan adolescenten zonder ADHD. Op basis van deze resultaten wordt er geadviseerd op met name op scholen adolescenten te wijzen op de invloed van peer pressure en hoe ze hier mee om kunnen gaan.

(22)

5. LITERATUURLIJST

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM-5®). American Psychiatric Pub.

Bagwell, C. L., Molina, B. S., Pelham, W. E., & Hoza, B. (2001). Attention-deficit hyperactivity disorder and problems in peer relations: Predictions from childhood to adolescence. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 40(11),

1285-1292.

Barkley, R. A., Guevremont, D. C., Anastopoulos, A. D., DuPaul, G. J., & Shelton, T. L. (1993). Driving-related risks and outcomes of attention deficit hyperactivity disorder in adolescents and young adults: a 3-to 5-year follow-up survey. Pediatrics, 92(2), 212-218.

Biederman, J., Monuteaux, M. C., Doyle, A. E., Seidman, L. J., Wilens, T. E., Ferrero, F., ... & Faraone, S. V. (2004). Impact of executive function deficits and attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD) on academic outcomes in children. Journal of consulting and clinical psychology, 72(5), 757.

Boonstra, A. M., Oosterlaan, J., Sergeant, J. A., & Buitelaar, J. K. (2005). Executive functioning in adult ADHD: a meta-analytic review. Psychological Medicine, 35(08),

1097-1108.

(23)

Cima, M., Raine, A., Meesters, C., & Popma, A. (2013). Validation of the Dutch Reactive Proactive Questionnaire (RPQ): differential correlates of reactive and proactive aggression from childhood to adulthood. Aggressive Behavior, 39(2), 99-113.

Crone, M. R., Reijneveld, S. A., Willemsen, M. C., Van Leerdam, F. J. M., Spruijt, R. D., & Sing, R. H. (2003). Prevention of smoking in adolescents with lower education: a school based intervention study. Journal of Epidemiology & Community Health, 57(9),

675-680.

Dekkers, T. J., Popma, A., van Rentergem, J. A. A., Bexkens, A., & Huizenga, H. M. (2016). Risky decision making in attention-deficit/hyperactivity disorder: a meta-regression analysis. Clinical Psychology Review, 45, 1-16.

Dishion, T. J., Capaldi, D. M., & Yoerger, K. (1999). Middle Childhood Antecedents to Progressions in Male Adolescent Substance Use An Ecological Analysis of Risk and Protection. Journal of Adolescent Research, 14(2), 175-205.

Flory, K., Molina, B. S., Pelham, Jr, W. E., Gnagy, E., & Smith, B. (2006). Childhood ADHD predicts risky sexual behavior in young adulthood. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 35(4), 571-577.

Gardner, M., & Steinberg, L. (2005). Peer influence on risk taking, risk preference, and risky decision making in adolescence and adulthood: an experimental study. Developmental Psychology, 41(4), 625.

(24)

Goudriaan, A. E., Oosterlaan, J., de Beurs, E., & Van den Brink, W. (2004). Pathological gambling: a comprehensive review of biobehavioral findings. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 28(2), 123-141.

Grall-Bronnec, M., Wainstein, L., Augy, J., Bouju, G., Feuillet, F., Vénisse, J. L., & Sebille-Rivain, V. (2011). Attention deficit hyperactivity disorder among pathological and at-risk gamblers seeking treatment: a hidden disorder. European Addiction Research, 17(5), 231-240.

La Greca, A. M. (2001). Friends or foes? Peer influences on anxiety among children and adolescents. Anxiety Disorders in Children and Adolescents: Research, Assessment and Intervention, 159-186.

La Greca, A. M., & Lopez, N. (1998). Social anxiety among adolescents: Linkages with peer relations and friendships. Journal of Abnormal Child Psychology, 26(2), 83-94.

Gudjonsson, G. H., Sigurdsson, J. F., Sigfusdottir, I. D., & Young, S. (2012). An epidemiological study of ADHD symptoms among young persons and the relationship with cigarette smoking, alcohol consumption and illicit drug use.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 53(3), 304-312.

Harter, S. (1997). The development of self-representations. In W. Damon (Series Ed.) & N. Eisenberg (Vol. Ed.). Handbook of Child Psychology (5th ed., Vol. III). New York:

(25)

Humphreys, K. L., & Lee, S. S. (2011). Risk taking and sensitivity to punishment in children with ADHD, ODD, ADHD+ ODD, and controls. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 33(3), 299-307.

Jarrett, M. A., Wolff, J. C., Davis III, T. E., Cowart, M. J., & Ollendick, T. H. (2016). Characteristics of children with ADHD and comorbid anxiety. Journal of Attention Disorders, 20(7), 636-644.

