'We zijn nu eenmaal een militaire stad. Het is niet anders.'
De invloed van de aanwezigheid van de Koninklijke Marine op de wederopbouw van de gemeente Den Helder in de periode 1950-‐1968
Naam: Ashley Cnossen Studentnummer: 5879442 Masterscriptie
Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen (UvA) Scriptiebegeleider: dr. S.F. Kruizinga
Tweede lezer: dr. J.H. Furnée Datum: 1 juli 2015
Inhoudsgave 1.Inleiding... 3 2. Stedenbouwkundige ontwikkelingen ... 9 2.1. Woningnood ... 10 2.2. Financiering ...12 2.3. Gevolgen ... 16 2.4. Ruimtegebrek ... 19 2.5. De Schooten ... 21 2.6. Munitieopslag ... 24 3. Economische ontwikkelingen ... 27 3.1. Welvaartspeil ... 27
3.2. Eenzijdige economische situatie ... 30
3.3. Den Helder als industriekern ... 33
4. Sociale ontwikkelingen ... 38
4.1. Burgers en militairen in één stad ... 39
4.2. 'We zijn nu eenmaal een militaire stad' ... 43
4.3. "De marine is alleenzaligmakend" ... 46
4.4. Verhoudingen ... 50 5. Conclusie ... 52 6. Literatuurlijst ... 55 Bijlage 1 ... 60 Bijlage 2 ... 62
1. Inleiding
'Den Helder heeft geen belangrijke historie', zo verontschuldigde wethouder Pieter van der Vaart zich in zijn welkomstwoord tijdens de installatie van de nieuwe burgemeester, Gerrit Dirk Rehorst, in 1950.1 Van der Vaart ging daarom meteen over naar het heden en
wees de nieuwe burgemeester op datgene wat zijn gemeente gelukkig wel had: de Koninklijke Marine en de Rijkswerf, de twee pijlers van de Helderse welvaart.2 Het lijkt
een opmerkelijke uitspraak van Van der Vaart (dat Den Helder geen belangrijke historie heeft was immers discutabel), maar het is tekenend voor de visie van de Helderse gemeenteraad in 1950. Toen Den Helder in 1948 officieel de permanente thuisbasis van de Koninklijke Marine werd, was de stad de oorlogswonden nog altijd niet te boven en was een groot deel van de bevolking nog niet teruggekeerd. De (terug)komst van de Koninklijke Marine werd gezien als een zegen. Niet alleen zou zij werkgelegenheid en welvaart met zich meebrengen, maar het was ook een kans voor Den Helder om te herrijzen als een feniks uit zijn as. Groter dan voor de oorlog en welvarender bovendien. In de jaren die volgden zou de stad inderdaad groeien, zowel in bevolkingsaantal als in oppervlakte, maar ook zou duidelijk worden dat die "zegen" van een permanente marinebasis heel wat verantwoordelijkheden met zich had meegebracht voor de stad. Beide partijen, zowel de marinebasis als de gemeente, ontwikkelden zich na de oorlog in hoog tempo en kwamen elkaar daarbij noodzakelijkerwijs tegen. De ontwikkeling van de één kon namelijk alleen geschieden bij ontwikkeling van de ander. De aanwezigheid van de marinebasis maakte de ontwikkeling van de stad echter niet alleen mogelijk, maar tegelijkertijd noodzakelijk. Het marinepersoneel moest gehuisvest worden en het liefst zo snel mogelijk. Het grote huizentekort en de financiële druk op de gemeentekas die
hierdoor ontstond, zorgden gedurende de hele wederopbouwperiode voor problemen voor de inwoners van de Marinestad. Ingeklemd tussen allerlei militaire locaties en de verschillende belangen probeerden burgemeester Rehorst en zijn college de stad op te bouwen en uit te breiden. Het is dus juist tegen deze achtergrond van grote
veranderingen dat we zicht krijgen op de invloed van de aanwezigheid van een militaire basis op de ontwikkeling van een stad. Vandaar dat de hoofdvraag van deze scriptie zal
1 Gemeente Archief Den Helder, Gemeenteraadsvergadering 18 april 1950, inv. nr. 13501,
265.
2 'Burgemeester Rehorst geïnstalleerd -‐ Hartelijke begroeting van de Helderse bevolking',
luiden: Wat voor invloed heeft de aanwezigheid van de Koninklijke Marine gehad op de wederopbouw van Den Helder in de periode 1950-‐1968?
In de literatuur over Den Helder is de Koninklijke Marine een factor waar men niet om heen kan wanneer men de ontwikkeling van de stad onderzoekt. Historicus G.H. van Heusden beschrijft in Van Nieuwediep tot Groot Den Helder hoe de aanwezigheid van de oorlogshaven al in de achttiende eeuw zorgde voor de ontwikkeling van het dorpje "Helder".3 In 1779 uitte Stadshouder Willem V zijn interesse voor het ontwikkelen van
een oorlogshaven bij het Nieuwe Diep. In vier jaar tijd werd er een behoorlijke haven aangelegd die plaats bood aan de oorlogsschepen.4 Het was keizer Napoleon die
vervolgens in 1803 decreteerde dat Den Helder de grootste oorlogshaven van Nederland moest worden. Met de oorlogshaven volgde uiteindelijk ook de Rijkswerf, die werd aangelegd om de schepen te kunnen onderhouden. Den Helder werd al snel een stad die zijn bestaansrecht niet langer ontleende aan het zijn van een voorhaven van Amsterdam, maar aan de aanwezigheid van de Koninklijke Marine en de Rijkswerf.5 'De verdere
uitbreiding en bloei van het Etablissement der Marine en de vermeerdering van garnizoen, (...) zijn de principiële bronnen waarop de gemeente thans het oog vestigt,' aldus het gemeenteverslag van 1828.6
Dat ook na de Tweede Wereldoorlog de aanwezigheid van de marine van
onschatbare waarde was voor de ontwikkeling van Den Helder vinden we onder andere terug bij historicus Harry Talsma. Talsma meent in zijn boek De Opruiming ('45-‐'60) dat de wederopstanding van Den Helder niet mogelijk zou zijn geweest zonder de
aanwezigheid van een aantal met elkaar in verbinding staande pijlers, waarvan één van de belangrijkste de Koninklijke Marine was.7 Dat twee ontwikkelingen, de reorganisatie
van de oude Helderse binnenstad en de aanleg van een nieuwe haven, samenvielen met het herstel van de oorlogsschade, heeft er volgens hem voor gezorgd dat de
wederopbouw in Den Helder op het eerste gezicht een in verhouding grootse omvang heeft gekregen.8 Dat steden gebruik kunnen maken van extra federale steun, die
ontvangen wordt vanwege de aanwezigheid van een militaire basis, voor hun eigen ontwikkeling, zien we ook terug in het onderzoek van Roger Lotchin. In zijn boek
