• No results found

Pastorale zorg voor het sterven: een hel of heil Hoe visie op de dood en ervaringen invloed kunnen hebben op de pastorale zorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pastorale zorg voor het sterven: een hel of heil Hoe visie op de dood en ervaringen invloed kunnen hebben op de pastorale zorg"

Copied!
177
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pastorale zorg voor het sterven: een hel of heil

Hoe visie op de dood en ervaringen invloed kunnen hebben op de pastorale zorg Masterscriptie Religiewetenschappen

Religie en Identiteit in de Moderne Wereld Universiteit van Amsterdam

Aangeboden aan:

Dr. Carolina Ivanescu en Dr. Ulrike Popp-Baier Simone van den Heuvel

Studentnummer: 11398361 26 juli 2017

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding………..4

Theoretisch kader………7

Kerkgenootschap……….7

PKN-gemeenten met Gereformeerde Bondssignatuur………7

De PKN, Gereformeerde Bond en pastorale zorg………...9

De PKN, Gereformeerde Bond en de dood………...10

Pastoraat in de terminale fase volgens de PKN en de Gereformeerde Bond…13 Pastorale stromingen……….15

Taken voor het pastoraat in de terminale fase………..16

Gebruik van Bijbel, gebed en liederen in de terminale fase……….17

Onderzoeksvragen………19 Methoden………..20 Data-verzameling………..20 Data-analyse………..20 Respondenten………21 Resultaten………..24 Kerkgenootschap………...24

Visie van Gereformeerde Bond op de dood………..24

Visie van de PKN op de dood en het pastoraat……….25

Mening over verschillen tussen de Gereformeerde Bond en de PKN………...26

Visie op het leven………..27

Voltooid leven………...29

Visie op de dood………....30

Angst voor de dood………...31

Goede dood………....33

Hiernamaals………...33

Visie op het algemeen pastoraat………36

Doelen van het algemeen pastoraat………...38

Gebruik van de Bijbel………39

Invulling van het pastoraat in de terminale fase………40

Gespreksonderwerpen………...41

Terechtwijzen………43

Gebruik van Bijbelteksten, psalmen en liederen………...47

Ervaringen met het pastoraat………50

Ervaringen met het algemeen pastoraat………50

(3)

Emoties……….53

Invloed op het leven……….55

Discussie en conclusie……….57

Kerkgenootschap………..59

PKN-gemeenten met Gereformeerde Bondssignatuur……….59

De PKN, Gereformeerde Bond en pastorale zorg………59

De PKN, Gereformeerde Bond en de dood………..60

Pastoraat in de terminale fase volgens de PKN en de Gereformeerde Bond…61 Pastorale stromingen………63

Taken voor het pastoraat in de terminale fase………..63

Gebruik van Bijbel, gebed en liederen in de terminale fase……….63

Persoonlijke reflectie………64 Aanbevelingen………..64 Referenties………66 Appendices………69 Appendix A – Topiclijst………69 Appendix B – Transcript ds. B. ………71 Appendix C – Transcript ds. D.………88 Appendix D – Transcript ds. E. ………..108

Appendix E – Transcript ds. O.………...134

Appendix F – Transcript ds. S.………148

(4)

Pastorale zorg voor het sterven: een hel of heil

“Waar heb ik dit aan verdiend?” “Waarom moet ik zo lijden?” “Wat heeft mijn leven zo nog voor zin?” “Ben ik anderen niet alleen maar tot last?” Deze en andere existentiële vragen worden volgens de Agorawerkgroep “Richtlijn Spirituele Zorg’ (2010, zoals beschreven in Luce, 2013) veelal gesteld in een periode van levensbedreigende ziekte. De antwoorden op deze vragen worden volgens de werkgroep vervolgens door velen gezocht in hun levensbeschouwing of religie. Ook Marinus van den Berg, een rooms-katholieke

pastoraal werker in een verpleeghuis, geeft in zijn boek aan dat veel mensen in de terminale fase meer gericht zijn op religie (1991). Hij beschrijft: “Het sterven, de plotselinge dood, het verlies van een naaste zijn een belangrijk aspect van het leven. Juist dan wordt er vaak gezocht naar een woord, een verhaal, een gebaar, een ritueel dat verdieping geeft” (p. 44).

De hierboven beschreven aandacht voor religie in de terminale fase lijkt volgens Sjaak van der Geest echter niet te horen bij de huidige samenleving. Hij geeft aan dat veel

Nederlandse zieken hun persoonlijke gevoelens en angsten toevertrouwen aan artsen en dat zij daarmee de pastors uit het verleden vervangen. Nico van der Voet spreekt dit tegen door aan te geven dat de moderne medische zorg dikwijls koel en onpersoonlijk is, dat er minder aandacht is voor ervaringen en gevoelens aangezien de aandacht gaat naar de ziekte in plaats van de zieke, en dat niet medici verantwoordelijk moeten zijn voor geestelijke bijstand aan zieken maar dat dit de taak is van pastoraal werkers, predikanten en ziekenpastors (1993). Deze door Van der Voet beschreven taak wordt onderschreven door zowel de Protestantse Kerk in Nederland (PKN, 2009a) als de Gereformeerde Bond (Biesbroek, 2008), die elk aangeven pastorale zorg in de laatste levensfase te zien als een belangrijke taak binnen hun gemeenten.

Er wordt vanuit de literatuur echter verschillend gedacht over de taken die de kerk kan vervulling in de pastorale zorg in de terminale fase. Zo zijn er aan de ene kant Kathryn L. Braun en Ana Zir, professors op het gebied van volksgezondheid, die onderzoek hebben gedaan naar de rol die geestelijken en leken uit een grote groep verschillende christelijke kerken toeschrijven aan de christelijke kerken in Honolulu met betrekking tot het sterven van een goede dood (2001). Zij noemen bij de taken voor pastors met name praktische zaken zoals het helpen bij de voorbereidingen op de dood, het oplossen van conflicten en het bieden van hulpverlening. Aan de andere kant spreekt Coert H. Lindijer, emeritus-hoogleraar Bijbelse theologie en pastoraat aan de Universiteit van Amsterdam, echter enkel over het aangaan van gesprekken, maar benadrukt daarbij dat de pastor de taak heeft om zowel de gemeente als de transcendente waarden te vertegenwoordigen (1989). Of de verschillen tussen deze

toegeschreven taken te verklaren zijn door verschillen in onderzochte landen en culturen, is niet bekend.

(5)

Uit onderzoek is gebleken dat de visie van pastors op de dood en hun ervaringen en emoties invloed kunnen hebben op de manier waarop zij het pastoraat invullen. W.H. Velema, hoogleraar pastorale theologie en –psychologie, beschrijft in 1980 dat door de ontwikkelingen van de moderne biologie, waarbij hij doelt op de mogelijkheden voor euthanasie en abortus, meer mensen de dood gaan zien als voltooiing van het leven, als iets dat bij het leven hoort en als de mogelijkheid om plaats te maken voor de naaste (p. 21). Deze positieve woorden over de dood horen volgens Velema (1980) echter niet bij het christendom. De dood is de straf op de zonde en is de vijand die overwonnen moet worden: de mens zal de dood moeten

ondergaan. De geestelijke steun die in deze periode gegeven kan worden bestaat volgens Velema (1980) daarom enkel uit gesprek, gebed en Bijbel lezen, aangezien het versterken van het geloof het enige is dat er nog toe doet. Dit in tegenstelling tot Allan S. Brett en Paul Jersild (2003) die vanuit hun kennis over bio-ethiek en medische sociologie stellen dat Amerikaanse christenen zware medicatie gebruiken voor uitstel van het sterven, omdat zij hopen op een wonder. De zieken geven aan te weigeren de hoop op hun God op te geven, omdat zij het leven zien als gift van God die zij te allen tijden moeten beschermen. Daarnaast geven deze christenen aan het lijden te zien als verlossend en willen zij het daarom niet vermijden. De vraag of tijdsgeest of geografische ligging van invloed zijn is niet relevant aangezien deze onderzoeken aantonen dat de visie op de dood invloed heeft op de invulling van het pastoraat. Naast de invloed van visies, kunnen ook ervaringen en emoties invloed hebben op de invulling van het pastoraat, aangezien de pastor in een confronterende situatie kan vluchten in vrome adviezen door te wijzen op het gebed en op geloof en vertrouwen op God (Protestantse Kerk, 2009b). Dat de verschillen in visies op de dood en ervaringen invloed kunnen hebben op de invulling van pastorale zorg in de terminal fase, is de reden voor het onderzoeken van de visies op de dood die heersen, de ervaringen die pastors hebben bij dit pastoraat en de manier waarop zij dit invullen.

Ik heb gekozen om in dit onderzoek mijn aandacht te vestigen op de PKN, specifiek op PKN-gemeenten met een Gereformeerde Bondssignatuur. De reden voor deze keuze is gebaseerd op het feit dat de samenvoeging van de Gereformeerd Bond en de PKN ertoe leidde dat op vele vlakken strijd is tussen beide groepen in opvattingen en praktijken vanwege hun verschil in traditie (Gereformeerde Bond, z.d.-a). Van de pastors wordt verwacht dat zij zowel bij de visie van de PKN als bij de visie van de Gereformeerde Bond aansluiten. Hoe de

pastors hiermee omgaan is onduidelijk alsmede de vraag hoe dit invloed heeft op het pastoraat in de terminale fase.

