• No results found

Government, Google, citizen and the privacy on the internet

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Government, Google, citizen and the privacy on the internet"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Overheid, Google, burger en privacy op het internet’

Bachelor scriptie Sociale Geografie

Bron: (Visser, 2016)

Naam: Arash Hoseni Studentnummer: 10610812

Begeleider: T. Jeursen 2e lezer: J. van Rothuizen

Aantal woorden: 15071 Datum: 01-08-2017

(2)

INHOUD

1. INLEIDING...4

2. THEORETISCH KADER ...7

2.1 BURGERSCHAP ... 7

2.1.1 Het digitale burgerschap ... 8

2.2 THEORIE VAN MACHT ... 11

2.3 HET GEPLANDE GEDRAG ... 12

2.4 PRIVACY ALS CONTEXTUELE INTEGRITEIT ... 14

2.5 MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN (CSR) ... 16

3. PROBLEEMSTELLING ... 18

4. METHODE & DATAVERZAMELING ... 20

4.1 ONDERZOEKSOPZET ... 20

4.2 DATA & STEEKPROEF ... 21

4.3 ONDERZOEKCRITERIA ... 22

4.4 RESPONS ANALYSE ... 23

4.5 OPERATIONALISERING ... 26

4.6 CAUSAAL MODEL & VERWACHTINGEN ... 30

5. ANALYSE ... 33 5.1 OVERHEID ... 33 5.2 GOOGLE INC. ... 36 5.3 BURGER ... 39 5.3.1 Overheid ... 40 5.3.2 Google ... 42 6. CONCLUSIE ... 45 7. DISCUSSIE ... 48 REFLECTIE ONDERZOEKSRESULTATEN ... 48

(3)

BEPERKINGEN ONDERZOEK ... 49 AANBEVELINGEN VERVOLGONDERZOEK ... 50 8. LITERATUURLIJST ... 51 8. BIJLAGE ... 57 8.1 FIGUREN ... 57 8.2 ENQUÊTE ... 60

(4)

1. INLEIDING

‘’Volledige openheid van persoonsgegevens is de toekomst van het internet’’ (Smith,

2010). Dit zijn de woorden van Eric Schmidt, voormalig CEO van Google Inc., tijdens een conferentie in New York. Kritzinger & von Solms (2010) schrijven dat de mensheid in een tijdperk leeft waarin het internet niet meer weg te denken is. In 2012 schrijft van Ammelrooy dat er nieuwe, strengere regels moeten komen volgens de Europese commissie. Deze regels moeten gaan over de privacy van de burger op het internet. De richtlijnen in de Europese Unie omtrent de privacy van de burger op het internet stamden tot vorig jaar (Rijksoverheid, z.j.) uit 1995, zo’n drie jaar voor de oprichting van Google Inc. (van Ammelrooy, 2012). In 2013 blijkt dat bedrijven als Google, Microsoft en Apple aparte opslagen hebben van persoonsgegevens waar de Amerikaanse inlichtingendienst al jaren bij kan. In deze opslagen staan onder andere tal van mails, foto’s en documenten van Nederlandse burgers (Jensma, 2013). Uit eerder onderzoek in Nederland is gebleken dat 82,5% van de Nederlandse bevolking het zeer belangrijk vindt dat zijn of haar persoonsgegevens goed worden beschermd (Roosendaal, Nieuwenhuis, Ooms, Bouman-Eijs & Huijboom, 2015). In hetzelfde onderzoek wordt beschreven dat burgers meer vertrouwen hebben in overheidsinstanties dan in particuliere bedrijven (Roosendaal et al., 2015). Anderzijds schrijft Coevert (2013) dat het ‘College Bescherming Persoonsgegevens (CBP)’, de waakhond als het gaat om de handhaving van de privacyregels op het internet (Autoriteit persoonsgegevens, z.j.), zich zorgen maakt over privacyschending door de overheid. Tegenwoordig wordt het CBP, ‘de autoriteit persoonsgegevens’ genoemd.

Privacy op het internet blijkt een recent thema waarin verschillende partijen tegengestelde belangen hebben. Omdat het een recent thema is, is er nog niet veel op wetenschappelijk niveau over geschreven. De huidige studie zal proberen dit gat in de literatuur een klein deel op te vullen. Bovendien is het onderzoek maatschappelijk relevant aangezien ongeveer 92% van de populatie weleens gebruikmaakt van een zoekmachine zoals Google (CBS, 2014). Couzy (2015) schrijft dat slechts 14% van de Nederlandse burgers weet wat er daadwerkelijk met hun persoonlijke gegevens gebeurt op het internet. Dit is schokkend aangezien 90% van de burgers privacy op het internet van belang vindt. In de afgelopen verkiezingen kwam het thema daarom ook meermaals terug. Van alle grote Nederlandse politieke partijen had enkel de PVV geen aandacht

(5)

besteed aan het thema online-privacy in hun afgelopen verkiezingsprogramma’s (Verhagen & Van de Weijer, 2017).

In dit onderzoek zal onderscheid worden gemaakt tussen de volgende partijen: de (digitale) burger, de overheid en Google Inc. Voordat de keuze van de drie partijen wordt toegelicht, zal de dienst ‘internet’ kort worden uitgelegd. Internet is een dienst die in eerste instantie is ontwikkeld in opdracht van de Amerikaanse regering in de jaren ’60. Het doel was destijds om een communicatiesysteem te creëren wat foutloos kon opereren via computer netwerken (Stewart, 2000). Pas in de jaren ’90 ontstond door het koppelen van commerciële netwerken en bedrijven de overgang naar het huidige internet, zoals we het nu kennen (Peter, 2004). Volgens Strickland (2014) is het internet een dienst die wordt aangeboden waarbij er niet één specifieke eigenaar is. Dit houdt in dat het internet niet een gecentraliseerd bestuur heeft in het uitvoeren van technologische ontwikkelingen of één beleid heeft in het uitvoeren van technologische ontwikkelingen. Het beleid wordt bepaald door een samenwerkend netwerk waardoor er wereldwijd verschillende regels bestaan. Dit netwerk bestaat ten eerste uit een infrastructuur van het internet, denk hierbij aan de internetkabels in elk huis en verschillende 3g netwerken. Daarnaast bestaat het netwerk uit gebruikers van het internet, bedrijven, regering en burgers (Olsthoorn, 2011). In het huidige onderzoek zullen de gebruikers van het internet centraal staan. De infrastructuur van ‘het internet’ zal niet verder worden besproken aangezien het een zeer technisch verhaal is, en niet relevant voor de huidige studie.

Het ‘internet’ bestaat in feite uit drie verschillende groepen. De burger, overheid en bedrijven (Olsthoorn, 2011). Het is niet mogelijk om alle gebruikers van het internet te bespreken. Dit zal betekenen dat alle bedrijven en personen die affiniteit hebben met het internet besproken moeten worden. In plaats hiervan is gekozen om de burgers als één groep te zien, namelijk als de ‘digitale burger’. Het concept digitale burger zal verder worden toegelicht in het theoretisch kader. De regering zal in het onderzoek de groep ‘overheid’ worden genoemd. Volgens de rijksoverheid (2016) heeft de overheid verscheidene verplichtingen ter bescherming van de persoonsgegevens van zijn/haar burgers op het internet. Deze zullen later in het onderzoek worden toegelicht. Tot slot is uit de groep bedrijven, voor het bedrijf Google Inc. gekozen. Volgens D’Onfro (2015) heeft Google Inc. meer dan één miljard gebruikers van hun diensten wereldwijd. Daarmee

(6)

is het één van de grootste bedrijven ter wereld als het gaat om het aantal gebruikers van diensten die aan internet gerelateerd zijn. In Nederland gebruikt 92% van de bevolking weleens bijvoorbeeld de zoekmachine van Google Inc. (CBS, 2014). Daarnaast heeft Google Inc. voornamelijk als het gaat om persoonsgegevens raakvlakken met de overheid. De Nederlandse overheid vroeg in de tweede helft van het jaar 2016 van 231 personen data op bij Google, zoals persoonlijke e-mails of gegevens (Google, 2017). Anderzijds ontving Google Inc. eind juni 2017 een boete van €2,42 miljard van de Europese Commissie voor machtsmisbruik (Segenhout, 2017). In het onderzoek worden de drie verschillende partijen gekoppeld. Op basis van deze koppeling is de volgende hoofdvraag binnen dit onderzoek opgesteld: wat is het gedrag tussen de overheid, Google Inc., en de (digitale) burger als het gaat om de privacy van de burger op het internet in Nederland?

De hoofdvraag zal beantwoord worden aan de hand van drie deelvragen die in de probleemstelling besproken zullen worden. Verder zal in het tweede hoofdstuk aan de hand van het theoretisch kader bestaande theorieën worden besproken. In het derde hoofdstuk wordt de probleemstelling uitgelegd inclusief de deelvragen. Vervolgens zal de methode en dataverzameling besproken worden. In het vijfde hoofdstuk zal de data-analyse worden beschreven. Het onderzoeksverslag kent tot slot een conclusie en een uiteenzetting van de discussie rondom het thema dat centraal staat.