3 G.H. Heusden, Van Nieuwediep tot Groot Den Helder (Purmerend 1954). 4 Ibidem, 12.
5 Ibidem, 204. 6 Ibidem, 220.
7 Harry Talsma, Den Helder 1945-‐1960 -‐ De Opruiming (Den Helder 1985) 9. 8 Ibidem, 10.
'Fortress California' komt hij tot de conclusie dat steden veelal gebruik maken van de extra federale steun, om zo zelf flink uit te kunnen breiden.9
Wanneer we de stadsontwikkeling van Den Helder willen onderzoeken, is het dus van belang om de aanwezigheid van de marinebasis als belangrijke factor mee te rekenen. Volgens historicus G.J. Ashworth is het bij het onderzoeken van stadsontwikkeling zelfs noodzakelijk om ook de invloed van defensie op deze ontwikkelingen te onderzoeken. In zijn boek War & The City schrijft hij over de zichtbare elementen van oorlogsvoering in landschappen en steden. De relatie tussen de vormgeving van een stad en defensie zijn volgens hem vaak direct aan elkaar gelieerd.10 Ook in Den Helder zien we de invloed van
defensie op de vormgeving van de stad duidelijk terug. De aanwezigheid van een
oorlogshaven maakte het bouwen van verdedigingswerken rondom de stad noodzakelijk. Tussen 1781 en 1830 werden er elf verdedigingswerken gebouwd (o.a. forten en
batterijen), waarvan enkele vandaag de dag nog in gebruik zijn van Defensie.11 De
vestigingswerken liggen verspreid door de stad en hebben niet alleen een directe invloed gehad op de vormgeving en het aangezicht van de stad, maar waren ook tijdens de
wederopbouw vaak van doorslaggevende betekenis bij de stadsplanning.
Hoewel defensie een belangrijke variabele is bij de evolutie van de vorm en de functie van een stad (en dus in het onderzoek naar stadsontwikkeling van grote waarde is), is het volgens Ashworth echter wel moeilijk om de diverse gevolgen te groeperen in een samenhangende door hem genoemde "urban defense geography".12 Dit komt volgens
hem doordat al deze gevolgen niet alleen met defensie te maken hebben, maar ook met de (zowel landelijke als lokale) economie, politiek en sociaal-‐culturele omstandigheden. Dit zien we ook terug in de onderzoeken van Rolf Grave en Catherine Lutz, die beiden juist deze factoren in hun onderzoeken belichten om de vele positieve en negatieve invloeden van de aanwezigheid van een militaire basis op de stadsontwikkeling in kaart te brengen. Rolf Grave levert met zijn dissertatie over de Duitse garnizoensstad Flensburg een waardevolle aanvulling op de discussie over de vele positieve en negatieve invloeden van de vestiging van een legerbasis voor een stad.13 In zijn dissertatie beschrijft hij de
eventuele economische gevolgen voor Flensburg als het garnizoen zou inkrimpen. Grave
9 Roger Lotchin, Fortress California (1910-‐1961)-‐ From Warfare to Welfare (New York
1992).
10 G.J. Ashworth, War & The City (Londen 1991).
11 Voor een kaart met daarop alle verdedigingswerken, zie bijlage 1. 12 Ashworth, War & The City, 196.
13 Rolf Grave, Stadtentwicklung und Konversion: Eine Untersuchung am Fallbeispiel
beroept zich hierbij vooral op de harde cijfers. Flensburg is een relatief kleine stad in een economisch zwakke regio waar de Bundeswehr de grootste werkgever is.14 Hij
concludeert echter dat de Bundeswehr als werkgever wordt overgewaardeerd en dat een afbouw van de troepen zou zorgen voor een ontwikkelingspotentie en meer ruimte voor de stad.15 De "kosten" van de legerbasis voor de stad zijn volgens hem vooralsnog groter
dan de baten.16
Catherine Lutz, een Amerikaanse antropologe, komt in haar boek min of meer tot dezelfde conclusie als Grave.17 In 'Homefront, from warfare to welfare' neemt zij de
Amerikaanse stad Fayetteville onder de loep. Fayetteville, een stad die onderdak geeft aan Fort Bragg, de grootste militaire basis van de Verenigde Staten, verwelkomde de
legerbasis met open armen. Maar, zo schrijft Lutz, de legerbasis heeft zeker niet alleen maar een positieve invloed gehad op de stad. De stad was gegroeid, maar niet sneller of groter dan andere Amerikaanse steden van hetzelfde formaat. Daarnaast waanden de ondernemers in de stad zich onafhankelijk van de landelijke economie, maar wees
onderzoek iets anders uit.18 De inwoners van Fayetteville hebben veelal lage inkomens en
van de investeringen in de krijgsmacht ziet de burger in Fayetteville bovendien weinig terug.19 Kortom: die militaire basis heeft in Fayetteville, volgens Lutz, helemaal niet
zoveel rijkdom en welvaart gebracht als verwacht.