Kuntsi, J., Eley, T. C., Taylor, A., Hughes, C., Asherson, P., Caspi, A., & Moffitt, T. E. (2004). Co‐occurrence of ADHD and low IQ has genetic origins. American Journal of Medical Genetics Part B: Neuropsychiatric Genetics, 124(1), 41-47.

Legerstee, J. S., van der Reijden-Lakeman, I. A., Lechner-van der Noort, M. G., & Ferdinand, R. F. (2004). Bruikbaarheid verkorte versie WISC-RN in de kinderpsychiatrie. Kind en adolescent, 25(4), 178.

Lejuez, C. W., Read, J. P., Kahler, C. W., Richards, J. B., Ramsey, S. E., Stuart, G. L., ... & Brown, R. A. (2002). Evaluation of a behavioral measure of risk taking: the Balloon Analogue Risk Task (BART). Journal of Experimental Psychology: Applied, 8(2),

75.

Luman, M., Tripp, G., & Scheres, A. (2010). Identifying the neurobiology of altered reinforcement sensitivity in ADHD: a review and research agenda. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 34(5), 744-754.

(26)

Masten, C. L., Eisenberger, N. I., Borofsky, L. A., Pfeifer, J. H., McNealy, K., Mazziotta, J. C., & Dapretto, M. (2009). Neural correlates of social exclusion during adolescence: understanding the distress of peer rejection. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 4(2), 143-157.

Newcorn, J. H., Halperin, J. M., & Miller, C. J. (2009). ADHD with oppositionality and aggression. ADHD comorbidities: handbook for ADHD complications in children and adults,

157-176. American Psychiatric Pub.

Oosterlaan, J., Scheres, A., Antrop, I., Roeyers, H., & Sergeant, J. A. (2000). Handleiding bij de Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen VvGK. Lisse: Hartcourt Test

Publishers.

Paavonen, E.J., Raïkönen K., Lahti, J., Komsi, N., Heinonen, K., Pesonen, A-K., Järvenpää, A-L., Strandberg, T., Kajantie, E., & Porkka-Heiskanen, T.(2009). Short Sleep Duration and Behavioral Symptoms of Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder in Healthy 7- to 8- Year-Old Children. Pediatriscs, 123(5), 857-864.

Patton, J. H., & Stanford, M. S. (1995). Factor structure of the Barratt impulsiveness scale. Journal of Clinical Psychology, 51(6), 768-774.

Robles, E. (2015). A Functional Analysis of Behavior in the Balloon Analogue Task.

Conductual, 3(2), 128-143.

(27)

Sapienza, P., Zingales, L., & Maestripieri, D. (2009). Gender differences in financial risk aversion and career choices are affected by testosterone. Proceedings of the National Academy of Sciences, 106(36), 15268-15273.

Schrijvers, C. T. M., & Schuit, A. J. (2010). Middelengebruik en seksueel gedrag van jongeren met een laag opleidingsniveau. Aangrijpingspunten voor preventie.

RIVM rapport 270372001.

Sergeant, J. A., Geurts, H., & Oosterlaan, J. (2002). How specific is a deficit of executive functioning for attention-deficit/hyperactivity disorder? Behavioural Brain Research, 130(1), 3-28.

Shaffer, D., Fisher, P., Lucas, C. P., Dulcan, M. K., & Schwab-Stone, M. E. (2000). NIMH Diagnostic Interview Schedule for Children Version IV (NIMH DISC-IV): description, differences from previous versions, and reliability of some common diagnoses. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 39(1),

28-38.

Shamosh, N. A., DeYoung, C. G., Green, A. E., Reis, D. L., Johnson, M. R., Conway, A. R., ... & Gray, J. R. (2008). Individual differences in delay discounting relation to intelligence, working memory, and anterior prefrontal cortex. Psychological Science, 19(9), 904-911.

Sibley, M. H., Pelham Jr, W. E., Molina, B. S., Coxe, S., Kipp, H., Gnagy, E. M., Meinzer, M., Ross, M. J., & Lahey, B. B. (2014). The role of early childhood ADHD and

(28)

subsequent CD in the initiation and escalation of adolescent cigarette, alcohol, and marijuana use. Journal of Abnormal Psychology, 123(2), 362.

Spear, L. P. (2000). The adolescent brain and age-related behavioral manifestations. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 24(4), 417-463.

Tarter, R. E., Kirisci, L., Mezzich, A., Cornelius, J. R., Pajer, K., Vanyukov, M., ... & Clark, D. (2003). Neurobehavioral disinhibition in childhood predicts early age at onset of substance use disorder. American Journal of Psychiatry.

