• No results found

Het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en suïcidaal gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en suïcidaal gedrag"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Verband tussen Slachtofferschap van Kindermishandeling en Suïcidaal Gedrag

Lotte Boukens

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen

Studentnummer: 10773142

Begeleider: drs. Mark Assink

Januari 2017

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Slachtofferschap van seksuele kindermishandeling 7

Slachtofferschap van fysieke kindermishandeling 12

Conclusie en discussie 16

(3)

Abstract

Suïcide is een volksgezondheidsprobleem. Suïcidaal gedrag gaat over het hebben van

gedachtes over de zelf geïnitieerde dood, het communiceren over de zelf geïnitieerde dood en de wens om dood te gaan. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er een positief verband is tussen slachtofferschap van kindermishandeling en suïcidaal gedrag, maar niet elk onderzoek laat een even sterk verband zien. Het doel van dit literatuuroverzicht is om de resultaten van deze onderzoeken te integreren om meer inzicht te krijgen in de sterkte van dit verband. In dit overzicht worden twee vormen van kindermishandeling onderzocht, namelijk seksuele en fysieke kindermishandeling. Uit de resultaten is gebleken dat er een positief verband is tussen slachtofferschap van beide soorten kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Toch is er geen eenduidigheid over de sterkte van het verband, wel is dit verband in de meeste gevallen zwak.

Keywords: fysieke kindermishandeling, seksuele kindermishandeling, suïcide, suïcidale gedachten, suïcidale pogingen

(4)

Het Verband tussen Slachtofferschap van Kindermishandeling en suïcidaal Gedrag

Suïcide is een volksgezondheidsprobleem. Suïcide is lastig te definiëren. Het gaat over het hebben van gedachtes over de zelf geïnitieerde dood, het communiceren over de zelf geïnitieerde dood en de wens om dood te gaan (Bronisch, 2015). Bij een poging tot suïcide brengt een individu zichzelf schade toe met de intentie om dood te gaan. Hierbij kan er sprake zijn van een suïcidale poging met of zonder dodelijke afloop (Silverman, Berman, Sanddal, O’Carroll, & Joiner, 2007). Suïcide en een poging tot suïcide worden samen gedefinieerd als suïcidaal gedrag (Bronisch, 2015). Jaarlijks sterven er wereldwijd één miljoen mensen ten gevolge van suïcidaal gedrag. Er wordt geschat dat er jaarlijks 20 keer zo veel pogingen tot suïcide zijn (Värnik, 2012). Ondanks de grote omvang van suïcidaal gedrag zijn er maar weinig interventies die succesvol het suïcidale gedrag kunnen verminderen (Van Orden et al., 2010). Dit komt doordat suïcide zich moeilijk laat onderzoeken. Ten eerste zijn er grote steekproeven nodig voor onderzoek omdat suïcide in verhouding tot de grootte van de samenleving weinig voorkomt (Mościcki, 2001). Ten tweede zijn individuen die suïcidaal gedrag vertonen niet makkelijk te bereiken. Dit komt doordat deze individuen bijvoorbeeld voor hun eigen veiligheid in een instelling zitten of omdat zij niet in staat zijn om over hun probleem te praten (Rudd, Joiner, & Rajab, 2003). Ten derde kunnen de individuen niet meer worden onderworpen aan een psychologische test wanneer zij zijn overleden door suïcide. Dit zorgt voor minder methodes waarmee onderzoekers kunnen werken (Van Orden et al., 2010).

Ondanks de moeilijkheden rondom onderzoek naar suïcidaal gedrag beschreef Thomas Joiner, hoogleraar psychologie aan de universiteit van New York, in 2009 voor het eerst een bruikbaar verklaringsmodel voor suïcidaal gedrag. Hij introduceerde de interpersoonlijke theorie van suïcide. Joiner beweert in zijn theorie dat een individu aan drie voorwaarden moet voldoen voordat hij of zij in staat is om een poging tot suïcide te doen (Van Orden et al., 2010). De eerste voorwaarde is een gebrek aan verbondenheid. Een individu voelt zich sociaal

(5)

geïsoleerd en niet verbonden met anderen. De tweede voorwaarde is dat een individu zich een last voelt voor zijn medemens. Dit gevoel komt voort uit zelfhaat en de gedachte dat zijn of haar dood meer waard is voor zijn medemens dan zijn of haar leven. De derde voorwaarde betreft het in staat zijn om suïcidaal gedrag te vertonen. Hiervoor is een verminderde angst voor de dood en een hoge tolerantie voor psychische pijn nodig (Van Orden et al., 2010).

Onderzoek toont aan dat slachtofferschap van kindermishandeling een risicofactor is voor suïcidaal gedrag (Brezo et al., 2008; Enns et al., 2006; Fergusson, Boden, & Horwood, 2008). Kindermishandeling wordt door Van de Putte, Lukkassen, Russel, en Teeuw (2013) gedefinieerd als “elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel”. In dit literatuuroverzicht wordt met

kindermishandeling het slachtofferschap bedoeld, daderschap wordt buiten beschouwing gelaten. Slachtofferschap van kindermishandeling zou volgens de theorie van Joiner de ontwikkeling van suïcidaal gedrag kunnen bevorderen. Uit het onderzoek van Elliott, Cunningham, Linder, Colangelo en Gross (2005) blijkt namelijk dat fysiek mishandelde kinderen meer geïsoleerd zijn van hun vrienden en school dan niet-mishandelde kinderen. Hiermee wordt aan de eerste voorwaarde voldaan. Ook blijkt dat er gevoelens van schaamte ontstaan bij kinderen die seksueel zijn mishandeld. Deze schaamte kan er weer voor zorgen dat een individu zich een last voelt voor zijn medemens en hiermee wordt ook aan de tweede voorwaarde voldaan (Lacelle, Hébert, Lavoie, Vitaro, & Tremblay, 2012). Ook de derde voorwaarde wordt vervuld doordat mishandelde kinderen bloot gesteld worden aan angst en (psychische) pijn. Van Orden et al. (2010) beweren dat het overwinnen van angst en pijn gemakkelijker gaat wanneer een individu hier al eerder aan is blootgesteld.

