1931(A-RK) Opgave 1
De cosinusregel in driehoek ABC geef
2 2 2
2
cos
(2 3)
24
22 2 3 4 cos135
028 8 6
BC
AB
AC
AB AC
BAC
waaruit volgtBC
2 2 6
.Een alternatieve aanpak (wellicht meer geschikt voor de toenmalige A-leerlingen) zou kunnen zijn: teken de hoogtelijn CD naar het verlengde van zijde BA.
Daarmee ontstaat een gelijkbenige rechthoekige driehoek ACD met schuine zijde AC = 4, waaruit volgt dat
2 2
AD CD
.Nu geldt in driehoek BCD (Pythagoras):
BC
2
BD
2
CD
2
(2 3 2 2)
2
(2 2)
2
28 8 6
enz.Opgave 2 0 0 0
30
60 (hoeksom in driehoek)
is gelijkzijdig
(overstaande hoeken)
90
DBS
EBA
DSB
AEB
AES
DSB
ASE
BDS
BAE
0 0 090
60
30
is gelijkbeni
g
BAS
ABS
ABS
AS
B
AS ES AE
ES
BS
S
q.e.d Opgave 3De constructie kan als volgt uitgevoerd worden. 1) Teken een werklijn en kies daarop een punt D.
2) Construeer in D de loodlijn op de werklijn en pas daarop het lijnstuk DC af.
3) Construeer in C een hoek die het complement is van