(7)

2. THEORETISCH KADER

In het theoretisch kader worden aan de hand van voorgaand onderzoek verschillende bestaande theorieën uiteengezet die te maken hebben met de (digitale) burgerschap, macht, privacy, het gedrag en verantwoordelijkheden. Aangezien er nog weinig theorieën bestaan over het internet zullen bestaande theorieën worden toegepast op het onderwerp dat in dit onderzoeksverslag centraal staat. Allereerst zal het begrip (digitale) burgerschap besproken worden, het centrale concept van het onderzoek. Vervolgens wordt een theorie over machtsverhoudingen besproken. Hierna wordt er een theorie besproken om het gedrag van mensen, bedrijven en overheid te begrijpen. Vervolgens wordt er een theorie besproken waarbij de privacy van burgers centraal staat. Ten slotte wordt er een theorie besproken over de verantwoordelijkheden van bedrijven ten aanzien van de maatschappij. Het doel is om meer inzicht te krijgen in wat de drijfveren zijn achter Google Inc. 2.1 BURGERSCHAP

Ten eerste zal het begrip ‘burgerschap’ worden toegelicht voordat er dieper wordt ingegaan op het digitale burgerschap. Het is van belang om het concept (digitale) burgerschap beter te begrijpen, aangezien dit het centrale thema is van het onderzoek.

Marshall (1950) beschreef het begrip burgerschap en noemde dit een status die wordt gegeven aan mensen die volledig participeren in de samenleving en niet worden buitengesloten binnen een gemeenschap. Hij kende het burgerschap drie verschillende aspecten toe: burgerlijk, politiek en sociaal. Met burgerlijk burgerschap bedoelde hij de belangrijkste voorwaarden waaraan voldaan moest worden zodat een persoon in vrijheid kan leven. Politiek burgerschap beschrijft Marshall (1950) als het recht om te participeren binnen het politiek systeem. Met sociaal burgerschap doelt Marshall (1950) op sociaaleconomische zekerheid. Hierbij is het van belang dat een persoon kan leven volgens de normen die in de samenleving gelden.

Mossberger et al., (2008) noemt het digitale burgerschap en beschrijft dit als ‘het vermogen om online te participeren in de samenleving’. Wanneer beide definities aan elkaar worden gekoppeld, ontstaat een begrip dat relevant is voor de huidige tijd. De digitale burger is feite een persoon die het vermogen heeft om online te participeren in de samenleving, en daarbij een status heeft binnen de samenleving zonder dat diegene wordt

(8)

buitengesloten (Marshall, 1950; Mossberger et al., 2008). In de volgende sectie zal het digitale burgerschap verder worden uitgewerkt, en zal er dieper worden ingegaan op de elementen van het digitaal burgerschap.

2.1.1 HET DIGITALE BURGERSCHAP

Volgens Ribble, Bailey & Ross (2004) kan het digitale burgerschap worden gedefinieerd als: normen van gedrag met betrekking tot het gebruik van technologie. Gedrag zal later in het theoretisch kader besproken worden. Aanvullend op de definitie van Ribble et al., (2004) schrijven Hollandsworth, Dowdy & Donovan (2011) dat het digitale burgerschap verwijst naar het goede gedrag van de burger op het internet. Hierbij hoort dat de digitale burger met zijn/haar participatie aan het internet een directe invloed uitoefent op de digitale veiligheid van de samenleving. Volgens Ribble (2009) houdt het digitale burgerschap niet enkel nieuwe regels in die opgevolgd moeten worden. In plaats daarvan biedt het een kader waarin gebruikers van technologie, problemen kunnen definiëren en hoe ze daarmee omgaan. Mossberger, Tolbert & McNeal (2007) geven als definitie voor het digitale burgerschap: iedereen die regelmatig en effectief gebruik maakt van het internet. Mensen zien zichzelf vaak als een digitale burger wanneer zij gebruik maken van bijvoorbeeld online sociale netwerken of het lezen en schrijven van onlineblogs.

Het digitale burgerschap kan worden onderverdeeld in negen verschillende elementen, die allemaal besproken zullen worden. Deze negen elementen horen bij het digitaal burgerschap, en moeten door digitale burgers in acht worden genomen (Ribble et al., 2004; Ribble, 2008; Ribble (2009); Ribble & Bailey 2011; Ribble, 2015). (1) Digitale toegankelijkheid, dit houdt de volwaardige elektronische participatie binnen de samenleving in. Hierbij is het van belang om te bedenken dat niet iedereen dezelfde mogelijkheden heeft als het gaat om toegang tot technologie. De beginselen van digitale burgerschap beginnen bij de toegankelijkheid (Ribble et al., 2004). Hierbij spelen factoren als de sociaaleconomische positie, locatie en andere beperkingen een rol. Ribble & Bailey (2011) menen dat de digitale burger als doel moet hebben om de toegang tot technologie uit te breiden, zodat een minimaal aantal mensen worden uitgesloten.

(2) Digitale handel, dit gaat om de handel die wordt gedaan op het internet. Het is van belang dat de digitale burger beseft dat het grootste deel van de markteconomie op

(9)

het internet plaats vindt. Hierbij is het van belang dat de digitale burger in staat is om in te kunnen zien welke aankopen legaal zijn, en welke illegaal (Ribble & Bailey. 2011). Zo zijn reguliere aankopen als kleding en speelgoed normale aankopen voor vele burgers. Anderzijds zijn er diensten die worden aangeboden die tegen de wet zijn, zoals downloaden en het gebruiken van sommige goksites. Het is van belang dat gebruikers van technologie moeten leren hoe ze effectieve consumenten in een nieuwe digitale economie moeten zijn (Ribble, 2009).

(3) Digitale communicatie, hier gaat het om de elektronische uitwisseling van informatie. Eén van de belangrijkste veranderingen binnen de digitale revolutie is het vermogen van een persoon om met andere mensen te communiceren. Waar in de 19e eeuw de communicatiemogelijkheden nog zeer beperkt waren. In de 21e eeuw zijn deze mogelijkheden enorm toegenomen door nieuwe technologie, zoals e-mails, mobiele telefoons en verschillende soorten messengers. Volgens Ribble & Bailey (2011) is het van belang dat de digitale burger kennis heeft hoe hij/zij met grotere hoeveelheden informatievoorziening om gaat.

(4) Digitale geletterdheid, hierbij gaat het om het proces van onderwijzen en leren over technologie en het gebruik van technologie. Hierbij gaat het erom dat de digitale burger meegaat met de ontwikkelingen op het gebied van de technologie. Daarbij hoort ook het gebruik van diverse digitale apparaten (Ribble & Bailey 2011).

(5) Digitale etiket, hiermee worden de elektronische normen van gedrag en procedure bedoelt. Als digitaal burger moet je je aan bepaalde normen houden. Het probleem is echter dat veel mensen nooit etiketten hebben geleerd als het gaat om digitaal gedrag. Anderzijds wordt ongepast digitaal gedrag wel vaak herkent, echter is aan deze mensen nooit ‘digitaal etiket’ geleerd (Ribble et al., 2004).

(6) Digitale wet, hier gaat het om elektronische verantwoordelijkheden voor acties en daden. Hiermee staat voornamelijk de ethiek van technologie binnen de samenleving centraal. De digitale burger moet zich aan de wetten van de maatschappij houden. Hacken, downloaden, plagiaat en het stelen van iemand zijn identiteit op het internet zijn verboden en onethisch (Ribble & Bailey. 2011).

(10)

(7) Digitale rechten en verantwoordelijkheden, hierbij gaat het om de vrijheid die iedereen moet kunnen bezitten in een digitale wereld. Hierbij speelt privacy een belangrijke rol. Volgens Ribble & Bailey (2011) is dit het ‘basis’ digitale recht wat door iedereen begrepen moet worden. Dit brengt automatisch verantwoordelijkheden met zich mee, waarbij gebruikers moeten helpen bepalen hoe technologie op een passende manier gebruikt moet worden. Volgens Ribble et al., (2004) is het van belang dat rechten en verantwoordelijkheden samenwerken om productief te kunnen zijn in een digitale samenleving.

(8) Digitale gezondheid, hierbij gaat het om de fysieke en psychologische gezondheid van mensen in een digitale wereld. Het is van belang dat de digitale burger bewust is van de gezondheidsgevaren die de digitale wereld met zich meebrengt. Voorbeelden van gezondheidsgevaren zijn schade aan ogen, herhalende stresssyndromen en hoofdpijn.

(9) Digitale veiligheid, hierbij gaat het om de elektronische voorzorgsmaatregelen om de veiligheid te waarborgen. Volgens Ribble & Bailey (2011) zijn er in elk soort van samenleving mensen die van andere stelen of lastig vallen. Het is niet genoeg om ‘gewoon’ de ander te vertrouwen voor je eigen veiligheid. Als voorbeeld wordt genoemd in de normale samenleving dat mensen hun eigen deuren op slot zetten. Hetzelfde geldt in feite voor de digitale samenleving waarin de digitale burger met behulp van virusscanners en back-ups op zijn eigen veiligheid moet letten. Het is van belang om als verantwoordelijke digitale burger eigen informatie te beschermen tegen externen die schade kunnen veroorzaken (Ribble, 2015).

In figuur 0 zijn de negen elementen die tee maken hebben met het digitaal burgerschap gevisualiseerd. In de negen elementen van digitale burgerschap komen een aantal keer de begrippen: gedrag, verantwoordelijkheid en privacy terug. Deze drie concepten zullen verder in het theoretisch kader worden toegelicht. Eerst zal het concept ‘macht’ besproken, en hoe macht kan worden uitgeoefend.

(11)

2.2 THEORIE VAN MACHT

In dit deel van het theoretisch kader zal het begrip ‘macht’ besproken worden. Het doel is om de verschillende machtsstructuren tussen de drie partijen (overheid, burger en Google Inc.) beter te snappen. Doordat machtstructeren beter begrepen worden, zal hierdoor ook het gedrag tussen overheid, Google en burger beter begrepen worden.