(6)

In bestaande literatuur over het verband tussen slachtofferschap van

kindermishandeling en suïcidaal gedrag wordt slechts gering onderscheid gemaakt in verschillende soorten kindermishandeling. Dit terwijl de soorten kindermishandeling wel degelijk van elkaar verschillen in de gevolgen die ze met zich mee brengen (Van de Putte et al., 2013). Het is daarom van belang dat de verschillende soorten kindermishandeling onderling van elkaar worden onderzocht. Kindermishandeling wordt veelal ingedeeld in fysieke kindermishandeling, psychische kindermishandeling, seksuele kindermishandeling en verwaarlozing (Van de Putte et al., 2013). In dit onderzoek zal enkel worden ingegaan op fysieke en seksuele kindermishandeling, omdat er nog gebrekkig onderzoek gedaan is naar psychologische kindermishandeling en verwaarlozing. Dit komt doordat psychologische mishandeling moeilijk te definiëren is. Het is erg subjectief. Daarentegen komt verwaarlozing vaak voor met andere problemen waardoor het moeilijk te achterhalen is of de verwaarlozing op zich wel de oorzaak is van suïcidaal gedrag (Miller, Esposito-Smythers, Weismoore, & Renshaw, 2013).

Seksuele kindermishandeling bestaat uit seksueel contact of ongepaste seksuele gedragingen tussen een volwassen persoon en een kind waarbij een kind niet de mogelijkheid heeft vrijwillig toe te stemmen (Finkelhor, 2011). Het diagnosticeren van slachtofferschap van seksuele kindermishandeling is moeilijk. Kinderen melden de vorm van misbruik vaak niet door schaamte en/of angst en lichamelijke schade ontbreekt in veel gevallen. Toch wordt er geschat dat één procent van de kinderen wordt blootgesteld aan seksuele

kindermishandeling (Modelli, Galvão, & Pratesi, 2012). Verschillende soorten psychopathologie, zoals persoonlijkheids-, angst-, eet-, slaapstoornissen en

stemmingswisselingen, worden gezien als het gevolg ervan. Ook suïcidaal gedrag wordt gezien als een gevolg in de bestaande literatuur (Corona, Jannini, & Maggi, 2014).

(7)

Fysieke kindermishandeling bestaat uit lichamelijk geweld toegebracht door een volwassen persoon. Dit geweld moet (de potentie hebben om) schade toe (te) brengen aan het lichaam van het kind (Malinosky-Rummell & Hansen, 1993). Fysieke kindermishandeling komt veel voor en heeft veel negatieve gevolgen. Zo zijn problemen in interpersoonlijke relaties, lage zelfredzaamheid en hopeloosheid enkele korte termijn effecten. Op lange termijn kunnen individuen last krijgen van persoonlijkheidsstoornissen, psychotische symptomen en externaliserend probleemgedrag (Swogger, You, Cashman-Brown, & Conner, 2011). Ook blijkt uit eerder onderzoek dat deze specifieke vorm van kindermishandeling een risicofactor is voor suïcidaal gedrag (Waldrop et al., 2007).

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er een positief verband is tussen

slachtofferschap van kindermishandeling en suïcidaal gedrag, maar niet elk onderzoek laat een even sterk verband zien. Zo zijn er onderzoeken die een zwak positief verband laten zien (Brezo et al., 2008; Fergusson et al., 2008), onderzoeken die een middelmatig verband laten zien (Afifi et al., 2008; Dube et al., 2001), onderzoeken die een sterk verband laten zien (Duke, Pettingell, McMorris, & Borowsky, 2010; Cutajar et al., 2010), maar ook onderzoeken die geen significant verband laten zien (Enns et al., 2006; Thompson et al., 2012). Het doel van dit literatuuroverzicht is om de resultaten van deze onderzoeken te integreren om meer inzicht te krijgen in de sterkte van dit positieve verband. Hierbij worden twee vormen van kindermishandeling bekeken, namelijk seksuele kindermishandeling en fysieke

kindermishandeling. In de eerste paragraaf zal worden ingegaan op slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en in de tweede paragraaf zal worden ingegaan op

slachtofferschap van fysieke kindermishandeling.

(8)

Het verband tussen slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en suïcidaal gedrag is veelvuldig onderzocht. In deze paragraaf zullen verschillende onderzoeken worden besproken. Bij suïcidaal gedrag is veelal onderscheid gemaakt tussen suïcidale gedachten, schade toebrengen aan het eigen lichaam, suïcidale pogingen en voltooide suïcides. Deze verbanden zullen dan ook los van elkaar worden besproken. Eerst zullen de zwakke en middelgrote positieve verbanden worden besproken, vervolgens de sterke verbanden en tot slot de verbanden die niet significant bleken.

Fergusson et al. (2008) hebben onderzoek gedaan naar het verband tussen

slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Zij keken zowel naar suïcidale gedachtes als naar suïcidale pogingen. In beide gevallen vonden zij een zwak positief verband. Deze verbanden werden kleiner maar bleven significant wanneer er werd gecontroleerd voor factoren als slachtofferschap van fysieke kindermishandeling,

opleidingsniveau van de ouders, ouderlijke gehechtheid, drugsgebruik van ouders, IQ en gender. Naast het hoofdeffect onderzochten Fergusson et al. (2008) ook het effect van de ernst van de seksuele kindermishandeling. Zij hadden de mate van ernst verdeeld in vier gradaties. Namelijk geen mishandeling, mishandeling waarbij geen lichamelijk contact is, mishandeling met lichamelijk contact en mishandeling waarbij penetratie plaats vindt. Bij suïcidale

gedachtes werd het verband sterker naar mate de ernst toeneemt. Bij suïcidale pogingen was dit niet het geval.

