• No results found

Het cliché: Bepalingen mestkwaliteit te weinig onderbouwd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het cliché: Bepalingen mestkwaliteit te weinig onderbouwd"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EKOLAND 7/8-2004 15 EKOLAND 7/8-2004

14

dat structuurrijke, stikstofarme mest beter is voor de bodem en een helder gekleurd chroma geeft. De chroma-beoordeling wordt uit gedrukt in een rapportcijfer tussen 0 en 10.

Stikstofrijke mest

Het is aannemelijk dat verschillende mestsoorten ook verschillende chro-ma’s laten zien. Het maken van een chroma is een gangbare laboratorium-methode voor het onderzoeken van samengestelde stoffen. Drijfmest be-staat, net als veel andere natuurpro-ducten, uit een zeer groot aantal com-ponenten.

De chroma’s zelf en de beoordeling van beide laboratoria hadden redelijk veel overeenkomsten. Wat door het ene laboratorium goede mest werd ge-noemd kreeg vaak van het andere la-boratorium ook een mooi cijfer. De methode lijkt dus voor mest goed her-haalbaar.

Vervolgens zijn de chroma-uitslagen vergeleken met de chemische samen-stelling van de mest. Hieruit bleek dat er een positieve samenhang is tus-sen de stikstofrijkdom van de mest en de chroma-beoordeling. Dit is weer-gegeven in figuur 1 (bovenste lijn). In deze figuur zijn de rapportcijfers van het ene laboratorium uitgezet te-gen de C/N verhouding van de mest. Hoe rijker aan stikstof, hoe lager de C/N quotiënt. Die van het andere la-boratorium liggen op een ander ni-veau en het verband met de C/N ver-houding is iets minder sterk maar wel aanwezig.

Dit positieve verband is opmerkelijk want de laboratoria geven juist aan dat in hun visie mest met een hoge C/N

quotiënt goede mest is. Uit de nadere toelichting van de labs bleek dat men de mestchroma’s vergelijkt met bo-demchroma’s, omdat er nog te weinig ervaring is met mestchroma’s.

Koolzuurproductie

Bij de afbraak van organische stof vindt koolzuurproductie plaats, ofwel de vorming van CO2. De organische stof in de mest breekt sneller of lang-zamer af, afhankelijk van de samen-stelling van de organische stof en de microbiele activiteit. De meting vindt plaats door de mest te mengen met een standaard zandgrond, waarna de CO2vorming gedurende een aantal dagen wordt gemeten.

Structuurrijke mest

Wat betreft de koolzuurproductie valt op dat die afneemt bij een hoge-re C/N quotiënt van de mest (zie onderste lijn in figuur 1) en ook bij een grotere vezelfractie (NDF) in de mest. Dit zijn beide aannemelijke verbanden omdat microben grote behoefte hebben aan stikstof; vezels worden nu eenmaal langzamer afge-broken. De koolzuurproductie bevestigt daarmee de theorie dat structuurrijke, stikstofarme mest langzamer wordt omgezet in de bodem dan structuurarme, stikstof-rijke mest.

Bodemvriendelijkheid

De “bodemvriendelijkheid” is geba-seerd op een aantal bepalingen aan de microbiologie van de mest. Van daar-uit is de vertaling gemaakt naar de mi-crobiologie van de bodem. Het

rap-portcijfer voor “bodemvriendelijk-heid” geeft aan of de mest essentiële microben in de bodem stimuleert (een voldoende) of vergiftigt (een onvol-doende). Het lab geeft aan dat een ei-witarm rantsoen vaak leidt tot mest met een voldoende voor “bodem-vriendelijkheid”.

De “bodemvriendelijkheid” is niet te relateren aan enige chemische para-meter en is daarmee het meest on-grijpbaar. Dat zegt echter nog niets over de relevantie van deze bepaling want het zou kunnen dat de informa-tie die deze bepaling levert geen enkele relatie heeft met de chemische samen-stelling. Bepalingen die een goed ver-band hebben met bestaande chemi-sche bepalingen zijn zelfs overbodig omdat die geen nieuwe informatie toevoegen en goed voorspeld kunnen worden.