Max Weber was één van de eerste sociologen die aan het begin van de 19e eeuw een definitie gaf aan ‘macht in een maatschappij’. Hij definieerde macht als: het vermogen van een individu of groep welke hun eigen doelen en/of doelstellingen weten te bereiken terwijl anderen dit juist proberen te voorkomen (Weber, 2009). Weber (2009) splitste macht allereerst op in twee groepen, namelijk macht welke wordt uitgeoefend door autoriteit en macht welke wordt uitgeoefend door dwang. Bij macht onder dwang moet aan fysiek geweld worden gedacht en dit is verder niet relevant voor het onderzoek. Het is niet relevant omdat uitoefening van macht in dit onderzoek niet fysiek zal plaats vinden. Weber (2009) splitste de macht die wordt uitgeoefend door autoriteit verder op in drie verschillende vormen.

Ten eerste charismatische autoriteit. Dit type macht is gebaseerd op charisma. Hierbij gaat het om de persoonlijke kwaliteiten van een individu om een groep of individu te beïnvloeden. Ten tweede noemt Weber (2009) traditionele autoriteit. Deze vorm van macht komt uit de gevestigde gewoontes die afkomstig zijn uit herediteit. De Engelse monarchie is hier een voorbeeld van. Tot slot is er de rationele-juridische autoriteit. Deze vorm van macht komt uit bepaalde groepen die bepaalde machtsposities hebben over ondergeschikte groepen. Een voorbeeld hiervan is een deurwaarder die beslag legt op een aantal spullen. Deze soort van macht/autoriteit is interessant in het huidige onderzoek. De overheid heeft een machtspositie doordat het regels opzet ten opzichte van Google Inc. en de digitale burger.

De theorie van Weber werd later aangevuld door de sociaal psychologen French & Raven (1959) om te begrijpen waar macht vandaan komt. Volgens French & Raven (1959) zijn macht en leiderschap nauw verbonden met elkaar. Mensen zijn vaak geneigd diegene te volgen die veel macht heeft. Doordat andere mensen volgen, ontstaat er een persoon die leidt, en deze persoon heeft macht. French & Raven (1959) introduceerden vijf vormen van macht, die de basis vormen van het concept ‘macht’. Door de

(12)

verschillende vormen van macht te begrijpen, is het mogelijk om gedrag van de digitale burger ten opzichte van Google Inc. of de overheid in het onderzoek te begrijpen. In dit onderzoek oefent Google Inc. een bepaald soort macht uit op de burgers en overheid. Anderzijds geldt dit ook voor de overheid op Google Inc. en de burger (figuur 4).

(1) Ten eerste noemen French & Raven (1959) dwingende macht. Dit type macht is gebaseerd op dwang. Hierbij gaat het erom dat iemand gedwongen wordt om iets te doen, terwijl hij/zij dit niet wilt. Dwang wordt tegenwoordig gezien als ongepast in de samenleving (Petress, 2013). (2) Ten tweede noemen French & Raven (1959) legitieme macht. Legitieme macht ontstaat door een gekozen of aangewezen positie van gezag ondersteund door sociale normen (Raven, 1992). Legitieme macht ontstaat doordat een persoon wordt gekozen of geselecteerd. Anderzijds kan legitieme macht ook weer vaak worden ingetrokken door de mensen die de macht in eerste instantie gaven aan diegene (Petress, 2013). (3) Ten derde noemen French & Raven (1959) belonende macht. Deze macht is gebaseerd in het bieden van beloningen aan anderen. Dit kunnen tastbare, sociale, emotionele of spirituele beloningen zijn. Een voorbeeld hiervan is een kind dat een euro krijgt omdat ze goede cijfers haalt. Dit is een voorbeeld van positieve beloning. Anderzijds kan er ook sprake zijn van negatieve beloning. Een voorbeeld hiervan is een automobilist die een boete krijgt om hij/zij te hard rijdt (Petress, 2013). (4) Ten vierde noemen French & Raven (1959) referent macht. Dit type macht is gebaseerd op charisma. Het is hierbij mogelijk dat iemand de macht heeft, zonder dat hij daadwerkelijk machtig is. Hierbij is het belangrijk hoe iemand zich presenteert (Petress, 2013). (5) Tot slot beschrijven French & Raven (1959) expert macht. Deze macht is gebaseerd op wat men weet, welke ervaringen iemand heeft, en/of welke speciale vaardigheden of talenten iemand bezit (Petress, 2013). Wanneer men veel kennis heeft kan hij/zij andere overtuigen om hem/haar te vertrouwen. Dit kan het gedrag van mensen (op het internet) veranderen. De volgende theorie gaat over ‘het gedrag’ (Azjen, 1991).

2.3 HET GEPLANDE GEDRAG

Het derde concept dat besproken zal worden is ‘het geplande gedrag’ theorie en gaat over het gedrag van mensen (Azjen, 1991). Deze theorie is ontwikkeld voor het verklaren van menselijk gedrag en helpt in dit onderzoek het gedrag van Google Inc., burger en de

(13)

overheid te verklaren en is om die reden relevant voor het huidige onderzoek. Daarnaast komt de term ‘gedrag’ in de hoofdvraag en deelvragen terug.Door het concept ‘gedrag’ beter te begrijpen is het mogelijk om ook de probleemstelling beter te begrijpen. De theorie is in eerste instantie niet geschreven voor onlinegedrag maar wordt in een breed domein gebruikt. Azjen (1991) beschrijft binnen zijn theorie hoe het gedrag wordt bepaald door het besluit om een bepaalde handeling te realiseren (de intentie). Het besluit om een bepaald gedrag te vertonen is volgens Ajzen (1991) weer afhankelijk van drie externe factoren die van invloed zijn op elkaar. Dit zijn de houding ten opzichte van het gedrag, de subjectieve norm, en de waargenomen gedragscontrole (figuur 1).

Ten eerste is volgens Ajzen (1991) de houding ten opzichte van het gedrag van belang. Hier is de achterliggende gedachte dat de intentie tot bepaald gedrag wordt gecreëerd door de houding of denkwijze die een persoon heeft ten aanzien van iemand anders zijn/haar gedrag. Azjen (1987) schrijft dat de geplande gedrag theorie voorspelt dat wanneer een persoon een positieve denkwijze heeft over iemand anders gedrag, hij dit gedrag zal overnemen en ook uitvoeren. Lwin & Williams (2003) illustreren dit aan de hand van het volgende voorbeeld: als een individu gelooft dat zijn eigen privacy beter beschermd wordt door het verstrekken van valse informatie op het internet dan zal zijn houding ten opzichte van het fabriceren van valse informatie positief beïnvloed worden.

De tweede factor is volgens Azjen (1991) de subjectieve norm. De subjectieve norm gaat in op het groepsproces van mensen, waarbij mensen van nature de groep volgen als het gaat om gedrag en denkwijze. Bij de subjectieve norm is het aanpassingsvermogen van een persoon van belang. Simpson et al. (1994) noemt dit het ‘prevalentie-effect’. Dit effect houdt het volgende in: hoe meer het individu ervaart dat andere mensen vinden dat diegene een bepaald gedrag moet vertonen, hoe groter de neiging van het individu wordt om dit gedrag daadwerkelijk te vertonen. Lwin & Williams (2003) noemen als voorbeeld het feit dat als de omgeving van een bepaald individu het fabriceren van nepinformatie niet als onethisch ziet, de kans groot is dat deze individu geneigd is om nepinformatie te fabriceren.

De laatste factor gaat over de waargenomen gedragscontrole. Bij deze factor gaat het om de gedachte van het individu, namelijk of hij/zij denkt dat hij/zij bepaald voorgesteld gedrag uit kan voeren. Het gaat hier dus niet om het feit of het individu

(14)

daadwerkelijk in staat is om bepaald gedrag te vertonen, maar om de gedachte of hij het kan. Hier is het zelfvertrouwen van een individu van belang (Azjen, 1991). Volgens Azjen (1991) bepaalt deze factor soms direct het gedrag (stippellijn in figuur 1). De waargenomen gedragsbeheersing kan makkelijk gekoppeld worden aan het internet omdat het internet vrij anoniem van aard is. Een voorbeeld van hoe dit tot uiting komt zijn onder andere online chats waarbij individuen zich anders voordoen dan ze daadwerkelijk zijn (Dinev & Hart, 2004). In dit onderzoek komt dit concept terug als de gedachte waartoe iemand anders in staat is. Uiteindelijk bepaald deze gedachte de intentie en indirect het gedrag van een persoon. De intentie die het uiteindelijke gedrag bepaalt (Azjen, 1991) kan worden gekoppeld aan het onderzoek van Cranor et al., (2000) waaruit naar voren komt dat het gedrag van burgers op het internet anders is wanneer zij anoniem zijn omdat de intentie anders is. Anonimiteit komt ook weer terug in de theorie van Nissenbaum (2004) die de privacy als contextuele integriteit heet. Deze theorie wordt in de volgende sectie beschreven.

2.4 PRIVACY ALS CONTEXTUELE INTEGRITEIT

De vierde theorie gaat over privacy en geeft in feite antwoord op de vraag waarom sommige situaties in bepaalde omstandigheden als zeer bedreigend op individuen overkomen en andere situaties weer niet. De theorie heet ‘privacy als contextuele integriteit’. Deze theorie biedt ondersteuning om het gedrag te begrijpen van grote bedrijven zoals Google Inc., maar ook de overheid (Nissenbaum, 2004). Deze theorie is van belang voor het onderzoek om te begrijpen waarom burgers zich bedreigd kunnen voelen door het gedrag van grote bedrijven en overheden. Daarnaast is privacy een kernbegrip in het onderzoek, hierover zal later in het onderzoek meer verteld worden.