Mossige, Huang, Straiton en Roen (2014) onderzochten jongeren uit dezelfde

leeftijdscategorie als de jongeren die Fergusson et al. (2008) onderzochten, namelijk jongeren van 18 en 19 jaar oud die in het laatste jaar van hun middelbare school zaten. Uit hun

onderzoek blijkt dat slachtofferschap van seksuele kindermishandeling, ongeacht de leeftijd waarop de mishandeling plaatsvond, zorgt voor een verhoogd risico op het toebrengen van schade aan het eigen lichaam en suïcidale gedachten. Wel beweren zij dat hoe eerder de

(9)

seksuele mishandeling plaats vindt, hoe groter het risico op suïcidaal gedrag. Het significante verband tussen slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en het toebrengen van schade aan het eigen lichaam is positief maar zwak. Daarentegen is het verband tussen slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en suïcidale gedachten niet significant gebleken. Er zijn enkele opmerkelijke verschillen tussen de groep individuen die geen suïcidaal gedrag vertoont en de groep die dit wel doet. Zo bestaat de groep die suïcidaal gedrag vertoont uit significant meer vrouwen, heeft deze groep significant meer psychische problemen en heeft het gezin van deze groep een significant lagere sociaal economische status. Het hoge aantal vrouwen in de groep individuen die suïcidaal gedrag vertonen kan worden verklaard door het feit dat vrouwen meer praten over suïcidale problemen. Mannen zijn geneigd zich te gedragen als de sterkere sekse en uiten zich minder snel over suïcidale problemen (Koweszko et al., 2016). Desalniettemin bleef het verband significant wanneer werd gecontroleerd voor sekse, psychische gezondheid en sociaal economische status.

Voorgaande onderzoeken maakten gebruik van retrospectief onderzoek. Brezo et al. (2008) hebben echter gekozen voor prospectief onderzoek. Toch wijzen ook de resultaten van dit onderzoek op een positief verband tussen slachtofferschap van seksuele

kindermishandeling en het doen van een poging tot suïcide. Dit verband is zwak en was weer sterker voor vrouwen dan voor mannen. Hierbij werd gevonden dat dit verband wordt

beïnvloed door de identiteit van de dader. Wanneer de dader een intiem familielid is, zoals een vader, stiefvader of broer, was een sterker verband waarneembaar dan wanneer de dader een indirect familielid of onbekende was. Dit verklaren Brezo et al. (2008) door aan te geven dat wanneer de dader een familielid is, het gezin vaak meerdere problemen heeft, zoals een lage sociaal economische status, werkeloosheid en een klein netwerk. Deze opeenstapeling van problemen zou kunnen zorgen voor een vergrote kans op suïcidaal gedrag. Daarbij heeft

(10)

een kind na zo’n traumatische gebeurtenis geen veilige basis meer, waardoor de ontwikkeling stagneert en problemen zich makkelijker voordoen.

Waar Fergusson et al. (2008), Mossige et al. (2014) en Brezo et al. (2008) individuen onderzochten in de leeftijdscategorie 16 tot 25 jaar, onderzochten Andover, Zlotnick en Miller (2007) juist volwassenen met een gemiddelde leeftijd van 38 jaar oud. Andover et al. (2007) keken specifiek naar suïcidale pogingen. Uit hun onderzoek bleek dat er een middelmatig positief verband is tussen de constructen. Dit verband bleef van significante waarde nadat het was gecontroleerd voor depressieve klachten van de deelnemers. De sterkte van dit verband is niet in lijn met de voorgaand besproken onderzoeken. Dit verklaren Andover et al. (2007) door het feit dat er niet is gecontroleerd voor borderline symptomen. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat borderline symptomen als mediator fungeren in het verband tussen slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en suïcidaal gedrag (Andover, Pepper, Ryabchenko, Orrico, & Gibb, 2005). Dit zou het verband tussen slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en suïcidaal gedrag kunnen versterken.

In de eerder besproken onderzoeken werd slachtofferschap van seksuele

kindermishandeling gemeten aan de hand van zelfrapportage. Bij deze zelfrapportage kan er sprake zijn geweest van zo gehete ‘recall bias’. Bij recall bias wordt er een beroep gedaan op de herinnering aan, in dit geval, seksuele kindermishandeling. Doordat het een ernstig

onderwerp betreft kunnen de herinneringen vertekend zijn. Dit kan weer voor vertekende resultaten van het onderzoek zorgen. Cutajar et al. (2010) hebben hier op ingespeeld door individuen te onderzoeken waarbij slachtofferschap van seksuele kindermishandeling is vastgesteld door medici. Ook in dit onderzoek werd een positief verband gevonden tussen slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en suïcide. Het gevonden verband was sterk. Dit onderzoek verschilt van de andere besproken onderzoeken doordat Cutajar et al. (2010) hebben gekeken naar voltooide suïcides, dat wil zeggen suïcidale pogingen met een

(11)

dodelijke afloop. Er werden dan ook sterftecijfers gebruikt die bekend waren bij de nationale politie.

Toch komt niet al het onderzoek tot een significant verband. Zo onderzochten Enns et al. (2006) het verband tussen verschillende traumatische gebeurtenissen in de kindertijd en suïcidale gedachten en pogingen. Één van de traumatische gebeurtenissen was het

slachtofferschap van seksuele kindermishandeling. Enns et al. (2006) onderzochten het verband door eerst een nulmeting te doen. Vervolgens onderzochten zij de steekproef nog twee keer op latere momenten. Uit hun resultaten bleek dat het slachtofferschap van seksuele kindermishandeling niet samenhangt met suïcidale gedachtes noch suïcidale pogingen. Dit komt hoogst waarschijnlijk door het feit dat de individuen die bij de nulmeting al suïcidaal gedrag vertoonden zijn verwijderd uit de steekproef. Bij de individuen die aan seksuele kindermishandeling zijn blootgesteld ging dit om 35,5% van de 422 deelnemers. Enns et al. (2006) herhaalden het onderzoek, maar zij verwijderden de tweede keer geen individuen uit de steekproef. Uit deze resultaten bleek dat het slachtofferschap van seksuele

kindermishandeling wel degelijk in verband stond met suïcidaal gedrag. Zo werd er een zwak positief verband gevonden voor zowel suïcidale gedachten als suïcidale pogingen.

