• No results found

Proefputtenonderzoek Janseniusproject Leuven (prov. Vlaams-Brabant). Basisrapport - November 2008

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Proefputtenonderzoek Janseniusproject Leuven (prov. Vlaams-Brabant). Basisrapport - November 2008"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PROEFPUTTENONDERZOEK

JANSENIUSPROJECT LEUVEN

(prov. Vlaams-Brabant)

BASISRAPPORT – NOVEMBER 2008

Auteurs: Johan OPDEBEECK Jeroen VERMEERSCH Bert ACKE

(2)

PROEFPUTTENONDERZOEK

JANSENIUSPROJECT LEUVEN

(prov. Vlaams-Brabant)

BASISRAPPORT – NOVEMBER 2008

Auteurs: Johan OPDEBEECK Jeroen VERMEERSCH Bert ACKE

Monument Vandekerckhove nv Afdeling Archeologie

Oostrozebekestraat 54 Rapport 2008/12

8770 INGELMUNSTER

Figuur 1 op schutblad: Kaart van Leuven uit ca. 1580 door Hogenberg F., met detail van het onderzoeksgebied (© Katholieke Universiteit Leuven).

(3)

0. ADMINISTRATIEVE GEGEVENS

Opgraving Prospectie

Vergunningsnummer: 2008/241 Datum aanvraag: 01/10/2008 Naam aanvrager: Johan Opdebeeck Naam site: Janseniusproject Leuven

Wcdv455555

Opdrachtgever: NV Resiterra

Minderbroederstraat 12 3000 Leuven

Uitvoerder: Monument Vandekerckhove nv

Oostrozebekestraat 54 8770 Ingelmunster

Bevoegde Vlaamse overheid: Els Patrouille

(Agentschap RO-Vlaanderen Onroerend Erfgoed)

Projectleider: Bert Acke

Leidinggevend archeoloog: Johan Opdebeeck

Archeologisch team: Jeroen Vermeersch

Wetenschappelijke begeleiding: /

Projectcode: LEJP08

Titel: Proefputtenonderzoek Janseniusproject Leuven (prov.

Vlaams-Brabant). Basisrapport – november 2008.

Rapportnummer: 2008/12

Contact Bert Acke: E-mail: bert.acke@monument.be

(4)

1. INHOUDSTAFEL

0. ADMINISTRATIEVE GEGEVENS ... 3

1. INHOUDSTAFEL ... 4

2. INLEIDING ... 5

3. LANDSCHAPPELIJKE SITUERING... 6

4. HISTORISCHE SITUERING EN ARCHEOLOGISCHE VOORGESCHIEDENIS ... 8

5. ONDERZOEKSMETHODE ... 10 6. RESULTATEN ... 11 6.1.PUT 1 ... 11 6.2.PUT 2 ... 13 6.3.PUT 3 ... 15 6.4.PUT 4 ... 17 6.5.PUT 5 ... 19 6.6.PUT 6 ... 21

7. BESLUIT EN AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK ... 23

8. BIBLIOGRAFIE ... 24

9. INVENTARIS... 25

9.1.INVENTARIS VAN DE SPOREN ... 25

9.2.INVENTARIS VAN DE VONDSTEN ... 27

9.3.INVENTARIS VAN DE FOTO’S ... 28

9.4.INVENTARIS VAN DE TEKENINGEN ... 29

(5)

2. INLEIDING

Naar aanleiding van de plannen voor een stadsvernieuwingsproject in het centrum van Leuven, het zogenaamde Janseniusproject, voerde Monument Vandekerckhove nv midden oktober 2008 een archeologisch vooronderzoek door middel van proefputten uit op een terrein gelegen tussen de Minderbroederstraat en de Janseniusstraat. Het onderzoek gebeurde in opdracht van projectontwikkelaar Resiterra nv, volgens de bepalingen opgelegd door het Agentschap R-O Vlaanderen Onroerend Erfgoed.

Teneinde te vermijden dat waardevol archeologisch erfgoed verloren gaat en om te voorkomen dat de werf onverwachte vertragingen oploopt, werd de uitvoering van een voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk geacht door het Agentschap R-O Vlaanderen Onroerend Erfgoed van de Vlaamse Overheid. Het onderzoek bestond in dit geval in eerste instantie uit een archeologische inventarisatie van het terrein door middel van proefputten. Het doel van dit proefputtenonderzoek was om een inzicht te krijgen in de bodemopbouw en om na te gaan of er eventueel archeologische sporen in de bodem aanwezig zijn. Indien dergelijke sporen worden aangetroffen is de uitvoering van een opgraving voorafgaand aan de feitelijke werken noodzakelijk.