Het is echter belangrijk om te beseffen dat Lutz per definitie erg kritisch staat tegenover militaire organisaties. Zo belicht zij in mindere mate de positieve gevolgen van de militaire basis voor de stad en focust zij zich in haar onderzoek vooral op de "kosten". Fayetteville illustreert volgens Lutz alle kosten die verbonden zijn aan oorlogsvoering voor een samenleving, zowel fysiek als symbolisch.20 Lutz gebruikt haar
onderzoeksresultaten vervolgens om de militaire cultuur in de VS te schetsen, die volgens haar veel meer invloed heeft op de burgers van de VS dan zij zelf misschien vermoeden. Bij de inwoners van Fayetteville heerst volgens Lutz het idee dat iemand anders
(bijvoorbeeld het Ministerie van Defensie) de controle heeft over het lot van de
14 Rolf Grave, Stadtentwicklung und Konversion, 3. 15 Ibidem, 4.
16 Ibidem, 6.
17 Catherine Lutz, Homefront -‐ A Military City and the American Twentieth Century (Boston
2001).
18 Ibidem, 172. 19 Ibidem, 5-‐6. 20 Ibidem, 2.
legerstad.21 Lutz gaat een stap verder en stelt, net als politicologe Cynthia Enloe, dat het
ministerie van Defensie het dichtst bij een sine qua non van een staat komt. Volgens haar vertaalt zich dat in "wat de legerleiding wil is wat de staat wil".22
Dat de aanwezigheid van een militaire basis invloed heeft op de stadsontwikkeling is een feit, maar hoe deze invloed eruit ziet lijkt dus lastig in één zin of theorie samen te vatten. In tegenstelling tot het onderzoek van Grave, die vooral de voor-‐ en nadelen van de aanwezigheid van een legerbasis voor de economische situatie in Flensbrug in kaart wilde brengen, en ook Lutz, wiens onderzoek voornamelijk in het teken stond van het bekritiseren van de Amerikaanse militaire cultuur, heb ik ernaar gestreefd om een
completer beeld te schetsen van de ontwikkeling van een militaire stad. Om de invloeden van de Koninklijke Marine op de stadsontwikkeling van Den Helder in de
wederopbouwperiode zo goed mogelijk in kaart te kunnen brengen, heb ik in mijn onderzoek daarom de nadruk gelegd op de gemeentelijke plannen en voorstellen. Hiervoor heb ik onder andere de notulen van de gemeenteraad bestudeerd van de jaren 1950 tot en met 1967.23
De reden dat ik mijn onderzoek in 1950 start heeft te maken met het feit dat de echte wederopbouw in Den Helder, in afwachting van de terugkeer van de Koninklijke Marine, relatief laat op gang kwam. Gerrit Dirk Rehorst werd burgemeester van Den Helder in 1950 en kan gezien worden als de burgemeester onder wiens leiding de wederopbouw in Den Helder pas echt van start ging en uiteindelijk ook eindigde.24
Wanneer we het gemeentearchief als uitgangspunt nemen en ons daarbij richten op de ambtsperiode van Rehorst, kunnen we dus duidelijk zien tegen welke problemen en uitdagingen de gemeente Den Helder tijdens de wederopbouw van de Marinestad aanliep. Het gemeentebestuur, onder leiding van burgemeester Rehorst, was immers belast met de taken die bij zo'n stadsontwikkeling kwamen kijken.25
De gevolgen en dus de invloed van de aanwezigheid van de Koninklijke Marine op de wederopbouw van de Marinestad bleken gecategoriseerd te kunnen worden in drie thema's: stedenbouwkundige ontwikkelingen, de economische ontwikkelingen en de sociale ontwikkelingen. Dit zijn tevens de drie hoofdstukken waar mijn scriptie uit
21 Lutz, Homefront, 211. 22 Ibidem, 184.
23 Archief van de gemeente Den Helder (1919-‐1994) te Regionaal Archief Alkmaar,
voortaan aangeduid als GA.
24 Koen Klein, Het einde van de Wederopbouw -‐ Beatrixstraat, Den Helder, Website Groene
Amsterdammer; beschikbaar op http://www.groene.nl/artikel/beatrixstraat-‐den-‐helder.
bestaat. Het is echter van belang om stil te blijven staan bij het feit dat geen van deze thema's op zichzelf staat en dat zij grotendeels met elkaar vervlochten zijn. De invloed van de aanwezigheid van de marine op de stedenbouwkundige ontwikkelingen heeft immers ook gevolgen gehad voor de economische en sociale ontwikkelingen in de
Marinestad en vice versa. Wanneer we de invloed van de aanwezigheid van een militaire basis op de stad Den Helder in kaart willen brengen, kunnen we dus geen van deze thema's buiten beschouwing laten.
Door gebruik van deze methode ontstaat een (vrijwel) compleet beeld van de ontwikkeling van een militaire stad tijdens de wederopbouwperiode. Met mijn onderzoek hoop ik op deze manier een waardevolle bijdrage te leveren aan het onderzoek naar de stadsontwikkeling van militaire steden in West-‐Europa. Daarnaast hoop ik licht te kunnen werpen op de relatie tussen twee begrippen die inmiddels niet meer los van elkaar te denken zijn: Den Helder en de Koninklijke Marine.