Ook Thompson et al. (2012) vonden geen significant verband tussen slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Thompson et al. (2012) onderzochten het verband tussen verschillende gebeurtenissen in de kindertijd en suïcidale gedachten. Een van deze gebeurtenissen was het slachtofferschap van seksuele kindermishandeling. Er bleek geen verband van significante waarde te zijn. Dit kan verklaard worden doordat een relatief klein percentage van de steekproef was blootgesteld aan seksuele kindermishandeling. Dit kan voor een vertekend beeld hebben gezorgd. Een andere verklaring, die Thompson et al. (2012) zelf geven, is dat de effecten van slachtofferschap van seksuele kindermishandeling zijn ondergebracht bij andere gebeurtenissen in de kindertijd. Hierdoor worden de effecten niet

(12)

gezien als gevolg van slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en zal er minder snel een verband worden gevonden.

Al met al blijkt uit alle gevonden significante verbanden dat het verband tussen

slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en suïcidaal gedrag positief is. Dit verband is over het algemeen zwak. Enkele onderzoeken laten een middelmatig en sterk verband zien. Het positieve verband houdt in dat kinderen die blootgesteld zijn aan seksuele

kindermishandeling in hogere mate suïcidaal gedrag vertonen.

Fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag

In deze paragraaf zullen de verschillende onderzoeken over slachtofferschap van fysieke kindermishandeling worden besproken. Weer zal er een onderscheid worden gemaakt tussen suïcidale gedachten, het toebrengen van schade aan het eigen lichaam en suïcidale pogingen. Eerst zullen de onderzoeken worden besproken die wijzen op een indirect verband, vervolgens de onderzoeken die wijzen op een direct verband en weer zal er worden afgesloten met een conclusie over de sterkte van het verband tussen slachtofferschap van fysieke

kindermishandeling en suïcidaal gedrag.

Swogger et al. (2011) deden onderzoek naar het verband tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Zij deden dit in combinatie met onderzoek naar agressie. Eerder onderzoek toont namelijk aan dat er een verband is tussen agressie en suïcidaal gedrag. Dit kan verklaard worden doordat traumatische gebeurtenissen het

functioneren van serotonine belemmeren. Een te kort aan serotonine zorgt weer voor

verminderde emotieregulatie, wat op haar beurt weer leidt tot agressie (Braquehais, Oquendo, Baca-Garcia, & Sher, 2010; Crowell et al., 2008). Deze agressie kan zowel gericht zijn op de buitenwereld als op de persoon zelf. Dit tweede is het geval bij suïcidaal gedrag. Uit de resultaten van het onderzoek van Swogger et al. (2011) bleek dat er een positief verband was

(13)

tussen fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Dit verband was echter zwak. Het bleek dan ook niet van significante waarde wanneer er werd gecontroleerd voor agressie. Deze bevinding wijst op een mediërend verband. Agressie zou de mediërende factor in het verband tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag zijn.

Cero en Sifers (2013) onderzochten het verband tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag en toetsten daarbij eventuele modererende factoren. Zo verwachtten zij dat zelfvertrouwen, het doen van vrijwilligerswerk en het participeren in jeugdprogramma’s het verband zouden beïnvloeden. Uit de resultaten bleek dat er geen significant verband is tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Wel was er een indirect verband via zelfvertrouwen. Dit indirecte verband werd op haar beurt weer beïnvloed door vrijwilligerswerk. Een hoger aantal uren vrijwilligerswerk zorgde voor een minder sterk indirect verband tussen slachtofferschap van fysieke

kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Uit de resultaten bleek zelfs dat twee uur per week participeren in jeugdprogramma’s het verband tussen slachtofferschap van fysieke

kindermishandeling en suïcidaal gedrag verwaarloosd. Dit gold ook voor twee uur per week vrijwilligerswerk doen.

Voorgaande onderzoeken wijzen op een indirect verband tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Toch zijn er ook onderzoeken die juist een direct verband vinden. Zo vonden Fuller-Thomson, Baker, & Brennenstuhl (2012) een middelmatig positief verband tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Dit verband was sterker voor vrouwen dan voor mannen. Voorafgaand aan hun onderzoek stelden Fuller-Thomson et al. (2012) vijf factoren op die mogelijk invloed zouden kunnen hebben op het verband tussen slachtofferschap van fysieke

kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Dit waren de volgende factoren: negatieve

(14)

stressfactoren en chronische ziektes, en mentale gezondheid. Al deze factoren beïnvloedden de mate van suïcidaal gedrag. Toch bleef het verband van significante waarde wanneer er werd gecontroleerd voor de factoren.

Ook Kwok, Chai en He (2013) vonden een direct verband tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Zij voerden hun onderzoek uit onder

studenten uit Shanghai in de leeftijdscategorie 12 tot 17. Uit de resultaten bleek dat er een positief verband was tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidale gedachten. Dit verband was zwak. Een andere interessante bevinding was dat de mate van functioneren van het gezin negatief samenhing met suïcidale gedachten. Problematische communicatie, hoge mate van conflict, weinig harmonie, veel ouderlijke controle en een lage mate van bezorgdheid zorgt ervoor dat adolescenten zich niet gesteund voelen en in sommige gevallen voelen zij zich zelfs vervreemd van hun familie. Dit leidt weer tot suïcidale

gedachten. Kwok et al. (2013) suggereren dan ook dat de mate van functioneren van het gezin het verband tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidale gedachten deels modereerd.

