• No results found

De relatie tussen slaaphygiëne en slaapkwaliteit bij Amsterdamse studenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen slaaphygiëne en slaapkwaliteit bij Amsterdamse studenten"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor Project

De Relatie tussen Slaaphygiëne en Slaapkwaliteit bij

Amsterdamse Studenten

Jeske Noordergraaf

Studentnummer: 10507841

Opleiding: Klinische Psychologie, UvA Begeleider: Gerly de Boo

Datum: 22 december 2016

(2)

2

ABSTRACT

Steeds meer aandacht wordt besteed aan slaapkwaliteit, slaaphygiëne en hun invloed op gezondheid, ook bij universitaire studenten. Echter weinig is bekend over de invloed van activiteiten in de slaapkamer, anders dan slapen en seks, op slaapkwaliteit en slaaphygiëne, een situatie die voor vele studenten als ‘gewoon’ wordt beschouwd. Het huidige onderzoek beoogde de relatie tussen slaapkwaliteit (Pittsburgh Sleep Quality Index), slaaphygiëne (Sleep

Hygiene Index) en het aantal-studie uren in de slaapkamer bij studenten te bestuderen.

Verwacht werd dat studie-uren in de slaapkamer een negatief effect hebben op slaaphygiëne. In het onderzoek (N = 139) werd een relatie gevonden tussen slaaphygiëne en slaapkwaliteit. Echter deze werd niet gemedieerd door het aantal studie-uren in de slaapkamer. Vervolg onderzoek is nodig om deze relatie verder inzichtelijk te maken.

(3)

INLEIDING

Slaapproblemen komen veel voor. Hoewel de prevalentie per werelddeel verschilt is deze problematiek wereldwijd aanwezig. (Léger, Pousain, Neubauer & Uchiyama, 2008). In de Verenigde Staten heeft het de aandacht van het Centers for Disease Control and

Prevention (CDC) bereikt, met een geschatte relevantie voor 50-70 miljoen Amerikanen

(Colten & Altevogt, 2006).

Voorbeelden van voorkomende slaapproblemen zijn slapeloosheid, rusteloze benen syndroom, nachtmerries en narcolepsy (American Psychiatric Association, 2013).

Slaapproblematiek heeft een negatieve invloed op meerdere leefgebieden, wat onder andere aangetoond wordt door de relatie tussen slaapproblematiek en een lagere Quality of Life (Ishak, Bagot, Thomas, Magakian, Bedwani, Larson & Zaky, 2012). Het kan lichamelijke en sociale klachten ten gevolge hebben. Voorbeelden hiervan zijn vermoeidheid, verhoogde bloeddruk (Javaheri, Storfer-Isse, Rosen, & Redline, 2008) en verminderd functioneren op het werk (Uehli, Mehta, Miedinger, Hug, Schindler, Holsboer-Trachsler & Künzli, 2014) en verhoogde kans op ongevallen in het verkeer (Philip, Sagaspe, Lagarde, Leger, Ohayon, Bioulac & Taillard, 2010). Zo lijkt een verslechterde slaap niet enkel samen te gaan met fysieke problematiek maar kan het ook op psychisch niveau veel impact te hebben. Stein, Belik, Jacobi, en Sareen (2008) vonden in hun steekproef van 4181 participanten dat meer dan een derde van de volwassenen in hun sample slaapproblemen rapporteerde en dit meestal samenging met fysieke en mentale gezondheidsproblemen. Dat de psychische gevolgen van slaapproblematiek zeer ernstig kunnen zijn bleek uit onderzoek van Oh et al. (2016). Zij vonden een relatie tussen slaapverstoringen en psychotische ervaringen. Daar bovenop vond Wojnar et al. (2009) dat verschillende onderdelen van slaapproblematiek elk significant

(4)

4 suïcidepogingen. Dit laat zien dat slaapproblematiek een probleem is dat uiterst negatieve consequenties met zich mee kan brengen.

Er zijn vele factoren die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van slaap. Deze zijn onder andere een inconsequent slaapritme, (intellectuele) inspanningen net voor het slapen gaan, alcohol gebruik vlak voor bedtijd of stressvol in bed liggen. Slaapgedragingen, zijnde alle gedrag rondom bedtijd welke invloed kunnen hebben op slaap, vallen onder de noemer “slaaphygiëne” en kunnen gemeten worden door onder andere de Slaap Hygiëne Index (SHI; Mastin, Bryson & Corwyn, 2006). Slaapkwaliteit, een concept dat zowel objectieve als subjectieve onderdelen van slaap omvat, zoals de duur van de slaap of een uitgeslapen gevoel bij het wakker worden, kan meetbaar worden gemaakt door onder andere de Pittsburgh Sleep

Quality Index (PSQI; Buysse, Reynolds, Monk, Berman, & Kupfer, 1989). Er is een sterke

samenhang tussen slechte slaaphygiëne en slechte slaapkwaliteit gevonden (Brown, Buboltz & Soper, 2002).