Als eerste is het van belang om te begrijpen wat privacy daadwerkelijk is. Wereldwijd zijn er vele definities over privacy te vinden. Er zijn daarom een aantal definities gekozen uit de meest geciteerde wetenschappelijke artikelen op het web. Westin (1964) heeft twee verschillende definities geschreven over privacy die aan elkaar gekoppeld zijn. Ten eerste schrijft Westin (1964) dat privacy de mogelijkheid is van individuen, groepen en organisaties om zelf te bepalen wanneer, in welke mate en hoe informatie over individuen aan andere partijen wordt meegedeeld. De tweede definitie

(15)

volgens Westin (1964) is dat privacy de vrijwillige en tijdelijke intrekking van een persoon is uit de algemene samenleving via fysieke of psychologische middelen, ofwel in een staat van eenzaamheid, ofwel in een kleine groep, ofwel bij grotere groepen met de voorwaarde van anonimiteit. Bij beide definities staat anonimiteit centraal, en gaat het voornamelijk om de anonimiteit van een individu, groep, of instantie. Gavison (1980) definieert privacy als de beperking van de toegang van anderen tot een individu via informatie of fysieke nabijheid. Dit houdt in dat een individu privacy heeft wanneer diegene volledig ontoegankelijk is voor anderen. Dit noemt Gavison (1980) ‘perfecte’ privacy. Informatie zal in dit onderzoek vaak terugkomen als (persoons)gegevens.

Nissenbaum (2004) koppelt contextuele integriteit aan privacy. Volgens Barth et al. (2006) verklaart contextuele integriteit vanuit een filosofisch perspectief privacy in termen van het overbrengen van persoonlijke informatie aan anderen. De contextuele integriteit streeft ernaar om te beschrijven waar mensen daadwerkelijk om geven. Het idee hierachter is dat het overbrengen van persoonlijke informatie altijd in een bepaalde sociale context plaatsvindt. De informatie die wordt overgebracht wordt bepaald door de contextafhankelijke normen en achterliggende gedachte van wat er wordt gedeeld. Bijvoorbeeld informatie die is onderverdeeld in verschillende types van ‘informatie’ zoals persoonlijke informatie over de fysieke gezondheid van een individu, of de geluidsopnames van een psycholoog met een individu. Daarnaast zijn de principes van de overdracht afhankelijk van de context. Gedacht kan woorden aan het feit of informatie vertrouwelijk is of dat het informeel bedoeld is tussen twee personen. (Barth et al., 2006).

Nissenbaum (2009) speelt in op de context en privacy. Zij beschrijft dat individuen het gevoel kunnen hebben dat hun privacy in het geding komt wanneer derde partijen informatie over individuen verzamelen. Dit komt niet zozeer doordat het individu het gevoel heeft dat hij/zij de controle kwijtraakt, of dat iets vertrouwelijk blijft. De reden dat het individu hinder ondervindt komt door de informatiestroom op het internet die onjuist wordt gevonden. Zolang de burger vindt dat de dataverzameling van bijvoorbeeld Google Inc. voldoet aan bepaalde normen in een bepaalde context dan is de burger daar tevreden mee. De informatiestroom wordt door Nissenbaum (2004) uitgelegd door middel van een zender en een ontvanger, waarbij de zender (de burger) bepaalde informatie verzendt naar een ontvanger (bijvoorbeeld een psycholoog). Elke informatiestroom beschikt over een onderwerp, type en voorwaarde dit zijn bij elkaar de

(16)

‘normen’. Wanneer deze normen veranderen, hebben we het gevoel dat onze privacy in het geding komt. Volgens Zimmer (2008) wordt informatie nauwelijks meer volgens de traditionele manier gezocht, en is de afhankelijkheid van Google’s Inc. zoekmachine enorm toegenomen. Dit voorbeeld schetst een verandering plaats in normen waardoor burgers zich bedreigd voelen in hun privacy. De normverandering vindt plaats door de wil van Google Inc. om bijvoorbeeld de ‘perfecte’ zoekmachine, of de ‘perfecte’ Google maps te creëren waarbij het allerlei persoonlijke informatie nodig heeft. Deze theorie beschrijft in feite het gevoel van burgers dat hun privacy in het geding komt doordat normen in de informatiestromen veranderen (Nissenbaum, 2004). Dit houdt overigens niet in dat ze zich bedreigd voelen door bedrijven als Google Inc. Daarbij is het van belang dat Google Inc. ook allerlei verantwoordelijkheden heeft waarmee rekening moet worden gehouden. De theorie maatschappelijk verantwoord ondernemen (Wood, 1991) gaat hierover en zal beschreven worden in de volgende sectie.

2.5 MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN (CSR)

De maatschappelijk verantwoord ondernemen theorie betrekking op grote bedrijven en gaat over de zakelijke verantwoordelijkheid (Carrol, 1991). Er zullen alleen aspecten van deze theorie worden benoemd die relevant zijn voor het huidige onderzoek. Deze theorie is voornamelijk relevant om beter de achtergrond en drijfveren van bedrijven als Google Inc. te begrijpen, en daarmee hun connectie met de samenleving. Wood (1991) schrijft dat het basisidee van CSR is dat grote bedrijven verweven zijn met de maatschappij in plaats van dat het afzonderlijke entiteiten zijn. Dit is de reden dat de samenleving bepaalde verwachtingen heeft voor het juiste bedrijfsgedrag en de uitkomsten. McWilliams (2000) definieert CSR als acties die de maatschappij iets goeds leveren, maar buitenom de belangen van het bedrijf gaan en dat wat de wet vereist. Carrol (1991) legt de theorie uit aan de hand van vier verantwoordelijkheden die verbonden zijn met elkaar (figuur 2). In figuur 2 is de piramide van het CSR-model te zien die van onder naar boven loopt, waarbij de economische verantwoordelijkheden het zwaarst tellen voor een bedrijf, en de filantropische, of de zorg voor de mensheid, verantwoordelijkheden het minst zwaar. Het is voor bedrijven alleen mogelijk om maatschappelijk verantwoord te ondernemen wanneer deze vier verantwoordelijkheden tegelijkertijd worden vervuld. Het gaat om economische, juridische, ethische en filantropische verantwoordelijkheden. Van

(17)

deze verantwoordelijkheden licht Carrol (1991) de vijf belangrijkste per thema uit. Deze verantwoordelijkheden laten in dit onderzoek beter begrijpen waar bedrijven zich aan moeten houden om de normen van burgers niet te overschrijden. Wanneer deze normen wel worden overschreden kan dat ervoor zorgen dat burgers zich in het nauw gedreven voelen. Dit ontstaat doordat normen veranderen (Nissenbaum, 2004) waardoor burgers het gevoel kunnen krijgen dat hun privacy in het geding komt.

Met economische verantwoordelijkheid bedoelt Carrol (1991) de verantwoordelijkheid van een bedrijf om (1) op een wijze geleid te worden die consistent is met het maximaliseren van de verdiensten per aandeel, (2) dat een bedrijf toegewijd is, zodat het zo winstgevend mogelijk is, (3) het bedrijf een competitieve positie aanhoudt, (4) dat het bedrijf zo efficiënt mogelijk functioneert, en (5) dat wanneer een bedrijf gezien wordt als succesvol, dit bedrijf ook constant winstgevend is. Verder noemt Carrol (1991) ook vijf juridische verantwoordelijkheden: (1) het bedrijf moet consistent handelen in de verwachtingslijn van overheid en wet, (2) het is belangrijk dat het bedrijf zich toegeeft tot verschillende federale, statelijke en lokale regels, (3) het is van belang dat de werknemer een zakelijke persoon is die de wet volgt, (4) dat een succesvol bedrijf voldoet aan haar wettelijke verplichtingen en (5) het is van belang dat bedrijven goederen en diensten verlenen die minstens voldoen aan de wettelijk voorgeschreven vereisten. Voor de ethische verantwoordelijkheden noemt Carrol (1991), (1) dat het belangrijk is om te handelen op een consistente manier waarbij sociale gewoontes en ethische normen in acht worden genomen, (2) dat het van belang is om nieuwe ethische en/of morele veranderingen in de samenleving te herkennen en te respecteren, (3) dat het belangrijk is dat ethische normen gehandhaafd worden en niet ten onder gaan omdat bedrijven hun doel moeten halen, (4) het van belang is dat goede bedrijfsburgerschap wordt gedefinieerd als het doen wat moreel en ethische van deze persoon wordt verwacht, en (5) dat er herkend moet worden door bedrijven dat de maatschappelijke integriteit en ethisch gedrag veel dieper gaan dan alleen het naleven van wetten en regels. Als laatste noemt Carrol (1991) vijf filantropische verantwoordelijkheden. Als eerste noemt Carrol (1991) (1) dat het bedrijf moet handelen op een consistente wijze die in overeenstemming is met de filantropische en welwillende verwachting van de maatschappij, (2) dat het bedrijf moet helpen met beeldende en uitvoerende kunst, (3) dat het van belang is dat werkgevers en werknemers meedoen aan lokale vrijwillige activiteiten en liefdadigheidsprogramma’s,

(18)

(4) dat bedrijven hulp moeten bieden aan particuliere en openbare onderwijsinstellingen, en als laatste (5) is het belangrijk dat bedrijven vrijwillig helpen aan projecten die de kwaliteit van leven van de samenleving verbeteren.