Zoektocht

Om de waarde van de extra bepalin-gen te bepalen is onderzoek nodig naar relaties tussen mestkwaliteit en effecten van mest op de bodem, nutri-ëntenbenutting en gewas. Dat onder-zoek is nog niet uitgevoerd, ook niet bij de laboratoria. Dit hoeft veehou-ders niet te weerhouden deze bepalin-gen te gebruiken en de eibepalin-gen waarne-mingen eraan te koppelen. Het Bio-veem mestonderzoek is ook een zoektocht naar waardevolle aanvullen-de bepalingen. Figuur 1: Verband rapport-cijfer chroma en koolzuurproduc-tie (KZP) met C/N quotiënt drijfmest

Bennie Tomassen: “Op ons bedrijf pro-beren we met een wat minder eiwitrijk rantsoen een wat bodemvriendelijkere mest te verkrijgen.”

Durk Oosterhof: “Wanneer het meren-deel van de stikstof in de mest organisch is gebonden kan de mest net zo goed bo-vengronds worden uitgereden. Voordeel van bovengronds uitrijden is dat de mest op een natuurlijker manier door de bo-dem kan worden opgenomen.”

C/N quotient drijfmest rappor tcijfer chr oma 10 8 6 4 2 2 4 6 8 10 12 200 0 400 600 800 1000 0 chroma KZP koolzuurpr oductie (mg per g os)

B

oeren zien mestsamenstelling en/of kwaliteit als een belangrijk handvat om bodemleven te sturen. Mestkwaliteit zou ook een rol spelen bij de benut-ting van stikstof. Daarentegen beto-gen deskundibeto-gen plantenvoeding dat de mestsamenstelling, gezien de omvang van het bodemecosysteem, slechts een zeer gering effect kan hebben. Desondanks lijkt er behoef-te aan informatie over mestkwalibehoef-teit. Diverse laboratoria spelen hierop in.

Informatie moet bruikbaar zijn

Een extra bepaling is bruikbaar als die over een relevant aspect van de mest betrouwbare informatie levert. We verwachten dan een omschrijving van het kenmerk waarover een uitspraak gedaan wordt. In geval van

mestkwa-liteit zal duidelijk moeten zijn wat het laboratorium daaronder verstaat: am-moniakemissie, stank, effect op bo-demleven of iets anders. Bij de ont-wikkeling van nieuwe bepalingen hoort ook onderzoek naar relaties tus-sen het kwaliteitskenmerk en effecten in bodem en gewasproductie. Die re-laties zijn nodig om de boer aanwij-zingen te kunnen geven hoe de betref-fende partij mest het beste kan wor-den ingezet. Ook de relaties tussen rantsoen en het kwaliteitskenmerk zijn van belang: is mestkwaliteit te sturen? Een extra bepaling is uiteinde-lijk alleen zinvol als je als veehouder de informatie gebruikt bij het nemen van beslissingen.

Onderzoek in Bioveem

In het onderzoek naar mestkwaliteit binnen het project Bioveem wordt samengewerkt met de leerstoelgroep Biologische Bedrijfssystemen van Wa-geningen Universiteit. In dit onder-zoek zijn 16 verschillende drijfmest-monsters onderzocht: 8 op Bioveem-bedrijven en 8 in een voederproef. De mestkwaliteitsbepalingen van vier

la-boratoria zijn vergeleken met de che-mische analyses. Daarnaast zijn de mestmonsters ingezet in pottenproe-ven met gerst en gras voor het vergelij-ken van de stikstofwerking van de mestpartijen. De resultaten van de pottenproeven zijn op dit moment nog niet beschikbaar.

Chromatogram

Een chromatogram, afgekort tot chroma, is een vloeibeeld op een rond filtreerpapier. De voorbehandelde mest wordt op 1 punt van het papier opgezogen. Verschillende stoffen in de mest komen op verschillende af-stand van het middelpunt terecht en worden middels zilvernitraat zicht-baar gemaakt. Een chroma (zie voor-beelden) is daardoor een ronde figuur met een aantal cirkels. Men leest aan de kleur van de cirkels en aan de aan-wezige radialen (lijnen vanuit het centrum naar buiten) af wat de kwa-liteit van de mest is. Daarbij legt men verbanden tussen het rantsoen, het verteringsproces en de bruikbaarheid van de mest. Is de mest gezond en ge-schikt voor het bodemleven? De interpretatie is een cruciaal onderdeel van het gebruik van chroma’s. Beide laboratoria, die voor ons mestchro-ma’s hebben gemaakt, gaan ervan uit

Diverse laboratoria doen aanvullende bepalingen aan mest

om meer te kunnen zeggen over mestkwaliteit. Voorbeelden

daarvan zijn de “chroma”, “bodemvriendelijkheid” en

“koolzuurproductie”. In het project Bioveem zijn deze

bepalingen aangevraagd en vergeleken met uitgebreide

che-mische analyses. In dit artikel wordt verslag gedaan van een

verkenning van een drietal extra bepalingen.