Klachten over slaapproblematiek zijn niet beperkt tot enkel volwassenen maar komen ook voor bij adolescenten (Willis & Gregory, 2015). Een specifieke subgroep hierin die hveel last van lijkt te hebben zijn de studenten. Kenmerkend voor studenten is dat zij kwetsbaar zijn vanwege de grote veranderingen in hun leven, zoals een nieuwe omgeving, een nieuw ritme en nieuwe (hoge) verwachtingen, die in combinatie met een hoge druk om te presteren veel stress op leveren (Dyson & Renk, 2006; Herschner & Chervin, 2014). In onderzoek onder studenten, uitgevoerd door Vail-Smith, Felts en Becker (2009), rapporteerde welgeteld 76.6% van de deelnemende studenten slaapproblemen. In een ander onderzoek werd een relatie gevonden tussen slechte studieprestaties en slaapproblematiek (Gaultney, 2010). Daarnaast bleken studenten lager te scoren op slaapkwaliteit in vergelijking met volwassenen (Brick, Seely & Palermo, 2010). Er is al het nodige onderzoek gedaan naar slaapkwaliteit en

(5)

slaaphygiëne bij studenten. Hierin wordt een samenhang tussen slechte slaaphygiëne en slechte slaapkwaliteit aangetoond (Gellis & Lichtstein, 2009).

Slaaphygiëne, zoals bovenstaand gedefinieerd, omvat regels rondom uitlokkende en instandhoudende factoren van slaapproblemen. Een van de regels die hoort bij een goede slaaphygiëne is dat in de slaapkamer enkel seksuele handelingen en slaap mogen

plaatsvinden. Dit werd al door Bootzin (1973, aangehaald in Zwart & Lisman, 1979) aangemerkt en valt onder stimuluscontrole, een theorie die stelt dat ongewenste associaties die samengaan met een bepaalde stimulus moeten worden beperkt. In dit geval gaat dat om associaties die de locatie “slaapkamer” oproept, welke idealiter enkel over slapen en seks moeten gaan. Studenten zijn bij uitstek een groep die ook andere dingen doen op hun

slaapkamer. In Nederland bestaat studentenhuisvestiging vaak uit één kamer waarin gewoond, gesocialiseerd, gestudeerd en geslapen wordt. Stimuluscontrole en de cognitieve

gedragstheorie achter slaaphygiëne suggereren dat dit een voorbeeld is van slechte

slaaphygiëne en samen zal gaan met een slechtere slaapkwaliteit. Specifiek bij deze kwetsbare subgroep van adolescenten heeft dit potentie om te leiden tot veel negatieve gevolgen.

Veel onderzoek naar slaaphygiëne bij studenten komt uit de Verenigde Staten waar de studentencultuur anders is dan in Nederland. Er is nog weinig bekend over de relatie tussen slaaphygiëne en slaapkwaliteit bij Nederlandse studenten en over de slaapkwaliteit bij Nederlandse studenten in het algemeen. Daarnaast worden in de onderzoeken gericht slaaphygiëne en slaapkwaliteit, de factor van het enkel slapen en seks op de slaapkamer niet consequent meegenomen (Stepanski & Wyatt, 2003; Sexton-Radek & Hartley, 2013). Deze factor is juist zo relevant bij studenten omdat zij vaak maar één kamer tot hun beschikking hebben.

In dit onderzoek wordt de slaapkwaliteit van Amsterdamse studenten onderzocht, waarbij tevens slaaphygiëne, huisvesting en andere stimulusaspecten van slaap in kaart

(6)

6 worden gebracht. Verwacht wordt dat studeren op de slaapkamer samenhangt met een

(7)

METHODE Participanten

Aan het onderzoek deden 171 studenten mee. De participanten waren Amsterdamse studenten, voltijd studerend aan de Universiteit van Amsterdam of de Vrije Universiteit. Twaalf participanten hadden geen geslacht ingevuld en 13 participanten geen leeftijd. De leeftijd van de overige participanten lag tussen 18 en 33 jaar (M = 21.07, SD = .20). Er deden naar verhouding meer vrouwen (n = 137) aan het onderzoek mee dan mannen (n = 22). Participanten werden geëxcludeerd wanneer de vragenlijst niet volledig werd ingevuld, zij niet aan een Amsterdamse universiteit studeerden of enkel deeltijd student waren. In deze gevallen werden de tot dan toe verzamelde gegevens verwijderd. In totaal was dit het geval voor de incomplete gegevens van 32 participanten.