In dit onderzoek zijn daarom uitgebreide interviews afgenomen onder vijf pastor werkzaam in een PKN gemeente met Gereformeerde Bondssignatuur. Thema’s waarnaar gevraagd is zijn onder andere: visie op de dood, invulling van het pastoraat en ervaringen in het pastoraat.

(6)

Allereerst zullen de visies van zowel de PKN als de Gereformeerde Bond verder uitgelegd worden op de te onderzoeken thema’s. Waarna vervolgens vanuit wetenschappelijk perspectief een overzicht zal worden gegeven van de verschillende stromingen in het

pastoraat, de taken van de pastor en de manier waarop de Bijbel, het gebed en liederen in het pastoraat gebruikt kunnen worden. Vervolgens zal een overzicht worden gegeven van de resultaten uit de interviews, waarop tenslotte wordt gereflecteerd en antwoord gegeven zal worden op de onderzoeksvragen.

(7)

Theoretisch kader

In dit onderzoek is gekozen voor een focus op het pastoraat onder pastors uit PKN-gemeenten met Gereformeerde Bondssignatuur. Om een beeld te krijgen van dit

kerkgenootschap, zal daarom allereerst worden toegelicht wat dit kerkgenootschap inhoudt, om vervolgens in te gaan op de visies van de PKN en de Gereformeerde Bond op het pastoraat, de dood en het pastoraat in de terminale fase. Nadat de visies van de PKN en de Gereformeerde Bond zijn besproken, zal vanuit wetenschappelijk perspectief worden

ingegaan op een overzicht van pastorale stromingen, de taken die men kan toewijzen aan het pastoraat in de terminale fase en op manieren waarop de Bijbel, het gebed en liederen kunnen worden gebruikt bij het pastoraat in de terminale fase. Op deze manier zal worden getracht inzicht te geven in het onderwerp en de daarbij horende discussies of onduidelijkheden die bestaan en daarnaast zullen verwachtingen worden geschept voor de resultaten. Het

theoretisch kader zal worden afgesloten met de hoofdvragen die centraal zullen staan in dit onderzoek.

Kerkgenootschap

PKN-gemeenten met Gereformeerde Bondssignatuur. De PKN is op 1 mei 2004 officieel opgericht door het samenvoegen van de Nederlandse Hervormde Kerk, de

Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk, en bestaat uit circa 2000 kerken (Protestantse Kerk, z.d.-a; Protestantse Kerk, z.d.-b). De PKN beschrijft als haar missie en visie het getuigen van de geschenken van het leven dat wordt gegeven, de

verzoening die wordt aangereikt en het geschenk van God zelf. Dit getuigen doet zij door “verkondiging, pastoraal werk, diaconaat, zending en solidariteit met de naaste” (Protestantse Kerk, z.d.-c).

Dat de PKN is ontstaan door het samenvoegen van drie verschillende kerken is de oorzaak voor de verschillende tradities die ten grondslag liggen aan deze kerk. De Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland zijn ontstaan vanuit een calvinistische

traditie, terwijl de Evangelisch-Lutherse Kerk vanuit een lutherse traditie is ontstaan (Protestantse Kerk, z.d.-b). Door dit verschil in tradities heeft het ontstaan van de PKN gezorgd voor scheuringen binnen de Hervormde Kerk en werd het ontstaan van de PKN door de Gereformeerde Bond afgekeurd.

De Gereformeerde Bond is in het begin van de 20ste eeuw ontstaan als vereniging binnen de Nederlandse Hervormde Kerk met als reden: “De noodzaak om op te komen voor de leer van de Reformatie, zoals die met name in de belijdenisgeschriften is verwoord” (Gereformeerde Bond, z.d.-a). Opvallende toevoeging bij deze beschrijving van hun doel, is dat het afwijken van deze belijdenisgeschriften volgens tegenwoordig hen te zien is in het geheel van de theologie, het kerkelijk beleid, de prediking en in het geheel van de PKN, waardoor zij hun werk als “onverminderd nodig” achten (Gereformeerde Bond, z.d.-a).

(8)

Ondanks dat de Gereformeerde Bond het ontstaan van de PKN afkeurde, heeft de men namelijk besloten actief te blijven binnen het kerkgenootschap “om te blijven volharden in haar taak, die zij sinds 1909 vervult” met als doel de “verbreiding en verdediging van de Waarheid in de PKN” (Gereformeerde Bond, z.d.-a; Gereformeerde Bond, z.d.-b).

De Gereformeerde Bond heeft geen officieel aangesloten gemeenten en heeft binnen de PKN geen ambtelijke status, waardoor zij geen wettige invloed kan uitoefenen op het plaatselijke gemeenteleven. Wanneer er gesproken wordt over Gereformeerde

Bondsgemeenten, gaat dit feitelijk over PKN-gemeenten waarvan de predikant of kerkenraadsleden zich verwant voelen met de grondslag en doelstellingen van de

Gereformeerde Bond, wanneer zij persoonlijk lid zijn van de Gereformeerde Bond of wanneer de predikant is opgenomen in het jaarlijkse adressenboekje van de Gereformeerde Bond (RD, 2012). Officieel worden deze gemeenten “PKN-gemeenten met Gereformeerde

Bondssignatuur” genoemd. Dit betekent dat de gemeenten onder het gezag staan van de PKN, maar dat zij instemmen met de doelen van de Gereformeerde Bond, het wijzen van de leden, gemeenten en kerkelijke organen op de gereformeerde belijdenisgeschriften door middel van meningsvorming (RD, 2012).

Het verschil tussen de PKN en Gereformeerde Bond zit in de tradities waarnaar zij verwijzen in hun grondslag. De PKN geeft aan geworteld te zijn in een rijke christelijke traditie, waarbij zij vele geloofsbelijdenissen erkent, namelijk: de Apostolische

geloofsbelijdenis, de Geloofsbelijdenis van Nicea en de Geloofsbelijdenis van Athanasius, waardoor zij verbonden is met de algemene christelijke kerk; de (onveranderde) Augsburgse Confessie en de Catechismus van Luther, waardoor zij verbonden is met de lutherse traditie; de Heidelbergse Catechismus, de Catechismus van Genève, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels, waardoor zij verbonden is met de gereformeerde traditie; en de Theologische Verklaring van Bramen en de Concordie van Leuenberg, waardoor zij de lutherse en gereformeerde tradities als gemeenschappelijk ziet (Protestantse Kerk, z.d.-c). De Gereformeerde Bond verwijst in haar grondslag echter enkel naar de Drie Formulieren van Enigheid die door de Nationale Synode te Dordrecht in 1618-1619 zijn vastgesteld, te weten de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels (De Waarheidsvriend, 1914). Volgens de Gereformeerde Bond zijn er duidelijke verschillen tussen deze gereformeerde traditie met de Drie Formulieren van Enigheid en de lutherse traditie, namelijk onder andere dat de Drie Formulieren van Enigheid uitvoerig Bijbelteksten behandelen en naar de Bijbel verwijzen, terwijl de Bijbel in de lutherse belijdenissen slechts terloops wordt genoemd; dat de luthersen de nadruk leggen op de rechtvaardiging door het geloof, terwijl de gereformeerden de nadruk leggen op Schriftgezag; en dat de

gereformeerden in tegenstelling tot de luthersen een duidelijke grens trekken tussen canonieke boeken en apocriefe boeken om “de waarheid af te bakenen” en ervoor te zorgen dat “de

(9)

zuiverheid van het Woords Gods” niet verloren gaat (De Waarheidsvriend, 23 oktober 1980, Verschil luthers en gereformeerd).

In de praktijk van vandaag de dag krijgen de volgende verschillen tussen de heersende opvattingen binnen de PKN en de Gereformeerde Bond de meeste nadruk, namelijk het wel of niet inzegenen van een homohuwelijk (RD, 2016; Trouw, 2016) en het wel of niet toestaan van vrouwen in het ambt (Trouw, 2010). Verschillen in visies op het pastoraat en de dood zullen later worden besproken. Deze spanningen tussen de PKN en Gereformeerde Bond zouden mogelijk ook binnen gemeenten of onder predikanten en kerkenraden kunnen bestaan. Dit maakt onderzoek naar de visies van predikanten uit PKN-gemeenten met een

Gereformeerde Bondssignatuur interessant, omdat geprobeerd kan worden inzicht te krijgen in mogelijke tegenstrijdigheden in opvattingen en hun omgang met de spanningen.

De PKN, Gereformeerde Bond en pastorale zorg. In dit onderdeel zal verder worden ingezoomd op de visies van PKN en de Gereformeerde Bond met betrekking tot het pastoraat. Vanuit de PKN worden kerken geacht pastoraal werk te verrichten. In de kerkorde wordt dit als volgt beschreven: “De gemeente volbrengt haar pastorale taak in de herderlijke zorg aan de leden en anderen die deze zorg behoeven, opdat zij elkaar opbouwen in geloof, hoop en liefde” (Protestantse Kerk, 2009a, p. 9). Dit wordt beaamd door G. Biesbroek (2008), een predikant die schrijft namens de Gereformeerde Bond. Hij stelt dat het pastoraat het werk is wat de herder, de pastor, doet, wat bestaat uit het hoeden van de schapen, de kudde leiden en verzorgen van deze kudde. Vanuit dit beeld is het pastoraat het zorg dragen voor het welzijn van de gemeenteleden (Biesbroek, 2008).

