• No results found

Levenslang in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Levenslang in Nederland"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Levenslang in Nederland

Kan er dankzij het Besluit Adviescollege levenslanggestraften een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd, zonder dat er sprake is van

een schending van art. 3 EVRM?

16 juli 2018

Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Publiekrecht: Strafrecht

Masterscriptie D.E. Oud

Begeleider: Mw. dr. A. van Verseveld Collegejaar: 2017/2018

(2)

Voorwoord

Geachte lezer,

Voor u ligt mijn masterscriptie met het onderwerp ‘Levenslang in Nederland’. De scriptie is geschreven ter afsluiting van de master Publiekrecht: Strafrecht, aan de Universiteit van Amsterdam in het collegejaar 2017-2018.

Gedurende drie maanden heb ik onderzoek gedaan ten behoeve van de scriptie, om antwoord te geven op de hoofdvraag: “Kan er dankzij het Besluit Adviescollege levenslanggestraften een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd, zonder dat er sprake is van een schending van art. 3 EVRM?”. De uitwerking van het onderzoek en de beantwoording van de hoofdvraag kunt u lezen in deze scriptie. Ik heb met veel plezier aan de scriptie gewerkt en hoop dat u als lezer evenveel plezier beleeft aan het lezen ervan.

Graag wil ik via deze wijze mijn begeleidster, mevrouw Van Verseveld bedanken. Zij heeft mij gestimuleerd om dieper na te denken over mijn onderwerp en om het onderwerp op diverse manieren te benaderen. Bovenal heeft zij ervoor gezorgd dat mijn studie op een leuke wijze is geëindigd. Ook wil ik A. Scholtens-Vogelaar en N. de Vries bedanken, voor alle motiverende woorden en morele steun. In het bijzonder wil ik P. en D. Oud bedanken, die mij telkenmale eraan herinnerden hoe dichtbij de finish was en mij gedurende mijn hele schoolcarrière hebben voorzien van wijze raad.

Ik wens u veel leesplezier toe. D.E. Oud

(3)

The first and greatest punishment of the sinner

is the conscience of sin.

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord...2 Inhoudsopgave...4 Verklarende woordenlijst...5 Hoofdstuk 1 – Inleiding...6 ______1.2 Methodiek...8

Hoofdstuk 2 – De levenslange gevangenisstraf in Nederland...9

______2.1 Wettelijke grondslag en geschiedenis...9

______2.2 Gratie...10

______2.3 Tenuitvoerlegging...12

______2.4 Tussenconclusie...13

Hoofdstuk 3 – Artikel 3 EVRM...14

______3.1 Het artikel...14

______3.1.1 De verhouding tussen de levenslange gevangenisstraf en artikel 3 EVRM…. .15 3.1.2 Perspectief op vrijlating en herbeoordeling...15

______3.2 Jurisprudentie artikel 3 EVRM betreffende levenslange gevangenisstraf...18

______3.3 Toepassing in Nederland...21

______3.4 Tussenconclusie...23

Hoofdstuk 4 – Het Besluit Adviescollege levenslanggestraften...24

______4.1 Oorsprong...24

______4.2 Het Besluit...24

4.3 Verhouding Besluit en Gratiewet………26

4.4 Het Besluit in verhouding tot TBS………..27

4.5 Tussenconclusie………..28

Hoofdstuk 5 – Het Besluit in het licht van artikel 3 EVRM...30

______5.1 Het oordeel van de Hoge Raad...30

______5.2 Reëel perspectief op vrijlating en herbeoordeling...31

______5.3 Het moment van herbeoordeling...32

______5.4 De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid bij de herbeoordeling...34

______5.5 De objectiviteit van de herbeoordeling...35

______5.6 Tussenconclusie...36

Hoofdstuk 6 – Conclusie...37

Literatuurlijst...40

Bronnenlijst...43

(5)

Bijlage 2...53

Verklarende woordenlijst

Adviescollege levenslanggestraften

Het college dat advies uitbrengt over de wenselijkheid van resocialisatie en re-integratieactiviteiten van een levenslanggestrafte.

Besluit Adviescollege levenslanggestraften

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de dato 25 november 2016. De Jure

De wettelijke/juridische mogelijkheid tot strafverkorting etcetera. De Facto

De mogelijkheid tot strafverkorting en (voorwaardelijke) invrijheidsstelling in de praktijk.

Invrijheidsstelling

Het in vrijheid stellen van een veroordeelde na diens gevangenisstraf of gevangenhouding.

Levenslange gevangenisstraf

Een van de hoofdstraffen uit artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen door de rechter voor de duur van het leven van de veroordeelde.

Re-integratie

Het proces om een persoon weer naar behoren te laten functioneren. Re-integratieactiviteiten

Activiteiten, inclusief verlof, die aanvullend op de resocialisatieactiviteiten de gedetineerde in staat stellen te werken aan de voorbereiding op zijn mogelijke terugkeer in de maatschappij.

Resocialisatie

(6)

Hoofdstuk 1 – Inleiding

Aan het begin van 2018 was Nederland in rep en roer over het gestarte strafproces tegen Willem Frederik Holleeder. Holleeder werd naar aanleiding van getuigenissen in het Passageproces aangehouden in 2014. Hij wordt verdacht van (het medeplegen van) diverse liquidaties en deelname aan een criminele organisatie.1 In het voornoemde Passageproces zijn

maar liefst vier personen veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.2 In totaal zitten er

op dit moment ongeveer 40 personen een levenslange gevangenisstraf uit in Nederland.3

Sinds het proces tegen Holleeder van start is gegaan, passeert het woord ‘levenslang’ opnieuw de revue. Aan de andere kant is er de laatste jaren een discussie gaande waarin wordt gesteld dat een levenslange straf in strijd is met het verbod op onmenselijke behandeling en foltering uit art. 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). De strijdigheid met art. 3 EVRM is geconstateerd/geconcludeerd nadat (voorwaardelijke) invrijheidsstelling of strafverkorting in de praktijk onmogelijk bleek. Op basis van het tot 2017 geldende beleid, kwam een levenslanggestrafte in de praktijk zelden vrij. Er bestond geen voldoende ontwikkeld herbeoordelingsmechanisme, waardoor er geen reëel perspectief op vrijlating werd geboden.

De oplegging van de levenslange gevangenisstraf is in strijd met art. 3 EVRM verklaard, in een uitspraak uit 2016 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM). De uitspraak, Murray vs. The Netherlands, bevatte het standpunt dat de Nederlandse staat art. 3 EVRM had geschonden. De reden hiervoor was dat er aan de veroordeelde geen mogelijkheid tot resocialisatie en re-integratie werd geboden gedurende zijn straf. Ten gevolge hiervan kon de levenslanggestrafte Murray niet terugkeren in de maatschappij, aangezien zijn psychische problematiek onveranderd bleef.4

Naar aanleiding van het arrest Murray vs The Netherlands, oordeelde De Hoge Raad voorts op 5 juli 2016 dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland op dat moment in strijd was met het EVRM. De Hoge Raad was op de hoogte van een in het vooruitzicht gestelde regeling, die mogelijk een eind zou kunnen maken aan de strijdigheid

1 https://www.rechtspraak.nl/Uitspraken-en-nieuws/Bekende-rechtszaken/strafzaak-willem-holleeder 2 https://www.rechtspraak.nl/Uitspraken-en-nieuws/Bekende-rechtszaken/Liquidatieproces-Passage 3 https://www.rechtspraak.nl/Uitspraken-en-nieuws/Themas/Levenslang#1de3603c-5fee-43cc-92a5-7ae1ace378bcfd65dac8-7cae-4cfd-87d0-d06985d756581

4 EHRM 26 april 2016, appl.nr. 10511/10, ECLI:CE:ECHR:2016:0426JUD001051110, par. 123 (Murray vs.

(7)

met het EVRM.5 De reden dat de levenslange gevangenisstraf in Nederland in strijd is met het

EVRM, is dat een levenslange straf “zonder perspectief op vrijlating” inhumaan is. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Klaas Dijkhoff, heeft besloten om de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf aan te passen. Hiertoe is sinds maart 2017 onder andere het Adviescollege levenslanggestraften opgericht. Het Adviescollege brengt uiterlijk 25 jaar na strafoplegging een advies uit omtrent de wenselijkheid van het aanbieden van resocialisatie en re-integratieactiviteiten voor de levenslanggestrafte.

Via dit adviescollege wordt levenslanggestraften de mogelijkheid geboden om na 25 jaar in aanmerking te komen voor strafverkorting of zelfs vrijlating. Via dit uitgebrachte advies, wordt een herbeoordelingsmechanisme gecreëerd, waarmee er een reëel perspectief op vrijlating kan worden geboden.