Procedure

Participanten werden verkregen via de LAB-website van de Universiteit van Amsterdam, waarop kleinschalige onderzoeken van de Universiteit van Amsterdam

aangeboden worden aan mogelijke participanten en via bekenden van de onderzoekers. Het was mogelijk aan het onderzoek mee te doen gedurende drie weken in oktober tot november 2016. Voorafgaande aan deelname kregen de participanten online een brief te lezen waarin het doel en de methode van het onderzoek werd beschreven en een Informed Consent ter ondertekening. In de brief werd benadrukt dat de deelname vrijwillig was en deelname ten alle tijden kon worden afgebroken zonder nadelige gevolgen voor de participant. Vervolgens werden de vragenlijsten online via het programma Qualtrics afgenomen. De afname nam in totaal ongeveer 30 minuten in beslag. De verzamelde data werd geanonimiseerd in een database verzameld. Wanneer participanten studeerden aan de Universiteit van Amsterdam werden ze beloond met 0.5 participatiepunt.

(8)

8 Voorafgaande aan de dataverzameling werd het onderzoek goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam (2016-CP-7308).

Materialen

De studie bestond uit het invullen van enkele gevalideerde vragenlijsten aangevuld met een aantal demografische en gerichte vragen.

Sleep Hygiene Index

Slaaphygiëne werd gemeten aan de hand van de Sleep Hygiene Index (SHI; Mastin, Bryson & Corwyn, 2006). Deze bestaat uit 13 stellingen welke elk op een vijf-punts Likertschaal dienen te worden gescoord ((0) never tot (4) always). De stellingen betreffen slaapgedragingen die invloed hebben op de slaap. Een voorbeeld hiervan is: “I go to bed

feeling stressed, angry, upset or nervous”. De score per stelling wordt opgeteld tot een

totaalscore waarbij een hogere score overeenkomt met een slechtere slaaphygiëne. Hierbij bedraagt de minimaal te behalen score 0 en de maximaal te behalen score 52.

Psychometrische eigenschappen zijn als positief gerapporteerd, met een goede interne validiteit en goede test her-test betrouwbaarheid (Mastin, Bryson & Corwyn, 2006). Er zijn geen psychometrische eigenschappen bekend voor de populatie Nederlandse adolescenten. De vragenlijst werd afgenomen in het Engels.

Pittsburgh Sleep Quality Index

Slaapkwaliteit werd gemeten met de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI; Buysse et al., 1989). De vragenlijst bestaat uit 14 vragen over slaap waarbij de participant antwoordt op een vier-punts Likertschaal ((0) not during the past month tot (3) three or more times a week), vijf open vragen en één vier-punts Likertschaal over hoe de participant zijn of haar slaap gemiddeld scoort ((0) very good – (3) very bad). De vijf open vragen worden omgescoord tot

(9)

een score van 0 tot 3 en gaan over bedtijd, duur om in slaap te vallen, opsta-tijd, en uren in bed versus uren slaap. Een voorbeeld van een open vraag is “What time have you usually

gotten up in the morning?”. Een voorbeeld van een vier-punts Likertschaal vraag is “During the past month, how often have you had trouble staying awake while driving, eating meals, or engaging in social activity?”. De vragenlijst bestaat uit zeven componenten: subjective sleep quality, sleep latency, sleep duration, habitual sleep efficiency, sleep disturbances, use of sleeping medication, and daytime dysfunction. Het optellen van de score van elke component

leidt tot een totaalscore van minimaal 0 en maximaal 42, waarbij een score van vijf of hoger een slechte slaapkwaliteit betekent. De psychometrische kwaliteiten van de test lijken goed tot zeer goed (Carpenter & Andrykowski, 1998; Backhaus, Junghanns, Broocks, Riemann & Hohagen, 2002). De vragenlijst werd afgenomen in het Engels.