Dit pastorale werk wordt vanwege de vele zingevingsvragen in deze tijd door de PKN getypeerd als: “Dienst aan mensen met het oog op de zingeving van hun leven in het

perspectief van het Rijk Gods” (Protestantse Kerk, 2009a, p. 10). Eén van de manieren om deze dienst aan mensen vorm te geven is door middel van het individuele pastoraat, waarbij het gaat om persoonlijke contacten binnen een vertrouwenssfeer. Dit acht de PKN van groot belang in deze tijd, aangezien “veel mensen zijn teruggeworpen op zichzelf in een

maatschappij die wordt gekenmerkt door hoofdzakelijk functionele relaties, waardoor persoonlijke gevoelens, vragen en (geloofs-)ervaringen naar het tweede plan worden gedrongen” (Protestantse Kerk, 2009a, p. 13).

Dat er binnen het pastorale werk nadruk ligt op zorg en zingeving is niet van alle tijden. Vanuit de calvinistische traditie lag oorspronkelijk binnen het pastoraat de nadruk op toezicht en controle op het leven van gemeenteleden, maar dit heeft in toenemende mate plaats moeten maken voor omzien naar gemeenteleden vanuit openheid en belangstelling, waarbij de persoonlijke ervaringen en verantwoordelijkheden van de gemeenteleden centraal staan (Protestantse Kerk, 2009a). Daarnaast is ook de nadruk op het verkondigen van Gods

(10)

Woord afgenomen en heeft deze plaatsgemaakt voor communicatie waarin de nadruk ligt op het luisteren naar anderen en meegaan met wat de ander zegt (Protestantse Kerk, 2009a).

Van deze verschuivingen van toezicht en controle naar omzien, en van verkondiging naar meegaandheid lijkt binnen de Gereformeerde Bond minder sprake te zijn. In een uitgave van De Waarheidsvriend, het officiële tijdschrift van de Gereformeerde Bond met

voorlichting en antwoorden op maatschappelijke vragen, wordt op de vraag “Wie ben ik als ambtsdrager” gewezen op de taken van ambtsdragers aan de hand van het formulier waarmee ouderlingen en diakenen worden bevestigd:

“‘Waak over de gemeente als het huis en de stad van God, door iedereen trouw te vermanen en te waarschuwen voor de weg die naar het verderf leidt. Heb acht op het handhaven van de zuivere leer en een vrome levenswandel in de gemeente des Heeren.’ Dat waken staat in een nauwe verbinding met de eeuwige bestemming van onze gemeenteleden – en daarom horen vermanen en waarschuwen erbij” (De Waarheidsvriend, 2008, p. 8).

Het benoemen van de taken “vermanen en waarschuwen” lijkt erop te wijzen dat binnen de Gereformeerde Bond niet gesproken kan worden van een grote verwijdering van het originele calvinistische pastoraat. Het is daarom interessant om te kijken naar de manier waarop PKN-gemeenten met een Gereformeerde Bondssignatuur het pastoraat invullen. Vanuit de

benadering van de PKN, waarin luisteren en meegaandheid centraal staat, of vanuit de benadering van de Gereformeerde Bond, waar vermanen en waarschuwen een plaats krijgen vanwege het handhaven van een vrome levenswandel van de gemeente van de Heere?

De PKN, Gereformeerde Bond en de dood. Om duidelijkheid te krijgen over de verschillen in visies op de dood tussen de PKN en de Gereformeerde Bond, zullen de volgende thema’s worden besproken: voltooid leven, het hiernamaals en begraven of cremeren.

In de uitgave van “Pastoraat bij levensmoeheid” (Protestantse Kerk, z.d.-d) wordt aangegeven dat vanuit de Bijbel en de christelijke traditie duidelijk wordt dat de mens grote vrijheden heeft, maar niet de vrijheid heeft zelf te kiezen voor de dood. De reden hiervoor is dat het leven een gave van God is, dat waardevol is en beschermd moet worden.

Geconcludeerd wordt dat zelfdoding, waaronder ook euthanasie wordt geschaard, niet is toegestaan. Echter anders dan soms in de christelijke traditie gebeurt, geeft de PKN aan geen reden te zien om zelfdoding te bestempelen als onvergeeflijke zonde aangezien Gods

vergeving groot genoeg is om elk menselijk handelen te vergeven (Protestantse Kerk, z.d.-d). Daarnaast geeft de PKN aan een bepaalde normativiteit aan de ‘natuurlijke’ dood toe te willen kennen en erkenning te geven aan “Gods soevereiniteit over ons leven en in het bepalen van dat ene, ultieme moment van versterven” (Protestantse Kerk, z.d.-d, p. 17). De pastorale benadering die in deze situatie wordt aangeraden is aandacht te hebben voor de individuele

(11)

gevoelens en opvattingen en deze te belichten vanuit de Bijbel, waardoor de pastorant, degene die beroep doet op de pastor, bemoedigd kan worden en begeleid wordt op zijn levensweg (Protestantse Kerk, z.d.-d). Daarnaast wordt aangeraden af te sluiten met gebed, aangezien dit een zinvolle en troostende functie kan vervullen. De Gereformeerde Bond stemt in met deze houding ten opzichte van zelfdoding. In De Waarheidsvriend “Kwetsbare levenshulp” wordt beschreven dat ouderen die het leven als voltooid zien levenshulp moeten krijgen in plaats van hulp bij zelfdoding (De Waarheidsvriend, 2016). Deze levenshulp kan geboden worden door zonder oordeel, met aandacht en betrokkenheid te luisteren naar wat onder deze ouderen leeft, zodat zij het gevoel hebben gezien te worden; door de ervaring van zinloosheid volledig serieus te nemen zonder in te stemmen met de opvatting dat het leven zinloos is, aangezien ieder leven een geschenk is van God en daarom waardevol is; en door perspectief te bieden in het wijzen op “het uitzicht op Gods vrederijk achter de dood” (De Waarheidsvriend, 2016, p. 10-11). Op het gebied van voltooid leven lijken er dus geen verschillen te zijn in de visies van de PKN en de Gereformeerde Bond. Beiden staan zelfdoding niet toe, waarmee zij tevens doelen op euthanasie, maar tonen aandacht voor de gevoelens van de pastorant en

bemoedigen hem of haar vanuit de Bijbel. Vanuit deze eenduidigheid is te verwachten dat de pastors in dit onderzoek eenzelfde visie ten opzichte van voltooid leven zullen verwoorden. Wat betreft het hiernamaals, zullen zowel de gesprekken over het hiernamaals worden besproken als de visie van de PKN en de Gereformeerde Bond op de hel. De PKN is van mening dat pastors in de gesprekken over het leven na de dood, de geloofsbeleving van de pastorant moeten respecteren, ook als zij daar anders over denken. De pastor moet daarom geen theologische bezwaren geven wanneer de pastorant het een troostende gedachte vindt om geliefden ooit weer te zullen zien of dat de gebeurtenissen in zijn of haar leven Gods bedoelingen zijn, aangezien de Bijbel op deze punten “sober” is (Protestantse Kerk, 2009b, p. 24). Uit deze visie blijken de eerder beschreven verschuivingen van toezicht en controle naar omzien, en van verkondiging naar meegaandheid. Hoe de Gereformeerde Bond aankijkt tegen het geven van theologische bezwaren bij verschillende visie op het hiernamaals, is niet

bekend. Op het gebied van de visies van de PKN en Gereformeerde Bond op de hel zijn duidelijke verschillen tussen beide groepen zichtbaar. Op de vraag of er een hel is, antwoordt de PKN dat de hel een plaats is waar God niet is:

“De hel is vaak hier, op aarde. Als mensen volkomen alleen gelaten worden, in situaties van geweld, honger en oorlog… God geeft mensen de keuze. Ze kunnen kiezen voor de liefde of voor de haat. Voor mildheid en genade of voor verbittering en verharding. Voor vergeving of voor wraak. God neemt die keuze serieus, hij dwingt niemand ergens toe. Is dat niet het kenmerk van de liefde? Liefde laat zich niet dwingen. Niemand maakt in zijn leven uitsluitend de goede keuzes. Ieder mens staat uiteindelijk in de schuld bij God. Maar ieder mens kan ook een beroep doen op Gods

(12)

vergeving, die ons aangeboden wordt door Jezus.” (Protestantse Kerk, z.d.-e, Is er een hel).