2.. Stedenbouwkundige ontwikkelingen
Ongeacht wat Van der Vaart in zijn welkomstswoord aan de nieuwe burgemeester beweerde, hebben weinig steden in Nederland zo'n wervelende geschiedenis en 20ste eeuw gekend als Den Helder. De stad, die in de 19de eeuw met dank aan Napoleon en koning Willem I tot strategische marinehaven was uitgegroeid, kende een voorspoedig begin van de nieuwe eeuw. De aanwezige marine zorgde, ook in crisistijd, voor een snel groeiende bevolking die bovendien in relatieve welvaart leefde.26 Met het uitbreken van
de Tweede Wereldoorlog en de bezetting van Nederland in 1940 kwam aan de bloei van Den Helder abrupt een einde. De bezetter nam na de Nederlandse capitulatie zijn intrek in de militaire gebouwen, stellages en voorzieningen en breidde deze tijdens de oorlog (in het kader van de Atlantikwall) flink uit.27 Tijdens de oorlogsjaren was Den Helder,
vanwege haar strategische en militaire belang, met regelmaat doelwit van geallieerde bombardementen. Met 117 bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog was Den Helder de meest gebombardeerde stad van Nederland.28
De gevolgen van de Duitse plannen met de stad en de veelvuldige
bombardementen waren desastreus en Den Helder kwam zwaargehavend uit de oorlog. Den Helder was vrijwel compleet vernield. De haven was onbruikbaar, het historisch centrum was grotendeels weggevaagd en er lagen meerdere bomkraters verspreid over de stad. Tegen het eind van de oorlog waren meer dan 2200 huizen, scholen, kerken en andere openbare gebouwen door de vele bombardementen en door afbraak door de bezetter uit het straatbeeld verdwenen.29 Meer dan tweeduizend woningen waren
onbewoonbaar geworden.30 De bevolking was uit angst en pure nood weggetrokken (van
de 30.000 bewoners in 1940 restten er in 1945 slechts 10.000) en keerde na de oorlog pas terug naar de stad, nadat in 1947 het verlossende woord vanuit Den Haag had geklonken: de marine keerde terug naar Den Helder. 31
26 Rens Schendelaar, Den Helder stad aan het Marsdiep (Den Helder 1999) 63. 27 Ibidem, 37.
28 Ibidem, 75.
29 Gemeentebestuur Den Helder, Den Helder -‐ Woonstad met schone toekomst (brochure)
(Den Helder 1972).
30 Heusden, Van Nieuwediep tot Groot Den Helder, 178. 31 Talsma, Den Helder -‐ De Opruiming ('45-‐'60), 109.
2.1. Woningnood
De definitieve terugkomst van de Koninklijke Marine werd door het gemeentebestuur van Den Helder met groot enthousiasme ontvangen. De Koninklijke Marine en de Rijkswerf zouden immers de twee grootste inkomensbronnen van de stad worden. De
werkgelegenheid en daarmee de welvaart zouden vrijwel gegarandeerd zorgen voor de ontwikkeling van Den Helder tot een grote stad. Een direct gevolg van de terugkomst van de marine was echter het ontstaan van een nog grotere druk op de toch al zeer grote woningnood in de Marinestad. In 1950 was het bestrijden van deze woningnood veruit de grootste uitdaging voor het gemeentebestuur. Zoals er meerdere keren gedurende de jaren vijftig en zestig verzucht zou worden: "Woningnood is volksvijand nummer 1!".32
Men verwachtte dat de stad de komende jaren met duizenden mensen zou groeien. Niet alleen de oorspronkelijke inwoners van Den Helder wilden na de oorlog graag terugkeren, maar ook het vele marinepersoneel had woningen nodig.
Het gemeentebestuur ging deze uitdaging te lijf onder leiding van burgemeester Gerrit Dirk Rehorst. Rehorst, geboren op 22 december 1902, groeide op in Berkewoude en was de jaren voor de start van zijn ambtsperiode in Den Helder de burgemeester van Callantsoog en vervolgens Texel, waar hij hard werkte aan het herstellen van de
oorlogsschade op het eiland.33 Aangezien dit beide buurtgemeentes van Den Helder
waren, was Rehorst dus niet geheel onbekend met de gemeente Den Helder.34 In de jaren
na de oorlog werkte het gemeentebestuur samen met het streekbureau Den Helder-‐Texel en de Woningstichting aan de wederopbouwplannen om de inwoners te kunnen
huisvesten. In 1951 benoemde het gemeentebestuur een nieuwe directeur van Openbare Werken om alles in goede banen te leiden. De eer viel ten deel aan ir. S. Laman-‐Trip.35
Bij het bestrijden van de woningnood liep het gemeentebestuur tegen
verscheidene problemen aan. De twee grootste obstakels waren de financiering van de woningbouw en het vinden van de ruimte voor het bouwen van nieuwe woonwijken. De invloed van de aanwezigheid van de Koninklijke Marine op de woningbouw in de
Marinestad kwam bij deze twee problemen meerdere keren duidelijk naar voren. Voordat ik hierop terugkom, is het echter belangrijk om te begrijpen waarom men het personeel van de Koninklijke Marine graag gehuisvest zag in de Marinestad. Was het immers niet
32 GA, Gemeenteraadsvergadering 13 januari 1965, inv. nr. 13542, 2.
33 'Burgemeester Rehorst geinstalleerd', in: Helderse Courant (19 april 1950). 34 Idem.
35 'Gemeenteraad Den Helder -‐ Begroting met Maart in behandeling? Directeur van
slimmer (geweest) om het personeel te spreiden en zo de druk op de woningnood in de stad wat te verlichten?