Perceived Stress Scale (PSS)

De door de participanten ervaren stress werd gemeten aan de hand van de Perceived

Stress Scale-14 (PSS; Cohen, Kamarck, & Mermelstein, 1983). De vragenlijst bestaat uit 14

vragen over ervaren gevoelens in de afgelopen maand. Participanten beantwoorden hoe vaak ze dit gevoel afgelopen maand hebben ervaren door middel van een vijf-punts Likertschaal ((0) nooit tot (4) heel vaak). Een voorbeeld van een vraag is: “Hoe vaak had je de afgelopen maand het idee dat je alles wat je moest doen niet aankon?”. Door het optellen van de scores kan een totaalscore worden berekend. Hierbij zijn zeven vragen counter balanced opgesteld. De minimaal te behalen score komt hierdoor uit op 0. De maximaal te behalen score is 56. De psychometrische eigenschappen van de PSS worden als goed beoordeeld (Lee, 2012). De vragenlijst werd afgenomen in het Nederlands.

(10)

10

Overige vragen

Naast de formele vragenlijsten werden ook een aantal specifieke, gerichte vragen gesteld. De volgende vragen werden gesteld om de relatie tussen studielocatie en

slaapkwaliteit te kunnen onderzoeken: “Hoeveel uur studeert u gemiddeld per week?”, “Hoeveel uur studeert u gemiddeld per week in uw slaapkamer?” en “Hoeveel uur studeert u gemiddeld per week op een andere plek dan uw slaapkamer, zoals een andere ruimte in huis, op de Universiteit of in de bibliotheek?”.

Daarnaast werd gevraagd of de participanten lid zijn van een studentenvereniging en of ze bij hun ouders wonen of uitwonend (zelfstandig of met andere studenten) zijn. Als laatste werd geïnformeerd naar algemene gegevens van de participanten, zoals geslacht, leeftijd en welke universiteit, een vraag gesteld over het alcoholgebruik. Het alcoholgebruik werd uitgevraagd door middel van de volgende vraag: “Hoeveel eenheden alcohol drink je, per week, per doordeweekse dag en per weekenddag? Ga uit van het gebruik in het afgelopen jaar”.

Statistische bewerkingen

Voor de statistiek werd gebruik gemaakt van IBM SPSS Statistics 22. Voor het uitvoeren van de algemene analyses werden controle toetsen gedaan voor multicollineariteit,

homoscedasticiteit, ongecorreleerde residuen, normaal verdeelde residuen en lineariteit. Een toets werd significant bevonden bij een p-waarde van kleiner dan .05. Correlaties werden klein geacht vanaf r = 0.1, gemiddeld vanaf r = 0.4 en hoog vanaf r = 0.8 (Field, 2009).

Om de hoofd hypothese te testen werd een mediatie-analyse uitgevoerd door middel van PROCESS (Hayes, 2013), met “slaaphygiëne” als onafhankelijke variabele, “slaapkwaliteit” als afhankelijke variabele en “totaal aantal studie-uren in de slaapkamer” als mogelijke mediator.

(11)

RESULTATEN

In totaal hebben 171 studenten deelgenomen aan het onderzoek. Hiervan hadden 32 studenten vragenlijst niet volledig ingevuld waardoor deze data werd verwijderd. Voor de analyses werden de gegevens van de overige 139 participanten gebruikt. De leeftijd van de participanten, na exclusie, lag tussen de 18 en 30 jaar (M = 20.87, SD = 2.27). Er deden naar verhouding meer vrouwen (n = 118) mee dan mannen (n = 21). Aanvullend was 36.7% van de participanten eerstejaars student en was de vertegenwoordiging daarbij disproportioneel groot ten opzichte van andere jaargroepen (18.7% 2e jaars, 12.2% 3e jaars, 21.6% 4e jaars en 10.8% 5e jaars of hoger). De minimum behaalde score van de SHI was 14 terwijl de

maximum behaalde score 48 was (M = 33.33, SD = 6.64). De scoreverloop was normaal verdeeld waarbij de gemiddelde score van de sample hoger uit lijkt te vallen dan verwacht. Er wordt geen cutoffscore gehanteerd. Op de PSQI werd als laagste 0 en hoogste 14 gescoord (M = 5.65, SD = 2.41). Deze verdeling lijkt zeer naar links te liggen, echter is dit verwacht. Immers hoe hoger wordt gescoord op de PSQI, hoe slechter de slaapkwaliteit waarbij bij een score van vijf of hoger al wordt gezien als een slechte slaapkwaliteit. Bij een score van vijf of hoger wordt in het algemeen geadviseerd contact op te nemen met een arts. Op de PSS werd als laagste 4 en hoogste 47 gescoord (M = 25.67, SD = 7.62). Hiermee leek de PSS redelijk normaal verdeeld. Verreweg het grootste deel van de participanten studeerden psychologie (51.8%) opgevolgd door psychobiologie (13.7%). Van alle participanten woonden 58 (41.7%) nog thuis en waren 81 (58.3%) uitwonend (waarvan 66.7% met andere studenten en 33.3% zelfstandig). Er werd gecontroleerd voor de assumpties, geen van deze werden geschonden.