Calder, McVean en Yang (2009) vonden ook een positief zwak verband tussen

slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Zij keken specifiek naar suïcidale gedachten. Uit de resultaten bleek dat suïcidale gedachten in hogere mate

voorkwamen bij individuen die op jonge leeftijd zijn mishandeld. Ook blank zijn, een lager inkomen hebben en ongehuwd zijn kwam in hogere mate voor bij deze individuen.

Daarentegen scoorden studenten en werklozen lager op suïcidale gedachten dan deelnemers met een baan. Er kan wel een kanttekening worden geplaatst bij dit onderzoek. De data is namelijk telefonisch verkregen en niet iedereen is in het bezit van een telefoon. Echter is uit eerder onderzoek gebleken dat deze vorm van bias niet veel invloed heeft op

(15)

In de voorgaande onderzoeken werd in de meeste gevallen gecontroleerd voor beïnvloedende factoren. Er zijn echter ook onderzoeken die dit niet doen. Zo is er het

onderzoek van Duke et al. (2010). Zij vonden een significant verband tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Zij onderzochten suïcidale gedachten, het toebrengen van schade aan het eigen lichaam en suïcidale pogingen. In alle drie de gevallen waren de verbanden middelmatig. Bij mannen was het verband tussen

slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidale pogingen zelfs sterk. Toch moet dit onderzoeksresultaat met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Uit het onderzoek van Fergusson et al. (2008) blijkt namelijk dat het controleren voor alternatieve factoren een grote invloed kan hebben op het verband. Fergusson et al. (2008) onderzochten het verband tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidale gedachten en pogingen. Zij vonden zwakke positieve verbanden. Toch bleek het verband tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidale gedachten na controle voor alternatieve factoren niet van significante waarde. Er werd gecontroleerd voor slachtofferschap van seksuele

kindermishandeling, familiestandaarden, ouderlijke gehechtheid en drugsgebruik van ouders.

Het eerder besproken onderzoek van Mossige et al. (2014) deed naast hun onderzoek naar slachtofferschap van seksuele kindermishandeling, ook onderzoek naar slachtofferschap van fysieke kindermishandeling. Zij onderzochten adolescenten, namelijk 18- en 19-jarigen die in het laatste jaar van hun middelbare school zaten. Uit het onderzoek leek eerst een verband te komen. Toch was dit verband niet van significant waarde wanneer er werd gecontroleerd voor sekse, psychische gezondheid en sociaal economische status. Dit is in strijd met het onderzoek van Duke et al. (2010), die wel al op jonge leeftijd een verband vonden tussen de twee constructen. Dit kan verklaard worden doordat de gemiddelde leeftijd van de deelnemers in het onderzoek van Duke et al. (2010) 14.4 jaar was. Op deze leeftijd gaan de meeste kinderen nog naar school en daardoor kan de steekproef gegeneraliseerd

(16)

worden naar de samenleving. Bij Mossige et al. (2014) daarentegen is de steekproef afkomstig van een secundaire school en zijn de deelnemers 18- en 19-jarigen. Er zal dan al meer uitval zijn plaatsgevonden en daar komt bij dat een secundaire school optioneel is. Hierdoor is de steekproef niet representatief en kunnen de resultaten een vertekend beeld geven.

Uit de besproken onderzoeken blijkt dat er een positief verband is tussen

slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag. De sterkte van dit verband varieert van zwak tot sterk. Er is hier dus geen eenduidigheid over. Het positieve verband tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag houdt in dat individuen die zijn blootgesteld aan fysieke kindermishandeling in verhoogde mate suïcidaal gedrag vertonen.

Conclusie en discussie

In deze literatuurstudie is een overzicht gemaakt van resultaten van studies waarin werd onderzocht of er een verband is tussen slachtofferschap van kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Seksuele en fysieke kindermishandeling zijn hierbij afzonderlijk van elkaar onderzocht. Uit de resultaten is gebleken dat er een positief verband is tussen slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Dit verband was in de meeste gevallen zwak, een enkel onderzoek vond een sterk verband. Ook is uit de resultaten gebleken dat er een positief verband is tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Hierbij werden zowel zwakke als middelgrote en sterke verbanden gevonden. Uit de gevonden resultaten kan geconcludeerd worden dat er een positief verband is tussen

slachtofferschap van kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Dit betekent dat suïcidaal gedrag significant vaker voorkomt bij individuen die zijn blootgesteld aan

kindermishandeling. Er is geen eenduidigheid over de sterkte van het verband, toch wordt er in de meeste gevallen een zwak verband gevonden.

(17)

Ondanks het gevonden positieve verband wordt de theorie van Joiner niet geheel ondersteund. Er werd enkel een bewijs gevonden voor de eerste voorwaarde van suïcide: een gebrek aan verbondenheid. Uit het onderzoek van Cero en Sifers (2013) bleek namelijk dat het doen van vrijwilligerswerk en het participeren in jeugdprogramma’s, wat zorgt voor verbondenheid, het risico op suïcidaal gedrag vermindert. Ook het onderzoek van Kwok et al. (2013) levert bewijs voor de tweede bevinding. Zij beweren namelijk dat het slachtofferschap van fysieke kindermishandeling kan leiden tot vervreemding van het gezin. Aan de derde voorwaarde wordt, volgens Van Orden et al. (2010), al voldaan wanneer het gaat om kindermishandeling. Toch is er geen bewijs gevonden voor de tweede voorwaarde: het individu voelt zich een last voor zijn medemens.