De Gereformeerde Bond geeft aan deze houding ten opzichte van de hel te herkennen in kerken, maar hier niet achter te staan:

“Onder de hel verstaan we het voorgoed van God gescheiden zijn. Mensen kunnen het leven nu ook al een hel ervaren doordat ze afschuwelijk dingen meemaken. Maar dé hel is nog vele malen erger, juist vanwege het eeuwigheidskarakter. … God wordt gezien als een liefdevolle Vader Die er altijd voor je is. Al maak je het nog zo bont – het komt wel goed. Dit is een ernstige versimpeling van het Bijbelse godsbeeld. Wie de liefde van de Heere versmaadt, roept Zijn toorn op. Bovendien: God doet recht. Hij is te heilig om het kwaad ongestraft te laten.” (De Waarheidsvriend, 2014, p. 1). Dat in de Bijbel 75 keer door Jezus in “aangrijpende bewoordingen” wordt gesproken over een hel, is voor de Gereformeerde Bond een duidelijke reden het bestaan van de hel niet te ontkennen en daar ook niet over te zwijgen, zowel in de prediking als in het pastoraat (De Waarheidsvriend, 2014, p. 3). In het pastoraat kunnen er volgens de Gereformeerde Bond momenten zijn waarop de pastoranten gewezen moeten worden op de consequenties van aanhoudende verkeerde keuzes. “Bijbels pastoraat is niet alleen vertroosten en bemoedigen. Het is – zo nodig – ook vermanen.” (De Waarheidsvriend, 2014, p. 4). De pastors moeten bij het vermanen echter wel terughoudend zijn, aangezien het eindoordeel bij het sterven niet aan de mensen toekomt. Ze moeten de pastoranten daarom vermanen in een context van

aansporing en aanmoediging tot geloof in God, vanuit een houding van bewogenheid, van huiver en niet door te spreken vanuit de hoogte, in die zin dat hij of zij beter is dan degene die niet gelooft (De Waarheidsvriend, 2014).

Het laatste genoemde thema, namelijk begraven en cremeren, wordt enkel door de Gereformeerde Bond besproken. Dit thema is relevant, aangezien de visie van de

Gereformeerde Bond hierop ook duidelijk maakt wat haar visie is op de dood en het

hiernamaals. In De Waarheidsvriend (2015) spreekt de Gereformeerde Bond zich duidelijk uit over haar afwijzende houding ten opzichte van cremeren: “Verbranden doe je met iets wat je kwijt wilt, waar geen hoop voor is of waar je geen belang aan hecht” (De Waarheidsvriend, 2015, p. 1) Een overledene mag volgens de Gereformeerde Bond daarom niet op deze manier behandeld worden, aangezien er voor christenen hoop is voor na de dood. Begraven wordt, in tegenstelling tot cremeren, gezien als de juiste manier om met een overledene om te gaan. De redenen hiervoor zijn dat begraven wordt gezien als “het zorgvuldig toevertrouwen van een overledene aan de schoot van de aarde, met het oog op de dag van de wederkomst van onze Heiland” en dat begraven in navolging is van Jezus Die zelf ook in een graf is gelegd (De Waarheidsvriend, 2015, p. 1). Deze afwijzende houding ten opzicht van cremeren betekent niet dat predikanten niet aanwezig mogen zijn bij een crematie, aangezien zij vanuit een

(13)

pastoraal, missionair of persoonlijk standpunt het gevoel kunnen hebben dat het goed is om aanwezig te zijn. Wel wordt aangeraden binnen de gemeenten duidelijk te maken dat

begraven Bijbels is, uit te leggen waarom crematie wordt afgewezen en pastorale gesprekken te voeren wanneer mensen toch kiezen voor crematie (De Waarheidsvriend, 2015). Deze uitgave van De Waarheidsvriend wordt afgesloten de visie van de Gereformeerde Bond op de dood:

“Het zaaien van de lichamen van onze overledenen is een zaaien in hoop. Immers, het Evangelie van onze levende Heiland, Die gekruisigd is, gestorven en begraven, ruist van leven dat sterker is dan de dood. Want Jezus leeft en zal eenmaal al de Zijnen opwekken uit het graf. Daarom is de belangrijkste vraag of we geloven wat we zingen: ‘Jezus, leven van mijn leven, Jezus, dood van mijne dood’. Dat geloof geeft een eeuwig perspectief: ‘Wees vrolijk, en verheug u tot in eeuwigheid in wat Ik schep’ (Jes. 65:18)” (De Waarheidsvriend, 2015, p. 5).

Geconcludeerd kan worden dat zowel de PKN als de Gereformeerde Bond van mening zijn dat het leven een geschenk is van God en daarom van waarde is. De dood ligt in Gods hand en het is niet aan de mens om te bepalen wanneer het moment van sterven aangebroken kan worden. De PKN geeft verder aan verschillen in geloofsbeleving met betrekking tot het hiernamaals te respecteren in het pastoraat in de terminal fase, waarover de visie van de Gereformeerde Bond niet bekend is. Daarnaast beschrijft de PKN het idee dat de hel ook op aarde kan zijn. Dit is in strijd met de Gereformeerde Bond welke aangeeft dat het

eeuwigheidskarakter van de hel van belang is. Vervolgens geeft de PKN aan in het pastoraat te benadrukken dat vergeving altijd mogelijk is. De Gereformeerde Bond geeft echter aan dat er niet te gemakkelijk gedaan mag worden over de vergevende genade van de Heere. De Gereformeerde Bond geeft expliciet aan, in tegenstelling tot de PKN, dat na de dood de lichamen begraven moeten worden als teken van hoop op de eeuwigheid.

Pastoraat in de terminale fase volgens de PKN en de Gereformeerde Bond. Dit onderdeel bevat de uitleg van en visie op het pastoraat in de terminal fase en de invloed dat dit pastoraat kan hebben op de pastor. Binnen het pastoraat heeft de predikant de taak pastoraal werk te verrichten in het bijzondere of gespecialiseerde pastoraat en de overige pastoraal medewerkers toe te rusten (Protestantse Kerk, 2009a). Het pastoraat rondom het levenseinde van gemeenteleden is daarom over het algemeen de taak van de predikant. Gemeenteleden zijn in de laatste levensfase, de terminale fase, wanneer er geen medische mogelijkheden zijn voor het behandelen van een ziekte. In deze fase staat bij ziekenbezoek de confrontatie met de naderende dood centraal (Biesbroek, 2008). Biesbroek (2008) geeft aan dat de zieke zich moet voorbereiden op het sterven, wat vaak een moeilijk proces is en gepaard kan gaan met gevoelens van paniek, opstandigheid, ontreddering en wanhoop. In de eerste fase zijn mensen vaak boos op God, waarna zij zich in de tweede fase daarvoor schamen en schuld belijden. In

(14)

deze fase van ontreddering zoeken zij wanhopig naar een houvast en zekerheid “aangaande het behoud” (Biesbroek, 2008, p. 32).

De pastor moet bij pastoraat rond de dood een bescheiden houding aannemen en luisterend proberen mee te leven met dit emotionele proces, maar dit mag “het pastoraat” niet in de weg staan (Biesbroek, 2008, p. 32):

“Het is immers onze roeping om ook de mens in zijn laatste levensfase het Woord van God voor te houden; om de zieke in opwekking, vermaning en vertroosting het

Evangelie te verkondigen. Met liefde en tact mag de vraag gesteld worden of de zieke er klaar voor is en de vrede met God kent; of hij/zij zich door het geloof in de Heere Jezus met God verzoend weten mag, zodat de dood geen angst meer aanjaagt en er de verwachting van het eeuwige leven is. Als dat nog ontbreekt, is het belangrijk samen na te gaan waar dat aan ligt” (Biesbroek, 2008, p. 32).

Vanuit de Gereformeerde Bond wordt er de nadruk gelegd op het “mogen komen tot Jezus Christus” door het belijden van schuld. Op die manier kunnen mensen in vrede sterven en vertrouwen op Gods genade (Biesbroek, 2008). Deze nadruk op het belang van het

verkondigen van het Evangelie, lijkt bij de PKN een minder belangrijke plaats in te nemen bij het pastoraat in de terminale fase. De PKN geeft namelijk aan dat alleen presentie al genoeg is en van grote waarde kan zijn voor de pastorant (PKN, 2006).

In deze fase wordt echter niet alleen de zieke geconfronteerd met de dood, maar ook de pastor kan deze fase als confronterend ervaren. Om inzicht te krijgen in de invloed die verdriet en dood mogelijk kan hebben op het pastoraat, is het interessant om te kijken naar de omgang van pastors met rouwenden. In de uitgave “Pastoraat bij rouwenden” (Protestantse Kerk, 2009b) wordt gesproken over de confrontatie met ziekte en dood die ervaren kan worden bij contact met rouwenden:

“Rouwenden krijgen veel ‘raad’. Maar daardoor breekt een contact dikwijls af. De rouwende kan zijn of haar ‘verhaal’ niet meer kwijt. Het pastoraat en zeker het

pastoraat met rouwenden confronteert bezoekers dus met zichzelf, waardoor menigeen zich onttrekt. Maar in het pastoraat aan rouwenden gaat het er juist om dat men luistert en meeleeft, opdat iemand die rouwt getroost haar/zijn weg kan vinden.” (Protestantse Kerk, 2009b, p. 5).