In dit basisrapport worden de resultaten van de archeologisch onderzoek voorgesteld. Enkele inleidende hoofdstukken zorgen voor een bredere geografische en historische situering van de site en lichten de gebruikte methodologie bij het veldwerk toe. Vervolgens worden de resultaten per proefput belicht en wordt een interpretatie gegeven aan de desbetreffende sporen, vondsten en profielen. Als besluit volgt een synthese van de resultaten met een aanbeveling voor eventueel verder onderzoek. Achteraan zijn de verschillende inventarissen (sporen, vondsten, foto’s, tekeningen, hoogtemetingen) opgenomen. Bij het rapport hoort een CD-Rom met daarop alle foto’s, de plannen en de digitale versie van deze tekst.

Langs deze weg wordt eveneens dank betuigd aan volgende personen en instanties die zorgden voor een aangename samenwerking en bijdroegen tot het vlotte verloop van het onderzoek: Wilfried Feyaerts en Hugo Van Hoof (Resiterra nv ), Els Patrouille (Agentschap R-O Vlaanderen), grond- en afbraakwerken Godts bvba en landmeters J.-L. Smolders en T. Tempels.

(6)

3. LANDSCHAPPELIJKE SITUERING

Het onderzoeksterrein bevindt zich in de binnenstad van Leuven (provincie Vlaams-Brabant), tussen de Minderbroederstraat in het noorden en de Janseniusstraat in het zuiden, en is op het kadaster gekend als Afdeling 4, Sectie D, Percelen 748s en 808t. De Dijle stroomt zo’n 50m ten oosten van de site. Op het oostelijk gedeelte van het terrein bevindt zich een parkeerterrein, terwijl het westelijke deel wordt ingenomen door een grotendeels verwilderde tuin (zie figuur 2). Het gebied is onderdeel van een groot stadsrenovatieproject, waarvan ook het Barabarahof ten oosten en het Sint-Pieters/Sint-Rafaël ziekenhuis ten noorden van deze site deel uitmaken.

Leuven ligt op het raakvlak van drie geografische gebieden: in het noorden en westen de vlakte van Laag-België, meer oostelijk de ijzerzandsteenheuvels van het Hageland en ten zuiden het Brabants leemplateau van Midden-België, waarin de Dijle en haar zijrivieren diep zijn ingesneden1. De Dijle stroomt bij het verlaten van dit plateau door de stad. De lage stadsgedeelten van Leuven liggen in de alluviale vlakte van de Dijle, de hogere gedeelten zijn terrassen die ontstaan zijn door de verschillen in de hardheid van het gesteente. Daar het onderzoeksterrein zich in deze alluviale vlakte bevindt, kan verwacht worden dat het in het verleden is opgehoogd om bouwrijp te maken. Het terrein loopt lichtjes op van noordoost (+20,84m TAW) naar zuidwest (+21,20m TAW).

Het grootste gedeelte van de tertiaire ondergrond in Leuven bestaat uit Brusseliaan-zanden. Dit zijn fijne of grove, al dan niet kalkhoudende zanden die een belangrijk grondwaterreservoir herbergen. Deze zanden rusten op Ieperiaanse klei en bevatten harde zandsteenbanken. Op deze tertiaire ondergrond werd tijdens het kwartair, de jongste geologische periode, een pakket van zandleem en leem afgezet. De alluviale vlakten daarentegen bestaan uit een laag kleiige leem en leem met een gemiddelde dikte van 5m, die lokaal op een turflaag van 1 à 2m dikte kan rusten. De basis van dit alluvium wordt gevormd door een grindlaag, waardoor de totale dikte 8 à 10m bedraagt2. Deze komgronden van leem- tot lemige kleiaanslibbingen hebben door hun alluviaal karakter een niet-gedifferentieerde bodemgenese en zijn meestal gespecificeerd als nat tot uiterst nat.

1

VAN UYTVEN (red.), 1980, p.15.

2

(7)

Figuur 2: Situering van de site met de afbakening van het onderzoeksterrein (bij benadering) (© www.google.com en www.mannavita.be).

(8)

4. HISTORISCHE SITUERING EN ARCHEOLOGISCHE VOORGESCHIEDENIS

In de omgeving van Leuven en het Dijlegebied is er al vroeg sprake van menselijke aanwezigheid - zo zijn er artefacten en sites gekend van het Paleolithicum tot de Bronstijd. Op de Kesselberg in Kessel-Lo bevond zich tijdens de IJzertijd een versterkte nederzetting. In de Romeinse tijd vormde de Dijle tijdens het Vroege Keizerrijk de grens tussen de Provincia

Belgica en de provincie Germania Inferior. Naast deze administratieve indeling werd er ook gezorgd voor de ruimtelijke ordening van de nieuw veroverde gebieden, met als hoofdzaak het militair en economisch belangrijke wegennet. Langsheen deze wegen werden nieuwe bebouwde kernen gesticht. Leuven onstond waarschijnlijk aan een brug over de Dijle van een dergelijke weg die vanuit Tongeren over Tienen naar Kortrijk liep3. Bij de aanleg van het Sint-Pietershospitaal in 1980 werden er in de bouwputten sporen van middeleeuwse, maar ook van Romeinse bewoning vastgesteld. Verscheidene tegulafragmenten, fragmenten van betonvloeren en hypocaustumresten wijzen op het bestaan van een eerder complexe en rijke bewoning, meer dan alleen maar een verzameling van eenvoudige vakwerkwoningen4. Deze vondsten werden aangetroffen op een paar honderd meter noordelijk van het te onderzoeken gebied.