Ten eerste was het voor de Koninklijke Marine allesbehalve voordelig om het personeel in andere steden te huisvesten. Zo woonde in 1952 ongeveer veertig procent van het werkzame personeel van Defensie buiten de gemeente.36 Het ministerie van
Defensie was ontzettend veel geld kwijt aan reis-‐ en pensionkosten.37 Het was een grote
kostenpost in de Defensiebegroting die de minister graag zou zien verdwijnen.38 Ten
tweede was het zo snel mogelijk kunnen huisvesten van het marinepersoneel in de gemeente niet alleen van belang om de kosten te drukken, maar was het ook zeer
belangrijk voor de nationale veiligheid. Stel dat er in het weekend sprake zou zijn van een plotselinge mobilisatie, maar een groot deel van het militair personeel de stad uit was. Hoe krijg je dan al het personeel op tijd op de juiste plaats?39 Kortom: Defensie wenste dat
een zo groot mogelijk deel van het personeel gehuisvest kon worden in de Marinestad en het liefst zo snel mogelijk.
Het gemeentebestuur deed op zijn beurt ook de nodige moeite om de Koninklijke Marine toch vooral niet buiten de stad te laten kijken voor huisvestingsmogelijkheden. Het gemeentebestuur rekende erop dat zij als gevolg van de aanwezigheid van de marinebasis extra geld van het Rijk toegewezen zouden krijgen om de stad te kunnen ontwikkelen.40 Wanneer de marineautoriteiten zouden besluiten in een andere gemeente
te gaan bouwen, betekende dat een verlies van het geld dat de marine aan de huisvesting mocht uitgeven. Deze inkomsten wilde de gemeente niet mislopen, want de financiering van de wederopbouw bleek al lastig genoeg. Alleen met het geld van de marine zou men naar verwachting de stad op grote schaal kunnen wederopbouwen.
De aanhoudende woningnood zorgde er echter voor dat het gemeentebestuur onder grote druk kwam te staan van de Koninklijke Marine. Al vanaf begin jaren vijftig werd er door de marineleiding geklaagd over het te geringe bouwtempo van de gemeente. De Admiraliteitsraad vond dat er niet hard genoeg gewerkt werd aan de huisvesting van marine-‐gezinnen.41 Rehorst liet meerdere keren in de gemeenteraad merken dat de
36 Peter Hovestad en Jan T. Bremer, Ach, ik bid en smeek u, laat mij terugkomen in Den
Helder (Den Helder 1997) 96.
37 Vaststelling begroting Ministerie van Oorlog 1954, Handelingen Tweede Kamer,
vergaderjaar 1953-‐1954 (2 december 1953), 536.
38 Idem. 39 Idem.
40 GA, Gemeenteraadsvergadering 13 februari 1952, inv. nr. 13505, 154. 41 Bremer, Hovestad, Ach ik bid en smeek u, 96.
marine druk zette achter de woningbouw in de Marinestad.42 Het huisvestingsprobleem
van het marinepersoneel in Den Helder leidde zelfs tot vragen in de Tweede Kamer en ook in de Defensienota van 1952 was het een punt van aandacht.43 Voormalig
burgemeester van Den Helder en sinds 1946 Tweede Kamer -‐lid, Govert Ritmeester, erkende het probleem, maar kon het niet laten zijn vroegere stad in de Tweede Kamer te verdedigen. Het gemeentebestuur deed er volgens hem alles aan om het marinepersoneel te huisvesten en het naar het zin te maken.44
In 1960 stuurde het gemeentebestuur een brief aan de marineleiding waarin zij de marine verzekerden dat zij nog altijd van harte welkom waren in de stad.45 Redenen voor
het versturen van de brief waren de geluiden over het eventueel bouwen van
'defensiewoningen' in andere gemeenten, iets wat het gemeentebestuur natuurlijk ten alle tijden wilde voorkomen. Het lage bouwvolume had niets te maken met onwil, maar slechts met het feit dat er weinig middelen waren om bouwplannen te realiseren.46 Het
bleek lastig om bouwbedrijven te vinden die in Den Helder aan de slag konden (onder andere wegens personeelsgebrek in de Noordkop), waardoor de kosten van de bouw hoger waren dan elders.47 Dit zorgde voor een extra tegenslag voor de gemeente bij de
toch al lastige financiering van de bouwplannen.
2.2. Financiering
Het kabinet onder leiding van Willem Drees trachtte Nederland na de Tweede Wereldoorlog door middel van een sterk overheidsingrijpen te herstellen. De lonen werden onder controle gehouden met behulp van een geleide loonpolitiek en daarnaast werd het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting opgericht.48 Na de oorlog
werkten de gemeentes in heel Nederland hard aan het wederopbouwen van hun steden. Het Rijk gaf de gemeenten zogenaamde woningcontingenten, waarin was vastgelegd hoeveel woningen de gemeente dat jaar mocht gaan bouwen. Ieder wederopbouwplan
42 Bremer, Hovestad, Ach ik bid en smeek u, 119.
43 Rijksbegroting voor het dienstjaar 1954 -‐ Memorie van Toelichting, Handelingen Tweede
Kamer, vergaderjaar 1953-‐1954, 3200 no.2, 7.
44 Vaststelling der rijksbegroting voor het dienstjaar 1952, Handelingen Tweede Kamer,
vergaderjaar 1951-‐1952 (21 november 1951), 525-‐526.
45 Bremer, Hovestad, Ach ik bid en smeek u, 95. 46 Ibidem, 100.
47 GA, Gemeenteraadsvergadering 11 december 1962, inv. nr. 13535, 620-‐621.
48 Bas Kromhout, 'De wederopbouw van Nederland', Website Historisch Nieuwsblad;
beschikbaar op: http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/6934/de-‐ wederopbouw-‐van-‐nederland.html.
moest goedgekeurd worden door het Rijk en wanneer de plannen voor de te bouwen woningen voldeden aan de kwaliteitsnorm, kon de gemeente een subsidiering
verwachten voor de te bouwen woningen. 49 Den Helder verkeerde in een bijzondere
positie, want door de terugkomst van de Koninklijke Marine moest men nog veel meer woningen realiseren dan dat er voor de oorlog in de Marinestad hadden gestaan. De aanwezigheid van de Koninklijke Marine had niet alleen invloed op het aantal benodigde woningen, maar ook op de financiering van de woningbouw. Deze invloed bleek echter aanzienlijk minder positief dan dat het gemeentebestuur had verwacht.