Deze theorie is in dit onderzoek van belang aangezien hij het bedrijf koppelt aan de burger, waarbij het bedrijf zich aan bepaalde normen moet houden om niet het vertrouwen van de burger kwijt te raken.

3. PROBLEEMSTELLING

In dit onderzoek zal de onduidelijkheid over waar de verantwoordelijkheden omtrent de privacy van de burger op het internet liggen nader worden onderzocht. In het theoretisch kader zijn al meerdere theorieën uiteengezet die de verschillende machten, belangen en drijfveren laten zien van en tussen de partijen. Aan de hand van een hoofdvraag en drie verschillende deelvragen zal er in dit onderzoek aandacht worden besteed aan de wisselwerking en het gedrag tussen de verschillende partijen. De partijen in het onderzoek zijn Google Inc., de overheid en de burger die allemaal met elkaar verbonden zijn met als overkoepelend thema: de privacy van de digitale burger op het internet (figuur 4). Daarbij moet gezegd dat dieper onderzoek naar het onderwerp aantoonde dat er niet altijd duidelijk geschreven regels zijn, waardoor het soms moeilijk is om sommige vragen te beantwoorden. Verder is er in huidig onderzoek gekozen om in de hoofdvraag en deelvragen voor de term ‘gedrag’ te kiezen in plaats van ‘houding’. Houding is een onderdeel van gedrag, zoals besproken in het theoretisch kader. Door voor de term ‘gedrag’ te kiezen is het mogelijk om op een breder domein onderzoek te doen, aangezien het een bredere term is dan houding. Daarnaast ondersteund het theoretisch kader het concept ‘gedrag’.

In het onderzoek gaat het om drie belanghebbende partijen die worden beschreven. Er zal vooraf geen hypothese worden opgesteld (Bryman, 2012). Vooraf zullen enkel een aantal verwachtingen opgesteld worden aan de hand van de theorieën in het theoretisch kader. Daarom zit het onderzoek tussen een beschrijvend en explorerend onderzoek in, waar voornamelijk de houding van de partijen ten aanzien van de privacy van de burger wordt beschreven. De hoofdvraag en deelvragen zijn afgebakend zoals is voorgesteld in een artikel van Green (2008) waarbij het van belang is dat er een duidelijk veld van onderzoek is. Voor dit onderzoek is gekozen om het onderzoeksveld zoveel

(19)

mogelijk nationaal te houden. Dit zal niet altijd mogelijk zijn, omdat Google Inc. een internationaal bedrijf is. Daarnaast is internet een dienst die wereldwijd wordt aangeboden.

Hoofdvraag: Wat is het gedrag tussen de overheid, Google Inc., en de burger als het gaat om de privacy van de burger op het internet in Nederland?

Deelvraag 1: Hoe is het gedrag van de Overheid ten aanzien van haar burger als het gaat om de privacy van de burger op het internet in Nederland?

Deelvraag 2: Hoe is het gedrag van Google Inc. ten aanzien van de burger als het gaat om de privacy van de burger op het internet in Nederland?

Deelvraag 3: In hoeverre hebben de overheid en Google Inc. een rol in de waarborging

van de privacy van de burger op het internet, volgens de burger (tussen de 16 jaar – 90 jaar) in Nederland.

(20)

4. METHODE & DATAVERZAM ELING

In dit onderdeel van het onderzoek zal beschreven worden hoe de data is verkregen. De onderzoeksopzet zal besproken worden en de kwantitatieve data zullen aan de hand van een respons analyse uiteen worden gezet met nationale cijfers. Bovendien zal ook de steekproef besproken worden. Als laatste zal de operationalisering en de bespreking van de onderzoekcriteria in deze sectie plaatsvinden.

4.1 ONDERZOEKSOPZET

Voor dit onderzoek is er gekozen om gebruik te maken van bestaande literatuur en informatie op het internet om antwoord te kunnen geven op deelvraag één en twee. Aangezien het een vrij recent onderwerp is waar nog niet veel over geschreven is, zal veel informatie bijvoorbeeld over Google Inc. vanuit bronnen uit Google Inc. zelf gevonden moeten worden. Zo is er onder andere gekeken naar het privacybeleid van Google Inc. Dit heeft vanzelfsprekend invloed op de externe validiteit (Bryman, 2012) omdat er data verkregen wordt vanuit de eigen bron waardoor Google Inc. in principe alles kan schrijven over hun privacybeleid zonder dat er de mogelijkheid is om dit te controleren. In belang van het onderzoek wordt ervan uitgegaan dat alle informatie verkregen vanuit eigen bron klopt. Voor de derde deelvraag is eigen kwantitatieve data verkregen, die later in het onderzoek zullen worden toegelicht.

Zoals eerder besproken ligt huidig onderzoek tussen een beschrijvend en explorerend onderzoek in Hierbij zijn de deelvragen en de hoofdvraag geschikt voor een beschrijvend onderzoek en er is dan ook van tevoren geen hypothese opgesteld (Bryman, 2012). Anderzijds wordt er in het onderzoek wel getracht om erachter te komen wat de achterliggende gedachte is als het gaat om de houding tussen de verschillende partijen. Het onderzoek bestaat uit een literatuur/bronnenonderzoek en een eigen kwantitatief onderzoek. Binnen het kwantitatieve gedeelte zal gebruik worden gemaakt van het programma ‘Statistical Program for the Social Sciences’ (SPSS) om de data te analyseren. In het gedeelte data & steekproef zal er meer informatie worden verschaft over de desbetreffende data.

(21)

4.2 DATA & STEEKPROEF

De eerste en tweede deelvraag worden beantwoord aan de hand van een literatuur/bronnenonderzoek. Zoals eerder besproken zullen eigen bronnen van bijvoorbeeld Google Inc. van groot belang zijn in het onderzoek. Dit komt doordat er nog niet veel secundaire literatuur over het onderwerp beschikbaar is. De eigen bronnen zullen voornamelijk verkregen worden uit documenten en informatie die gevonden wordt op het web via Google Inc. en de overheid. De derde deelvraag wordt beantwoord door middel van een klein kwantitatief onderzoek. Er is gekozen om een kwantitatief deel te integreren in het onderzoek om erachter te komen in hoeverre de burger zelf denkt dat er een bepaalde wisselwerking is tussen de overheid en Google Inc. Daarnaast staat de privacy van de burger op het internet centraal in dit onderzoek en is het van belang om de mening van de burger mee te nemen in het onderzoek. In de onderzoekcriteria zal verder worden toegelicht waarom er is gekozen voor een kwantitatief deel en niet voor een kwalitatief deel.

Binnen het kwantitatieve deel is er gekozen om een schriftelijke enquête op te stellen. Ten eerste is er gekozen voor een enquête omdat dit de goedkoopste en eenvoudigste manier voor de onderzoeker was. Daarbij is het mogelijk om in een korte tijd een breed aantal mensen te bereiken, en veel data te verzamelen. Daarnaast leent de enquête zicht uitstekend om met betrekking tot de derde deelvraag verbanden te leggen tussen subgroepen, en partijen. Deze subgroepen zullen in de respons analyse verder worden besproken. Om in staat te zijn verbanden te leggen moest er in korte tijd veel data worden verzameld. Hier lenen enquêtes zich uitstekend voor (Bryman, 2012).

De kwantitatieve data is verkregen via ‘sneeuwbal sampling’. Deze manier van sampling valt onder de categorie ‘non probability’ steekproef wat betekent dat respondenten niet willekeurig verkregen zijn (Bryman, 2012). De onderzoeker heeft in eerste instantie de enquête (zie bijlage ‘enquête’) verspreid binnen een kleine groep mensen (vrienden & familie) aan wie de onderzoeker vervolgens heeft gevraagd om de enquête verder te verspreiden. Omdat het om een online enquête ging is deze voornamelijk via Facebook (social media) verspreid. Volgens Bryman (2012) wordt ‘sneeuwbal sampling’ bijna nooit gebruikt om enquêtes af te nemen, echter is er toch

(22)

gekozen voor deze manier van sampling, aangezien dit voor de onderzoeker de eenvoudigste en goedkoopste manier was om aan zoveel mogelijk respondenten te komen in een kort tijdsbestek. Anderzijds zorgt deze methode van steekproef ervoor dat de repliceerbaarheid van het onderzoek voor een andere onderzoeker lastig wordt, aangezien die niet over dezelfde connecties beschikt. Het gevolg kan zijn dat de data en de resultaten niet representatief zijn. Alle andere manieren van ‘sampling’ waren tijdrovender en

complexer en zijn daarom niet gekozen (Bryman, 2012).

De enquête die is opgesteld voor het kwantitatieve deel bestaat uit vijftien vragen, waarin voornamelijk gebruik is gemaakt van een vijfpunts likert-scale. Dit houdt in dat respondenten voornamelijk kunnen antwoorden met helemaal mee eens tot en met helemaal mee oneens met daartussen drie andere antwoorden. Er is gebruik gemaakt van de likert-scale omdat deze schaalverdeling zich uitstekend leent om data eenvoudig te kunnen verwerken en meningen uiteen te zetten (Bryman, 2012). Daarnaast schrijft Bryman (2012) dat onderzoeken naar houding zich uitstekend lenen voor de likert-scale.