De eerste schriftelijke vermelding van Leuven (Loven) valt samen met het feit dat de Noormannen in 891 door Arnulf van Karinthië verslagen werden5. Het duurde echter tot het jaar 1000 voor er een echte stadskern ontstond, waarrond op het einde van de 12de eeuw een eerste stadsmuur werd gebouwd. Het onderzoeksterrein ligt echter buiten deze eerste verdedigingsgordel, net ten westen van de nog steeds bestaande Janseniustoren op de linkeroever van de Dijle. In de tweede helft van de 13de eeuw ontstond er een bloeiende lakennijverheid in Leuven. Door de toenemende bevolkingsdruk die hiermee samenviel, werd er al in 1356 een tweede ringmuur gebouwd. Het oprichten van de universiteit, de bloei van de nijverheden en de ontwikkeling van de hopbrouwerij zorgden voor een ware bouwexplosie in de 15de eeuw. De pest en oorlogsgeweld waren de redenen tot het verval op het einde van de 15de eeuw, waar Leuven zich pas van herstelde in de 17de eeuw. Met de Oostenrijkse periode in de 18de eeuw kwam er een definitieve opbloei op gang, ondermeer gekenmerkt door de aanleg van de Leuvense Vaart in 1750. Op kaarten uit de 16de eeuw (zie figuur 1 op schutblad) en de 17de eeuw (zie figuur 3) zijn sporen van bebouwing langsheen de Minderbroederstraat en de Janseniusstraat (voorheen Broekstraat) te zien, echter niet op het terrein gelegen tussen de twee straten in. Hier zijn de achtererven van de woningen met de bijhorende perceelsindeling zichtbaar, meer dan waarschijnlijk zeer figuratief weergegeven. Kaarten uit de 18de en 19de eeuw tonen eenzelfde situatie. In de noordoosthoek van de huidige tuin bevindt zich wat weggestoken achter de begroeiing een neoclassicistisch prieeltje, dat mogelijk teruggaat tot de vroege 19de eeuw, maar dit kon niet gestaafd worden met het geraadpleegde kaartmateriaal. De urbanisatie van Leuven ontwikkelde zich meer in de 19de eeuw met de aanleg van verschillende rechthoekige pleinen, terwijl de ringmuur beetje bij beetje werd afgebroken. In de 20ste eeuw werd het stadszicht van Leuven verscheidene keren grondig veranderd door opeenvolgende vernietigingen en heropbouwcampagnes als gevolg van de verschillende wereldoorlogen. Uit gesprekken met oudere omwonenden blijkt dat het onderzoeksterrein tot vrij laat in de 20ste eeuw nog gebruikt werd als landbouwgebied, met bijhorende hoeve. Nog later werd het gebied ingepalmd door gebouwen en parkeerruimte van de KUL.

3

VAN UYTVEN (red.), 1980, p. 39.

4

VAN IMPE & CRAMERS, 1981, pp.146-147.

5

(9)

Figuur 3: Detail van de kaart van Leuven uit 1649 van De Wit met aanduiding van de onderzoekszone. Net ten westen van de Dijle is een watergang zichtbaar die de site doorsnijdt – mogelijk is deze te koppelen aan de riolering die nu het parkeerterrein van zuid naar noord doorkruist (©KUL).

(10)

5. ONDERZOEKSMETHODE

De bijzondere voorwaarden opgesteld door het Agentschap R-O Vlaanderen Onroerend Erfgoed voorzagen in de aanleg van zes proefputten van telkens twee bij twee meter, evenwichtig verspreid over het onderzoeksterrein. Twee putten werden uitgegraven op het parkeerterrein, langsheen de muur die deze parking scheidt van het Paridaensinstituut. De overige vier putten werden in de tuinzone aangelegd. De putten dragen een nummer van 1 tot 6, in stijgende volgorde van noord naar zuid en van oost naar west. Op bijgevoegd uitvouwblad is de exacte positie van de putten op het terrein te zien. Aangezien de ganse site ongeveer 1 hectare groot is, is de totaal onderzochte oppervlakte slechts 0,25% van het terrein.