Er wordt beschreven dat de pastor in zo’n confronterende situatie kan vluchten in vrome adviezen door te wijzen op het gebed en op geloof en vertrouwen op God. Het is volgens de PKN echter belangrijk om bij contact met mensen die lijden echt naar elkaar om te zien: “Echt omzien naar elkaar blijft niet maar op de oppervlakte steken, maar betekent een afdalen in de diepte om te komen waar de ander is en wat die ander bedrukt” (Protestantse Kerk, 2009b, p. 18). De PKN geeft aan dat de pastor in deze situaties niet moet handelen vanuit het ambt, maar vanuit de persoon: “Je mag er zijn bij die ander, zoals je bent, leeg, zonder

(15)

opgeschroefde ambtelijke verplichtingen” (Protestantse Kerk, 2009b, p. 18). Het gaat bij het pastoraat met rouwenden om medeleven en troost voor de pastorant. Hierbij moet de pastor niet aankomen met vrome adviezen, maar handelen vanuit de persoon, om te komen tot de diepte van de emotie. De van tevoren aangeleerde of bedachte pastorale zorg kan echter anders uitpakken op het moment dat de emoties van de pastor in het geding komen. Of dit bij de pastors het geval is, zal het onderzoek moeten uitwijzen. Onderzoek naar het pastoraat in deze terminale fase maakt daarom de vraag naar de ervaringen en emoties van de pastor zeer relevant.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het pastoraat in de terminale fase confronterend kan zijn voor de pastors aangezien de naderende dood centraal staat en de pastorant veel verschillende emoties dient te verwerken. De Gereformeerde Bond geeft aan dat met de emoties meegeleefd dient te worden, maar dit “het pastoraat” niet in de weg mag staan, bestaande uit het voorhouden van het Woord en het belijden van schuld. Terwijl de PKN juist benadrukt dat de pastor op zo’n moment dient te handelen vanuit de persoon en niet vanuit ambt, om niet aan te komen met vrome adviezen maar met oprecht medeleven.

Pastorale stromingen

Nu de visie van de PKN en de Gereformeerde Bond op de dood en het pastoraat duidelijk zijn, kan vanuit wetenschappelijk perspectief worden ingegaan op de verschillende pastorale stromingen. Door een overzicht te geven van de bestaande stromingen, kan bij het reflecteren op de beschrijvingen van het pastoraat door de pastors mogelijk beter worden herkend wat de kern is van hun doelen in het pastoraat nu de verschillende bestaande doelen en hun stromingen duidelijk zijn.

Gerben Heitink, emeritus hoogleraar praktische theologie, vertelt in zijn Gids voor het pastoraat (zoals beschreven in Plantier, 1994) dat het pastoraat kan worden onderverdeeld in acht hoofdstromen: (1) pastoraat als verkondiging, waarbij vergeving van zonden en

rechtvaardiging centraal staan; (2) pastorale counseling, met ruimte voor religieuze ervaring door middel van psychotherapeutische methoden; (3) pastoraat als ontmoeting, met een focus op de communicatie van het evangelie; (4) pastoraat als vermaan en tucht, waarbij het doel is de dwalenden terug te brengen; (5) sacramenteel pastoraat, met heilsbemiddeling door middel van sacramenten; (6) charismatische zielzorg, welke werkt met handoplegging, gebed, zalving en exorcisme; (7) evangelische zielzorg, met nadruk op de Bijbel; en (8) politiek pastoraat, waarbij men naast het persoonlijke heil zich ook op de vernieuwing van de wereld richt (p. 74). Van der Voet (2015a) geeft echter een mogelijke indeling van slechts vier pastorale stromingen: (1) kerugmatisch pastoraat, met Thurneysen als bekende vertegenwoordiger, heeft de Boodschap van de vergeving van zonden centraal staan en tracht de pastorant te helpen om het leven te zien in het licht van het Evangelie; (2) therapeutisch pastoraat, waarvan Hiltner vertegenwoordiger is, legt de nadruk op de eigen persoon en het

(16)

gevoelsleven van de pastorant om niet verlossing te benadrukken, maar zelfverwerkelijking; (3) presentiepastoraat, gepromoot door Baart, stelt niet het handelen of spreken centraal, maar het aanwezig zijn bij en het klaar staan voor de pastorant; en (4) hermeneutisch pastoraat, waarvan Gerben Heitink een bekende vertegenwoordiger is, draait om zowel begrip van de openbaring uit het Woord en de traditie als om begrip van de menselijke ervaring, aangezien beiden elkaar beïnvloeden en dus met elkaar te maken hebben. Deze vier stromingen kunnen worden samengevat aan de hand van de rollen van de pastor. In het kerugmatisch pastoraat (1) handelt de pastor als getuige. In het therapeutisch pastoraat (2) is de pastor een helper. In het presentiepastoraat (3) is de pastor een metgezel. En in het hermeneutisch pastoraat (4) werkt de pastor als tolk en gids.

Taken voor het pastoraat in de terminale fase

Zoals eerder ter sprake is geweest, wordt er verschillend gedacht over de taken die de kerk zou kunnen vervulling in de pastorale zorg die zij bieden. De in de inleiding

samengevatte taken zullen hier worden uitgewerkt om een vollediger beeld te geven van de verschillende visies die hierin bestaan.

Kathryn L. Braun en Ana Zir, professors in Volksgezondheid, (2001), die onderzoek hebben gedaan naar de rol die verschillende christelijke stromingen toeschrijven aan de kerken met betrekking tot het sterven van een goede dood, onderscheiden vijf rollen: (1) gemeenteleden helpen met het voorbereiden op de dood, (2) hen helpen bij het oplossen van conflicten in onder andere de familie, (3) theologische kennis verschaffen over de dood, (4) rituelen uitvoeren zoals gebed en ceremonies en (5) hulpverlening bieden. In deze

omschreven taken is een praktische insteek te zien.

Coert H. Lindijer (1989), emeritus-hoogleraar Bijbelse theologie en pastoraat,

beschrijft echter slechts drie overkoepelende taken voor het pastoraat in de terminale fase: (1) communiceren, (2) helpen en (3) vertegenwoordigen. Met betrekking tot communiceren noemt Lindijer: “Pastoraat bestaat niet uit verkondigen van waarheden of louter meedelen van tevoren vaststaande meningen en beoordelingen. Wie pastoraal werkt, begeeft zich in een gesprek, in luisteren en reageren, in ontdekken en zich laten ontdekken” (p. 19). Met helpen gaat het om het bijstaan van mensen in moeilijke tijden door open te staan voor gesprek, hulp te bieden door het “bevrijdend aspect van het geloof aan te dragen” en mee te denken met ethisch verantwoorde keuzes (p. 24). Met vertegenwoordigen wordt bedoeld dat de pastores zowel de kerkelijke gemeente als de transcendente waarden van het geloof vertegenwoordigt (p. 25). Echter met name de communicatie is volgens Lindijer onmisbaar om te kunnen spreken van goed pastoraat. Of Lindijer bij pastoraat in andere situaties dan de terminale fase andere taken zou toeschrijven is niet bekend.

In de reader Spiritualiteit en Palliatieve Zorg, die ds. O. heeft gebruikt bij een cursus en mij na het interview heeft meegegeven, worden de volgende vier deeltaken van hulp bij

(17)

verliesverwerking onderscheiden (Luce, 2013): (1) cognitief component, waarbij door het bespreekbaar maken van alle worstelingen, de realiteit onder ogen kan worden zien; (2) emotioneel component, waarbij de emoties kunnen worden benoemd en de beleving

gestimuleerd, zodat de pijn wordt beleefd en geleidelijk kan uitdoven; (3) gedragscomponent, waarbij hulp geboden kan worden in het vinden van een goede manier om met de situatie om te gaan en een nieuwe plaats te vinden in de wereld; (4) spiritueel component, waarin samen gezocht kan worden naar invulling die aan de zin en betekenis kan worden gegeven.

In de bespreking van de visies van de PKN en de Gereformeerde Bond op het pastoraat in de terminale fase is gesteld dat pastors uit PKN-gemeenten met Gereformeerde Bondssignatuur met name gericht zullen zijn op het klaar staan voor mensen en het

verkondigen van het Evangelie. Vanuit deze wetenschap wordt verwacht dat de pastors de volgende taken op zich zullen nemen: de door Braun en Zir omschreven taak van het verschaffen van theologische kennis over de dood, de door Lindijer beschreven taken van communiceren en helpen, en de in de reader omschreven taak van hulp bieden in het spiritueel component.

Gebruik van Bijbel, gebed en liederen in de terminale fase

Dat de Bijbel volgens de Gereformeerde Bond belangrijk is voor het pastoraat is duidelijk naar voren gekomen. Het is echter niet duidelijk op welke manier met de Bijbel kan worden omgegaan. Vanuit deze vraag zal in dit gedeelte vanuit wetenschappelijk perspectief een overzicht worden gegeven van de verschillende manieren van het gebruik van de Bijbel. Vervolgens zal op dezelfde manier worden ingegaan op het gebruik van liederen in het pastoraat in de terminale fase om een extra duidelijk beeld te krijgen van de invulling van het pastoraat.