De extra overheidssteun, waarop de gemeente eigenlijk gerekend had, bleek lang niet zo groot als men had gehoopt. Meerdere malen werd er gedurende de jaren vijftig en zestig in de gemeenteraad verzucht dat het Rijk toch wel zou moeten begrijpen dat Den Helder in een buitengewoon bijzondere positie verkeerde. Den Helder was gekozen als thuisbasis van de Koninklijke Marine, met als gevolg dat er, zeker in verhouding tot andere gemeenten, veel meer nieuwe woningen moesten komen om al het personeel en de burgers van de stad te huisvesten. Het gemeentebestuur verwachtte dat het Rijk hier oog voor had en Den Helder meer geld zou toewijzen om deze woningen te realiseren.50
Wethouder van Openbare Werken en Huisvesting, de heer Mulder, ging in de
gemeenteraadvergadering van 1965 wat dieper in op hoe het gemeentebestuur in deze kwestie stond. Bij Gedeputeerde Staten moest de gemeente niet alleen te kennen geven dat er een probleem was met de woningnood, zo stelde hij, maar ook dat hierbij een deel van de verantwoording toch zeker bij het Rijk lag. 'Aangezien men ons de marine -‐ ik wil niet zeggen op ons dak schuift -‐ gegeven heeft en wij daarvoor huisvesting moeten verschaffen (...) zou een extra contigent woningen voor de burgerij ook ongetwijfeld gerechtvaardigd zijn."51
In de praktijk viel dit tegen en was het gemeentebestuur gedurende de gehele wederopbouwperiode bezig met op gang krijgen van de geldstromen.52 Den Helder
ontving financiële steun vanuit het Rijk om de wederopbouw te realiseren en er werd natuurlijk wel gebouwd, maar lang niet op zulke grote schaal als men dat in Den Helder voor ogen had gehad. De eerste stappen werden noodgedwongen gezet in de vorm van systeembouw. De reden hiervoor was simpel: het Rijk subsidieerde montagebouw. Zo kon
49 Anita van Breugel, Rapport De wederopbouw van Den Helder 1945 -‐ 1970 (Den Helder
2012) 8.
50 GA, Gemeenteraadsvergadering 13 februari 1952, inv. nr. 13505, 154. 51 GA, Gemeenteraadsvergadering 25 februari 1965, inv. nr. 13542, 228. 52 GA, Gemeenteraadsvergadering 8 januari 1952, inv. nr. 13505, 4.
er, ondanks schaarste van bouwmaterialen en arbeidskracht, toch gebouwd worden.53
Het kiezen voor gesubsidieerde systeembouw was één van de manieren waarop de gemeente de financiering van de woningbouw probeerde rond te krijgen. Toch bleef de woningbouw gedurende de wederopbouwperiode ruim achter bij de woningnood. Terwijl Den Helder in 1952 de 40.000ste inwoner verwelkomde, vertraagde de woningbouw vanwege problemen op de kapitaalmarkt en een tijdelijke landelijke goedkeuringsstop.54
De gemeenteraad werkte hard aan andere manieren om de realisering van de woningbouw te financieren en deed zijn best de marine hierin te betrekken.55 De
woningen zouden immers voor een aanzienlijk deel door marine-‐ en werfpersoneel betrokken worden. De woningnood was niet alleen een doorn in het oog van het
gemeentebestuur, maar ook de marineautoriteiten beviel het allerminst dat zij een groot deel van hun personeel niet konden huisvesten in de Marinestad.56 Vanwege de hoge
huren in Den Helder koos een groot deel van het marinepersoneel er vrijwillig voor om buiten de stad te blijven wonen. Dit probleem probeerde de marineleiding op te lossen door een vorm van huursubsidie in te stellen voor het eigen personeel. 57 Daarnaast
hielden de marineautoriteiten regelmatig overleg met het gemeentebestuur en lobbyden ook zij bij de overheid voor financiële steun om de woningbouw te realiseren. De inzet van de marine en het gemeentebestuur wierp in 1952 de eerste vruchten af. In dat jaar werd aan Den Helder namelijk een marine-‐contingent van vierhonderd woningen toegewezen.58 In 1956 werd de eerste paal geslagen voor een niet eerder vertoonde
bouwstroom van maar liefst 752 'defensiewoningen' (waarvan 348 gallerijwoningen en 404 portiekflats).59 Desalniettemin leek de marine de huisvesting toch vooral als
gemeentetaak te zien en bleef zij druk uitoefenen op het gemeentebestuur.
De aanwezigheid van de Koninklijke Marine in de Marinestad pakte ook op andere manieren minder positief uit dan gedacht. Een duidelijk negatief gevolg van de
aanwezigheid van de Koninklijke Marine was het gebrek aan particuliere investeerders in de gemeente. Juist de bijzondere positie waarin Den Helder verkeerde zorgde ervoor dat
53 Talsma, Den Helder -‐ De Opruiming ('45-‐'60), 141.
54 'Gerrit Jan van Wijngaarden als de 40.000ste ingeschreven', in: Helderse Courant (17
mei 1952) .
55 GA, Gemeenteraadsvergadering 13 februari 1952, inv. nr. 13505, 133.
56 Vaststelling begroting Ministerie van Oorlog, Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar
1953-‐1954 (2 december 1953), 536.