Bij het machinaal uitgraven van de putten werd al snel duidelijk dat de hoge grondwaterstand een beperkende rol zou spelen bij het onderzoek. De putten konden hierdoor niet aangelegd worden tot op de moederbodem: het grondwater verzwakte de wanden, er dreigde instortingsgevaar en het vlak werd onleesbaar. Met behulp van de gutsboor werd getracht om de diepte van de moederbodem te bereiken, maar dit was door de aanwezigheid van ondoordringbare puinlagen niet altijd mogelijk. Gezien de hoge grondwatertafel en het gebrek aan sporen in het vlak, was het belangrijk om een inzicht te krijgen in de opbouw van de bodem via de profielwanden. Hierbij werden steeds de vier zijden van de proefputten opgeschaafd en gefotografeerd en werd het meest representatieve profiel ingetekend op schaal 1:20 en beschreven. Bij elke put werden van de putrand, het vlak en de grondwatertafel hoogtemetingen genomen, uitgedrukt in TAW-waarde.

Voor de registratie van de putten en sporen en het benoemen van de foto’s werd de benaming LEJP08 (LEuven JanseniusProject 2008) gebruikt. De spoornummering begon voor elke proefput telkens vanaf spoor 1 of S1. De schaarse vondsten werden per archeologische context verzameld in zakjes met aanduiding van het vondstnummer. Ze werden later gewassen en de zakjes werden voorzien van fiches met daarop de vermelding van het put-, spoor- en vondstnummer en een korte beschrijving van de aard van het materiaal. Een landmeter-topograaf stond in voor het georefereren van het terrein en het inmeten van de exacte positie van de proefputten. Dit alles werd opgenomen in een digitaal plan, terug te vinden op de bijhorende CD-ROM.

(11)

6. RESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het archeologisch onderzoek per proefput beknopt en overzichtelijk weergegeven. Eerst wordt een algemene situering van de put gegeven, waarna een beschrijving van het meest representatieve profiel volgt en een korte beschrijving van de boring (indien deze kon uitgevoerd worden). Door de hoge grondwaterstand in de putten kon uit het vlak geen archeologische informatie gehaald worden en wordt onderstaande bespreking beperkt tot de profielbeschrijving.

6.1. Put 1

• Algemeen (zie figuur 4)

Put 1 werd aangelegd op het noordoostelijk gedeelte van de parking, tegen de afsluiting van het sportterrein van het Paridaensinstituut. Het maaiveld bevond zich op +20,85m TAW, het vlak lag 1,28m dieper (+19,57m TAW). De grondwatertafel werd vastgesteld op +19,79m TAW.

• Beschrijving van het oostprofiel (zie figuur 5)

Om een stevige en stabiele ondergrond voor de parking te bekomen werd er bij de aanleg van het parkeerterrein een laag van 0,5m stevig aangedrukte stabilisé aangelegd. Deze laag bestond voornamelijk uit keien en grind (laag/spoor 1). Daaronder situeerde zich een puinpakket waarin verschillende ophogingslagen konden herkend worden. De eerste puinlaag bevatte een hoge concentratie aan baksteen en was doorsneden met wortels (spoor 2). Spoor 3 eronder was eveneens een puinlaag, die bestond uit bruingrijze klei/leem met baksteenfragmenten en die doorsneden werd door een puinconcentratie met voornamelijk natuurstenen blokken (spoor 4). Spoor 5 was opnieuw een puinlaag, maar deze had een hogere concentratie aan baksteen en bevatte veel kalksteenmortel. Verder werden in deze laag ijzerfragmenten gevonden, doch deze zijn vrij recent van oorsprong. Ca. 1,00m onder het maaiveld begon er een laag van gevlekt lichtgrijze/donkergrijze klei/leem (spoor 6), maar ook hier waren er puinresten aanwezig.

• Boring

In deze put werd er een boring verricht tot ongeveer 0,70m onder het vlak. De ondergrond behield zijn lichtgrijze kleur en zijn klei/lemige structuur. Er was geen verdere indicatie van archeologisch materiaal.

(12)

Figuur 4: Algemeen zicht vanuit het zuidwesten op put 1 (© Monument Vandekerckhove nv).

(13)

6.2. Put 2

• Algemeen (zie figuur 6)

Put 2 lag op de parking ten zuiden van put 1, tegen de afsluiting van het sportterrein van het Paridaensinstituut. Het maaiveld had een hoogte van +21,13m TAW. Het vlak werd door het sterk opkomende grondwater slechts één meter dieper aangelegd op +20,10m TAW. Ook hier stond er in een mum van tijd iets meer dan 0,2m water in de put.