Recentelijk, in december 2017, heeft de Hoge Raad zich opnieuw gebogen over de kwestie ‘levenslang’.6 Aan de hand van het advies van het Adviescollege kan de minister een

beslissing nemen over eventuele strafverkorting of invrijheidsstelling. Volgens de Hoge Raad wordt er door het bestaan van een toetsingsverplichting een reëel perspectief op vrijlating geboden, waardoor de levenslange gevangenisstraf in Nederland nu wél aan de eisen voldoet die voortvloeien uit het EVRM.7 Of dit daadwerkelijk zo is, zal worden onderzocht in deze

scriptie. De vraag die beantwoord zal worden luidt als volgt:

“Kan er dankzij het Besluit Adviescollege levenslanggestraften een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd, zonder dat er sprake is van een schending van art. 3 EVRM?”.

In de scriptie komen de volgende onderwerpen aan bod. Allereerst zal in hoofdstuk 2 de levenslange gevangenisstraf in Nederland worden besproken. Hierbij wordt gekeken naar de wettelijke grondslag en de geschiedenis van de straf, maar ook naar de mogelijkheid tot gratie en de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. In hoofdstuk 3 komt art. 3 EVRM aan bod, waarin het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing is opgenomen. Daarop volgt in hoofdstuk 4 een bespreking van het Besluit van de Staatssecretaris, gevolgd door een uiteenzetting van dit besluit in het licht van art. 3 EVRM in hoofdstuk 5. Tot slot treft u een conclusie in hoofdstuk 6.

5 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.5.

6 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, NJB 2018/168, p. 211 – 214. 7 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.6.

(8)

1.2 Methodiek

Ten behoeve van het onderzoek is er gebruik gemaakt van literatuur en juridische tijdschriftartikelen, alsmede actuele jurisprudentie. Bronnen zijn in beginsel niet ouder dan tien jaar, zodat de actualiteit kon worden gewaarborgd.

Bij elke bron is gezorgd voor een vermelding op de literatuurlijst. Tevens is er onderzoek gedaan naar de auteur van de bron, om na te gaan of de auteur deskundig is met betrekking tot het onderwerp waarover hij heeft gepubliceerd.

Ten behoeve van hoofdstuk 2 is onderzoek gedaan naar de wet- en regelgeving in Nederland, alsmede de wetsgeschiedenis om de totstandkoming van de straf te schetsen. Voor hoofdstuk 3 is er voornamelijk jurisprudentie-onderzoek gedaan. Voor hoofdstuk 4 is het Besluit Adviescollege levenslanggestraften geraadpleegd, alsmede bijbehorende Kamerstukken. Het hoofdstuk daarna, hoofdstuk 5, bevat een vergelijking op basis van de hoofdstukken daarvoor. Tot slot is de conclusie in hoofdstuk 6 gebaseerd op alle onderzoeksmethoden en bronnen uit de eerdere hoofdstukken.

(9)

Hoofdstuk 2 – De levenslange gevangenisstraf in Nederland

In dit hoofdstuk wordt de wettelijke grondslag en de geschiedenis van de levenslange gevangenisstraf in Nederland besproken. Tevens wordt de het onderwerp ‘gratie’ toegelicht.

2.1 Wettelijke grondslag en geschiedenis

In Nederland is de gevangenisstraf vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Op grond van art. 9 Sr kan een straf bestaan uit gevangenisstraf. In art. 10 Sr wordt hieraan toegevoegd dat de gevangenisstraf levenslang of tijdelijk is.8

Tot 1870 kon in Nederland de doodstraf worden opgelegd. De doodstraf werd op initiatief van de toenmalige minister van Justitie, Van Lilaar, verboden.9 Het verbod op veroordeling tot de

doodstraf is thans opgenomen in art. 114 Grondwet.10 Als verdragspartij van het Europees

Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), dient Nederland zich aan de bepalingen uit het EVRM te houden. In het EVRM staat dat “niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen”.11 Hoe dit artikel zich verhoudt tot de levenslange

gevangenisstraf, wordt besproken in hoofdstuk 3. Als vervangende straf van de doodstraf, bestaat sinds 1870 de mogelijkheid tot een levenslange tuchthuisstraf.12 Hoewel de regering

afwijzend tegenover deze straf stond, werd de straf wel onmisbaar geacht uit oogpunt van bescherming van de samenleving. Daarnaast zou altijd de mogelijkheid van gratie blijven bestaan. Toentertijd was het sanctiestelsel in Nederland voornamelijk een strafstelsel, waarbij de rechter veelal vrijheidsstraffen oplegde. Een enkele maatregel bij strafoplegging was plaatsing in een gesticht. In het strafstelsel werd ook de mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidsstelling opgenomen, om de overgang tussen detentie en vrijheid te verlichten.13

In de twintigste eeuw verloor de vrijheidsstraf de centrale positie in het Nederlandse sanctiestelsel, wegens de komst van geldboetes, werkstraffen en de mogelijkheid tot voorwaardelijke veroordelingen. Door diverse OM-afdoeningsmodaliteiten zoals de

8 Schuyt, P.M., Wetboek van Strafrecht, art. 10, in: Tekst & Commentaar Strafrecht 2013, par. 2. 9 https://www.trouw.nl/home/-zien-moet-gij-zien-zien-~ac21c15a/

10 Artikel 114 Grondwet

11 Artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

12 F. van Laanen, Levenslange gevangenisstraf in het sanctiestelsel van de eenentwintigste eeuw, in: M.S. Groenhuijsen en J.B.H.M. Simmelink, Glijdende schalen, Liber Amoricum J. de Hullu, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2003, p. 414.

(10)

transactie, de strafbeschikking en het voorwaardelijk sepot werd de rol van de strafrechter minder prominent.14

De levenslange gevangenisstraf is de zwaarste straf die in Nederland kan worden opgelegd. De straf kon worden opgelegd bij slechts achttien delicten, maar door de komst van de Wet Terroristische Misdrijven is dit aantal vergroot.15 Bij het opleggen van de straf kent de rechter

een discretionaire bevoegdheid. Hij is niet verplicht om levenslange gevangenisstraf op te leggen, ongeacht de ernst van het delict. De maximale tijdelijke straf die een rechter op kan leggen is volgens de Wet herrijking strafmaxima, 30 jaar.16

2.2 Gratie

Het Nederlandse strafrecht biedt diverse mogelijkheden om af te zien van volledige tenuitvoerlegging van een straf of maatregel.

Zo bestaat er de mogelijkheid tot gratie, wat kan worden verleend bij Koninklijk Besluit.17 De

hierop toepasselijke wet, de Gratiewet, is geldend sinds 1987. Tot 1980 vond er in Nederland een aantal keren collectieve gratie plaats, waarbij aan groepen gedetineerden tegelijkertijd gratie werd verleend. Na de kroning van de toenmalige koningin Beatrix in 1980, is er geen collectieve gratie meer verleend. Volgens de regering was collectieve gratie namelijk niet wenselijk, omdat er sprake zou zijn van willekeur en tevens omdat de straffen geïndividualiseerd werden.18

Gratie kan worden verleend op basis van de Gratiewet en art. 122 Grondwet. In art. 2 van de Gratiewet worden voorwaarden genoemd om voor gratie in aanmerking te komen. Allereerst moet de opgelegde straf onherroepelijk zijn en nog niet volledig zijn ondergaan. Daarnaast moet er sprake zijn van een omstandigheid, waarmee de rechter ten tijde van de strafoplegging, geen rekening heeft kunnen houden. Indien deze omstandigheid toentertijd wel bekend zou zijn geweest en er daardoor aanleiding zou hebben bestaan om een andere straf of maatregel op te leggen of daarvan af te zien, kan er later gratie worden verleend.19

Tevens kan er gratie worden verleend, indien het aannemelijk is geworden dat met de

14 F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, ‘Ons strafrecht. Sanctierecht’, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 10 en 11 en art. 74 Sr, art. 257a Sv en art. 167 lid 2 Sv.

15 J. de Hullu, I.M. Koopmans en Th.A. de Roos, Het wettelijk strafmaximum, Deventer: Gouda Quint 1999. 16 Wet van 12 december 2005, Stb. 2006, 11.