Er werd een mediatie-analyse uitgevoerd om de relatie tussen “slaaphygiëne”, “slaapkwaliteit” en “Aantal studie-uren in de slaapkamer” te berekenen (zie Figuur 1). De indirecte relatie (a*b, zie Figuur 1), via aantal uren studie in slaapkamer bleek niet significant,

(12)

12

b = -.0004, BCa CI [-.0139; .0065]. De directe relatie (c) tussen slaaphygiëne en

slaapkwaliteit bleek significant, b = .1261, p <.001. Wanneer “Aantal uren studie in

slaapkamer” werd toegevoegd in de mediatie-analyse werd het directe effect iets kleiner (c’),

b = .1261, p <.001. Het gevonden effect was zeer klein, Κ2 = .0014, 95% BCa CI [.0000; .0083]. Wanneer de variabelen ‘Stress’ (PSS), ‘Woonsituatie’ (uitwonend versus

thuiswonend) en ‘Alcohol inname per week’ als covariaten werden toegevoegd aan de mediatie-analyse bleef de indirecte relatie niet significant, b = .0000, BCa CI [-.0099; .0103]. Ook wanneer vraag 9 uit de SHI werd verwijderd (vraag 9 betreft de vraag over activiteiten in de slaapkamer anders dan slapen en seks; “I use my bed for things other than sleeping or sex,

for example: watch television, read, eat, or study”) bleef de indirecte relatie niet significant: b

= .0007, BCa, CI [-.0047; .0146].

Figuur 1. Relatie tussen “slaaphygiëne”, “slaapkwaliteit” en “Aantal studie-uren in slaapkamer”

Naar aanleiding van de gevonden resultaten werden enkele post-hoc analyses

uitgevoerd. Een Pearson Correlation liet zien dat er geen significante samenhang was tussen de SHI-scores en de waardes op de vraag ‘Aantal studie-uren in de slaapkamer’: r2 = -.001, p = .497. Er bleek wel een significante samenhang tussen de vraag ‘Aantal studie-uren in de slaapkamer’ en vraag 9 van de SHI: r2 = .259, p = .001. Dit wordt beschouwd als een klein tot gemiddelde correlatie.

(13)

Als laatste werden de scores op de ‘aantal studie-uren in de slaapkamer’-vraag

verdeeld in vier groepen; <7 uur, 8-14 uur, 15-21 uur en >21 uur. Hiermee werd een one-way ANOVA uitgevoerd om te kijken of er gemiddeld verschillen gescoord werd op de PSQI wanneer mensen langer of korter studeerden in hun slaapkamer. In deze analyse waren de groepen van studie-uren de onafhankelijke variabele en de PSQI-scores de afhankelijke variabele. Hieruit bleek geen significant verschil te zijn tussen de groepen; F(3,129) = .34, p = .795.

(14)

14

CONCLUSIE en DISCUSSIE

De huidige studie onderzocht de relatie tussen slaaphygiëne, slaapkwaliteit en het aantal studie-uren in de slaapkamer bij Amsterdamse studenten. Tegen de verwachting in bleek het aantal studie-uren in de slaapkamer de relatie tussen slaaphygiëne en slaapkwaliteit niet te mediëren. Tevens opvallend is dat er geen verschil gevonden kan worden tussen de thuiswonende en de ‘op kamers’ wonende studenten terwijl dit in eerder onderzoek wel werd gevonden (Boot, Rietmeijer, Vonk Meijman, 2009). Zoals verwacht werd er wel een sterke relatie tussen slaaphygiëne en slaapkwaliteit geconstateerd. Dit is in eerder onderzoek

bewezen, echter nog niet bij Amsterdamse of Nederlandse studenten. Het aantal studie-uren in de slaapkamer correleerde niet significant met de slaaphygiëne, echter wel met vraag 9 uit deze vragenlijst, welke hetzelfde beoogt te meten als de studie-uren vraag. In dit onderzoek werd er geen verschil gevonden in slaapkwaliteit tussen mensen die gemiddeld minder dan 7 uur per week op hun slaapkamer studeerden en mensen die dit gemiddeld meer dan 21 uur per week deden.