• Beschrijving van het noordprofiel (zie figuur 7)

Net als bij put 1 bestond de bovenste pakket van het profiel uit een grijze grindlaag of stabilisé. Onder deze laag was er een grijze puinlaag aanwezig, spoor 2. Vervolgens was er een 0,10m-dikke laag met geel zand en grind te zien (spoor 3), met daaronder een laag puin van zo’n 0,30m dik en bestaande uit zand met baksteen, mortelresten en leisteen (spoor 4). Op iets minder dan een meter onder het maaiveld begon een (donker)grijze klei/leem laag, waarin fragmenten puin terug te vinden waren (spoor 5).

• Boring

In put 2 kon een boring tot 2,5m onder het vlak worden uitgevoerd. De onderste laag van gevlekte grijze klei/leem (spoor 5) zette zich nog tot 1,6m onder het vlak voort. In het opgeboorde residu werden fragmenten baksteen, leisteen en houtskool aangetroffen. Op 1,6m onder het vlak veranderde de kleur en de samenstelling van de ondergrond naar een meer groene gleyige laag, met daarin houtskool en houtresten. Baksteenfragmenten werden tot 2,00m onder het vlak opgemerkt. Zo’n 2,40m onder het vlak was er onderaan de boring een dichte concentratie van houtskool en hout waarneembaar.

(14)

Figuur 6: Algemeen zicht vanuit het westen op put 2 (© MVDK).

(15)

6.3. Put 3

• Algemeen (zie figuur 8)

Put 3 lag in het noordoostelijk gedeelte van de tuin, op enkele meter ten westen van het eerder vermelde prieeltje. Het maaiveld van deze put had een TAW-hoogte van +21,09m. Door een lagere grondwaterstand in deze zone (+19,39m TAW) kon het vlak iets dieper dan in de andere putten worden aangelegd, op +19,25m TAW.

• Beschrijving van het oostprofiel (zie figuur 9)

De bovenste 0,50m van het profiel was een zwart-bruine, humeuze laag teelaarde waarin restanten van puin terug te vinden waren. Hieronder lag een puinpakket van ongeveer één meter dik, dat kon onderverdeeld worden in vier verschillende bruinkleurige lagen (sporen 2 tot en met 5). Spoor 2 was een beige-bruine lemige laag die voornamelijk puinresten, maar ook fragmenten natuursteen, leisteen en mortel bevatte. De onderliggende laag (spoor 3) was gelijkaardige, maar had meer puinbrokken en een lager leemgehalte. Spoor 4 was een bruinere leemlaag met puinresten. Spoor 5 was eveneens een lemige laag, met een iets roestiger kleur en met fragmenten puin, ijzer en bot. Op 1,5m onder het maaiveld werd een laag grijsgevlekte lemige klei aangesneden, spoor 6. In tegenstelling tot de putten 1 en 2 was de kleur hier iets blauwiger, maar de laag bevatte eveneens restanten puin.

• Boring

In het vlak werd een boring uitgevoerd tot ongeveer 2,40m diepte. Spoor 6 gaat nog 0,60m diep onder het vlak, maar wordt dan groeniger. Op 0,90m diep werd een een bruinere laag met restanten van hout, puin en houtskool aangesneden. In deze laag werd een scherf met loodglazuur in de boorkern gevonden (vondst 1). Tussen 1,70 en 1,80m onder het vlak was een laag donkerbruine klei aanwezig, met een hoge concentratie aan houtfragmenten. Hieronder lag een groene gleyige laag met puin en houtrestanten. Tussen 2,30 en 2,40m diep onder het vlak, zo’n 4,00m onder het maaiveld, kwam de boor op een bruine lemige zandlaag, mogelijk de kwartaire moederbodem (pleistoceen zand).

(16)

Figuur 8: Algemeen zicht vanuit het westen op put 3 (© MVDK).

(17)

6.4. Put 4

• Algemeen (zie figuur 10)

Put 4 bevond zich in de zuidoostelijke hoek van de tuin, net ten noorden van een fietsenstalling van een studentenhome langsheen de Janseniusstraat. De grond liep schuin naar beneden van deze fietsenstalling in de richting van de tuin. Door deze oneffenheid zijn er twee TAW-waarden van het maaiveld genomen: ten oosten van put 4 was de TAW-hoogte +21,34m, ten noorden was deze +20,96m. Het aangelegde vlak situurde zich op +19,91m TAW. Ook hier vulde het grondwater de proefput snel, het insijpelende water stabiliseerde zich op +20,12m TAW.

• Beschrijving van het noordprofiel (zie figuur 11)

Zoals in put 3 bestond de eerste 0,5m van het profiel uit een laag humeuze teelaarde met restanten puin (spoor 1). Hieronder bevond zich een puinlaag die baksteenpuin, leisteen, mortel en houtskool bevatte (spoor 2). Spoor 4 daaronder was een bruin leempakket, met puin, kalk en mortel. In het oosten van het profiel was een dikke concentratie baksteenpuin aanwezig, spoor 3. Onderaan bevond zich een grijsbruine lemige laag die veel puinresten bevatte, spoor 5.