17 Artikel 122 Grondwet

18 Kamerstukken II 1979/80, 16120, nr. 1, p. 4. 19 Artikel 2 sub a Gratiewet

(11)

tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid meer wordt gediend.20

Naar aanleiding van het verzoek tot gratieverlening, brengen het OM, de rechter en de minister van Justitie en Veiligheid een advies uit over het al dan niet verlenen van gratie. Gratie kan enkel worden verleend door de koning bij Koninklijk Besluit.21 Door het verlenen

van gratie kan een levenslanggestrafte een verkorte straf krijgen, of een (voorwaardelijke) invrijheidsstelling. De Gratiewet voorziet in diverse waarborgen voor levenslanggestraften. Zo mag de levenslange straf niet langer worden geëxecuteerd, indien de oorspronkelijke strafdoelen niet meer worden gediend.22 Tot slot hoeven niet alle gratieverzoeken te worden

behandeld en te worden gehonoreerd, maar zij dienen wel elk te worden voorgelegd aan de Kroon.23

Sinds 1980 is er geen gratie meer verleend aan personen die zijn veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Er is wel gratie verleend in gevallen waarbij tijdelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd, maar sinds 2000 is er een dalende lijn waarneembaar. In 2000 werd er bijvoorbeeld 465 keer onvoorwaardelijke gratie verleend (2344 keer voorwaardelijk), tegenover 175 onvoorwaardelijke gratieverleningen in 2016 (en 61 keer voorwaardelijk).24 Na

1986 is er slechts nog éénmaal gratie verleend aan een levenslanggestrafte. Dit betrof echter een terminale gedetineerde, die de gelegenheid kreeg om buiten detentie te sterven. De mogelijkheid om buiten detentie te sterven is geen wettelijke grond voor gratieverlening. Het is dus 32 jaar geleden dat er voor het laatst gratie is verleend aan een levenslanggestrafte, op basis van de daarvoor wettelijke geldende gronden.25 Hoewel er dus diverse waarborgen

worden geboden voor veroordeelden, lijken voornoemde waarborgen in de praktijk nauwelijks toegepast te worden.

20 Artikel 2 sub b Gratiewet

21 https://www.justis.nl/producten/gratie/veelgestelde-vragen/index.aspx 22 Kelk & De Jong, Studieboek materieel strafrecht, 2013, par. 12.6 23 Artikel 8 lid 3 Gratiewet

24 http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=37632&D1=12-16&D2=a&HDR=T&STB=G1&VW=T

(12)

2.3 Tenuitvoerlegging

Tot het jaar 2000 bestond er in Nederland de ‘Volgprocedure langgestraften’, waarmee de begeleiding van langgestraften in detentie werd geregeld. Via deze procedure werd er periodiek onderzoek gedaan naar de fysieke en psychische toestand van levenslanggestraften.26 Door de komst van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing

van gedetineerden, is de Volgprocedure langgestraften ingetrokken.27 In 2009 heeft de Hoge

Raad zich uitgelaten over de intrekking van de volgprocedure.28 De vraag die de Hoge Raad

moest beantwoorden, was of het huidige gratiebeleid in strijd was met art. 3 EVRM, wegens het ontbreken van de Volgprocedure. De Hoge Raad oordeelde dat er, om strijdigheid te kunnen concluderen, te weinig gegevens voorhanden waren en dat er na de intrekking een “belangrijke mogelijkheid tot tussentijdse beoordeling van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf is komen te vervallen.”.29 Na het wegvallen van de

Volgprocedure, zijn er diverse uitspraken geweest van het EHRM waarin werd geoordeeld over de levenslange gevangenisstraf. Naar aanleiding van deze uitspraken, welke in het volgende hoofdstuk worden besproken, is bepaald dat de oplegging van levenslange gevangenisstraf in Nederland in strijd was met art. 3 EVRM.

In andere Europese lidstaten bestaan ook regelingen die toezien op strafverkorting.30

Voorwaardelijke invrijheidsstelling is in Litouwen en Italië bijvoorbeeld mogelijk na 26 jaar. In Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Zwitserland kan dit na 15 jaar en in België is dit na 10 jaar. In Spanje bestaat daarentegen geen levenslange gevangenisstraf, maar wel een tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar. In Finland wordt er veelal na 14 jaar voorlopige gratie verleend. In Nederland was er op basis van het tot 2017 geldende beleid geen uitzicht op voorwaardelijke invrijheidsstelling, waarmee Nederland zich onderscheidde van andere lidstaten.31

26 P. Jacobs, ‘Licht aan het einde van de tunnel voor de levenslang gestrafte?’, NTM-NJCMBull 2017/15, nr. 2, p. 188-204.

27 Artikel 35, Titel IIX (bedoeld wordt: VIII), Staatscourant 12 september 2000, 176, p. 9.

28 HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3741, DD 2009, afl. 8, nr. 66, met noot F.W. Bleichrodt. 29 HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3741, r.o. 2.11.2.

30 EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 68 (Vinter vs. The UK). 31 http://www.forumlevenslang.nl/wat-is-levenslang/buitenland/

(13)
(14)

2.4 Tussenconclusie

In Nederland kan er op grond van art. 9 en 10 Sr een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd. Dit is de zwaarst mogelijke straf. De Nederlandse wet biedt daarnaast wel mogelijkheden voor strafverkorting en (voorwaardelijke) invrijheidsstelling, onder andere via een gratieprocedure. De gratieprocedure wordt gewaarborgd in de Gratiewet en de Grondwet. Allereerst moet de opgelegde straf onherroepelijk zijn en nog niet geheel zijn ondergaan. Daarnaast moet er sprake zijn van een omstandigheid, waarmee de rechter ten tijde van de strafoplegging, geen rekening heeft kunnen houden. Indien deze omstandigheid toentertijd wel bekend zou zijn geweest en er daardoor aanleiding zou hebben bestaan om een andere straf of maatregel op te leggen, of daarvan af te zien, kan er later gratie worden verleend. Naar aanleiding van het gratieverzoek brengen het OM, de rechter en de minister van Justitie en Veiligheid een advies uit over het al dan niet verlenen van gratie. De koning neemt dit advies in acht bij zijn besluit omtrent de gratieverlening. Niet alle gratieverzoeken hoeven verplicht inhoudelijk te worden behandeld, maar zij dienen wel elk te worden voorgelegd aan de Kroon. Op basis van rechtspraak van het EHRM, voldeed de gratieprocedure niet aan de eisen uit art. 3 EVRM. Er werd namelijk niet voorzien in een herbeoordelingsmechanisme. Door de komst van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften is hier mogelijk voldoende verandering in gekomen. In de volgende hoofstukken worden art. 3 EVRM en het Besluit Adviescollege levenslanggestraften besproken.

(15)

Hoofdstuk 3 – Artikel 3 EVRM

In dit hoofdstuk volgt een uiteenzetting over artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.

3.1 Het artikel

In art. 3 EVRM staat het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling:

“No one shall be subjected to torture or to inhuman or degrading treatment or punishment.”.

Dit is een absoluut verbod, waarop geen uitzonderingen mogelijk zijn.32 Verdragsstaten

hebben een positieve verplichting om te voorkomen dat personen aan dergelijke behandelingen of bestraffingen worden onderworpen. Het EVRM heeft een rechtstreekse werking in Nederland, waardoor de rechters in Nederland de bepalingen uit het verdrag in acht moeten nemen bij hun vonnis.33 Voorbeelden van schendingen van het artikel zijn

gevallen waarin veroordeelden in een ongeschikte cel opgesloten zaten, hen de benodigde medische zorg werd ontzegd of wanneer zij volledig geïsoleerd waren van medegedetineerden.34

Tot 1975 werd er geen enkele definitie gegeven van foltering. Hier kwam door middel van de komst van de Declaration against Torture verandering in. Foltering houdt in alle gedragingen waarbij opzettelijk ernstige pijn of leed wordt toegebracht, zowel fysiek als mentaal, opgedragen door het openbaar gezag ten behoeve van informatievergaring, bestraffing voor een (vermoedelijk) door de verdachte gepleegd feit, of ter intimidatie.35 Pijn of leed dat is

ontstaan ten gevolge van gerechtvaardigd opgelegde straffen, wordt niet beschouwd als foltering, zolang de straffen in overeenstemming met de Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners zijn uitgevoerd.36 Het folterverbod kan onder meer gevonden worden

in art. 7 IVBPR.37 In 1984 werd de Convention against Torture opgericht, waarbij ook een

Committee against Torture werd aangewezen.38 Art. 3 EVRM wordt gezien als een

32 Artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. 33 HR 3 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9402 (Spoorwegstaking-arrest), r.o. 3.2.

34 EHRM 12 maart 2015, appl. Nr. 7334/13 (Mursic vs. Croatia) en EHRM 10 april 2012, appl. Nrs. 24027/07, 11949/08, 36742/08, 66911/09 and 67354/09, EHRC 2012/138 (Babar Ahmed e.o. vs. The UK) en EHRM 5 april 2005, GJ 2005/63, m.nt. A.C. Hendriks (Nevmerzhiktsky vs. Oekraine).

35 Art. 1 Declaration on the Protection of All Persons from Being Subjected to Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, 1975.

36 Art. 1 Declaration on the Protection of All Persons from Being Subjected to Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, 1975.