Aan het huidige onderzoek deden, na exclusie, 139 participanten mee. Het onderzoek beoogde de relaties tussen slaapkwaliteit, slaaphygiëne en Aantal studie-uren in de

slaapkamer weer te geven voor Amsterdamse studenten. Er zijn een aantal tekortkomingen in de huidige studie. In de sample komt wordt de populatie Amsterdamse studenten niet

gelijkwaardig vertegenwoordigd waardoor de resultaten zijn niet te generaliseren zijn.

Beargumenteerd kan worden dat 139 participanten niet genoeg is om dit onderzoek te kunnen generaliseren naar deze populatie omdat de diversiteit van onze sample niet vergelijkbaar is met de Amsterdamse studenten populatie. Meer dan de helft van de participanten bleek psychologiestudent te zijn. Daarnaast was het grootste deel van de participanten, bijna 37%, eerstejaars. Eerstejaars zullen zich hoogstwaarschijnlijk nog anders gedragen dan de meer

(15)

doorgewinterde studenten doordat zij nog niet volledig gewend zijn aan het nieuwe

studentenleven en dit ritme mogelijk nog niet volledig hebben overgenomen. Bovendien werd het onderzoek afgenomen in oktober wat ervoor zorgde dat deze participanten enkel twee maanden student waren. Eerder onderzoek (Suen, Ellis Hon & Tam, 2008) liet zien dat naarmate de student verder vordert in zijn of haar studie de kans op slaapproblemen toen neemt.

Het totaal aantal studie-uren in de slaapkamer bleek geen relatie te hebben met de slaapkwaliteit van de participanten. Verondersteld kan worden dat dit dan ook niet het aantal uren dat studenten in hun slaapkamer zijn geheel goed weergeeft. Naast slapen, seks en studie zijn er vele andere activiteiten die studenten in hun kamer doen en vele andere momenten die zij hier doorbrengen. Zo is het aannemelijk dat (een deel van de) studenten onder andere eten in hun slaapkamer, er televisiekijken, allerhande dingen achter hun laptop doen. Door de in de vraag enkel te informeren naar het aantal studie-uren in de slaapkamer worden andere uren die mogelijk ook een invloed hebben op de slaaphygiëne niet meegenomen.

Vervolgonderzoek zou dit kunnen verbeteren door te informeren naar het totaal aantal uren dat in de slaapkamer wordt geleefd, minus het aantal uren dat wordt geslapen. Dit zal een betere weergave zijn van de tijd die studenten in hun kamer doorbrengen, wat mogelijk hun slaapkwaliteit negatief beïnvloedt.

Er zijn drie technische aspecten die de resultaten mogelijk negatief hebben beïnvloed. Ten eerste zijn de metingen tijdens dit onderzoek doormiddel van zelfrapportage gedaan. Zelfrapportage gaat samen met een verhoogde kans op sociaal wenselijke antwoorden (Van de Mortel, 2008). Hierdoor zouden de resultaten wellicht niet volledig objectief zijn,

waardoor slaapkwaliteit mogelijk positiever wordt ingeschat en de relaties negatief worden beïnvloed.

(16)

16 Ten tweede zijn een deel van de vragen die dit onderzoek beoogde te beantwoorden nog niet eerder in een Nederlandse sample zijn onderzocht waardoor een deel van de vragenlijsten niet in het Nederlands beschikbaar waren. Dit resulteerde in een totale

vragenlijst met zowel Engels (o.a. SHI) als Nederlandse vragen. Helaas was door de beperkt beschikbare tijd geen mogelijkheid tot een pilot om de Engelse vragenlijsten te vertalen naar het Nederlands en de gevolgen voor de psychometrische kwaliteiten te testen. Hoewel verwacht zou kunnen worden dat Engels op niveau gebruikelijk zou kunnen zijn op de Universiteit, is dit niet uitgevraagd. Het omschakelen van Engels naar Nederlands kan de resultaten mogelijk negatief hebben beïnvloed.