• Boring

Door de aanwezigheid van grote puinconcentraties in de bodem moesten de boorpogingen telkens afgebroken worden.

(18)

Figuur 10: Algemeen zicht vanuit het zuiden op put 4 (© MVDK).

(19)

6.5. Put 5

• Algemeen (zie figuur 12)

Put 5 werd aangelegd in het noordwestelijk gedeelte van onderzoeksgebied, op een verharde parkeerstrook net ten noorden van de tuin. De TAW-hoogte van het maaiveld was +21,03m, het vlak lag op +19,69m TAW. Verdere verdiepen was onmogelijk wegens het instromende water uit de puinlagen. De grondwatertafel werd opgemeten op +20,15m TAW.

• Beschrijving van het oostprofiel (zie figuur 13)

Bovenaan het profiel bevond zich een stabilisatiepakket, bestaande uit bovenaan een grijze (spoor 1) en onderaan een rode grindlaag (spoor 2), waaronder een plastic/gore-tex zeil lag. Tot 1,20m onder het maaiveld werden twee puinlagen aangesneden. De bovenste, spoor 3, was een donkergrijze lemige kleilaag met mortel en baksteenpuin, spoor 4 eronder bestond uit beige tot bruine leem met puin, mortel, leisteen en houtskoolresten. Onderaan in spoor 4 was een pakket geelbruine zandige leem zichtbaar, spoor 5. Zo’n 1,20m onder het maaiveld begon een (donker)grijzige klei/leemlaag (spoor 6), die ook in de andere proefputten teruggevonden werd. Naast de aanwezigheid van hout waren in deze laag enkele puinconcentraties merkbaar (spoor 7). In deze laag zat daarnaast een houten paal met een dikte van 0,08m (spoor 8).

• Boring

Door de aanwezigheid van grote puinconcentraties in de bodem moesten de boorpogingen telkens afgebroken worden.

(20)

Figuur 12: Algemeen zicht vanuit het westen op put 5 (© MVDK).

(21)

6.6. Put 6

• Algemeen (zie figuur 14)

Put 6 werd aangelegd in het zuidwesten van het terrein, in de tuin. Het maaiveld bevond zich op +21,19m TAW, het vlak op +19,48m TAW. Zoals overal was ook hier het snel stijgende grondwater een beperkende factor. De grondwatertafel lag op ca. +19,89m TAW.

• Beschrijving van het zuidprofiel (zie figuur 15)

Deze proefput werd van noord naar zuid doorsneden door een rioleringsbuis (niet meer in werking), met een bijhorende V-vormige verstoring tot 1,20m diep (spoor 3). Bovenaan het profiel bevond zich een 0,40m-dikke laag teelaarde (spoor 1). Onder deze laag lag een puinpakket van 1,30m dik, dat kon onderverdeeld worden in vier verschillende leem/klei-lagen op basis van de hoeveelheid baksteen, leisteen en mortel (sporen 2, 4, 5 en 6). Aan de onderzijde van spoor 6 zijn enkele keramiekscherven gevonden, die ruwweg in de 19de eeuw kunnen gedateerd worden (vondst 2). Vanaf 1,70m onder het maaiveld begon een groen-grijzige klei/leemlaag met puinfragmenten (spoor 7).

• Boring

Er kon in put 6 een boring tot 1,5m onder het vlak gezet worden. De onderste laag van het profiel zette zich verder, maar ging rond 1,40m diep geleidelijk over tot een bruingrijze laag. Op 1,50m onder het vlak kwam men op een drogere donkerbruine klei/leemlaag.

(22)

Figuur 14: Algemeen zicht vanuit het westen op put 6 (© MVDK).

(23)

7. BESLUIT EN AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK

Naar aanleiding van de plannen voor een stadsvernieuwingsproject in het centrum van Leuven, het zogenaamde Janseniusproject, voerde Monument Vandekerckhove nv midden oktober 2008 een archeologisch vooronderzoek door middel van proefputten uit op een terrein gelegen tussen de Minderbroederstraat en de Janseniusstraat. Het onderzoek gebeurde in opdracht van projectontwikkelaar Resiterra nv, volgens de bepalingen opgelegd door het Agentschap R-O Vlaanderen Onroerend Erfgoed. Op een parkeerterrein en in een tuin werden in totaal zes proefputten van telkens 2 bij 2m uitgegraven, met als doel na te gaan of er zich archeologische sporen in de ondergrond bevonden en hoe de bodemopbouw van de site was. De resultaten van het onderzoek zijn eerder beperkt, mede omdat de opgraving bemoeilijkt werd door een hoge grondwaterstand en door de kleine oppervlakte van de proefputten. Er werden slechts twee keramiekvondsten gedaan: een scherfje uit de boring in put 3 en enkele scherven van post-middeleeuws (waarschijnlijk 19de-eeuws) materiaal gevonden onderaan de puinlaag in put 6. Uit de profielopbouw in de proefputten blijkt dat het terrein in de post-middeleeuwen in verschillende fasen 1,00 tot 2,00m is opgehoogd met puingronden, die zich bovenop de alluviale grond langsheen de Dijle bevinden. Dit alluvium bestaat uit een kleiige leembodem met puin- en enkele houtresten en kan door de hoge watertafel zeer goed organisch materiaal bewaren. In put 3 werd de geelbruine zandige/lemige moederbodem bereikt, die hier ca. 4,00m onder het maaiveld lag.