57 Bremer, Hovestad, Ach, ik bid en smeek u, 96.
58 'Gemeenteraad Den Helder -‐ Wethouder Van der Vaart 25 jaar lid van de
gemeenteraad', in: Helderse Courant (10 september 1952).
de financiering van de woningbouw werd bemoeilijkt. De aanwezigheid van de marinebasis in de gemeente had als gevolg dat de gemeente werd geclassificeerd als gevarenklasse A. Wanneer er een oorlog uit zou breken, was Den Helder vanwege zijn militaire basis een gewild doelwit, net zoals dat tijdens de Tweede Wereldoorlog was gebleken. Particulieren en bedrijven waren huiverig hun geld te investeren in ontroerend goed in de Marinestad. Ook de verzekeringsmaatschappijen maakten het hen, wegens de gevarenklasse van de gemeente, onaantrekkelijk zich in Den Helder vestigen of er te investeren.60 Als gevolg was er in Den Helder een groot gebrek aan particuliere
investeerders.
Deze angst kunnen wij achteraf nuanceren en relativeren, maar in de jaren vijftig en zestig werd een aanval op de marinebasis als een reële dreiging gezien. De Koude Oorlog ging gepaard met een grote vrees voor atoomwapens.61 Zo werd in 1954 de
Nieuwe Haven geopend in de Marinestad, maar sprak men in 1955 sprak alweer over het spreiden van de vloot, om een atomisch bombardement met Den Helder als doel minder aantrekkelijk te maken.62 Ritmeester reageerde in 1956 verhit op deze suggestie tijdens
een vergadering over de Defensiebegroting. Was de bouw van de Nieuwe Haven, waar tientallen miljoenen guldens in gestoken waren, eigenlijk voor niets geweest? Secretaris van Marine Moorman nuanceerde het verhaal: Den Helder was een vredeshaven, wat betekende dat alleen in oorlogstijd de vloot verspreid zal worden, om zo het risico te verminderen. Er zou dus niets aan de haven veranderen, maar daarmee kwam er ook geen verandering in de gevarenklasse van de stad.63 De dreiging was voor veel
investeerders en industrieën hoog genoeg om zich niet in de Marinestad te vestigen. Tot slot ontbrak het de gemeente aan welvarende inwoners. Hoewel er in meerdere gemeenten in Nederland werd geëxperimenteerd met de zogenoemde
"burgerzinlening", bleef die constructie om particuliere woningbouw te stimuleren in Den Helder achterwege. De Koninklijke Marine zorgde voor werkgelegenheid in Den Helder en veel mensen hadden een vast inkomen, maar de lonen waren dusdanig laag dat het
gemeentebestuur afzag van deze constructie. De gemeenteraad verwachtte dat deze burgerzinleningen niet populair zouden zijn en zag er in 1952 vanaf om tot deze
60 GA, Gemeenteraadsvergadering 3 juni 1952, inv. nr. 13505, 286.
61 Voorlopig verslag rijksbegroting voor het dienstjaar 1956 -‐ Hoofdstuk VIIIA Oorlog,
vergaderjaar 1955-‐1956, kamerstuk 4001 (26 oktober 1955), 2.
62 Vaststelling begroting Ministerie van Oorlog 1956, vergaderjaar 1955-‐1956,
Handelingen Tweede Kamer (16 november 1955), 298.
maatregel over te gaan.64 Het zou voor Den Helder geen valide optie zijn. Hiermee bleef de
financiering van woningbouw grotendeels een zaak van de gemeente.
2.3. Gevolgen
De druk op de woningbouw en de financieringsproblemen hadden meerdere gevolgen voor de stedenbouwkundige ontwikkeling van de Marinestad. Ten eerste werden er, vanwege het financieringstekort en grote gebrek aan huizen, veel goedkope en kleine woningen gebouwd.65 Hierbij werd gebruikt gemaakt van systeembouw, een vorm van
bouwen die efficiënt en goedkoop was.66 Soms woonden twee gezinnen noodgedwongen
samen in een eengezinswoning. Hierbij werd de woning opgesplitst in twee delen, waarbij er zowel op de begane grond als op de eerste verdieping een gezin woonde.67 Veel
woningen die in de jaren vijftig werden gebouwd waren in de jaren zestig eigenlijk alweer aan het nodige intensieve onderhoud toe.68
Ten tweede had het gebrek aan financiering grote gevolgen voor de andere
bouwplannen van de gemeente. De prioriteit van de gemeente lag, mede door druk van de marineautoriteiten, bij het bouwen van woningen. Dit betekende dat er weinig geld
overbleef voor andere bouwprojecten. Immers, al het geld dat uitgegeven werd aan huizenbouw, kon niet worden uitgegeven aan zaken zoals een overdekt zwembad,
scholen of recreatiemogelijkheden.69 Volgens een verslaggever in de Helderse Courant in
1957 bleef de bouw van openbare gebouwen in Den Helder ver achter.70 Het Rijk gaf Den
Helder wel geld voor woningen, maar er was geen geld meer voor een concertzaal, de sociale dienst of een politiebureau.71 En dat was erg vervelend, want er was in de
gemeente behoefte aan méér dan woningbouw alleen. Begin jaren vijftig zorgden de nog altijd verzuilde samenleving en de bevolkingstoename (die zowel bestond uit aanvoer van buiten de stad als nieuwgeborenen; er was in de jaren vijftig in het hele land sprake van een babyboom) ervoor dat de bouw van meerdere scholen in de gemeente noodzakelijk was.72
64 GA, Gemeenteraadsvergadering 13 februari 1952, inv. nr. 13505, 155. 65 Talsma, Den Helder -‐ De Opruiming ('45-‐'60), 141.
66 Anita van Breugel, Rapport De wederopbouw van Den Helder, 7. 67 Ibidem, 8.
68 GA, Gemeenteraadsvergadering 24 februari 1965, inv. nr. 13542, 150. 69 GA, Gemeenteraadsvergadering 13 januari 1965, inv. nr. 13542, 2. 70 Bremer, Hovestad, Ach, ik bid en smeek u, 89.