Volgens Herbert Anderson (2006), een Amerikaanse emeritus-professor in praktische theologie, zijn er grote verschillen zichtbaar tussen de manieren waarop men in het verleden is omgegaan met de Bijbel in het pastoraat. De manier waarop men met de Bijbel kan omgaan in het pastoraat hangt af van de manier waarop men de Bijbel interpreteert, welke gezag men toekent aan de Bijbel en de manier waarop men het pastoraat invult. Aangezien deze

variabelen mogelijk ook in Nederland invloed hebben op het gebruik van de Bijbel, kan vanuit de door Anderson beschreven visies worden gereflecteerd op de manier waarop pastors uit PKN-gemeenten met Gereformeerde Bondssignatuur de Bijbel gebruiken.

Anderson (2006) beschrijft vier verschillende visies. Allereerst de visie van Donald Capps, een Amerikaanse theoloog die volgens Anderson het meest over het gebruik van de Bijbel in het pastoraat heeft geschreven. Capps geeft aan dat de Bijbel een spirituele bron is voor het pastoraat, waarbij het Bijbelboek Psalmen wordt gebruikt bij pastoraat van rouw, het boek Spreuken bij pastoraat met mensen die gaan trouwen en dat gelijkenissen uit de Bijbel worden gebruikt bij pastoraat met getrouwden. Ondanks dat deze verschillende Bijbelboeken

(18)

voor verschillende situaties worden gebruikt, wordt er volgens Capps echter wel op dezelfde manier te werk gegaan. De verhalen uit de Bijbel worden volgens deze visie namelijk

gebruikt als metaforen die het leven van mensen weer stabiel kunnen maken, wanneer zij te maken hebben gehad met een onrustige overgang of radicale verandering (Anderson, 2006).

De tweede visie die door Anderson (2006) wordt beschreven is die van Stephen Pattison, een professor in religiewetenschappen uit het Verenigd Koninkrijk. Pattison is van mening dat er niet geprobeerd moet worden de Bijbel aan een moderne situatie te relateren, omdat het zeer ingewikkeld is om dit te doen zonder ofwel de tekst te gebruiken voor eigenbelang ofwel een eigen betekenis aan de tekst te geven. Anders gezegd: “The bible is neither a handbook for pastoral care nor can individual passages be used as a ‘spiritual bromide in every pastoral situation’ or an ‘analgesia for needy individuals’” (p. 200).

Als derde wordt de visie van Charles Gerkin, een Amerikaanse professor in de pastorale theologie, besproken (Anderson, 2006). Gerkin heeft grote invloed gehad op het gebruik van pastorale interpretatie, waarbij de Bijbel wordt gerelateerd aan pastorale

gebeurtenissen of relaties. Dit wordt als volgt uitgelegd: “The pastoral hermeneutical effort is directed towards bringing hidden or unintelligible elements of a situation to awareness so that a fitting response may be made” (p. 201).

Tenslotte wordt als vierde de visie van Christie Cozad Neuger, een pastor en professor in pastorale theologie uit Amerika, weergegeven (Anderson, 2006). Hierbij wordt gesteld dat het pastoraat vanuit een narratief perspectief als doel heeft om mensen een nieuwe taal te bieden en vanuit een nieuwe lens het leven te laten interpreteren, waardoor een nieuwe realiteit kan worden gecreëerd (Anderson, 2016). Daarnaast kan volgens Neuger door middel van de Bijbel het leven van mensen geplaatst worden in Gods goddelijke verhaal en kan vanuit de Bijbel Gods belofte van aanwezigheid in het menselijk leven worden bevestigd (Anderson, 2016)..

Nu de verschillende visies op het gebruik van de Bijbel zijn weergegeven, kan worden ingegaan op het gebruik van liederen bij het pastoraat in de terminale fase. Over dit gebruik is echter weinig informatie beschikbaar. De reden hiervoor wordt gegeven door Nico van der Voet (2015b), in zijn beschrijving dat er helaas geen traditie van zingen in het persoonlijk pastoraat bestaat. Van der Voet geeft aan dit te betreuren, aangezien zingen een krachtig geestelijk instrument kan zijn. Situaties waarin zingen een belangrijke bijdrage kan leveren in het pastoraat zijn pastoraat bij onder andere bejaarden en zieken die niet meer in de kerk kunnen komen en pastoraat bij demente, stervende en comateuze pastoranten. De reden die hij voor de laatste situatie geeft, is dat gesproken woorden in zulke situaties vaak minder snel herkend worden, maar zang daarentegen wel herkenning kan oproepen, vanwege de ondersteunende melodie en de ingeslepen woorden (Van der Voet, 2015b).

(19)

Al met al kan geconcludeerd worden dat er verschillend wordt gedacht over de vraag of het goed is om de verhalen uit de Bijbel te relateren aan de situatie van de pastorant. Wanneer dit wel wordt gedaan, kan de Bijbel bijdragen aan het bewust maken van de situatie om er op een juiste manier op te reageren, kan er een nieuwe lens worden aangedragen om de situatie op een andere manier naar te kijken, kan het verhaal van de mens in het goddelijke verhaal worden gepast en kan gewezen worden op Gods belofte van aanwezigheid. Daarnaast kunnen met name de verhalen uit het Bijbelboek Psalmen een bijdragen kunnen leveren aan het stabiel maken van het leven van de pastorant in de terminale fase. Op welke manier de pastors uit dit huidige onderzoek gebruik maken van de Bijbel, zal uit het onderzoek moeten blijken. Er wordt in ieder geval verwacht dat de pastors geen gebruik zullen maken van liederen, aangezien er geen traditie van zingen in het pastoraat aanwezig is.

Onderzoeksvragen

Bovenstaand theoretisch kader leidt tot de volgende hoofdvraag: Wat is de invloed van visies op de dood en ervaringen met het pastoraat in de terminale fase van pastors uit PKN-gemeenten met Gereformeerde Bondssignatuur op de invulling van pastorale zorg in de terminale fase?

De ondersteunende deelvragen luiden:

1. Welke visies hebben pastors uit PKN-gemeenten met Gereformeerde Bondssignatuur op de dood?

2. Hoe vullen pastors uit PKN-gemeenten met Gereformeerde Bondssignatuur pastorale zorg in de terminale fase in?

3. Hoe ervaren pastors uit PKN-gemeenten met Gereformeerde Bondssignatuur pastorale zorg in de terminale fase?

(20)

Methoden Dataverzameling

De data voor het onderzoek is verzameld door middel van een kwalitatieve

onderzoeksmethode. Het doel van kwalitatief onderzoek is het “begrijpen en beschrijven van sociale verschijnselen aan de hand van de betekenis die mensen aan deze verschijnselen toeschrijven” (Boeije, 2010, p. 11). De kwalitatieve onderzoeksmethode die is gebruikt, is het afnemen van interviews. Evers (2007) beschrijft een kwalitatief interview als:

“Een vorm van informatieverzameling, waarbij de interviewer één of meer

respondenten bevraagt op grond van een onderzoeksvraagstelling. Daarbij geeft de interviewer aan de respondenten ruimte voor uitweiding – in hun eigen woorden – over de door hen ervaren feiten, hun beleving, betekenisverlening en nuanceringen met betrekking tot het onderwerp van onderzoek en eventuele effecten daarvan op hun leven.” (p. 27).

Deze vorm van onderzoeken is daarom vanwege de ruimte voor ervaringen, belevingen, betekenisverlening en nuanceringen uitermate geschikt voor dit huidige onderzoek, aangezien het onderzoek gaat om de visies van de pastors op de dood, op de pastorale zorg die zij bieden en op de manier waarop zij deze zorg ervaren en beleven.

Er zijn semigestructureerd interviews afgenomen, waarbij de respondenten

ondervraagd zijn aan de hand van een topiclijst (zie Appendix A). Dit heeft de mogelijkheid geboden om verder in te gaan op hetgeen de respondenten vertelden, maar waardoor in ieder wel interview de belangrijkste onderwerpen met betrekking tot de onderzoeksvraag aan de orde zijn gekomen (Boeije, 2010). Op deze manier is zoveel mogelijk duidelijkheid verkregen over de meningen, betekenissen en ervaringen van de geïnterviewden.

Voor het onderzoek zijn vijf pastors geïnterviewd die allen predikant zijn in een PKN gemeente met Gereformeerde Bondssignatuur. Vanuit praktische overweging is gekozen voor deze vijf pastors. De reden hiervoor is dat ik slechts drie weken tijd had om pastors te

benaderen en hen te interviewen, waardoor ik heb gekozen voor pastors die ik kende vanuit mijn eigen omgeving. Andere redenen voor de keuze voor deze vijf pastors is dat er onder andere een verscheidenheid is aan het aantal jaren ervaring als pastor en dat hun

arbeidsverleden verschilt, wat mogelijk invloed heeft op hun visie op het pastoraat. De pastors zijn via een e-mail benaderd, waarin ik enkel heb aangegeven dat het gaat om een scriptie-onderzoek voor de master Religie en Identiteit aan de Universiteit van Amsterdam en dat ik daarvoor predikanten wil interviewen over het pastoraat. De predikanten reageerden allen direct positief, wat resulteerde in vijf interviews.