Wechsler, D. (2002). Wechsler Intelligence Scale for Children-III NL: Handleiding en verantwoording [Manual]. Psychological Corporation Ltd.

Wechsler, D. (2012). Wechsler Adult Intelligence Scale – Fourth Edition- Nederlandse Bewerking. Technische Handleiding. Amsterdam: Pearson Assessment and Information BV.

Weigard, A., Chein, J., Albert, D., Smith, A., & Steinberg, L. (2014). Effects of anonymous peer observation on adolescents' preference for immediate rewards. Developmental Science, 17(1), 71-78.

(29)

BIJLAGE 1

Instructie BART_solo conditie

‘Tijdens deze taak krijg je één voor één 30 ballonnen te zien. Bij elke ballon kun je op de knop drukken ‘’druk op deze knop om de ballon op te pompen’’, om de ballon groter te maken. Je krijgt bij elke pomp 1 cent in je tijdelijke bank. Het bedrag in de tijdelijke bank krijg je niet te zien. Op elk gewenst moment, kun je stoppen met pompen en op de knop drukken ‘’Collect $$$’’. Door op deze knop te klikken krijg je een nieuwe ballon en wordt het geld van je tijdelijke bank naar je permanente bank gestuurd. Deze is gelabeld ‘’Totaal verdiend’’. Het bedrag dat je met de voorgaande ballon hebt verdiend, staat in het vakje ‘’Laatste ballon’’. Het is je eigen keus hoe groot je de ballon op wilt pompen, maar wees je ervan bewust dat op een bepaald moment de ballon kan ontploffen. Het ontplofpunt verschilt bij de ballonnen, van ontploffen bij de eerste pomp tot aan ontploffen bij een scherm vullende grootte. Als de ballon ontploft voordat je op ‘’Collect $$$’’gedrukt hebt, dan ga je naar de volgende ballon en is je verdiende geld in je tijdelijke bank verloren. Ballonnen die ontploffen hebben geen invloed op het geld in de permanente bank. Aan het eind van de taak zal je een bon krijgen met het bedrag wat in je permanente bank zit.

(30)

BIJLAGE 2

Introductieformulier BART_peer conditie (aangepast van Weigard et al, 2014 en met toestemming overgenomen uit proposal Tycho Dekkers)

• De observerende deelnemer zal zichzelf als eerst introduceren via whatsapp, daarna kan je jezelf voorstellen door hem de antwoorden te vertellen op de vragen hieronder. Geef alsjeblieft niet meer informatie over jezelf aan de observant, dit kan het doel van de studie negatief beïnvloeden.

• De deelnemer op de andere locatie gaat proberen te voorspellen hoe jij het doet op de computer taak vandaag en zal je observeren door deze camera tijdens de taak. Hij zal proberen zijn voorspellingen te doen, zonder jou fysiek te ontmoeten en alleen op basis van jouw whatsapp introductie. Introduceer jezelf

door het geven van de volgende informatie: o Wat is je naam?

o Wat is je leeftijd?

o Op welke school/in welke klas zit je? o Wat zijn je hobby’s?

o Als je dat wil, kun je ook een selfie sturen.

• Tijdens de pauze, zal je observant je een berichtje sturen over hoe hij denkt dat je het doet. Op dat moment kun je alleen een korte reactie sturen.

Hierna werd de telefoon aan de deelnemer gegeven en gezegd: ‘’Wacht alsjeblieft op de observant en dan mag je je introduceren volgens het introductieformulier. Geef niet meer informatie over jezelf. Je kan de observant een berichtje sturen dat je klaar bent om met de introductie te beginnen.’’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• The first issue we investigated is related to the process of cluster formation in a supersonic slit nozzle, and it aimed on determining the average size, 〈N 〉, of clusters, as well

In the case of attack where the number of non-first packets is greater than the number of first packets, if the verified result of a Tree rule is 'ACCEPT' (i.e., the path

De gemeenten in de Drechtsteden maken niet alleen gezamenlijk beleid, zij zijn ook samen eigenaar van de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden (GRD). Deze is sinds maart 2006

Are functional motivations a reason for purchasing virtual goods in smartphone gaming.. Are hedonic motivations a reason for purchasing virtual goods in

For roboticists hoping to program a care robot with sophisticated ethical reasoning capabilities it was revealed that such a robot may be considered a moral

Keywords: typefaces, visual brand elements, brand knowledge, brand personality, customer based brand equity, brand building criteria, marketing communications, design, marketing...

We show that predictions of neural networks based on the softmax activation function are equivalent to assigning transformed data points to the closest centroid, as known from

Panel (c) shows the continuous and uninterrupted flow observed for D/d = 4: even at the largest particle volume fraction (φ ≈ 60%), no clog is observed (i.e., after ∼10 8