Het cliché:

Bepalingen mestkwaliteit te weinig onderbouwd

Boeren zoeken bruikbare aanvullende bepalingen

V

E E H O U D E R I J

Chroma’s van drijfmest van twee Bioveembedrijven

Bennie Tomassen: “Als boer ben je toch altijd ten eerste geïnteresseerd in het praktische nut van bepalingen.”

M. de Visser, ASG, E.A. Lantinga, WUR, N. van Eekeren, LBI

BIOVEEM

In het project Bioveem bundelen 17 biologische veehouders en een aantal onderzoekers en adviseurs de komende jaren hun specifie-ke specifie-kennis, ervaringen en vaardigheden. Het doel is de biologische melkveehouderij te verbeteren en uit te breiden. Ook de gangba-re melkveehouderij kan van die kennis profitegangba-ren. Bioveem is een initiatief van Praktijkonderzoek Veehouderij, het Louis Bolk Insti-tuut en DLV.

In komende nummers van Ekoland wil Bioveem een aantal clichés over de biologische melkveehouderij beschrijven en, zo mogelijk, ontzenuwen.

(2)

EKOLAND 7/8-2004 15 EKOLAND 7/8-2004

14

dat structuurrijke, stikstofarme mest beter is voor de bodem en een helder gekleurd chroma geeft. De chroma-beoordeling wordt uit gedrukt in een rapportcijfer tussen 0 en 10.

Stikstofrijke mest

Het is aannemelijk dat verschillende mestsoorten ook verschillende chro-ma’s laten zien. Het maken van een chroma is een gangbare laboratorium-methode voor het onderzoeken van samengestelde stoffen. Drijfmest be-staat, net als veel andere natuurpro-ducten, uit een zeer groot aantal com-ponenten.

De chroma’s zelf en de beoordeling van beide laboratoria hadden redelijk veel overeenkomsten. Wat door het ene laboratorium goede mest werd ge-noemd kreeg vaak van het andere la-boratorium ook een mooi cijfer. De methode lijkt dus voor mest goed her-haalbaar.

Vervolgens zijn de chroma-uitslagen vergeleken met de chemische samen-stelling van de mest. Hieruit bleek dat er een positieve samenhang is tus-sen de stikstofrijkdom van de mest en de chroma-beoordeling. Dit is weer-gegeven in figuur 1 (bovenste lijn). In deze figuur zijn de rapportcijfers van het ene laboratorium uitgezet te-gen de C/N verhouding van de mest. Hoe rijker aan stikstof, hoe lager de C/N quotiënt. Die van het andere la-boratorium liggen op een ander ni-veau en het verband met de C/N ver-houding is iets minder sterk maar wel aanwezig.

Dit positieve verband is opmerkelijk want de laboratoria geven juist aan dat in hun visie mest met een hoge C/N

quotiënt goede mest is. Uit de nadere toelichting van de labs bleek dat men de mestchroma’s vergelijkt met bo-demchroma’s, omdat er nog te weinig ervaring is met mestchroma’s.

Koolzuurproductie

Bij de afbraak van organische stof vindt koolzuurproductie plaats, ofwel de vorming van CO2. De organische stof in de mest breekt sneller of lang-zamer af, afhankelijk van de samen-stelling van de organische stof en de microbiele activiteit. De meting vindt plaats door de mest te mengen met een standaard zandgrond, waarna de CO2vorming gedurende een aantal dagen wordt gemeten.

Structuurrijke mest

Wat betreft de koolzuurproductie valt op dat die afneemt bij een hoge-re C/N quotiënt van de mest (zie onderste lijn in figuur 1) en ook bij een grotere vezelfractie (NDF) in de mest. Dit zijn beide aannemelijke verbanden omdat microben grote behoefte hebben aan stikstof; vezels worden nu eenmaal langzamer afge-broken. De koolzuurproductie bevestigt daarmee de theorie dat structuurrijke, stikstofarme mest langzamer wordt omgezet in de bodem dan structuurarme, stikstof-rijke mest.