In huidig onderzoek wil men in feite meer inzicht krijgen over het gedrag (waar houding onder valt) van de burger, overheid en Google Inc. ten aanzien van privacy op het internet. In het volgende gedeelte zullen drie onderzoekcriteria worden besproken die van belang zijn bij het doen van onderzoek.

4.3 ONDERZOEKCRITERIA

Bryman (2012) noemt drie verschillende onderzoekcriteria de van belang zijn bij het uitvoeren van onderzoek: betrouwbaarheid, validiteit en generaliseerbaarheid. Deze drie aspecten zijn van belang binnen een onderzoek om de objectiviteit te waarborgen.

Betrouwbaarheid kan volgens Bryman (2012) worden onderverdeeld in interne en externe betrouwbaarheid. De interne betrouwbaarheid heeft betrekking op de mate waarin items in de vragenlijst hetzelfde meten. Dit zal gedaan worden aan de hand van de Cronbach’s alpha. Op advies van Bryman (2012) is binnen dit onderzoek gekozen voor een grens van 0,700. De externe betrouwbaarheid heeft betrekking op de repliceerbaarheid van het onderzoek. Zoals eerder besproken geldt voor het kwantitatieve deel dat de repliceerbaarheid laag is omdat er gebruik is gemaakt van een sneeuwbal

(23)

sampling. Wel zal de enquête exact kunnen worden gekopieerd waardoor in zekere zin de repliceerbaarheid van het onderzoek hoog ligt.

Validiteit gaat volgens Bryman (2012) over de geloofwaardigheid en overdraagbaarheid van het onderzoek. De geloofwaardigheid van dit onderzoek wordt getracht hoog te houden door middel van het gebruik van verschillende theorieën en bronnen. Bij de overdraagbaarheid is het van belang dat de onderzoeker een duidelijke omlijning beschrijft van hoe hij tot een antwoord komt op de hoofdvraag in het onderzoek. In dit onderzoek wordt dat gedaan door middel van het kopje onderzoeksopzet.

Tot slot noemt Bryman (2012) de generaliseerbaarheid. De generaliseerbaarheid van het kwantitatieve deel is laag aangezien er gebruik is gemaakt van sneeuwbal sampling. Het gevolg is dat de resultaten van het kwantitatieve deel niet naar een bepaald deel van de populatie kunnen verwijzen. De generaliseerbaarheid kan verhoogd worden door in het vervolg gebruik te maken van bijvoorbeeld een aselecte steekproef. In de respons analyse worden de cijfers van de respondenten vergeleken met het landelijk gemiddelde om te bekijken of resultaten generaliseerbaar zijn met de Nederlandse populatie.

4.4 RESPONS ANALYSE

In de respons analyse zullen aan de hand van verschillende tabellen gekeken worden naar onder andere het geslacht, leeftijd, opleiding, en type computergebruik van de respondenten. Het onderzoek telt in totaal 168 respondenten. Aangezien de enquête afgenomen is via sneeuwbal sampling is het niet mogelijk om te achterhalen aan hoeveel personen de enquête daadwerkelijk is verspreid. Het gevolg hiervan is dat het niet mogelijk is om een respons-ratio te berekenen. Doordat het onderzoeksveld nationaal is zal de data vergeleken worden met het landelijk gemiddelde. Hierdoor kan worden bekeken of het onderzoek in zekere zinnen gekoppeld kan worden aan de Nederlandse populatie

Van de 168 respondenten waren er 80 man en 88 vrouw (tabel 1). Het valt op dat meer vrouwen de enquête hebben ingevuld dan mannen, wat een absoluut verschil van

(24)

negen respondenten betekent. Dit aantal is zeer minimaal in vergelijking met het aantal respondenten. Dit betekent dat de variabele geslacht ongeveer gelijk verdeeld is over het onderzoek en dus niet kan zorgen voor mogelijke verstoring in data. Wanneer de percentages worden vergeleken met het landelijk niveau, blijkt dat de percentages redelijk overeenkomen en het verschil minimaal is, 47,6% om 49,6% bij de mannen en 52,4% om 50,4% bij de vrouwen. Dit zou kunnen betekenen dat het onderzoek op het gebied van geslacht gekoppeld kan worden aan de Nederlands populatie.

(Bron: Hoseni, 2017; CBS, 2017)

Los van het geslacht is ook het opleidingsniveau en de leeftijd van de respondenten bekeken. Onder in figuur 5 zijn opleidingsniveau en leeftijd schematisch weergegeven. De opleiding van de respondenten zal worden verdeeld in lage/hoge opleiding. Hierbij vallen alle opleidingen lager dan een hbo-opleiding onder ‘lage opleiding’, en alle opleidingen die hoger dan of gelijk zijn aan hbo onder ‘hoge opleiding’. In tabel 2 is de genoten opleiding van de respondenten uiteengezet. Er zijn duidelijk veel meer respondenten hoogopgeleid dan laagopgeleid met 76,2% hoogopgeleiden en 23,8% laagopgeleiden. Het valt op dat er een aanzienlijk groot verschil is als de percentages vergeleken worden met het landelijke niveau. Dit verschil wordt hoogst waarschijnlijk veroorzaakt door de omgeving van de onderzoeker die voornamelijk bestaat uit hoogopgeleide mensen. Dit is een gevolg van de sneeuwbal sampling methode die gebruikt is. Het grote verschil met het landelijk gemiddelde betekent dat alle resultaten met opleiding niet gekoppeld kunnen worden aan de Nederlandse populatie

Tabel 1: Deelname geslacht in aantal en percentage

Absoluut aantal Percentage % Percentage Nederland %

Geslacht Man 80 47,6% 49.6%

Vrouw 88 52,4% 50,4%

(25)

(Bron: Hoseni, 2017; CBS, 2017)

De leeftijd van de respondenten wordt onderverdeeld in jong en oud (tabel 3). Er is gekozen om de mensen geboren in het jaar 1994 in te delen in de groep ‘jong’ en de mensen in 1993 of later in te delen in de groep ‘oud’ Deze verdeling is gekozen omdat Rowlands et al., (2008) in zijn onderzoek onderscheidt maakt tussen de zogenaamde ‘Google’ generatie, dit zijn mensen geboren in 1994 of eerder en de traditionele generatie, mensen geboren na 1994. Rowlands et al., (2008) meent dat de Google generatie zeer afhankelijk is van de zoekmachine en de traditionele generatie minder. De Google generatie refereert in feite naar een generatie die is opgegroeid in een wereld gedomineerd door het internet. Voor dit onderzoek is het interessant om de verschillende generaties te vergelijken en om te onderzoeken of er verschil in gedrag is dat kan worden verklaard aan de hand van het theoretisch kader. Het valt op dat de respondenten een aanzienlijk lagere leeftijd hebben in vergelijking met het landelijk gemiddelde. Dit verschil maakt voor het onderzoek niet uit om erachter te komen of er verschillen zijn tussen jong en oud. Het betekent alleen dat de resultaten niet gekoppeld kunnen worden aan de Nederlandse populatie. Tabel 2: Opleiding respondenten in aantal en percentage Absoluut aantal Percentage % Percentage Nederland %

Geslacht Hoge opleiding 128 76,2% 28,4%

Lage opleiding 40 23,8% 72,6%

(26)

(Bron: Hoseni, 2017; CBS, 2016)

Verder is er in de enquête gekeken naar welk besturingssysteem met name wordt gebruikt onder de respondenten, en of zij gebruik maken van een virusscanner. Van deze gegevens ontbreken landelijke percentages en deze data zullen daarom niet vergeleken worden. De resultaten laten de volgende cijfers zien: van de respondenten van dit onderzoek maakt 57,7% gebruik van alleen Windows, 36,9% enkel gebruik van Apple en 5,4% maakt gebruik van beide of andere besturingssystemen. Verder gebruikt 61,3% van de respondenten een virusscanner, 20,2% soms een virusscanner en 18,5% nooit een virusscanner. Om deze data verder te kunnen analyseren is het van belang om eerst enkele begrippen te operationaliseren.

4.5 OPERATIONALISERING

Om in het vervolg van het onderzoek in staat te zijn om de data te kunnen analyseren is het van belang om de verschillende variabelen die van invloed zijn op het onderzoek te operationaliseren en te hercoderen. De eerste twee deelvragen zullen beantwoord worden aan de hand van literatuur/bronnen, de derde deelvraag zal met behulp van het programma SPSS worden beantwoord.

De afhankelijke variabele, ’de hoeveelheid privacy die gevoeld wordt door de burger op het internet’, zal moeten worden geoperationaliseerd. Dit is gedaan aan de hand van begrip, dimensies, variabelen/indicatoren en bronnen. De operationalisering is

Tabel 3: Leeftijd respondenten in aantal en percentage Absoluut aantal Percentage % Percentage Nederland % Geslacht Jong 89 53,0% 26,2% Oud 79 47,0% 73.8% Totaal 168 100% 100%

(27)

schematisch weergegeven in figuur 5. Het begrip is in de derde deelvraag ‘privacy’. Met dimensie(s) worden in feite de aspect(en) bedoeld. In dit onderzoek gaat het om het gevoel van privacy op het internet. De daadwerkelijke hoeveelheid privacy meten is onmogelijk. Dit zal een zeer technisch onderzoek worden wat buiten het leerkader zou vallen. De dimensie ‘gevoel van privacy’ kan verder worden opgedeeld in indicatoren/variabelen. Dit zijn in feite meetbare kenmerken. In dit geval: ‘gevoel van veel privacy op het internet’ en ‘gevoel van weinig privacy op het internet’. Het gevoel van privacy wordt bepaald door verschillende vragen in de enquête die eerst gehercodeerd moeten worden.