Een derde technisch aspect dat de resultaten mogelijk negatief heeft beïnvloed is de analyse rondom de SHI (slaaphygiëne). In het huidige onderzoek is ervoor gekozen om de SHI op te tellen tot een totaalscore om de analyses mogelijk te maken. Echter het is de vraag of de SHI zich hiervoor leent. Beter zou zijn om de losse componenten van de SHI elk te vergelijken met de PSQI. Een totaalscore die lager is door enkel zeer hoog te scoren op twee componenten kan immers problematischer zijn voor de persoon dan een hogere totaalscore door overal gemiddeld op te scoren. Door dit te vergelijken krijg je een beter beeld van de problematiek van je sample en de relatie met slaapkwaliteit. Vervolgonderzoek kan hierin verbetering aanbrengen.

De rol van het gebruik van de slaapkamer als studieplek in de slaaphygiëne en slaapkwaliteit van een kleine aselecte populatie van Amsterdamse studenten is niet geheel duidelijk geworden. In dit onderzoek werd een relatie gevonden tussen slaaphygiëne en slaapkwaliteit, wat bij deze doelgroep nog niet eerder was gedaan. Er werd echter geen mediatie-effect van slaaphygiëne via, aantal studie-uren in de slaapkamer, op slaapkwaliteit gevonden. Mogelijk is dit het gevolg van de methodologische beperkingen van dit onderzoek. Meer onderzoek, ook longitudinaal, is nodig om uit te wijzen of er inderdaad geen relatie is

(17)

tussen slaapkwaliteit en het aantal uren dat de student doorbrengt op zijn of haar slaapkamer. Studenten zijn immers kwetsbaar en ondergaan in hun studietijd drastische veranderingen, wat slaapproblemen kan ontlokken. Door het vroegtijdig vaststellen van deze problemen kunnen extreme psychische, lichamelijke en sociale problemen in de kiem gesmoord worden. Studenten zijn immers de toekomst.

(18)

18

LITERATUURLIJST

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (5th ed.) doi: 10.1176/appi.books.9780890425596.

Backhaus, J., Junghanns, K., Broocks, A., Riemann, D., & Hohagen, F. (2002). Test–retest reliability and validity of the Pittsburgh Sleep Quality Index in primary insomnia. Journal of Psychosomatic Research, 53, 737-740.

Boot, C. R., Rietmeijer, C. B., Vonk, P., & Meijman, F. J. (2009). Perceived health profiles of Dutch university students living with their parents, alone or with peers. International Journal of Adolescent Medicine and Health, 21, 41-50.

Brick, C. A., Seely, D. L., & Palermo, T. M. (2010). Association between sleep hygiene and sleep quality in medical students. Behavioral Sleep Medicine, 8, 113-121.

Brown, F. C., Buboltz Jr, W. C., & Soper, B. (2002). Relationship of sleep hygiene awareness, sleep hygiene practices, and sleep quality in university students. Behavioral Medicine, 28, 33-38.

Buysse, D. J., Reynolds, C. F., Monk, T. H., Berman, S. R., & Kupfer, D. J. (1989). The Pittsburgh Sleep Quality Index: a new instrument for psychiatric practice and research. Psychiatry Research, 28, 193-213.

Carpenter, J. S., & Andrykowski, M. A. (1998). Psychometric evaluation of the Pittsburgh sleep quality index. Journal of Psychosomatic Research, 45, 5-13.

Cohen, S., Kamarck, T., & Mermelstein, R. (1983). A global measure of perceived stress. Journal of Health and Social Behavior, 385-396.

Colten, H. R., & Altevogt, B. M. (Eds.). (2006). Sleep disorders and sleep deprivation: an unmet public health problem. National Academies Press.

(19)

Dyson, R., & Renk, K. (2006). Freshmen adaptation to university life: Depressive symptoms, stress, and coping. Journal of Clinical Psychology, 62, 1231-1244.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Sage publications.

Gaultney, J. F. (2010). The prevalence of sleep disorders in college students: impact on academic performance. Journal of American College Health, 59, 91-97.

Gellis, L. A., & Lichstein, K. L. (2009). Sleep hygiene practices of good and poor sleepers in the United States: an internet-based study. Behavior Therapy, 40, 1-9.

Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis: A regression-based approach. Guilford Press.

Hershner, S. D., & Chervin, R. D. (2014). Causes and consequences of sleepiness among college students. Nature and Science of Sleep, 6, 73-84.

Ishak, W. W., Bagot, K., Thomas, S., Magakian, N., Bedwani, D., Larson, D., et al. (2012). Quality of life in patients suffering from insomnia. Innovations Clinical Neuroscience, 9, 13-26.