71 Ibidem, 71.
Ook de wens van een (overdekt) zwembad voor de bevolking van Den Helder kwam gedurende de gehele wederopbouwperiode veelvuldig terug als reden voor discussie in de vergaderingen van de gemeenteraad. De marine had zelf een zwembad, maar de rest van de bevolking van Den Helder was na de oorlog nogal altijd aangewezen op een klein zwembad aan de dijk en een "afgezet" deel in zee.73 Het kleine gemeentelijke
zwembad was voor de burgerij buiten de scholen om slechts zeer beperkt toegankelijk. Dat was natuurlijk vreemd, in een stad die omgeven werd door water en waar ieder kind eigenlijk zou moeten kunnen zwemmen. Den Helder had een (overdekt) zwembad nodig, misschien zelfs nog wel meer dan een schouwburg.74
De financiering bleek echter lastig te regelen. Het gemeentebestuur probeerde de marine zover te krijgen om een deel van het zwembad te financieren, maar de
marineautoriteiten zagen het meefinancieren van een zwembad niet zitten.75 Pogingen
tot het gezamenlijk met de Koninklijke Marine oprichten van een zwembad hadden ook in 1962 nog steeds niet tot resultaten geleid. In 1962 werd definitief duidelijk dat het
zwembad voor de burgers op eigen kracht gefinancierd zou moeten worden.76 De
gemeente beschikte echter nog altijd niet over voldoende financiën voor de realisatie van een dergelijk plan. Het zou uiteindelijk tot begin jaren zeventig (!) duren voordat er een overdekt zwembad werd gebouwd.77
Hoewel het gemeentebestuur er dus niet voor terugdeinsde om de financiële hulp van de marine in te roepen, leken de marineautoriteiten dit toch echt een taak van het gemeentebestuur te vinden. De recreatiemogelijkheden in de gemeente Den Helder waren wel een aandachtspunt voor de marineautoriteiten. Het was immers van belang dat hun personeel zich thuis zou voelen in de Marinestad.78 Bovendien maakten de gezinnen van
het marinepersoneel ook gebruik van de scholen en andere voorzieningen in de
gemeente. De marineautoriteiten zagen dit echter niet als argument om ook bij te dragen aan de financiering van deze openbare gebouwen. Uiteindelijk wist de gemeente alsnog, voornamelijk op eigen kracht, aardig wat openbare gebouwen te realiseren. Het complex
73 Talsma, Den Helder -‐ De Opruiming ('45-‐'60), 63.
74 GA, Gemeenteraadsvergadering 21 februari 1962, inv. nr. 13547, 150. 75 Ibidem, 181.
76 Idem.
77 Marinus Vermooten, 'Terugblik 1226: Veertig jaar zwembad De Schots', Website
Dichtbij.nl; beschikbaar op http://tinyurl.com/peguq2d.
78 'Vice-‐Admiraal F.T. Burghard: Commandant der Zeemacht Nederland, oud-‐commandant
van de politie, brandweer en de sociale dienst werden voltooid in 1961. De Schouwburg werd geopend in 1965, net zoals een nieuw gemeenteziekenhuis.
Ten derde had het feit dat de marine veel geld inlegde voor de woningbouw, als gevolg van de financiële situatie van de gemeente, een grote uitwerking op zowel het soort huizen dat er werden gebouwd als op de toewijzing van de huizen. Dit had
vervolgens consequenties voor de vormgeving van de stad. De marine had, met name bij de marine-‐contigenten, inspraak op het soort huis dat er gebouwd werd. Hierbij werden er niet alleen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de woningen, maar ook aan de omgeving van de wijk waarin de woonhuizen kwamen te staan. Tegen de aanwezigheid van een woonwagenkamp in de buurt van een wijk waarin (hoge) marineofficieren woonden werd bijvoorbeeld hard geprotesteerd. Zowel de marineautoriteiten en enkele gemeenteraadsleden, alsmede de betreffende marineofficieren, wilden graag dat hier iets aan gedaan werd. 79
Tevens werd er bij het toewijzen van de beschikbare woningen in de gemeente een zogenoemde verdeelsleutel gebruikt die zeer in het voordeel was van het marine-‐ en werfpersoneel. Deze verdeelsleutel betekende dat vijftig procent van de beschikbare woningen aan marinepersoneel werd toegewezen, vijfentwintig procent aan het personeel van de Rijkswerf en vijfentwintig procent aan de overige gegadigden.80 De
woningbouw in Den Helder was gedurende de wederopbouwperiode altijd nauw
verbonden geweest met de behoefte van de marine en Rijkswerf, maar er waren uiteraard meer mensen die een woning verlangden in de Marinestad. De verdeelsleutel zorgde voor onvrede onder de burgerij en ook leden in de gemeenteraad waren verontwaardigd. Burgers waren immers ook belangrijk. "De marine moet toch ook inzien dat ook hun kinderen les moeten kunnen krijgen? Waar moet de onderwijzer wonen?". 81 Het was
echter niet iets waar het gemeentebestuur veel aan kon veranderen. De marine financierde een groot deel van de bouw van deze woningen en het was daarom
onverkoopbaar richting de marineautoriteiten om deze verdeelsleutel te veranderen.82 De
verdeelsleutel bleef gedurende de wederopbouwperiode hetzelfde. Als gevolg ontstonden er in de gemeente wijken waar voornamelijk het marinepersoneel woonde.
79 Bremer, Hovestad, Ach, ik bid en smeek u, 107.
80 GA, Gemeenteraadsvergadering 25 februari 1965, inv. nr. 13542, 222. 81 Idem.