Om de derde deelvraag volledig te kunnen beantwoorden dienen er zowel naast een afhankelijke variabele ook onafhankelijke variabelen te worden gedefinieerd. De afhankelijke variabele in dit onderzoek is gehercodeerd aan de hand van vragen in de enquête die direct gaan over de privacy van de burger. Dit zijn de vragen vijf en zes. De hoeveelheid privacy zal worden onderverdeeld in ‘veel privacy’ of ‘weinig privacy’. Hierna wordt de Cronbach’s Alpha berekend die te maken heeft met de betrouwbaarheid van de gegeven antwoorden van de respondenten. Wanneer deze boven de 0,7 is betekent dat, dat de vragen consequent beantwoord zijn. In sommige gevallen wordt een Cronbach Alpha van groter dan 0,6 aangehouden (Bryman, 2012). De klassen worden verdeeld aan de hand van het gemiddelde van de som van de antwoorden die gegeven zijn op deze twee vragen.

In tabel 1 staan de waardes van de klassen. De waardes van de andere variabelen staan in tabel 3 en tabel 5. ‘Veel privacy’ betekent in dit geval dat de respondent die gebruik maakt van het internet veel privacy voelt, ‘weinig privacy’ betekent dat de respondent het gevoel heeft weinig privacy te hebben op het internet. In tabel 2 is de Cronbach Alpha uitgerekend 0,710, dit betekent dat de gegeven antwoorden betrouwbaar zijn (Bryman, 2012).

(28)

Tabel 1: Verschillende klassen, het gevoel van privacy van de respondent op het internet.

Klassen Waarde van de klassen

Veel privacy 2 – 5.5

Weinig privacy 5.5 – 9

Bron: (Hoseni, 2017)

Tabel 2: Cronbach’s Alpha van ‘gevoel van mate privacy burger op het internet’.

Cronbach’s Alpha Aantal vragen & stellingen

0,710 2

Bron: (Hoseni, 2017)

De eerste onafhankelijke variabele gaat over de mening van burgers en over de houding van de overheid ten aanzien van de privacy van burgers op het internet. De vragen die hierover gaan in de vragenlijst zijn: vraag acht & vraag 10. De antwoorden op deze vragen zullen bij elkaar worden opgeteld met behulp van SPSS, waarbij het gemiddelde de grens tussen de klassen aangeeft. De klassen zijn: ‘grote rol overheid’ en ‘kleine rol overheid’. Bij een ‘grote rol overheid’ vindt de respondent dat de overheid een grote rol heeft in de waarborging van de privacy van de burger op het internet, en bij een ‘kleine rol overheid’ vindt de burger dat de overheid een kleine rol heeft in waarborging van de privacy van de burger op het internet. In figuur 5 is de rol van de overheid schematisch geoperationaliseerd. In tabel 4 is weer de Cronbach’s Alpha berekend over de betrouwbaarheid van de antwoorden van de respondenten gaat. De Cronbach’s Alpha is in dit geval 0.850. Dit betekent dat de gegeven antwoorden betrouwbaar zijn (Bryman, 2012).

(29)

Tabel 3: Verschillende klassen, mening van de respondent over de houding van de overheid ten aanzien van de privacy van burger op het internet.

Klassen Waarde van de klassen

Grote rol overheid 2.0 – 4.6 Kleine rol overheid 4.6 – 10

Bron: (Hoseni, 2017)

Tabel 4: Cronbach’s Alpha, mening van de respondent over de houding van de overheid ten aanzien van de burger

Cronbach’s Alpha Aantal vragen & stellingen

0,850 2

Bron: (Hoseni, 2017)

De tweede onafhankelijke variabele gaat over de mening van burgers met betrekking tot hun houding tegenover Google Inc. ten aanzien van de privacy van burgers op het internet. De vragen die hierover gaan in de enquête zijn: vraag negen, vraag 11, en vraag 12. Hier geldt hetzelfde proces als al eerder is gedaan in het onderzoek is gedaan bij de afhankelijke en onafhankelijke variabele ‘rol van de overheid’. De klassen zullen worden verdeeld in grote rol ‘Google Inc.’, en ‘kleine rol Google Inc.’ Bij een ‘grote rol Google Inc.’ is de respondent van mening dat Google Inc. een grote rol heeft in de waarborging van de privacy van de burger op het internet, en bij een ‘kleine rol Google Inc.’ vindt de respondent dat Google Inc. een klein rol heeft in de waarborging van de privacy van de burger op het internet (tabel 5). In figuur 5 is de rol van Google Inc. schematisch geoperationaliseerd. In tabel 6 is opnieuw de Cronbach’s Alpha berekend met behulp van SPSS. De Cronbach’s alpha is ditmaal 0.725 en dat betekent dat de antwoorden van de respondenten betrouwbaar zijn (Bryman, 2012).

(30)

Tabel 5: Verschillende klassen, mening van de respondent over de houding van Google Inc. ten aanzien van de privacy van de burgers op het internet.

Klassen Waarde van de klassen

Grote rol Google Inc. 3.0 – 6.6 Kleine rol Google Inc. 6.6 – 13

Bron: (Hoseni, 2017)

Tabel 6: Cronbach’s Alpha, mening van de respondent over de houding van de overheid ten aanzien van de burger

Cronbach’s Alpha Aantal vragen & stellingen

0,725 3

Bron: (Hoseni, 2017)

In de analyse van de derde deelvraag zullen de gegevens in de tabellen terugkomen. De onafhankelijke variabelen leeftijd, opleiding en geslacht zijn al eerder toegelicht en hebben hier geen verdere toelichting nodig, omdat deze niet gehercodeerd hoeven te worden.

4.6 CAUSAAL MODEL & VERWACHTINGEN

In het theoretisch kader zijn verscheidene theorieën besproken. Er zijn echter nog geen causale verbanden gelegd. In dit deel zal dit alsnog worden uitgevoerd. Aan de hand hiervan zullen drie verwachtingen worden opgezet die betrekking hebben tot de overheid, Google Inc. en de burger. De verwachtingen worden opgemaakt door verschillende theorieën en concepten die in het theoretisch kader besproken zijn aan elkaar te koppelen. Dit zijn de pijlen in figuur 4.

De eerste verwachting komt tot stand door te kijken naar de partij ‘burger’. In het theoretisch kader worden negen elementen genoemd die te make hebben met het digitale

(31)

burgerschap. Eén van deze elementen is veiligheid. Hierbij is het van belang dat de burger die gebruik maakt van technologie kennis heeft van digitale veiligheid (Ribble, 2009). Wanneer de burger wordt gekoppeld aan macht valt op dat de burger niet bij een bepaald soort macht kan worden geplaatst. De enige soort van macht die de digitale burger heeft is de kennis die hij/zij heeft over de zijn/haar eigen veiligheid op het internet. De verwachting van de burger is als het gaat om de privacy van de burger op het internet: dat de burger de verantwoordelijkheid bij een andere partij zal neerleggen. Een partij met meer macht, in dit geval de overheid of Google Inc. Het gedrag (Azjen, 1991) van de digitale burger wordt bepaald door de negen elementen waarmee de digitale burger rekening moet houden (Ribble et al., 2004).

De tweede verwachting wordt opgesteld aan de hand van de partij ‘overheid’. De overheid heeft in tegenstelling tot de burger ‘legitieme macht’ en een zekere ‘expert macht’ (French & Raven, 1959). Daarnaast heeft de overheid de intentie om veilig om te gaan met de gegevens van burgers (Hartholt, 2015). Deze intentie bepaalt het gedrag (Carrol, 1991) van de overheid. De verwachting is dat de overheid een positief gedrag zal vertonen als het gaat om de privacy van de burger op het internet. Dit betekent dat de overheid voornamelijk haar ‘legitieme macht’ zal gebruiken om de privacy van de burger te beschermen van externe partijen zoals Google Inc. Dit zal enkel gebeuren wanneer volgens de overheid Google Inc. buiten de normen (Nissenbaum, 2004) en regels van de burger treedt.

Tot slot wordt de laatste verwachting opgesteld aan de hand van Google Inc. Google Inc. heeft een grote ‘expert macht’ (French & Raven, 1959). Dit ziet men terug in het feit dat veel mensen niet zonder de diensten van Google Inc. kunnen. Voorbeelden van diensten van Google Inc. die veel gebruikt worden zijn de zoekmachine, Google maps of Gmail. Voor Google Inc. is het van belang dat Google Inc. volgens de CSR-theorie, filantropische verantwoordelijkheden heeft (Carrol, 1991). Deze verantwoordelijkheden kunnen worden gekoppeld aan de burger. Volgens de CSR-theorie is Google Inc. niet een losse entiteit maar behoort het tot de samenleving (Wood, 1991). In dit onderzoek kan het gekoppeld worden aan de ‘digitale samenleving’. Om tot de digitale samenleving deel te kunnen maken moet er met de negen elementen van Ribble et al., (2004) rekening worden gehouden. Anderzijds beschrijft Azjen (1991) dat

(32)

de intentie onder andere het gedrag bepaalt. Google Inc. heeft namelijk als intentie ook om geld te verdienen. De verwachting die kan worden opgemaakt is: dat Google Inc. binnen de digitale samenleving wilt passen. Dit betekent dat Google Inc positief gedrag wil vertonen als het gaat om de privacy van de burger op het internet. Anderzijds heeft het bedrijf de intentie om winst (Carrol, 1991) te maken wat voor frictie kan zorgen als het gaat om de privacy. Normen van burgers (Nissenbaum, 2004) kunnen hierdoor eenvoudig overschreden worden.