37 Art. 7 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.

(16)

fundamentele waarde van de democratische samenlevingen die onderdeel zijn van de Raad van Europa.39

3.1.1 De verhouding tussen de levenslange gevangenisstraf en artikel 3 EVRM

Voorafgaand aan de verder inhoudelijke bespreking van de voorwaarden die voortvloeien uit art. 3 EVRM, wordt eerst het aspect van de ‘inhuman or degrading treatment or punishment’ versus de levenslange gevangenisstraf besproken. De ernst van de levenslange gevangenisstraf kan als volgt worden toegelicht. In 2016 oordeelde de Hoge Raad dat het toenmalige Nederlandse beleid omtrent de levenslange gevangenisstraf in strijd was met het verbod op foltering. Door de duur en beperkingen van de sanctie, zijn er nauwelijks sociale banden met de buitenwereld. De meeste activiteiten in detentie lijken gericht te zijn op re-integratie in de maatschappij, aangezien er vaker tijdelijke straffen worden opgelegd. Bij de levenslange gevangenisstraf is er in beginsel geen sprake van re-integratie in de maatschappij. Levenslanggestraften krijgen weinig activiteiten aangeboden die gericht zijn op de dagbesteding.40 De veroordeelde wordt in de gevangenis “weggestopt” en dient hier tot zijn

dood te blijven. De levenslange gevangenisstraf wordt regelmatig een soort wrede, mensonwaardige, uitgestelde doodstraf genoemd.41 Een levenslanggestrafte zat op basis van

het tot 2017 geldende beleid uitzichtloos vast. Diens vrijheid werd beperkt tot zijn dood. Wiene van Hattum, oprichter en voorzitter van het Forum Levenslang stelt: “Levenslang gestraften leven in een niemandsland tussen leven en dood.”.42 De Nederlandse overheid heeft

een zorgplicht ten aanzien van al haar onderdanen, ook jegens degenen die gedetineerd zijn.43

3.1.2 Perspectief op vrijlating en herbeoordeling

Volgens het EHRM is een levenslange gevangenisstraf niet in strijd met art. 3 EVRM. De straf mag worden opgelegd, zolang er perspectief op vrijlating wordt geboden.44 Hierbij kan

onderscheid worden gemaakt tussen een de jure en de facto perspectief op vrijlating. Met het

de jure perspectief wordt gewezen op het bestaan van een regeling die de mogelijkheid biedt

om tijdens de duur van de straf een eventueel verzoek tot invrijheidsstelling te beoordelen. Het is hierbij voor de veroordeelde van belang dat hij kan achterhalen aan welke voorwaarden hij moet voldoen om voor een invrijheidsstelling in aanmerking te komen.45 Een voorwaarde

39 EHRM 7 juli 1989, appl. Nr. 14038/88; A-161, NJ 1990, par. 158 (Soering vs. The UK).

40 A. van den Bosch, ‘Bied bij levenslang direct resocialisatieactiviteiten’, De Volkskrant, 31 augustus 2016. 41 N. Besselink, ‘Levenslang zonder perspectief is misschien erger dan de doodstraf’, Trouw, 6 januari 2015. 42 W. Thijssen, ‘Juristen pleiten voor afschaffen levenslang: ‘doodstraf op termijn’’, De Volkskrant, 8 april

2018.

43 A. van den Bosch, ‘Bied bij levenslang direct resocialisatieactiviteiten’, De Volkskrant, 31 augustus 2016. 44 EHRM 12 februari 2008, appl. Nr. 21906/04, ECLI:NL:XX:2008:BC8753, par. 97 (Kafkaris vs. Cyprus). 45 F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, ‘Ons strafrecht. Sanctierecht’, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 100.

(17)

hierbij is dat de veroordeelde tijdens zijn straf in de gelegenheid moet worden gesteld om aan de voorwaarden te voldoen. Hiertoe dienen bijvoorbeeld resocialisatie- en re-integratieactiviteiten te worden aangeboden tijdens de straf, waarmee de veroordeelde kan worden voorbereid op zijn terugkeer in de maatschappij.46

Daarnaast bestaat het de facto perspectief, waarmee wordt gekeken naar de vraag of de regeling ook daadwerkelijk kan leiden tot invrijheidsstelling. Volgens het EHRM ontbreekt

de facto enig perspectief op vrijlating, indien de jure wel de mogelijkheid tot vrijlating

bestaat, maar in de praktijk nooit wordt gebruikt. Het EHRM voegt hieraan toe dat niet elk perspectief op vrijlating aan de gedetineerde mag worden onthouden en dat de duur van de straf zou moeten kunnen worden verkort. Het moeten bestaan van een dergelijk perspectief, betekent echter niet dat er ook bij elke levenslange gevangenisstraf een invrijheidsstelling moet plaatsvinden.47

Om te voorzien in een reëel perspectief op vrijlating is het van belang dat er een herbeoordelingsmechanisme bestaat. Via dit herbeoordelingsmechanisme zou uiteindelijk strafverkorting of (voorwaardelijke) invrijheidsstelling kunnen worden gerealiseerd. Het EHRM is van mening dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in strijd is met art. 3 EVRM als hem de mogelijkheid wordt ontnomen om in vrijheid terug te keren.48 Bij de

herbeoordeling moet ook worden gelet op de penologische gronden van de strafoplegging. Tijdens de strafoplegging zal het te dienen strafdoel hoogstwaarschijnlijk gerelateerd zijn aan vergelding. Gedurende de tenuitvoerlegging zal vergelding wellicht een minder prominente rol spelen, waardoor er voor verdere tenuitvoerlegging rechtvaardiging moet worden gezocht op basis van andere penologische doelen, zoals veiligheid van de samenleving of rehabilitatie.49

Naast materiële normen, bevat het artikel ook procedurele normen. Zo bestaat er voor de verdragsstaat een verplichting om onderzoek te doen naar mogelijke schendingen van art. 3 EVRM.50 Tevens dienen maatregelen te worden getroffen om onderwerping aan

mishandelingen te voorkomen.51 Onder het verbod op een onmenselijke behandeling, wordt

ook verstaan dat aan de levenslanggestrafte resocialisatie- en re-integratiemogelijkheden

46 A. van den Bosch, ‘Bied bij levenslang direct resocialisatieactiviteiten’, De Volkskrant, 31 augustus 2016. 47 F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, ‘Ons strafrecht. Sanctierecht’, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 101. 48 EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 113 (Vinter vs. The UK).

49 EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 111 (Vinter vs. The UK). 50 EHRM 1 februari 2011, appl. Nr. 36369/06 (Yilmaz vs. Turkey).

(18)

moeten worden geboden, om de veroordeelde op zijn terugkeer in de maatschappij voor te kunnen bereiden. Dit heeft te maken met de herbeoordeling die plaats dient te vinden, waarbij immers wordt gekeken naar de veranderingen aan de zijde van de veroordeelde. Hierover volgt in de volgende paragraaf meer.

Er moet aan de levenslanggestrafte resocialisatie- en re-integratieactiviteiten worden geboden. Volgens de overheid is er een verschil tussen resocialisatie en re-integratie. Resocialisatie betreft de activiteiten in detentie, zoals sporten en het volgen van cursussen. Re-integratie is gericht op terugkeer in de maatschappij. Voorbeelden van re-integratieactiviteiten zijn proefverlof of het leren omgaan met veranderingen in de maatschappij, zoals het omgaan met de nieuwste techniek.52 Volgens het EHRM zijn deze twee begrippen onlosmakelijk met

elkaar verbonden.53 Het EHRM stelt dat het herstel van de levenslanggestrafte afhangt van de

re-integratie in de maatschappij.54 De oorsprong van het resocialisatiebeginsel ligt in de

Beginselenwet Gevangeniswezen uit 1953.55 Het resocialisatiebeginsel is thans te vinden in

art. 2 lid 2 Penitentiaire Beginselenwet, waarin staat dat de tenuitvoerlegging van de straf zoveel mogelijk dienstbaar moet worden gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de gestrafte in de maatschappij. Hierbij moeten wel het karakter van de vrijheidsstraf worden gehandhaafd.56 Deze laatstgenoemde regeling heeft de Beginselenwet Gevangeniswezen

vervangen in 1998.

Geconcludeerd kan worden dat art. 3 EVRM het recht op vrijwaring van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling omvat. Verdragsstaten hebben een positieve verplichting om te voorkomen dat personen aan dergelijke behandelingen of bestraffingen worden onderworpen. Volgens het EHRM is een levenslange gevangenisstraf niet in strijd met art. 3 EVRM en mag dan ook worden opgelegd, zolang er maar perspectief op vrijlating wordt geboden. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in een de jure en de facto perspectief op vrijlating.

52 https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/levenslang-veroordeelde-mag-resocialiseren-maar-niet-re-integreren~bde344f1/

53 http://www.forumlevenslang.nl/nieuws/kort-geding-27-juli-staat-maakt-onderscheid-resocialisatie-en-re-integratie/

54 EHRM 26 april 2016, appl.nr. 10511/10, ECLI:CE:ECHR:2016:0426JUD001051110, par. 102 en 103 (Murray vs. The Netherlands).