Data-analyse

Na het afnemen van de interviews, zijn de transcripten geanalyseerd. Het analyseren van transcripten is:

(21)

“A breaking up, separating, or disassembling of research materials into pieces, parts, elements or units. With facts broken into manageable pieces, the researcher sorts and sifts them, searching for types, classes, sequences, processes, patterns or wholes. The aim of this process is to assemble or reconstruct the data in a meaningful or

comprehensible fashion” (Jorgensens, 1989, p. 107, zoals beschreven in Boeije, 2010, p. 76).

De interviews zijn geanalyseerd vanuit een data-gedreven analyse, waarbij gestreefd wordt naar een analyse zonder vooringenomen ideeën. Op deze manier is met een open blik gekeken naar hetgeen de geïnterviewden hebben verteld zonder het vertelde direct te koppelen aan theorieën (Gibbs, 2007).

Respondenten

Zoals eerder beschreven, zijn voor dit onderzoek vijf pastors uit PKN-gemeenten met Gereformeerde Bondssignatuur geïnterviewd. Het interview met ds. S. is gevoerd in een bijgebouw van de kerk, aangezien de pastor daarna een doopzitting had, maar bij de andere pastors ben ik thuis langs gegaan. Op deze manier waren zij allen op een voor hen vertrouwde plek, waardoor alle interviews in een ontspannen sfeer hebben kunnen plaatsvinden. Enkel bij ds. S. is sprake geweest van tijdnood, echter ondanks dat zijn in het interview alle belangrijke thema’s ter sprake gekomen. Om een beeld te krijgen van de participanten volgt hier een beschrijving van iedere pastor:

Pastor ds. B. (zie Appendix B) is op dit moment predikant en pastor in zijn tweede PKN gemeente, maar heeft hiervoor in het voortgezet onderwijs lesgegeven, wat hij beschouwt als een soort eerste gemeente (590-597). Ds. B. beschrijft zichzelf als een

betrokken en bewogen pastor die mee wil leven met zijn pastoranten, maar dit alles ook met het oog op de eeuwigheid (77-79). Wat hem kenmerkt is dat hij zegt: “Ik kom niet voor het kopje koffie” (88), “Ik kom wel voor meer dan alleen maar vragen: “Hoe gaat het?” (91-92). De pastor lijkt hiermee te willen aangeven dat hij niet enkel komt voor een luchtig gesprek of om het aardse welzijn te bespreken, maar hij wilt diepgang in de gesprekken en ook het geestelijk welzijn ter spraken wilt brengen. Ds. B. geeft daarom aan geen hulpverlener te zijn, maar te komen met het Woord van de Heere, wat hij ziet als zijn eerste roeping (44, 55).

Pastor ds. D. (zie Appendix C) heeft meer dan dertig jaar ervaring in het pastoraat, waarvan twee jaar als pastoraal medewerker en vervolgens als predikant (691-692). Hij geeft aan als pastor laagdrempelig, belangstellend en luisterend te zijn (130), wat ook blijkt uit de zeer benaderbare houding tijdens het interview. Wanneer hij zijn pastoraat in een model wil vatten, geeft hij aan kerugmatisch en hermeneutisch te zijn (132). Hierbij legt hij uit het verhaal van de persoon te willen verbinden aan de traditie, maar dan wel vanuit een luisterende en benaderbare houding, zoals een hulpverlener, en niet direct met de Bijbel er bovenop (135-144). Opvallend bij het interview met ds. D. was dat hij mij voor de aanvang

(22)

van het interview in zijn werkkamer een stapel boeken op zijn bureau liet zien, die allen betrekking hadden op het pastoraat. Of de pastor deze boeken had doorgenomen als

voorbereiding van het interview en met welke reden de pastor mij de boeken heeft laten zien, is mij niet duidelijk. Ds. D. vertelde mij in het interview een cursus te hebben gedaan over het pastoraat waarvoor hij vele boeken heeft moeten bestellen, waarvan hij het bestaan niet af wist (137, 713). Vervolgens heeft hij die stapel boeken bestudeerd, maar verbaasde zich erover hoe diep die informatie ging en dat de hoeveelheid informatie en nadruk op het pastoraat zo sterk is gegroeid sinds zijn studietijd (708-716). Deze informatie deed in mij de vraag opkomen of er een verschil zichtbaar zal zijn tussen de pastors die langer geleden gestudeerd hebben en de pastors die in de tijd van nadruk op het pastoraat hebben gestudeerd.

Pastor ds. E. (zie Appendix D) is na een carrière in de handel inmiddels pastor en predikant van zijn tweede gemeente (6-7). Hij vertelt een hele duidelijke roeping te hebben ervaren om predikant te worden, maar de interesse voor de handel is duidelijk zichtbaar in het interview (133-137). Dit wordt door de pastor dan ook in verband gebracht met het pastoraat, waarbij hij uitlegt niet in de kerk te willen handelen, maar dat er met een fingerspitzengefühl het juiste moment moet worden gevonden om de grote koopman Jezus Christus in verbinding te brengen met gemeenteleden (132-142). Wanneer ds. E. zichzelf probeert te beschrijven als pastor, vertelt hij niet als wegwijzer mensen in de juiste richting te sturen, maar als een gids mee te lopen met pastoranten, hen voor te gaan, hen verschillende plekken te laten zien en hen op een niet-dwingende manier te adviseren (70-80). Hierbij mag de verantwoordelijkheid van de pastorant niet worden uitgeschakeld en wordt de pastorant op een vrijblijvende manier benaderd in zowel het maken van een pastorale afspraak, het lezen uit de Bijbel en het afsluiten met gebed (81-82, 154-156).

Pastor ds. O. (zie Appendix E) staat evenals ds. B. en ds. E. in zijn tweede gemeente (279, 487). Hij beschrijft zichzelf als een pastor die vooral een luisterhouding aanneemt en daarin bescheiden is (55-56). Hij probeert op grond van de Bijbel iets aan de pastoranten aan te reiken of een spiegel voor te houden (56-58), maar geeft aan dat het belangrijk is dat men niet over elkaar gaat heersen (11). De pastorale gesprekken moeten tevens niet slechts een ontmoeting zijn, maar een ontmoeten voor Gods aangezicht (19-20). Ds. O. wil

gemeenteleden zoveel mogelijk de kans geven om hem aan te kunnen spreken, waardoor hij zich zoveel mogelijk lopend of fietsen in het dorp verplaatst en mensen ook tijdens het

boodschappen doen de kans geeft hem aan te spreken (82-85). Evenals ds. D., is het bij ds. O. ter sprake gekomen dat hij een cursus heeft gedaan over het pastoraat. Van deze cursus heeft hij mij na het interview een reader meegegeven, genaamd “Spiritualiteit en Palliatieve zorg”, om te gebruiken bij dit onderzoek.

Tenslotte pastor ds. S. (zie Appendix F), hij is inmiddels meer dan dertig jaar

(23)

betrokken te zijn bij zijn pastoranten (507), het belangrijk te vinden om door te steken naar de diepte wanneer het pastoraat teveel aan de oppervlakte blijft (76-77) en in het pastoraat te speuren naar Bijbelse paralellen (101). Ds. S. geeft aan dat aan het pastoraat een leidende taak, een zorgende taak en een beschermende taak verbonden zijn, maar dat ook het presentiepastoraat al belangrijk is (18-21). Deze taken voor het pastoraat leidt hij af uit het beeld dat hij, de pastor, als een herder moet zorgen voor de gemeente, de schapen (17-18). Hij wil voor hen klaarstaan, aandacht voor hen hebben, betrokken zijn op hun leven en met hen meeleven (21-23).

(24)

Resultaten

De resultaten bevatten een bespreking van de onder vijf pastors afgenomen interviews. Allereerst wordt hun visie op de kerkgenootschappen besproken om vervolgens dieper in te gaan op hun persoonlijke visies met betrekking tot de dood, het pastoraat en hun ervaringen. In de interviews nagenoeg dezelfde volgorde gehanteerd, behalve voor de vragen met

betrekking tot de kerkgenootschappen. Deze vragen zijn in de interviews aan het einde gesteld zodat de pastors de overige vragen niet vanuit hun ambt zouden beantwoorden, maar vanuit de persoonlijke visie. In deze resultatensectie is de visie op de kerkgenootschappen echter vooraan geplaatst om een duidelijk verschil te laten zien tussen de visies van de

kerkgenootschappen en de pastors’ persoonlijke visies en ervaringen. Kerkgenootschap.

Voor dit onderzoek is het interessant om inzichtelijk te krijgen wat de visies zijn van het kerkgenootschap op de dood en het pastoraat, aangezien de pastors niet enkel handelen vanuit hun persoon, maar ook vanuit hun ambt. Echter, vanwege de verschillende

belijdenissen en bronnen die ten grondslag liggen aan de PKN, kunnen de hierdoor ontstane verschillen met de Gereformeerde Bond mogelijk leiden tot fricties. Deze informatie heeft geleid tot vragen naar wat volgens de pastors de visie van de Gereformeerde Bond en van de PKN is met betrekking tot de dood en het pastoraat, en tot vragen naar hun mening over de mogelijke verschillen.