Het verband tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag kan ook verklaard worden vanuit de hersenontwikkeling. Slachtofferschap van kindermishandeling zorgt namelijk voor het wijzigen van ontwikkelingsprocessen die gerelateerd zijn aan het versterken van

emotieregulatie en interpersoonlijke vaardigheden (Shipman, Edwards, Brown, Swisher, & Jennings, 2005). Hierdoor kunnen er problemen ontstaan in de emotieregulatie. Dit zorgt weer voor een verhoogd risico op het ontwikkelen van mentale stoornissen en deze stoornissen kunnen op hun beurt weer leiden tot suïcidaal gedrag (Burns, Jackson, & Harding, 2010). Daarbij blijken problemen op cognitief gebied en problemen in de emotieregulatie

afzonderlijk van elkaar gerelateerd te zijn aan een verhoogd risico op suïcidaal gedrag (Anestis, Bagge, Tull, & Joiner, 2011). Ook is er onderzoek dat aantoont dat seksuele

kindermishandeling de sensitiviteit voor deprimerende gebeurtenissen verhoogd. Dit wijst op een verband tussen kindermishandeling en suïcidaal gedrag dat gemedieerd wordt door de mate van psychopathologie (Kendler, Kuhn, & Prescott, 2004). Al deze aspecten maakt dat een verstoorde hersenontwikkeling kan bijdragen aan een verhoogde kans op suïcidaal gedrag.

(18)

Toch moet de lezer rekening houden met enkele beperkingen. Suïcidaal gedrag is namelijk vooral gemeten aan de hand van suïcidale gedachten en het toebrengen van schade aan het eigen lichaam. Suïcidale pogingen met een dodelijke afloop zijn enkel meegenomen in het onderzoek van Cutajar et al. (2010). Dit is een beperking omdat juist uit het onderzoek van Cutajar et al. (2010) blijkt dat er een sterk verband is tussen slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Al de andere besproken onderzoeken vonden een zwak of middelmatig verband. Verouderd onderzoek, dat net zoals Cutajar et al. (2010) keek naar suïcidale pogingen met een dodelijke afloop, vond ook een sterk positief verband tussen slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en suïcidaal gedrag (Plunkett et al., 2001). Dit wijst erop dat het soort suïcidaal gedrag dat gemeten wordt invloed heeft op de sterkte van het verband. Het is dan ook van belang hier rekening mee te houden.

Een tweede beperking betreft het design van het onderzoek. Zo maakten de besproken onderzoeken allen gebruik van een cross-sectioneel design en niet van een experimenteel design. Bij cross-sectioneel onderzoek wordt onderzoek gedaan zonder dat er factoren worden gemanipuleerd. In dit geval zou het ook ethisch onverantwoord zijn om factoren als

kindermishandeling en suïcidaal gedrag te manipuleren. Maar dit betekent wel dat er een correlatie is berekend tussen, in dit geval, slachtofferschap van kindermishandeling en

suïcidaal gedrag. Deze correlatie zegt niets over de causaliteit tussen de twee constructen. Dit terwijl er nog wel is onterecht vanuit wordt gegaan dat suïcidaal gedrag een gevolg is van slachtofferschap van kindermishandeling. Dit hoeft niet het geval te zijn. Uit onderzoek blijkt namelijk dat factoren, die in de besproken onderzoeken bijdragen aan suïcidaal gedrag, juist slachtofferschap van kindermishandeling kunnen uitlokken. Zo is het risico op

slachtofferschap van kindermishandeling, voor kinderen die problematisch gedrag vertonen, hoger doordat zij een groot beroep doen op de opvoedingskwaliteiten en inspanningen van ouders en daardoor een bron van stress vormen (Mutsaers, 2008).

(19)

Een derde kanttekening betreft de retro-perspectieve vorm van onderzoek. Deze manier van onderzoeken kan zorgen voor herinneringsbias in onderzoeksresultaten. Zoals al eerder besproken in deze literatuurstudie, doen de meeste onderzoeken aan retro-perspectief onderzoek. Er wordt aan de deelnemers gevraagd of zij ooit zijn blootgesteld aan

kindermishandeling. Voor sommige deelnemers was dit het geval, maar dan enkele of vele jaren terug. Hier kan dan herinneringsbias optreden. Doordat het al lang geleden is kunnen de herinneringen heftiger zijn, of juist worden gebagatelliseerd (Raphael, 1987). Er is dan ook voorkeur voor de vorm van onderzoek die Cutajar et al. (2010) hebben gebruikt. Zij baseerden hun onderzoek op een al bestaande database, waarin kinderen door medici zijn beoordeeld op seksuele kindermishandeling vlak na het voordoen ervan. Door deze manier van data

verzamelen zal er geen herinneringsbias optreden.

In vervolgonderzoek zou er meer onderzoek gedaan moeten worden naar voltooide suïcides. Zoals eerder besproken laat deze vorm van suïcidaal gedrag namelijk sterkere verbanden zien met slachtofferschap van kindermishandeling dan andere vormen van suïcidaal gedrag. Extra onderzoek zou kunnen bijdragen aan het verminderen van voltooide suïcides. Daarbij bleek uit meerdere onderzoeken dat vrouwen vaker suïcidaal gedrag vertoonden dan mannen. Er zou meer onderzoek gedaan moeten worden naar dit sekseverschil. Wanneer dit verschil namelijk groot is, is het van belang dat interventies genderspecifiek worden. Uit bestaande literatuur blijkt namelijk dat jongens en meisjes baat hebben bij verschillende vormen van aanpak. Zo hebben vrouwen vaker verdriet en angst en zijn mannen vaker boos en agressief (Hamel & Nicholls, 2007). Hier moet op verschillende manieren mee om worden gegaan. Wanneer interventies hier inzicht in krijgen zullen ze werkzamer zijn en zal suïcidaal gedrag succesvol verminderd worden.

Ondanks enkele kanttekeningen zijn de bevindingen van dit onderzoek toch van belang voor de praktijk. Er is door dit onderzoek namelijk meer bekend geworden over het

(20)

verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en suïcidaal gedrag. Niet alleen over de sterkte van het verband maar ook over eventuele beïnvloedende factoren en indirecte verbanden. Deze informatie kan worden gebruikt bij het ontwikkelen van nieuwe interventies.. Zoals besproken in de inleiding is er namelijk een gebrek aan werkende interventies wat betreft suïcide. Het is dan ook van belang dat er vervolgonderzoek gedaan wordt naar risicofactoren van suïcidaal gedrag. Suïcidale gedragingen en met name suïcidale pogingen zijn namelijk riskant en kunnen grote gevolgen hebben voor zowel een individu als zijn omgeving.