55 Beginselenwet Gevangeniswezen, Stb. 1953, 237. 56 Penitentiaire Beginselenwet, Stb. 1998, 430.

(19)

3.2 Jurisprudentie artikel 3 EVRM betreffende levenslange gevangenisstraf

In de zaak Murray vs The Netherlands is er door het EHRM bepaald dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland in strijd is met art. 3 EVRM. Voorafgaand aan Murray zijn er meer belangrijke gerechtelijke uitspraken gewezen met betrekking tot de rechtmatigheid van de oplegging van levenslange gevangenisstraf. Deze uitspraken zijn ook van belang voor Nederland. Hierna volgt een overzicht met de belangrijkste uitspraken en rechtsregels die uit de rechtspraak kunnen worden afgeleid.

In 2008 heeft de het EHRM geoordeeld dat levenslange gevangenisstraf de jure en de facto te verkorten moet zijn. Volgens de EHRM was er op dat moment geen sprake van een schending van art. 3 EVRM, omdat de verkorting van de straf de facto wel mogelijk is. Indien zou blijken dat levenslange gevangenisstraffen nimmer worden verkort, zou dit zich mogelijk niet verdragen met art. 3 EVRM.57

Een belangrijke uitspraak afkomstig van het EHRM is Vinter vs. The UK. In deze uitspraak uit 2013 veroordeelde het EHRM het feit dat de gevangenisstraf alleen wegens zwaarwegende redenen voortijdig kan worden beëindigd. Voorbeelden van deze zwaarwegende redenen zijn terminaal zieke gedetineerden, ernstige lichamelijke gebreken, een minimaal recidiverisico of mogelijk voordeel voor de gedetineerde of diens familie bij vrijlating.58 Door enkel dergelijke

zwaarwegende redenen te hanteren als maatstaf, is er geen redelijke ‘prospect of release’, wat strijd oplevert met art. 3 EVRM.59 Indien een levenslanggestrafte bijvoorbeeld alleen

vervroegd kan vrijkomen omdat hij terminaal ziek is, is dit geen reëel perspectief op vrijheid.60 Ook vond er in het Verenigd Koninkrijk ten tijde van de uitspraak geen ‘automatic

review’ plaats. Het EHRM stelt dat er een vooruitzicht op invrijheidsstelling moet worden geboden en daarnaast moet er een regeling zijn, waardoor het gedrag en de persoonlijkheid van de veroordeelde kunnen worden getoetst.61 Indien iemand zonder uitzicht op vrijlating

wordt opgesloten, is dit is strijd met het verbod op een inhumane behandeling zoals genoemd in art. 3 EVRM. Volgens het EHRM luidt de toets als volgt: “A review allowing the domestic authorities to consider whether any changes in the life prisoner are so significant, and progress

57 EHRM 12 februari 2008, appl. Nr. 21906/04, ECLI:NL:XX:2008:BC8753 , par. 151 (Kafkaris vs. Cyprus). 58 EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 126 (Vinter vs. The UK).

59 EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 127 (Vinter vs. The UK). 60 EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 127 (Vinter vs. The UK). 61 EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 119 (Vinter vs. The UK).

(20)

towards rehabilitation has been made in the course of the sentence, meaning that continued detention can no longer be justified on penological grounds.”.62

De volgende vereisten zijn voortgevloeid uit Vinter vs. The UK:

1. Het moet mogelijk zijn om de levenslange straf te verkorten, zowel de jure als de facto indien er niet langer ‘legitieme penologische gronden’ bestaan om levenslang te blijven uitvoeren;

2. Er moet een periodieke toetsing plaatsvinden ten tijde van de detentie, waarbij wordt getoetst of voortzetting van de executie van de levenslange gevangenisstraf nog nodig is;

3. Het moet voor de levenslanggestrafte vanaf de strafoplegging duidelijk zijn aan welke eisen hij moet voldoen om voor strafverkorting of voorwaardelijke invrijheidsstelling aanmerking te komen.63

In 2016 heeft het EHRM zich opnieuw gebogen over een levenslange gevangenisstraf, in de zaak Murray vs. The Netherlands. In deze zaak werd een levenslange gevangenisstraf opgelegd aan een persoon met psychische problematiek, terwijl de benodigde psychiatrische hulp werd geweigerd. Doordat er aan de veroordeelde geen psychiatrische hulp werd geboden, werd het recidivegevaar niet kleiner. Verzoeken om gratie werden daarom afgewezen. Hoewel er in dit geval de jure de mogelijkheid bestond om de levenslange gevangenisstraf te verkorten, was hier de facto geen sprake van. Het EHRM concludeerde dat de levenslange gevangenisstraf niet te verkorten bleek, waardoor de Nederlandse Staat handelde in strijd met art. 3 EVRM.64

Naar aanleiding van voornoemde rechtspraak van het EHRM oordeelt ook de Hoge Raad dat een levenslange gevangenisstraf (ook als deze volledig wordt geëxecuteerd) niet strijdig is met art. 3 EVRM.65 Hierbij wordt zowel door het EHRM als door de Hoge Raad de

voorwaarde gesteld dat er ten tijde van de strafoplegging wel duidelijkheid moet bestaan over een reële mogelijkheid om na enige tijd een herbeoordeling te doen, welke ook daadwerkelijk kan leiden tot strafverkorting of een (voorwaardelijke) invrijheidsstelling.66 Het plaatsvinden

van een herbeoordeling hoeft niet per se te leiden tot strafverkorting en aan de herbeoordeling

62 EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 119 (Vinter vs. The UK). 63 T. Kodrzycki, ‘Het recht op hoop’, NTM/NJCM-bulletin 2017/17, p. 223.

64 EHRM 26 april 2016, appl.nr. 10511/10, ECLI:CE:ECHR:2016:0426JUD001051110, par. 127, (Murray vs.

The Netherlands).

65 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.6 jo EHRM 12 februari 2008, appl. Nr. 21906/04, ECLI:NL:XX:2008:BC8753 , par. 151(Kafkaris vs. Cyprus).

(21)

worden diverse eisen gesteld. Er moet worden gekeken naar mogelijke veranderingen van de levenslang veroordeelde en of hij vooruitgang heeft gemaakt in zijn resocialisatieproces, zodat voortzetting van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is. Daarbij moet het voor de levenslanggestrafte al tijdens de oplegging duidelijk zijn wat de criteria voor de herbeoordeling zijn, “zodat hij weet aan welke vereisten hij moet voldoen, indien hij voor verkorting of (voorwaardelijke) invrijheidsstelling in aanmerking wil komen.”.67 Tijdens de

herzieningsprocedure dient gekeken te worden naar de oorspronkelijke detentiedoelen en of deze nog langer worden gediend middels het voortzetten van gevangenschap van de levenslanggestrafte. Indien een gedetineerde levenslang is gestraft wegens de veiligheid van de maatschappij, is er geen sprake van strijdigheid met art. 3 EVRM indien hij wegens deze zelfde, onveranderde reden niet wordt vrijgelaten.68

Er bestaat voor de Europese lidstaten echter wel een zogeheten ‘margin of appreciation’ bij het toetsen van de levenslange straf, volgens het EHRM.69 In het arrest Hutchinson v. The UK

is opgenomen dat lidstaten mogen zelf bepalen hoe zij de herzieningsprocedure vormgeven en of er ambtshalve gratie wordt verleend via de rechter of via de minister.70 Hieraan stelt het

Hof wel een aantal eisen.71 Zo moet er uiterlijk 25 jaar na oplegging van de straf een

herziening plaatsvinden en na de eerste toets dienen er ook periodieke herzieningen te volgen. Lidstaten mogen zelf de termijnen van deze periodieke herzieningen bepalen.72 Zoals reeds

aangegeven, moet een veroordeelde ook weten aan welke eisen hij moet voldoen om via de herzieningsprocedure voor strafverkorting of (voorwaardelijke) invrijheidsstelling in aanmerking te komen.73 Hiertoe dienen lidstaten concrete richtlijnen op te stellen met

betrekking tot de criteria en gelegenheid voor de gevangene om te voldoen aan de voornoemde eisen.74

Geconcludeerd kan worden dat een levenslange gevangenisstraf mag worden opgelegd, zolang er de jure en de facto een perspectief op vrijlating of verkorting van de straf bestaat.

67 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.3, Oplegging en tenuitvoerlegging levenslange

gevangenisstraf (vervolg op HR NJ 2016/348): nieuwe regeling niet in strijd met art. 3 EVRM, RvdW 2018/135.

68 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.3 jo EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 111, 119 (Vinter vs. The UK).

69 EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 105, 120 (Vinter vs. The UK).

70 EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 122 (Vinter vs. The UK) jo EHRM 17 januari 2017, appl. Nr. 57592/08, par 67, 69 (Hutchinson vs. The UK).