(33)

5. ANALYSE

De analyse zal opgedeeld worden in drie delen. Ten eerste zal met behulp van literatuur/bronnenonderzoek het thema ‘overheid’ centraal staan. Er zal worden geanalyseerd hoe de overheid zich gedraagt als het gaat om de privacy van haar burger op het internet. Bovendien zal de eerste deelvraag worden beantwoord. Ten tweede zal hetzelfde worden gedaan met Google Inc. als centraal concept, en zal de tweede deelvraag beantwoord worden. Ten derde zal er gekeken worden naar wat de mening van de burger is als het gaat om zijn/haar eigen privacy, en de plaats van de verantwoordelijkheden van de partijen volgens de burger. Dit zal ondersteund worden door kwantitatieve data. Ten slotte zal de derde deelvraag worden beantwoord.

5.1 OVERHEID

Om te kunnen begrijpen wat de rol van de overheid is ten aanzien van haar burgers op het internet is het belangrijk om als eerste het ‘orgaan’ overheid te begrijpen. De overheid is de hoogste macht op een bepaald grondgebied (Rijksoverheid, 2016). In dit onderzoek gaat het om het grondgebied Nederland. De contouren van de overheid worden grotendeels bepaald door de grondwet, waarin staat vermeld wat voor verplichtingen burgers hebben ten opzichte van de overheid, maar ook de verplichtingen die de overheid heeft ten opzichte van de burger (Rijksoverheid, 2016). Er wordt voornamelijk gesproken over het delen van (persoons)gegevens. Aangenomen kan worden dat wanneer (persoons)gegevens worden gedeeld er geen sprake is van anonimiteit. Gavison (1980) koppelt anonimiteit aan privacy. Hieruit kan geconcludeerd worden dat (persoons)gegevens en privacy dicht bij elkaar liggen. Dit is van belang aangezien veel over (persoons)gegevens gesproken wordt in plaats van privacy binnen de overheid.

Sinds 2001 bestaat er een wet genaamd ‘Wet Bescherming persoonsgegevens (WBP)’ die regels toeschrijft met betrekking tot het beschermen van de persoonsgegevens van de burger. Deze wet verstrekt allerlei rechten aan de burger, bijvoorbeeld dat de burger in alle tijden zijn gegevens mag opvragen, het recht heeft om te weten wat er met zijn gegevens gedaan wordt, en het recht heeft om bezwaar te maken als de burger denkt

(34)

dat zijn persoonsgegevens ten onrechte worden gebuikt voor onwettige doeleinden (Rijksoverheid, 2017). De WBP beschrijft niet enkel rechten en plichten van burgers, ook organisaties zoals Google Inc. zijn door deze wet aan regels verbonden. De wet postuleert ook dat organisaties die gegevens van burgers verzamelen verplicht zijn om van tevoren de burger te informeren wat de doelen zijn voor het verzamelen van gegevens van de burger. Daarbij is ook vaak toestemming nodig van de burger (Rijksoverheid, 2017). Een voorbeeld hiervan is de bonuskaart van de Albert Heijn die tegenwoordig gepersonaliseerd kan worden, waardoor de burger wekelijks persoonlijke aanbiedingen krijgt gebaseerd op zijn koopgedrag. Hiervoor moet de burger wel eerst persoonlijke informatie delen, en voorwaarden accepteren die beschreven staan in het privacybeleid (Albert Heijn, 2017). Volgens de wet is het alsnog verboden voor de Albert Heijn om deze informatie met derde partijen te delen in verband met de bescherming van de gegevens van de burger (Rijksoverheid, 2017). De wet is de ‘legitieme macht’ die de overheid gebruikt ten gunste van de burger. Daarbij wordt er vanuit gegaan volgens Ribble et al., (2004) dat de digitale burger kennis heeft van de digitale wet.

Het beeld wat gecreëerd is door de overheid met de WBP lijkt ten gunste van de burger, echter komt het woord privacy geen enkele keer voor in de deze wet. Er zijn ook tegengeluiden om het WBP. Berkvens (2004) meent dat de nieuwe wet in het leven is geroepen omdat de overheid zich heeft neergezet als een instelling die haar burger continu wilde manipuleren en monitoren. Daarnaast beargumenteert Berkvens (2004) dat het doel van deze wet het creëren van een schone lei voor de overheid was, die imago schade had opgelopen. Ten tweede schrijft Berkvens (2004) dat de overheid zichzelf niet aan de nieuwe wet hoeft te houden. Dit wordt beargumenteerd met het feit dat wanneer de overheid gegevens nodig heeft het zelf wijzigingen kan doorvoeren in de wet. Overheidsorganen die aan elkaar persoonsgegevens moeten uitwisselen voor bijvoorbeeld de staatsveiligheid, vallen vaak onder aparte wettelijke regelingen. Het gevolg hiervan is dat persoonsgegevens van de burger aan derde partijen kunnen worden uitgeleend. Berkvens (2004) meent dat de wet in 2001 voornamelijk is bedoeld om burgers te beschermen voor bedreigingen vanuit de particuliere sector zoals Google Inc. en niet voor bedreigingen vanuit de overheid zelf. Dit gedrag vanuit de overheid kan verklaard worden aan de hand van de ‘geplande gedrag theorie’, waarbij de intentie het gedrag bepaalt (Azjen, 1991). Hier zou de intentie vooral de bescherming van de burger

(35)

tegen de bedreiging van de particuliere sector zijn die deze wet (en dus dit gedrag) vormt. Anderzijds kan men zich afvragen of de overheid hier geen misbruik maakt van haar legitieme macht. Waarom heeft de overheid wel het recht om persoonsgegevens te delen, terwijl dit voor andere niet mogelijk is?

Kamp (2013) schrijft vanuit de visie van de overheid dat er meer digitaal vertrouwen moet worden opgebouwd, omdat de burger hedendaags weinig houvast lijkt te hebben in de ontwikkeling van persoonsgegevens op het internet. Kamp (2013) noemt drie randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden voor de bescherming van de persoonsgegevens: controle, transparantie en de verantwoordelijkheid van bedrijven. Met controle wordt bedoeld dat de burger uiteindelijk controle heeft over zijn of haar persoonsgegevens, waarbij het van belang is dat er aan de burger duidelijk goedkeuring wordt gevraagd voor het gebruik zijn persoonsgegevens. Daarnaast is het belangrijk dat de burger het recht moet hebben om volledig vergeten te worden bij particuliere bedrijven als de burger dit wenst. Een voorbeeld is dat wanneer de burger zijn Gmail account wil opzeggen er geen gegevens mogen achterblijven bij Google Inc. Ten tweede noemt Kamp (2013) transparantie, waarbij het van belang is dat de verzameling en verwerking van persoonsgegevens zo transparant mogelijk plaatsvindt. De burger moet het hele proces kunnen begrijpen en een heldere keuze kunnen maken over wat er met zijn of haar persoonsgegevens uiteindelijk gebeurt. Ten slotte noemt Kamp (2013) een interessant punt, namelijk de verantwoordelijkheid van de bedrijven. Hiermee bedoelt hij het feit dat particuliere bedrijven zoals Google Inc. verantwoordelijk zijn om altijd zorgvuldig te zijn met het verwerken van persoonsgegevens van de burger. Daarbij hoort ook dat particuliere bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor een goede beveiliging van de gegevens van de burgers. Dit punt is interessant aangezien Kamp (2013) hiermee een groot gedeelte van de verantwoordelijkheid van de privacy van de burger bij particuliere bedrijven neerlegt.

De overheid beweert verder dat het internet tegenwoordig grensverleggend is en dat het van belang is om internationaal aandacht te besteden aan dit onderwerp. Vanwege deze bewering zijn er in 2016 binnen de Europese Unie afspraken gemaakt om de persoonsgegevens van de burgers beter te beschermen. Deze afspraken moeten in 2018 in de hele Europese Unie ingaan (Rijksoverheid, 2016). Wat opvalt aan deze afspraken is

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

voorzover het gaat om door ledereen mroepbare rechten, zodat de rechter steeds om de Grondwet heen kan (en Europeesrechtchjk en grondwetteli)k gezien zelfs moet) toetsen De

Paars heeft volgens Raes ook een reeks problemen niét opgelost: kinderopvang op het platteland, de uitbreiding van ouderschapsverlof, een wet op de voorafgaande wilsbeschikking en

Maar op het moment dat hij zijn broer opvolgt als staatshoofd, lijkt Albert vast van plan om het voorbeeld van Boudewijn te volgen.. ‘Bij het begin van zijn koningschap was Albert

Maar volgens de woordvoer- der van het Hasseltse fusiezieken- huis Jessa zijn de richtlijnen bij de fusie niet veranderd en heeft de directie ook geen weet van klachten..

Niets in deze Ethische Code mag een museum ervan weerhouden om als een gevolmachtigde opslagplaats te fungeren voor objecten waarvan de herkomst niet bekend is of die

eilanden te plukken", maar „wat wil God, die ons de voogdij over Indië heeft toevertrouwd, dat we voor de koloniën zijn zullen". D e radikale, vrijzinnig-demokratische

Note: To cite this publication please use the final published version

Tot dan toe werd Indië vooral beschouwd als een wingewest, dat zorgde voor een ‘batig slot’ op de Nederlandse begroting en voor grote win- sten van de Nederlandse