Hoewel er bij de aanleg van het Sint-Pietershospitaal ten noorden van de site resten van middeleeuwse en Romeinse bewoning werden gevonden, was dit hier niet het geval. Nergens werden aanwijzingen voor oude bewoning aangetroffen, maar er dient wel gewezen te worden op de beperkte terreindekking bij dit onderzoek, waardoor minder dan 1% van de projectzone werd onderzocht.

Na dit beperkt onderzoek kan op basis van het ontbreken van archeologische artefacten of sporen en de tamelijk recente ophoging van het terrein gesteld worden dat verdere opgravingen niet noodzakelijk. Er kan geopteerd worden om bij de grondwerken voor de nieuwbouw en de bijhorende ondergrondse parking een archeologische begeleiding te voorzien. Deze aanbeveling heeft echter geen enkele bindende kracht, maar dient enkel als advies voor de bevoegde overheid, het Agentschap R-O Vlaanderen Onroerend Erfgoed, die uiteindelijk zal beslissen over het vervolgtraject.

(24)

8. BIBLIOGRAFIE

• OOSTERLYNCK L. & STAES J., Leuven, trotse hoofdplaats van Vlaams-Brabant, Tielt, 1995.

• VAN IMPE J. & CRAMERS D., Romeinse en Middeleeuwse vondsten te Leuven, in:

Mededelingen van de geschied- en oudheidkundige kring voor Leuven en omgeving, jaarboek 1981, vol. 21, pp. 95-171.

• VAN UYTVEN R., Leuven, de beste stad van Brabant, Leuven, 1980 (Arca Lovaniensis 7, jaarboek 1978).

• Geraadpleegd kaartmateriaal: Tabularium van de KUL universiteitsbibliotheek en het stadsarchief van Leuven.

• www.google.com • www.mannavita.be

(25)

9. INVENTARIS

9.1. Inventaris van de sporen

• Put 1

SPOORNR. DATERING OMSCHRIJVING

1 recent Stabilisatielaag

2 recent Puinlaag

3 recent Bruin grijze klei met puinresten

4 recent Puinconcentratie

5 recent Puinlaag met mortel en ijzerresten

6 recent Donker tot licht grijze klei, puin

• Put 2

SPOORNR. DATERING OMSCHRIJVING

1 recent Stabilisatielaag

2 recent Grijze puinlaag

3 recent Geel zand met grind

4 recent Puinlaag, mortel, grof zand en leisteen

5 recent (Donker) grijze klei met puinresten

• Put 3

SPOORNR. DATERING OMSCHRIJVING

1 recent Zwart humeuze lemige klei met puinresten 2 recent Beige-bruine leem met puin, natuursteen, mortel en leisteen

3 recent Beige-bruine puinlaag, lemig

4 recent Bruine leem, puinresten

5 recent Roestbruine leem, puin, ijzer en bot

6 recent Blauw-grijze lemige klei, puinresten

• Put 4

SPOORNR. DATERING OMSCHRIJVING

1 recent Donker grijze/bruine leem, puin en mortelresten 2 recent Zwart/donker grijs, puin, leisteen, mortel, houtskool, puinlaag

3 recent Puinconcentratie

4 recent Bruine leem, puin, kalk en mortel

(26)

• Put 5

SPOORNR. DATERING OMSCHRIJVING

1 recent Stabilisatielaag

2 recent Rode grind

3 recent Donkergrijze lemige klei, puin en mortel 4 recent Beige-bruine leem, puin, mortel, leisteen en houtskool

5 recent Geel-bruine zandleem

6 recent Donkergrijze lemige klei en puin

7 recent Puinconcentratie

8 recent Houten paal

• Put 6

SPOORNR. DATERING OMSCHRIJVING

1 recent Bruine humeuze leem

2 recent Bruine leem, puin en mortel

3 recent Recente insteek met riolering

4 recent Gele leem

5 recent Donkergrijze lemige klei, puin, mortel, wortelresten

6 recent Donkergrijze lemige klei met veel puin

(27)

9.2. Inventaris van de vondsten

VONDSTNR. PUT SPOOR INHOUD DATERING

1 3 Boring in groen lemige klei

1e meter Keramiek

Post-middeleeuws, 19de eeuws?