71 EHRM 17 januari 2017, appl. Nr 57592/08, ‘Verbod op onmenselijke behandeling en bestraffing. Levenslange gevangenisstraf. Geen schending art. 3 EVRM’, NJB 2017/779, p. 993 en 994.

72 EHRM 9 juli 2013, appl. Nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, par. 120, 122 (Vinter vs. The UK). 73 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, Oplegging en tenuitvoerlegging levenslange

gevangenisstraf (vervolg op HR NJ 2016/348): nieuwe regeling niet in strijd met art. 3 EVRM, RvdW 2018/135.

(22)

Dit perspectief moet reeds geboden worden ten tijde van de oplegging van de straf, om strijdigheid met art. 3 EVRM te voorkomen. Het moet voor de veroordeelde reeds tijdens de oplegging duidelijk zijn aan welke voorwaarden hij moet voldoen om voor een herzieningsprocedure in aanmerking te komen.

3.3 Toepassing in Nederland

Zoals hiervoor genoemd, moet het voor de veroordeelde bij de strafoplegging al duidelijk zijn aan welke voorwaarden hij moet voldoen om voor een herzieningsprocedure in aanmerking te komen. Op grond van de hiervoor besproken Europese rechtspraak, dient er bij de tenuitvoerlegging van de straf namelijk rekening te worden gehouden met een eventuele terugkeer in de samenleving. Als verdragsstaat van Europa, werkt rechtspraak met betrekking tot het EVRM door in Nederland.75 Dit uitgangspunt is onder meer terug te vinden in de

Penitentiaire Beginselenwet. Deze wet is in 1998 in werking getreden en bevat regels betreffende (over)plaatsing en behandeling van gevangenen en het toezicht daarop.76

Tot 2009 bestond er in Nederland de Fokkens-regeling, waarmee werd getest of de oorspronkelijke strafdoelen tijdens de tenuitvoerlegging nog werden gediend. Deze regeling is afgeschaft omdat er niet genoeg recht zou worden gedaan aan de vergeldingsbehoefte van slachtoffers en de veiligheidswens van de samenleving als geheel. Tevens zou levenslanggestraften een voordeel toekomen ten opzichte van niet-levenslanggestraften, door het bestaan van de regeling.77

Naar aanleiding van de Europese rechtspraak, heeft de Hoge Raad op 5 juli 2016 besloten om een zaak aan te houden, omdat er een levenslange gevangenisstraf zou worden opgelegd. Zoals reeds besproken, werd er in het arrest Murray vs. The Netherlands bepaald dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd was met art. 3 EVRM. De reden van aanhouding van de zaak was dat er politieke besluitvorming werd verwacht. Deze wijziging vanuit de politiek zou er mogelijk voor kunnen zorgen dat oplegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer in strijd zou zijn met art. 3 EVRM.78 In juli 2016, werd er volgens

de Nederlandse wet- en regelgeving namelijk niet voorzien in een herbeoordelingsmogelijkheid, waardoor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf strijdig was met art. 3 EVRM.79 De mogelijkheden tot verkorting via de

75 Artikel 93 en 94 Grondwet

76 Artikel 2 Penitentiaire Beginselenwet 77 Besluit van 24 juli 2010, Stb. 2010, 312.

78 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.5. 79 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.4.

(23)

bestaande gratieprocedure (art. 2 Gratiewet) of door tussenkomst van de civiele rechter, voldeden op dat moment namelijk niet aan de eisen uit art. 3 EVRM. De zaak werd ruim een jaar aangehouden, zodat er vanuit de wetgever een wijziging zou kunnen komen. Door de zaak aan te houden, zou de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in stand kunnen blijven.80 De Hoge Raad oordeelde tevens dat er

ten behoeve van de herbeoordeling moet worden getoetst of er veranderingen aan de zijde van de levenslanggestrafte zijn, of dat er zodanige vooruitgang is geboekt betreffende diens resocialisatie, dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de opgelegde levenslange straf niet langer gerechtvaardigd is.81 Bij de herbeoordeling moet ook worden gelet op de redenen

van de eventuele vrijlating. Er mag niet tot vrijlating worden besloten enkel op basis van ‘compassionate grounds’, zoals een ernstige ziekte, een hoge leeftijd of een ander fysiek probleem.82 De Hoge Raad voegt hieraan toe dat de herbeoordeling niet verplicht door een

rechter moet worden gedaan, maar dat een beoordeling afkomstig van een rechter wel een waarborg vormt in overeenstemming met art. 3 EVRM.83

De Hoge Raad stelt: “Oplegging van een levenslange gevangenisstraf is niet in strijd met art. 3 EVRM, ook niet als die ten volle wordt geëxecuteerd. Oplegging mag echter niet, indien niet reeds ten tijde van oplegging duidelijk is dat een reële mogelijkheid tot herbeoordeling na een zekere periode bestaat.”.84

Ook geeft de Hoge Raad een aantal duidelijke voorwaarden, waaraan de herbeoordeling zal moeten voldoen. De voorwaarden zijn gebaseerd op de eerder besproken rechtspraak van het EHRM:

1. De vraag moet aan de orde komen of zich zodanige veranderingen hebben voorgedaan en zodanige vooruitgang is geboekt in resocialisatie dat voortzetting van tenuitvoerlegging niet langer is gerechtvaardigd;

2. Criteria mogen niet slechts gebaseerd zijn op vrijlating wegens humanitaire redenen; 3. Bij de herbeoordeling moeten ontwikkelingen worden betrokken met betrekking tot de

persoon en de geboden mogelijkheden van resocialisatie;

4. Ten tijde van oplegging moet duidelijk zijn welke objectieve criteria worden aangelegd bij de herbeoordeling;

5. Herbeoordeling moet plaatsvinden na uiterlijk dan 25 jaar;

80 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.5. 81 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.3. 82 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 2.5 83 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.3. 84 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.2.

(24)

6. Na die termijn moet periodiek de mogelijkheid tot herbeoordeling worden geboden; 7. Herbeoordeling hoeft niet door de rechter, maar die zou wel een belangrijke waarborg

vormen.”85

3.4 Tussenconclusie

Geconcludeerd kan worden dat de Hoge Raad in Nederland een aantal eisen stelt aan de herbeoordelingsprocedure. Er mag niet alleen vrijlating of verkorting van de straf volgen op basis van ‘compassionate grounds’ en voor de herbeoordeling dient te worden gekeken naar ontwikkelingen van de veroordeelde. Tijdens de oplegging van de straf moet het voor de veroordeelde duidelijk zijn welke criteria toepasselijk zijn bij de herbeoordelingsprocedure en deze procedure vindt uiterlijk 25 jaar na strafoplegging plaats. Herbeoordeling moet periodiek mogelijk zijn en dient met procedurele waarborgen te worden omkleed. Hierbij is de rol van de rechter prominent. Tot slot moeten er mogelijkheden tot resocialisatie worden geboden, ter voorbereiding op een eventuele terugkeer in de samenleving.

(25)

Hoofdstuk 4 – Het Besluit Adviescollege levenslanggestraften

In dit hoofdstuk zal het Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 november 2016, houdende de instelling van een Adviescollege levenslanggestraften (Besluit Adviescollege levenslanggestraften) worden besproken (hierna: het Besluit).

4.1 Oorsprong

Op 2 juni 2016 heeft de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid een brief gezonden naar de Tweede Kamer, met daarin een uiteenzetting van voorgenomen wijzigingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Op 5 juli 2016 oordeelde de Hoge Raad dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf in Nederland toentertijd in strijd was met het EVRM.86 Met deze uitspraak van de Hoge Raad, volgde de Nederlandse

rechter de opinie van het EHRM inzake Murray v. The Netherlands. Naar aanleiding van deze uitspraak van de Hoge Raad is op 1 maart 2017 het Besluit Adviescollege levenslanggestraften in werking getreden. Voorts is het Besluit op 1 juni 2017 aangevuld. Het Besluit is opgesteld naar aanleiding van een voorstel met eenzelfde strekking, afkomstig van de Minister van Justitie en Veiligheid. Het Besluit ziet op een regeling omtrent het uitbrengen

van adviezen over

re-integratie van levenslanggestraften, mede met het oog op de mogelijkheid tot het verlenen van gratie.87

Naar aanleiding van het Besluit zijn ook de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden en de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, aangepast in verband met de mogelijkheid tot re-integratie voor levenslanggestraften.88

4.2 Het Besluit

Voor een volledige weergave van het besluit verwijs ik naar bijlage 1 en 2. In deze paragraaf zullen de opvallendste punten uit het besluit worden besproken.

Het Adviescollege bestaat uit twee juristen, een psychiater, een psycholoog en een lid uit de wetenschap dat bij voorkeur specifieke expertise heeft op het gebied van de positie en de

86 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325.