(21)

Referenties

Afifi, T. O., Enns, M. W., Cox, B. J., Asmundson, G. J. G., Stein, M. B., & Sareen, J. (2008). Population attributable fractions of psychiatric disorders and suicide ideation and

attempts associated with adverse childhood experiences. American Journal of Public Health, 98(5), 946–952. doi:.2105/AJPH.2007.120253

Andover, M. S., Pepper, C. M., Ryabchenko, K. a, Orrico, E. G., & Gibb, B. E. (2005). Self-mutilation and symptoms of depression, anxiety, and borderline personality disorder. Suicide & Life-Threatening Behavior, 35(October), 581–591.

doi:10.1521/suli.2005.35.5.581

Andover, M. S., Zlotnick, C., & Miller, I. W. (2007). Childhood physical and sexual abuse in depressed patients with single and multiple suicide attempts. Suicide and

Life-Threatening Behavior, 37(4), 467–474. doi:10.1521/suli.2007.37.4.467

Anestis, M. D., Bagge, C. L., Tull, M. T., & Joiner, T. E. (2011). Clarifying the role of emotion dysregulation in the interpersonal-psychological theory of suicidal behavior in an undergraduate sample. Journal of Psychiatric Research, 45(5), 603–611.

doi:10.1016/j.jpsychires.2010.10.013

Braquehais, M. D., Oquendo, M. A., Baca-García, E., & Sher, L. (2010). Is impulsivity a link between childhood abuse and suicide? Comprehensive Psychiatry. doi:10.1016/

j.comppsych.2009.05.003

Bronisch, T. (2015). International Encyclopedia of the Social & Behavioral Sciences. International Encyclopedia of the Social & Behavioral Sciences. doi:10.1016/B978-0-08-097086-8.27071-2

(22)

suicide attempts in young adults with histories of childhood abuse. British Journal of Psychiatry, 193(2), 134–139. doi:10.1192/bjp.bp.107.037994

Burns, E. E., Jackson, J. L., & Harding, H. G. (2010). Child Maltreatment, Emotion Regulation, and Posttraumatic Stress: The Impact of Emotional Abuse. Journal of Aggression, Maltreatment & Trauma, 19(8), 801–819.

doi:10.1080/10926771.2010.522947

Calder, J., McVean, A., & Yang, W. (2010). History of abuse and current suicidal ideation: Results from a population based survey. Journal of Family Violence, 25(2), 205–214. doi:10.1007/s10896-009-9284-x

Cero, I., & Sifers, S. (2013). Moderating factors in the path from physical abuse to attempted suicide in adolescents: Application of the interpersonal-psychological theory of suicide. Suicide and Life-Threatening Behavior, 43(3), 296–304. doi:10.1111/sltb.12016

Corona, G., Jannini, E. A., & Maggi, M. (2014). Emotional, physical and sexual abuse: Impact in children and social minorities. Emotional, Physical and Sexual Abuse: Impact in Children and Social Minorities. doi:10.1007/978-3-319-06787-2

Crowell, S. E., Beauchaine, T. P., McCauley, E., Smith, C. J., Vasilev, C. a, & Stevens, A. L. (2008). Parent-child interactions, peripheral serotonin, and self-inflicted injury in

adolescents. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 76(1), 15–21. doi:10.1037/0022-006X.76.1.15

Cutajar, M. C., Mullen, P. E., Ogloff, J. R. P., Thomas, S. D., Wells, D. L., & Spataro, J. (2010). Suicide and fatal drug overdose in child sexual abuse victims: a historical cohort study. The Medical Journal of Australia, 192(4), 184–187.

(23)

Growing up with parental alcohol abuse: Exposure to childhood abuse, neglect, and household dysfunction. Child Abuse and Neglect, 25(12), 1627–1640. doi:0.1016/S0145-2134(01)00293-9

Duke, N. N., Pettingell, S. L., McMorris, B. J., & Borowsky, I. W. (2010). Adolescent

violence perpetration: associations with multiple types of adverse childhood experiences. Pediatrics, 125(4), e778–e786. doi:10.1542/peds.2009-0597

Elliott, G. C., Cunningham, S. M., Linder, M., Colangelo, M., & Gross, M. (2005). Child physical abuse and self-perceived social isolation among adolescents. Journal of Interpersonal Violence, 20(12), 1663–1684. doi:10.1177/0886260505281439

Enns, M. W., Cox, B. J., Afifi, T. O., De Graaf, R., Ten Have, M., & Sareen, J. (2006). Childhood adversities and risk for suicidal ideation and attempts: a longitudinal population-based study. Psychological Medicine, 36(12), 1769–78. doi:10.1017/ S0033291706008646

Fergusson, D. M., Boden, J. M., & Horwood, L. J. (2008). Exposure to childhood sexual and physical abuse and adjustment in early adulthood. Child Abuse and Neglect, 32(6), 607– 619. doi:0.1016/j.chiabu.2006.12.018

Finkelhor, D. (2011). Prevalence of child victimization, abuse, crime, and violence exposure. Violence against Women and Children, Vol 1: Mapping the Terrain, 189, 9–29.

doi:10.1037/12307-001

Fuller-Thomson, E., Baker, T. M., & Brennenstuhl, S. (2012). Evidence supporting an

independent association between childhood physical abuse and lifetime suicidal ideation. Suicide and Life-Threatening Behavior, 42(3), 279–291.

(24)

Hamel, J., & Nicholls, T. (2007). Family interventions in domestic violence: A Handbook of gender-inclusive theory and treatment. Families in Society. The Journal of

Contemporary Social Services., (1), 642.