Javaheri, S., Storfer-Isser, A., Rosen, C. L., & Redline, S. (2008). Sleep quality and elevated blood pressure in adolescents. Circulation, 118, 1034-1040.

Lee, E. H. (2012). Review of the psychometric evidence of the perceived stress scale. Asian Nursing Research, 6, 121-127.

Léger, D., Poursain, B., Neubauer, D., & Uchiyama, M. (2008). An international survey of sleeping problems in the general population. Current Medical Research and Opinion, 24, 307-317.

Mastin, D. F., Bryson, J., & Corwyn, R. (2006). Assessment of sleep hygiene using the Sleep Hygiene Index. Journal of Behavioral Medicine, 29, 223-227.

(20)

20 Oh, H. Y., Singh, F., Koyanagi, A., Jameson, N., Schiffman, J., & DeVylder, J. (2016). Sleep

disturbances are associated with psychotic experiences: Findings from the National Comorbidity Survey Replication. Schizophrenia Research, 171, 74-78.

Philip, P., Sagaspe, P., Lagarde, E., Leger, D., Ohayon, M. M., Bioulac, B., et al. (2010). Sleep disorders and accidental risk in a large group of regular registered highway drivers. Sleep Medicine, 11, 973-979.

Sexton-Radek, K., & Hartley, A. (2013). College residential sleep environment. Psychological Reports, 113, 903-907.

Stein, M. B., Belik, S. L., Jacobi, F., & Sareen, J. (2008). Impairment associated with sleep problems in the community: relationship to physical and mental health comorbidity. Psychosomatic Medicine, 70, 913-919.

Stepanski, E. J., & Wyatt, J. K. (2003). Use of sleep hygiene in the treatment of insomnia. Sleep medicine reviews, 7, 215-225

Suen, L. K., Ellis Hon, K. L., & Tam, W. W. (2008). Association between Sleep Behavior and Sleep‐ Related Factors among University Students in Hong Kong. Chronobiology international, 25, 760-775.

Uehli, K., Mehta, A. J., Miedinger, D., Hug, K., Schindler, C., Holsboer-Trachsler, E. & Künzli, N. (2014). Sleep problems and work injuries: a systematic review and meta-analysis. Sleep medicine reviews, 18, 61-73.

Vail-Smith, K., Felts, W. M., & Becker, C. (2009). Relationship between sleep quality and health risk behaviors in undergraduate college students. College Student Journal, 43, 924.

Van de Mortel, T. F. (2008). Faking it: social desirability response bias in self-report research. Australian Journal of Advanced Nursing, The, 25, 40.

(21)

Willis, T. A., & Gregory, A. M. (2015). Anxiety disorders and sleep in children and adolescents. Sleep medicine clinics, 10, 125-131.

Wojnar, M., Ilgen, M. A., Wojnar, J., McCammon, R. J., Valenstein, M., & Brower, K. J. (2009). Sleep problems and suicidality in the National Comorbidity Survey Replication. Journal of psychiatric research, 43, 526-531.

Zwart, C. A., & Lisman, S. A. (1979). Analysis of stimulus control treatment of sleep-onset insomnia. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 47, 113.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er zijn echter mensen die moeite hebben om in slaap te vallen, bijvoorbeeld door stress, zorgen of drukke activiteiten tijdens de avond.. Anderen hebben meer moeite met

De opdeling naar geslacht leert dat niet alleen het totaal aandeel overwerkende loontrekkenden een stuk hoger ligt bij mannen (16,7%) dan bij vrouwen (9,9%), maar dat ook het

In order to investigate the effect of antioxidant supplementation in reducing the early aging of human mesenchymal stromal cells in vitro, we tried to establish different

Kan er in de gevallen van de Centraal-Mediterrane en West-Afrikaanse migratieroutes gesteld worden dat de bestaande spanning tussen de ‘externe dimensie’ en de aard van de

• Drink tenminste 4 tot 6 uren voor het slapen gaan geen alcohol of cafeïnehoudende producten (koffie, thee, cola, chocolademelk, melk en cacao).. Deze producten zijn namelijk

 Zorg voor goede omstandigheden om in te slapen zoals voldoende ventilatie, niet te warm, niet te koud, niet te veel... licht (verduisterende gordijnen) en zo min mogelijk storende

 Als u daarna niet binnen 20 minuten kunt doorslapen, probeer dan niet krampachtig om te gaan slapen. Ga uit bed en uit de kamer, neem eventueel een kleine snack of een douche,

[r]