87 19 december 2017, nr. 15/00402(Mrs. J. de Hullu, A.J.A. van Dorst,Y. Buruma, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers) (Na aanvullende conclusie vanA-G mr. A.J. Machielse, strekkende tot verwerping van het tiende middel: adv. Mr. J. Boksem, Leeuwarden) ECLI:NL:HR:2017:3185, ‘Toelaatbaarheid oplegging en uitvoering levenslange gevangenisstraf in het licht van recent tot stand gebrachte regelgeving.’, NJB 2018/168, afl. 3, p. 211.

88 Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, Stcrt. 2017, 13163 en 48627 en Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, Stcrt. 2017, 48627.

(26)

belangen van slachtoffers en nabestaanden. Buiten de expertise op het vakgebied, hebben alle leden expertise met betrekking tot de strafpraktijk en tenuitvoerlegging van straffen.89 Het

college brengt 25 jaar na ingang van de detentie advies uit aan de Minister van Justitie en Veiligheid en rapporteert over de wenselijkheid en voortgang van resocialisatie en re-integratieactiviteiten van de gedetineerde.90

Het advies van het Adviescollege zal gebaseerd worden op het recidiverisico, het delictgevaar van de gedetineerde in kwestie, het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte en ‘de impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding’.91 Het

college brengt minimaal één beoordeling uit en bepaalt zelf de termijn van een vervolgadvies.92 Het Adviescollege kan herhaaldelijk vervolgadviezen uitbrengen.93

Wanneer het college een negatief advies uitbrengt, is de minister verplicht om dit advies op te volgen. Indien het college een positief advies uitbrengt, mag de minister hiervan echter gemotiveerd afwijken.94 Een levenslanggestrafte kan tegen de beslissing opkomen door bij de

civiele rechter een procedure te starten. Voor adviezen van het college wordt gerekend op minimaal 25 jaar vanaf de detentie, maar voor het besluit van de minister wordt gerekend op maximaal 25 jaar vanaf de levenslange strafoplegging. Het moment van detentie en de daadwerkelijke strafoplegging kunnen verschillen.95 Uiterlijk 2 jaar na het uitbrengen van het

advies (dat dus 25 jaar na aanvang van de detentie wordt uitgebracht), wordt de mogelijkheid tot gratieverlening beoordeeld.96

Wanneer het college een positief advies uitbrengt over de re-integratie en de minister dit advies volgt, worden de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, alsmede de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting betrokken. Er wordt alsdan een re-integratieplan opgesteld, waarin de re-integratieactiviteiten worden opgenomen. Ook wordt aandacht besteed aan het regelen van zaken als identiteitsbewijzen, onderdak en inkomen.97

De rol van de minister met betrekking het Besluit is prominent te noemen. Zo benoemt de minister de leden van het college, maar kan hij deze ook zelf weer ontslaan wegens

89 Artikel 2, lid 1 Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, Stcrt. 2017, 32577. 90 Artikel 4, lid 1 Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, Stcrt. 2017, 32577. 91 Artikel 4, lid 4 Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, Stcrt. 2017, 32577. 92 Artikel 4, lid 6 Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, Stcrt. 2017, 32577. 93 Artikel 4, lid 6 Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, Stcrt. 2017, 32577. 94 Artikel 7, Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, Stcrt. 2017, 32577.

95 Artikel 4, lid 2 jo 4 lid 3 Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, Stcrt. 2017, 32577.

96 Artikel 4, lid 3 Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, Stcrt. 2017, 32577 jo art. 19 Gratiewet 97 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, NJB 2018/168, afl. 3, p. 213, par. 3.4.

(27)

ongeschiktheid, onbekwaamheid of andere zwaarwegende gronden.98 Het Adviescollege stelt

zelf een reglement op, waarin zij hun werkwijze en privacy protocol vastleggen. De minister keurt dit reglement goed. In het Besluit staat expliciet opgenomen dat de minister geen aanwijzingen mag geven over de methodiek die het college hanteert en tevens niet over de oordeelsvorming en advisering van het college.99 Naast de minister, wordt ook aan de

slachtoffers en nabestaanden een grote rol toebedeeld. Voordat het college een advies uitbrengt, worden slachtoffers en nabestaanden gehoord door het Adviescollege.100 Daarnaast

wordt, zoals hiervoor reeds benoemd, ook een lid benoemd met expertise op het gebied van slachtoffers en nabestaanden.

4.3 Verhouding Besluit en Gratiewet

De adviezen die worden uitgebracht door het Adviescollege worden gebruikt ter beoordeling van het verzoek tot gratie. Naast het advies dat wordt uitgebracht door het Adviescollege, zullen ook de rechter en het OM zich buigen over het gratieverzoek. Zij zullen ook een advies uitbrengen.101 Op basis van de Gratiewet kan uiteindelijk gratie worden verleend door de

koning. Hierna wordt kort uiteengezet hoe het Besluit en de Gratiewet zich tot elkaar verhouden. Het Besluit is een opstap naar gratie, wat geregeld is in de Gratiewet. De Gratiewet is een wettelijke regeling die van toepassing is op de indiening en behandeling van gratieverzoeken.102 Op basis van de Gratiewet kan een gratieverzoek worden ingediend door

een veroordeelde, diens raadsman, de reclassering of derden met toestemming van de veroordeelde. De sleutel is dus dat gratie moet worden aangevraagd. Op basis van het Besluit wordt daarentegen sowieso 25 jaar na de strafoplegging getoetst of iemand voor strafverkorting of voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking komt. Naar aanleiding van het advies van het Adviescollege dat wordt uitgebracht op basis van het Besluit, adviseert de minister van Justitie en Veiligheid de koning omtrent het verlenen van gratie. De minister moet hierbij ook advies inwinnen bij de rechter die de levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd.103 De Gratiewet blijft nog steeds van toepassing. Het Besluit biedt handvaten om in

de gratieprocedure te geraken. Middels het Besluit tracht de minister de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf te omkleden met waarborgen in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM, zodat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf niet

98 Artikel 3, lid 2 Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, Stcrt. 2017, 32577. 99 Artikel 10, lid 1 Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, Stcrt. 2017, 32577. 100 Artikel 4, lid 5 Besluit Adviescollege Levenslanggestraften, Stcrt. 2017, 32577. 101 Artikel 4 en 5 Gratiewet

102 Gratiewet, Stb. 1987, 598 en Kamerstukken II, 1986-1987, 19075, r. 6. 103 https://www.justis.nl/producten/gratie/veelgestelde-vragen/index.aspx

(28)

langer strijdig is met art. 3 EVRM.104 Naast het advies afkomstig van het college, kan een

gedetineerde ook zelf verzoeken om gratie. Hoewel er de jure wordt voorzien in een herbeoordelingsmechanisme, heeft toenmalig staatssecretaris Dijkhoff kenbaar gemaakt dat het (beleids-)uitgangspunt, ondanks het herbeoordelingsmechanisme, nog steeds ‘levenslang is levenslang’ is.105

4.4 Het Besluit in verhouding tot TBS

In paragraaf 4.2 is aangegeven dat het Adviescollege op basis van het Besluit een advies uitbrengt over de resocialisatie- en re-integratieactiviteiten. Tijdens de tenuitvoerlegging van de straf kan een levenslanggestrafte, indien het advies daartoe aanleiding geeft, zich voorbereiden op terugkeer in de maatschappij. Op basis van art. 3 EVRM moet het reeds tijdens de strafoplegging duidelijk zijn dat er na verloop van tijd een reële mogelijkheid tot herbeoordeling bestaat. Deze herbeoordeling kan leiden tot strafverkorting of voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het uitgangspunt in de Nederlandse rechtspraak is dat de levenslange gevangenisstraf niet met TBS kan worden gecombineerd.106 Als er echter een reële

mogelijkheid tot verkorting/invrijheidsstelling is, waarom zou de levenslanggestrafte dan niet met behulp van TBS op die eventuele invrijheidsstelling kunnen worden voorbereid?

TBS met dwangverpleging is een maatregel die naast een tijdelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd aan mensen die lijden aan een psychiatrische ziekte of stoornis.107 Deze

psychische problematiek beïnvloedt het gedrag, waardoor de dader niet geheel verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden. TBS wordt opgelegd om de stoornis te behandelen en recidive te voorkomen.108 Via TBS wordt er voorzien in een behandeling

voor de psychische problematiek van de dader. Levenslange gevangenisstraf is bedoeld om iemand uit de maatschappij te weren, terwijl TBS is gericht op terugkeer.

Zoals besproken in paragraaf 2.2, kan er gratie worden verleend aan een levenslanggestrafte. Ten gevolge van het Besluit dient er voorafgaand aan het besluit op het gratieverzoek, een advies te worden uitgebracht over de resocialisatie- en re-integratieactiviteiten. Dit advies wordt na 25 jaar uitgebracht en daarna kan worden besloten of gratie wordt verleend. Resocialisatie- en re-integratieactiviteiten hebben in beginsel niet dezelfde strekking als TBS,

104 Kamerstukken II, 2015-2016, 29279, nr. 325 p. 2.

105 D. Mebius en V. Sondermeijer, ‘Dijkhoff komt met plan om levenslang gestraften perspectief te bieden’, De

Volkskrant, 1 april 2016.