Kendler, K. S., Kuhn, J. W., & Prescott, C. A. (2004). Childhood sexual abuse, stressful life events and risk for major depression in women. Psychological Medicine, 34(8), 1475– 1482. doi:10.1017/S003329170400265X

Koweszko, T., Gierus, J., Mosiołek, A., Kamiński, M., Wiśniewska, K. A., & Szulc, A. (2016). Differences in Assessment of Suicidal Tendencies in Men and Women: A Pilot Study. Archives of Psychiatric Nursing, 30(1), 77–78. doi:10.1016/j.apnu.2015.09.004

Kwok, S. Y. C. L., Chai, W., & He, X. (2013). Child abuse and suicidal ideation among adolescents in China. Child Abuse and Neglect, 37(11), 986–996. doi:10.1016/ j.chiabu.2013.06.006

Lacelle, C., Hébert, M., Lavoie, F., Vitaro, F., & Tremblay, R. E. (2012). Child Sexual Abuse and Women’s Sexual Health: The Contribution of CSA Severity and Exposure to

Multiple Forms of Childhood Victimization. Journal of Child Sexual Abuse, 21(5), 571– 592. doi:10.1080/10538712.2012.688932

Malinosky-Rummell, R., & Hansen, D. J. (1993). Long-term consequences of childhood physical abuse. Psychological Bulletin, 114(1), 68–79. doi:10.1037/0033-2909.114.1.68

McAuliffe, W. E., LaBrie, R., Woodworth, R., & Zhang, C. (2002). Estimates of potential biases in telephone substance abuse surveys due to exclusion of households without telephones. Journal of Drug Issues, 22(426), 1139–1154.

Miller, A. B., Esposito-Smythers, C., Weismoore, J. T., & Renshaw, K. D. (2013). The Relation Between Child Maltreatment and Adolescent Suicidal Behavior: A Systematic

(25)

Review and Critical Examination of the Literature. Clinical Child and Family Psychology Review. doi:10.1007/s10567-013-0131-5

Modelli, M. E. S., Galvão, M. F., & Pratesi, R. (2012). Child sexual abuse. Forensic Science International. doi:10.1016/j.forsciint.2011.08.006

Mościcki, E. K. (2001). Epidemiology of completed and attempted suicide: Toward a framework for prevention. Clinical Neuroscience Research, 1(5), 310–323. doi:10.1016/S1566-2772(01)00032-9

Mossige, S., Huang, L., Straiton, M., & Roen, K. (2016). Suicidal ideation and self-harm among youths in Norway: Associations with verbal, physical and sexual abuse. Child and Family Social Work, 21(2), 166–175. doi:10.1111/cfs.12126

Plunkett, A., O’Toole, B., Swanston, H., Oates, R. K., Shrimpton, S., & Parkinson, P. (2001). Suicide risk following child sexual abuse. Ambulatory Pediatrics, 1(5), 262–266.

doi:10.1367/1539-4409(2001)001<0262:srfcsa>2.0.co;2

Raphael, K. (1987). Recall bias: A proposal for assessment and control. International Journal of Epidemiology, 16(2), 167–170. doi:10.1093/ije/16.2.167

Rudd, D., Joiner, T., & Rajab, M. H. (2003). Treating suicidal behaviour - An effective time-limited approach: Book Review. Behaviour Research and Therapy, 41(2), 258.

Shipman, K., Edwards, A., Brown, A., Swisher, L., & Jennings, E. (2005). Managing emotion in a maltreating context: A pilot study examining child neglect. Child Abuse and

Neglect, 29(9), 1015–1029. doi:10.1016/j.chiabu.2005.01.006

Silverman, M. M., Berman, A. L., Sanddal, N. D., O’Carroll, P. W., & Joiner, T. E. (2007). Rebuilding the tower of Babel: a revised nomenclature for the study of suicide and

(26)

suicidal behaviors. Part 1: Suicide-related ideations, communications, and behaviors. Suicide & Life-Threatening Behavior, 37(3), 264–277. doi:10.1521/suli.2007.37.3.264

Swogger, M. T., You, S., Cashman-Brown, S., & Conner, K. R. (2011). Childhood physical abuse, aggression, and suicide attempts among criminal offenders. Psychiatry Research, 185(3), 363–367. doi:10.1016/j.psychres.2010.07.036

Van De Putte, E. M., Lukkassen, I. M. A., Russel, I. M. B., & Teeuw, A. H. (2013). Medisch handboek kindermishandeling. Bohn Stafleu van Loghum.

Van Orden, K. A., Witte, T. K., Cukrowicz, K. C., Braithwaite, S. R., Selby, E. A., & Joiner, T. E. (2010). The interpersonal theory of suicide. Psychological Review, 117(2), 575– 600. doi:10.1037/a0018697

Värnik, P. (2012). Suicide in the world. International Journal of Environmental Research and Public Health, 9(3), 760–771. doi:10.3390/ijerph9030760

Waldrop, A. E., Hanson, R. F., Resnick, H. S., Kilpatrick, D. G., Naugle, A. E., & Saunders, B. E. (2007). Risk factors for suicidal behavior among a national sample of adolescents: Implications for prevention. Journal of Traumatic Stress, 20(5), 869–879.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The transfer of funds from the mining company to the financial institution providing the bank guarantee would not be deductible for tax purposes as the payment does not result from an

We assessed the cardiometabolic phenotype and prevalence of CVD in middle‐aged women with PCOS, compared with age‐matched controls from the general popula‐ tion,

The results from the Bayesian hierarchical model showed that the proportion of heterosexual transmission among women with new HIV infections increased from about 20% in 2011

We compared the performance of motion-energy features to the performance of an encoding model that uses features from a trained convolutional neural network in order to cover

Table 2: Contextual equity factors at the international, national and sub-national level, that may determine access or capacity to participate in the design of REDD+ and at the

What is also interesting to mention, is that the recent changes in immigration/emigration rates in Portugal have created dynamics unseen to date in a country so strongly formed

The results have shown that the creation of job characteristics that lead to meaningful work is a possible partial solution to reduce the high personnel turnover amongst

A nationwide framework is needed because then there is one central institution where everything comes together and it acts as knowledge partner that secures the knowledge of