Bodemvriendelijkheid

De “bodemvriendelijkheid” is geba-seerd op een aantal bepalingen aan de microbiologie van de mest. Van daar-uit is de vertaling gemaakt naar de mi-crobiologie van de bodem. Het

rap-portcijfer voor “bodemvriendelijk-heid” geeft aan of de mest essentiële microben in de bodem stimuleert (een voldoende) of vergiftigt (een onvol-doende). Het lab geeft aan dat een ei-witarm rantsoen vaak leidt tot mest met een voldoende voor “bodem-vriendelijkheid”.

De “bodemvriendelijkheid” is niet te relateren aan enige chemische para-meter en is daarmee het meest on-grijpbaar. Dat zegt echter nog niets over de relevantie van deze bepaling want het zou kunnen dat de informa-tie die deze bepaling levert geen enkele relatie heeft met de chemische samen-stelling. Bepalingen die een goed ver-band hebben met bestaande chemi-sche bepalingen zijn zelfs overbodig omdat die geen nieuwe informatie toevoegen en goed voorspeld kunnen worden.

Zoektocht

Om de waarde van de extra bepalin-gen te bepalen is onderzoek nodig naar relaties tussen mestkwaliteit en effecten van mest op de bodem, nutri-ëntenbenutting en gewas. Dat onder-zoek is nog niet uitgevoerd, ook niet bij de laboratoria. Dit hoeft veehou-ders niet te weerhouden deze bepalin-gen te gebruiken en de eibepalin-gen waarne-mingen eraan te koppelen. Het Bio-veem mestonderzoek is ook een zoektocht naar waardevolle aanvullen-de bepalingen. Figuur 1: Verband rapport-cijfer chroma en koolzuurproduc-tie (KZP) met C/N quotiënt drijfmest

Bennie Tomassen: “Op ons bedrijf pro-beren we met een wat minder eiwitrijk rantsoen een wat bodemvriendelijkere mest te verkrijgen.”

Durk Oosterhof: “Wanneer het meren-deel van de stikstof in de mest organisch is gebonden kan de mest net zo goed bo-vengronds worden uitgereden. Voordeel van bovengronds uitrijden is dat de mest op een natuurlijker manier door de bo-dem kan worden opgenomen.”

C/N quotient drijfmest rappor tcijfer chr oma 10 8 6 4 2 2 4 6 8 10 12 200 0 400 600 800 1000 0 chroma KZP koolzuurpr oductie (mg per g os)

B

oeren zien mestsamenstelling en/of kwaliteit als een belangrijk handvat om bodemleven te sturen. Mestkwaliteit zou ook een rol spelen bij de benut-ting van stikstof. Daarentegen beto-gen deskundibeto-gen plantenvoeding dat de mestsamenstelling, gezien de omvang van het bodemecosysteem, slechts een zeer gering effect kan hebben. Desondanks lijkt er behoef-te aan informatie over mestkwalibehoef-teit. Diverse laboratoria spelen hierop in.

Informatie moet bruikbaar zijn

Een extra bepaling is bruikbaar als die over een relevant aspect van de mest betrouwbare informatie levert. We verwachten dan een omschrijving van het kenmerk waarover een uitspraak gedaan wordt. In geval van

mestkwa-liteit zal duidelijk moeten zijn wat het laboratorium daaronder verstaat: am-moniakemissie, stank, effect op bo-demleven of iets anders. Bij de ont-wikkeling van nieuwe bepalingen hoort ook onderzoek naar relaties tus-sen het kwaliteitskenmerk en effecten in bodem en gewasproductie. Die re-laties zijn nodig om de boer aanwij-zingen te kunnen geven hoe de betref-fende partij mest het beste kan wor-den ingezet. Ook de relaties tussen rantsoen en het kwaliteitskenmerk zijn van belang: is mestkwaliteit te sturen? Een extra bepaling is uiteinde-lijk alleen zinvol als je als veehouder de informatie gebruikt bij het nemen van beslissingen.