106 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 2.6 jo HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, r.o. 15.27.

107 Art. 37a Sr

(29)

aangezien TBS is gericht op de psychische problematiek van de gedetineerde.109 Resocialisatie

en re-integratie zijn voorwaarden voor de gratieverlening. Ook als deze activiteiten zijn aangeboden hoeft er geen gratie te worden verleend indien er onvoldoende veranderingen bij de veroordeelde zijn opgetreden. TBS is juist een maatregel die is gericht op terugkeer in de maatschappij en kan enkel in combinatie met een tijdelijke gevangenisstraf worden opgelegd.110 Aangezien een levenslange gevangenisstraf de veroordeelde uit de samenleving

weert, is een behandeling gericht op de terugkeer (TBS) niet aan de orde. Ondanks het bestaan van een herbeoordelingsmogelijkheid, blijft het uitgangspunt dat de levenslange gevangenisstraf ook daadwerkelijk levenslang is.111 De grondslagen van deze sancties zijn

verschillend. De levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd ter vergelding en vereffening van de schade die is ontstaan ten gevolge van het ernstige delict. TBS wordt opgelegd ter beveiliging van de samenleving.112

Als het gepleegde delict zodanig ernstig is dat alleen oplegging van levenslang gepast is, dan moet de rechter deze keuze extra motiveren als iemand verminderd toerekeningsvatbaar is en daardoor eigenlijk in aanmerking komt voor TBS.113 TBS wordt opgelegd in het kader van de

strafzaak en kan niet na 25 jaar alsnog worden opgelegd. Als een levenslanggestrafte na 25 jaar nog een psychische stoornis blijkt te hebben, dan kan behandeling van de stoornis worden opgelost via een civiel traject.114 Overigens is het dan nog maar de vraag of diegene überhaupt

voor gratie in aanmerking komt, gelet op de resocialisatie en re-integratie van deze persoon. De maatregel TBS kan overigens indien nodig telkens verlengd worden, waardoor de veroordeelde uiteindelijk alsnog levenslang in detentie zit.115

4.5 Tussenconclusie

Naar aanleiding van het arrest Murray v. The Netherlands, heeft de Hoge Raad op 5 juli 2016 geoordeeld dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf in Nederland toentertijd in strijd was met het EVRM. Naar aanleiding hiervan is het Besluit Adviescollege levenslanggestraften opgesteld, welke op 1 maart 2017 in werking is getreden. Het Besluit ziet op een regeling omtrent het uitbrengen van adviezen over re-integratie van levenslanggestraften, mede met het oog op de mogelijkheid tot het verlenen van gratie.

109 https://www.om.nl/onderwerpen/tbs/

110 HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, r.o. 15.27.

111 D. Mebius en V. Sondermeijer, ‘Dijkhoff komt met plan om levenslang gestraften perspectief te bieden’, De

Volkskrant, 1 april 2016.

112 P.M. Schuyt, ‘Levenslang en TBS. Een LAT-relatie’, Sancties, 2006, afl. 3, p. 143 – 148. 113 P.M. Schuyt, ‘Levenslang en TBS. Een LAT-relatie’, Sancties, 2006, afl. 3, p. 143 – 148. 114 Art. 15, lid 5 Penitentiaire Beginselenwet jo art. 1 sub h Wet BOPZ.

(30)

Op grond van het Besluit is er een Adviescollege opgericht, welke zich bezighoudt met het uitbrengen van een advies in het kader van de herbeoordelingsprocedure van een levenslanggestrafte. Het Adviescollege rapporteert aan de Minister van Justitie en Veiligheid omtrent de wenselijkheid en voortgang van resocialisatie en re-integratieactiviteiten voor de gedetineerde. Uiterlijk 25 jaar na aanvang van de detentie zal het Adviescollege een advies uitbrengen, waarbij zij letten op het recidiverisico, het delictgevaar van de gedetineerde in kwestie, het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte en ‘de impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding’. Uiterlijk twee jaar hierna zal de Minister een besluit nemen over de wenselijkheid van het aanbieden van resocialisatie-en re-integratieactiviteitresocialisatie-en aan de levresocialisatie-enslanggestrafte, waarbij hij de oorspronkelijke doelresocialisatie-en van de strafoplegging in acht zal nemen. Het Besluit biedt handvaten om in de gratieprocedure te geraken, zoals beschreven in de Gratiewet.

Als er zicht is op strafverkorting of voorwaardelijke invrijheidsstelling kan er in het kader van de voorbereiding op terugkeer in de samenleving, niet worden gekozen voor TBS wanneer er een levenslange gevangenisstraf is opgelegd. TBS wordt in beginsel opgelegd wanneer er sprake is van een psychische stoornis. De levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd ter vergelding en vereffening van de schade die is ontstaan ten gevolge van het ernstige delict. TBS wordt opgelegd ter beveiliging van de samenleving.

In het volgende hoofdstuk zal het Besluit Adviescollege levenslanggestraften in het licht van art. 3 EVRM worden besproken.

(31)

Hoofdstuk 5 – Het Besluit in het licht van artikel 3 EVRM

In dit hoofdstuk zal het Besluit Adviescollege levenslanggestraften worden getoetst in het licht van art. 3 EVRM. Er worden diverse kritiekpunten besproken met betrekking tot het Besluit. Aan de hand van de in dit hoofdstuk besproken punten, zal worden getoetst of het Besluit inderdaad voldoet aan de eisen uit art. 3 EVRM, zoals gesteld door de Hoge Raad op 19 december 2017.

5.1 Het oordeel van de Hoge Raad

Zoals reeds besproken heeft de Hoge Raad op 5 juli 2016 besloten om een zaak aan te houden, in afwachting van een verwachte wijziging in de Nederlandse wet- en regelgeving. A-G Machielse gaat in zijn Aanvullende Conclusie in op de vraag in hoeverre de huidige regeling met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in overeenstemming is met art. 3 EVRM. In deze conclusie toetst hij het Besluit Adviescollege levenslanggestraften, het besluit waardoor de oplegging van levenslange gevangenisstraf thans mogelijk wel gerechtvaardigd en in overeenstemming met Europese wetgeving zou zijn. Zijn conclusie luidt als volgt: “Het Besluit Adviescollege levenslanggestraften roept mijns inziens een herbeoordelingsmechanisme in het leven dat de toetsing aan de eisen van art. 3 EVRM kan doorstaan.”.116 Op 17 december 2017 heeft de Hoge Raad uiteindelijk uitspraak

gedaan over deze kwestie. De Hoge Raad heeft besloten dat het Gerechtshof de verdachte inderdaad tot levenslang kon veroordelen, zonder dat de strafoplegging strijd zou opleveren met art. 3 EVRM.

Door onder andere het Besluit Adviescollege levenslanggestraften en de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, samen met mogelijkheden tot beoordeling van de burgerlijke én penitentiaire rechter tijdens de tenuitvoerlegging, wordt er voorzien in een herbeoordelingsstelsel. Door het herbeoordelingsmechanisme kan een levenslanggestrafte in aanmerking komen voor strafverkorting of invrijheidsstelling.117 Via dit (vernieuwde) stelsel,

kan een levenslange gevangenisstraf zowel de jure als waarschijnlijk de facto (in theorie en in werkelijkheid) worden verkort, waardoor oplegging ervan niet strijdig is met art. 3 EVRM.118

116 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, Aanvullende conclusie vanA-G mr. A.J. Machielse, strekkende tot verwerping van het tiende middel.

117 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.6. 118 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.6.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

www.inbo.be Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de

To model a database one may define a channel that is connected to a processor both as input channel and output channel, and that contains always exactly one

Zo zijn de milieukarakteristieken niet meer opgenomen, is de structuur van de tabellen gewijzigd en definiëren we een grenswaarde tussen gunstige en ongunstie staat

De koppeling met elektronisch toezicht vormt vo or gedetineerden een drempel: als hen de keuze zou worden gelaten tussen een inrichting met zeer beperkte beveiliging of PP met ET

Deze resultaten zijn op 19 oktober 2000 besproken tijdens een rondetafelconferentie met vertegen- woordigers afkomstig van het ministerie van Justitie, penitentiaire

c) Based mainly on expert opinion with very limited data a) Complete survey or a statistically robust estimate a) Complete survey or a statistically robust estimate.. If

De regeling bepaalt niet expliciet wie de raad aan dient..

Het locatieplan is in deze vorm niet geschikt voor besluitvorming.. In onze analyse hebben wij onderbouwd dat het document op tientallen