2 6 5 Keramiek Post-middeleeuws,

(28)

9.3. Inventaris van de foto’s

• Put 1

FOTONUMMER INHOUD

LEJP08 - Put 1 - Algemeen - 01 tot 08 Overzicht put 1 LEJP08 - Put 1 - Profiel - 01 tot 08 Profielen put 1

• Put 2

FOTONUMMER INHOUD

LEJP08 - Put 2 - Algemeen - 01 tot 04 Overzicht put 2 LEJP08 - Put 2 - Profiel - 01 tot 08 Profielen put 2

• Put 3

FOTONUMMER INHOUD

LEJP08 - Put 3 - Algemeen - 01 tot 06 Overzicht put 3 LEJP08 - Put 3 - Profiel - 01 tot 10 Profielen put 3

• Put 4

FOTONUMMER INHOUD

LEJP08 - Put 4 - Algemeen - 01 tot 13 Overzicht put 4 LEJP08 - Put 4 - Profiel - 01 tot 07 Profielen put 4

• Put 5

FOTONUMMER INHOUD

LEJP08 - Put 5 - Algemeen - 01 tot 07 Overzicht put 5 LEJP08 - Put 5 - Profiel - 01 tot 08 Profielen put 5

• Put 6

FOTONUMMER INHOUD

LEJP08 - Put 6 - Algemeen - 01 tot 09 Overzicht put 6 LEJP08 - Put 6 - Profiel - 01 tot 08 Profielen put 6

(29)

9.4. Inventaris van de tekeningen

BLADNR. TYPE SCHAAL INHOUD

1 Grondplan & wandprofiel 1:20 Put 1: vlak en profiel 2 Grondplan & wandprofiel 1:20 Put 2: vlak en profiel 3 Grondplan & wandprofiel 1:20 Put 3: vlak en profiel 4 Grondplan & wandprofiel 1:20 Put 4: vlak en profiel 5 Grondplan & wandprofiel 1:20 Put 5: vlak en profiel 6 Grondplan & wandprofiel 1:20 Put 6: vlak en profiel

(30)

9.5. Inventaris van de hoogtemetingen

• Put 1

TAW-WAARDE OPMERKING

20,85 Rand van de put

19,79 Grondwatertafel

19,57 Vlak 1

20,22 Vast punt profiel

• Put 2

TAW-WAARDE OPMERKING

21,13 Rand van de put

20,31 Grondwatertafel

20,10 Vlak 2

20,73 Vast punt profiel

• Put 3

TAW-WAARDE OPMERKING

21,09 Rand van de put

19,39 Grondwatertafel

19,25 Vlak 3

20,35 Vast punt profiel

• Put 4

TAW-WAARDE OPMERKING

21,34 (O); 20,96 (N) Rand van de put

20,12 Grondwatertafel

19,91 Vlak 4

20,5 Vast punt profiel

• Put 5

TAW-WAARDE OPMERKING

21,03 Rand van de put

20,15 Grondwatertafel

19,69 Vlak 5

(31)

• Put 6

TAW-WAARDE OPMERKING

21,19 Rand van de put

19,89 Grondwatertafel

19,48 Vlak 6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In tabel 1 staan de driftreductiepercentages voor de verschillende spuitboomhoogten uit­ gedrukt ten opzichte van de 70 cm boomhoog­ te zonder luchtondersteuning... Tabel

Los van de al dan niet aangetoonde werking zijn toevoegmiddelen te duur (globaal tussen de € 68 en € 115 per hectare per jaar) om rendabel te kunnen worden toegepast

Uit de afbroei van de vijf tulpen cultivars kwam geen verschil naar voren in aantasting door Fusarium (zuur) na douchen of dompelen.

Het interessante van het langzaam groeiend vleeskuiken zit in het feit dat tegen een relatieve lage extra meerprijs tegemoet kan worden gekomen aan de wens van de maatschappij om

Je brengt mest van eigen bedrijf naar de plaats waar die het meeste tot zijn recht kan komen, doordat daar grassen staan die het ook goed benutten.” In de praktijk laat je

RP-HPLC analysis of pigments extracted from the trans- genic population showed no significant correlation be- tween VvCCD1 expression levels and the concentration of carotenoids

De gevolgen voor de fosfaattoestand Pw-getal, PAL-getal, Pox, P-totaal, Pi, P-CaCl2 door aangelegde behandelingen worden dus geregistreerd maar er zijn er grote verschillen in

de investeringskosten plus de onderhoudskosten minus de vermeden schade, variëren van -0,9 miljoen euro per jaar voor de deltadijk bij Tiel tot 79 miljoen euro per jaar voor de