Onderzoek in Bioveem

In het onderzoek naar mestkwaliteit binnen het project Bioveem wordt samengewerkt met de leerstoelgroep Biologische Bedrijfssystemen van Wa-geningen Universiteit. In dit onder-zoek zijn 16 verschillende drijfmest-monsters onderzocht: 8 op Bioveem-bedrijven en 8 in een voederproef. De mestkwaliteitsbepalingen van vier

la-boratoria zijn vergeleken met de che-mische analyses. Daarnaast zijn de mestmonsters ingezet in pottenproe-ven met gerst en gras voor het vergelij-ken van de stikstofwerking van de mestpartijen. De resultaten van de pottenproeven zijn op dit moment nog niet beschikbaar.

Chromatogram

Een chromatogram, afgekort tot chroma, is een vloeibeeld op een rond filtreerpapier. De voorbehandelde mest wordt op 1 punt van het papier opgezogen. Verschillende stoffen in de mest komen op verschillende af-stand van het middelpunt terecht en worden middels zilvernitraat zicht-baar gemaakt. Een chroma (zie voor-beelden) is daardoor een ronde figuur met een aantal cirkels. Men leest aan de kleur van de cirkels en aan de aan-wezige radialen (lijnen vanuit het centrum naar buiten) af wat de kwa-liteit van de mest is. Daarbij legt men verbanden tussen het rantsoen, het verteringsproces en de bruikbaarheid van de mest. Is de mest gezond en ge-schikt voor het bodemleven? De interpretatie is een cruciaal onderdeel van het gebruik van chroma’s. Beide laboratoria, die voor ons mestchro-ma’s hebben gemaakt, gaan ervan uit

Diverse laboratoria doen aanvullende bepalingen aan mest

om meer te kunnen zeggen over mestkwaliteit. Voorbeelden

daarvan zijn de “chroma”, “bodemvriendelijkheid” en

“koolzuurproductie”. In het project Bioveem zijn deze

bepalingen aangevraagd en vergeleken met uitgebreide

che-mische analyses. In dit artikel wordt verslag gedaan van een

verkenning van een drietal extra bepalingen.

Het cliché:

Bepalingen mestkwaliteit te weinig onderbouwd

Boeren zoeken bruikbare aanvullende bepalingen

V

E E H O U D E R I J

Chroma’s van drijfmest van twee Bioveembedrijven

Bennie Tomassen: “Als boer ben je toch altijd ten eerste geïnteresseerd in het praktische nut van bepalingen.”

M. de Visser, ASG, E.A. Lantinga, WUR, N. van Eekeren, LBI

BIOVEEM

In het project Bioveem bundelen 17 biologische veehouders en een aantal onderzoekers en adviseurs de komende jaren hun specifie-ke specifie-kennis, ervaringen en vaardigheden. Het doel is de biologische melkveehouderij te verbeteren en uit te breiden. Ook de gangba-re melkveehouderij kan van die kennis profitegangba-ren. Bioveem is een initiatief van Praktijkonderzoek Veehouderij, het Louis Bolk Insti-tuut en DLV.

In komende nummers van Ekoland wil Bioveem een aantal clichés over de biologische melkveehouderij beschrijven en, zo mogelijk, ontzenuwen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bearing in mind that, as indicated in the Declaration of the Rights of the Child, 'the child, by reason of his physical and mental immaturity, needs special safeguards

Daar word toenemend na hierdie betrokkenheid, wat daar tussen In werkgewer en sy werknemers bestaan, verwys as. In

The one additional aspect was that the South Africans were able to conduct some operations to the north of the border from almost the beginning: The Police carried out

In deze paragraaf wordt alleen ingegaan op veranderingen in soortbescherming en ruimtelijke ingrepen, zoals bestendig beheer en onderhoud (waaronder regulier bosbeheer valt

Praktijkproeven met bovengrondse uitstrooi: Er is een proef met bovengrondse uitstrooi van met middelen gecoat maïszaad zijn te Lelystad uitgevoerd.. Ook is er een proef met

Die cijfers zijn minder rooskleurig: 33,8 procent geeft aan dat de onderwijskwaliteit is gedaald door de overstap naar online onderwijs; 39 procent maakt zich zorgen over het

Open pleinen kunnen door de wind onaangenaam zijn en ook gebieden rond hoge gebouwen kun- nen voor veel windoverlast zorgen, omdat de wind om deze ‘obstakels’ heen moet