Visie van Gereformeerde Bond op de dood. Ondanks dat ds. S. deel uitmaakt van de Gereformeerde Bond, is het kerkgenootschap in zijn interview niet ter sprake, maar geven de overige pastors aan zich verbonden te voelen met de Gereformeerde Bond (ds. B. 572; ds. D. 616; ds. E. 829; ds. O. 450-451). Ds. E. legt uit dat binnen de Gereformeerde Bond sprake is van een klassiek theologische manier van denken, die bestaat sinds Augustinus en herontdekt is door Luther (832-834), waarbij de doden worden begraven in de verwachting dat ze in Jezus Christus ontslapen (851-852). Ds. D. legt twee punten uit over wat de visie van de Gereformeerde Bond op de dood inhoudt: ten eerste ligt zowel het begin als het eind van het leven in de handen van de Heere God, wat inhoudt dat er geen sprake is van voltooid leven; en ten tweede weet iemand die gelooft in Jezus Christus dat de dood niet het einde betekent, maar een doorgang naar het eeuwige leven dat nu al begint en dat de mensen die niet geloven eenmaal worden geoordeeld om vervolgens voor eeuwig in de buitenste duisternis te zijn (618-631). Vervolgens beschrijft ds. O. de visie van de Gereformeerde Bond op de dood als het traditionele idee van “De dood hoort niet bij de schepping” en “De dood is gevolg van de zonde”, maar doordat Christus voor onze dood is gestorven, is de dood overwonnen en zijn angel kwijt (436-440). Ondanks dat blijft de dood wel onze laatste vijand, maar hebben diegenen die in Christus geloven het eeuwige leven (441). Ondanks dat de overige pastors lijken aan te geven dat er binnen de Gereformeerde Bond één visie op de dood is, merkt ds. B.

(25)

op dat de Gereformeerd Bond een bredere beweging aan het worden is, maar dat de beweging gebonden is aan de Bijbel en de Gereformeerde belijdenis en dat hij zich hierin wil bewegen (574-579). Verder geeft hij aan dat zijn eerder beschreven visie op de dood in lijn ligt met de Gereformeerde Bond (575). Opvallend is dat de pastors verschillende kernpunten uit de visie van Gereformeerde Bond op de dood benoemen, wat mogelijk aangeeft dat dit de punten zijn die zij het meest van belang achten.

Visie van de PKN op de dood en het pastoraat. Deze Gereformeerde Bond maakt deel uit van de PKN. Het eerste dat de pastors aangeven na mijn vraag naar de visie van de PKN op de dood, is dat de visies binnen de PKN zeer divers zijn. Zoals Ds. D. antwoordt: “De verscheidenheid binnen de Protestantse Kerk reikt van: met het leven is hier, is het afgelopen. Tot aan eh, de dood is een doorgang naar het eeuwige leven. Het leven hier is, is, is blijvend, is blijvend” (610-611). Over deze verscheidenheid in visie vertelt ds. E.:

“Uhm er zijn dus predikanten in de PKN, ja die zeggen van: “Oké, het is met de dood over. Er is geen leven na de dood. Jezus stond op in onze gedachten; niet lichamelijk.” Wij belijden, ik heb er zondag nog over gepreekt Lukas 24, dat Jezus at, brood,

honingraad, hij leeft in een lichaam. Een ander lichaam dan dat wij hebben; een geestelijk lichaam. Uhm, dus er wordt anders over gedacht. Over de dood, is dood. Ehm er wordt anders over gedacht of God wel of niet bestaat. Er wordt gedacht over een sinterklaasgeloof dat dus alle geloven komt van onderen; dus wij mensen maken een sinterklaas, herdenken dat hij eh dat gaf, weet je wel. En wij geloven in

openbaringen” (811-818).

Ds. B. legt evenals ds. D. en ds. E. uit dat de kijk van de PKN op de dood heel erg breed is en dat zijn visie op de dood niet door alle collega’s van de PKN wordt gedeeld, met name wanneer het gaat om het aspect van ernst en de twee wegen van hemel en hel (541-542). Ds. O. spreekt ook over de twee wegen van hemel en hel, maar geeft aan dat dit een beeld is dat vroeger binnen de Nederlands Hervormde kerk meer op de voorgrond stond dan vandaag de dag, aangezien beeld van de dood verandert (399-403). Tegenwoordig kan de dood bij het goede leven horen waardoor mensen het leven als voltooid zien, maar hiervan is nog geen sprake binnen de traditionele Gereformeerde Bondsgemeenten, ook niet in de brede zin (403-406).

Binnen de PKN is sprake van visies die niet overeenkomen met de visie van de Gereformeerde Bond op de dood, dit resulteert in verschillende benaderingen van het pastoraat in de terminale fase. Deze verschillen worden besproken door zowel ds. E., ds. B. als ds. O. Ds. E. vertelt: “Ook in het pastoraat eh wordt eh daar anders over gedacht, ja. Misschien wat minder zoals wij daarover denken, van: “Ja, laat het maar los”… In de diverse verbanden waarin wij predikanten elkaar ontmoeten, kom je dat tegen ja” (820-823). Ds. B. legt uit dat anders dan de Gereformeerde Bond in sommige gemeenten het pastoraat in de

(26)

terminale fase meer wordt gezien als begeleiding voor de pastorant om op een goede manier en rustig te kunnen sterven (538-540) Hierbij neemt de pastor de houding aan van reisgezel die de pastorant zingeving wil geven en wil bemoedigen door te zeggen: “Nou maar God kent je wel.” “God weet wel wat je, wat je hebt gedaan. En wat je niet gedaan heb. God wil je toch wel vergeven” (545-548). Ds. B. geeft aan dit verschil in benadering belangrijk te vinden: “Ik denk dat, dat ja, dat daar wel een heel belangrijk ehm ja, verschil van inzicht ligt zeg maar en ook in de praktijk van het pastoraat ja in de terminale fase” (548-549). Een verschil dat ds. O. aangeeft is dat er binnen de PKN mogelijk collega predikanten zijn die bij voltooid leven het traject zullen meemaken en pastoraal begeleiden, maar dat hier in de Gereformeerde Bond geen sprake van is (414-419). Waarmee hij aangeeft dat de discussie van voltooid leven in de praktijk nog niet is doorgedrongen in de Gereformeerde Bond. Dat er echter binnen de PKN diversiteit aanwezig is, is niet uitzonderlijk aangezien er volgens ds. O. ook al binnen de eigen gemeente zeer grote verschillen en verwachtingen aanwezig zijn (393-395)

Mening over verschillen tussen de Gereformeerde Bond en de PKN. De manier waarop de pastors aankijken tegen de diversiteit van de PKN verschilt sterk. Ds. O. zegt lachend: “Ja, ik zou het mooist vinden natuurlijk als de hele PKN dacht zoals de

Gereformeerde Bond dacht” (447-448). Dat de verschillen bestaan, is volgens ds. O. van alle tijden (453): “Ik denk dat het iets eigen is van de kerk. Ja, het is natuurlijk ook een beetje. Hoe ga je met dingen om hè” (459-460). Ds. O. legt dit als volgt uit:

“Je hebt een bepaald beleid en je schrijft als kerk een beleidsplan en je positioneert je op een bepaalde manier, maar aan de andere kant zal je altijd gemeenteleden hebben die, die anders over de dingen denken en die anders tegen dingen aankijken” (470-473).

Voorbeelden die ds. O. bij deze verscheidenheid binnen de gemeente noemt zijn: “Dat mensen van, ja dan denk ik, dat is niet mijn beleving, maar die dan tegen de overledene beginnen te praten of die het hebben over een sterretje… Of, “Drink er nog maar eentje op… Ja, volgens mij is dat gewoon eigen dat we daar verschillend over denken en dat is ook wel mooi” 475-478, 483-483). Ook ds. E. geeft aan de positieve kant van de verschillen te zien:

“Dus. Ja, de PKN, ik ben daar blij eh predikant in. En waarom? Niet door al die verschillende pluimage, maar omdat het een volkskerk is. Dat betekent: er is dus een kerk waarin iedereen welkom is, gedoopt of ongedoopt, en waarvoor ook voor iedereen de boodschap geldt” (902-905).

Ds. E. zegt dat het bespreken van de diversiteit goed en leerzaam is, maar voegt daar wel aan toe dat de vrijzinnigheid afdwaalt van de dingen uit de Bijbel (824-825). Toch geeft dit verschil met de vrijzinnigen geen problemen:

“We hebben een reglement, wij hebben een kerkorde, om het zo te zeggen, waarin wij stellen in artikel één dat ja Jezus Christus het middelpunt is van ons geloof. Dat is een

(27)

hele ja dunne, maar wel een begaanbare eh weg. Jezus Christus ehm en die gekruisigd en weer opgestaan” (862-865).

Ondanks dat ds. E. blij is predikant te zijn in de PKN, beschrijft hij dat het binnen de PKN de Gereformeerde Bond is die de boodschap uit de Bijbel verkondigt:

“Ik denk ook, die boodschap van zonde en genade, die de Gereformeerde Bond heeft… ga je allemaal fratsen daarmee uithalen, dan kom je toch ergens aan de zegen op het Woord of zo. Dat wat wij hier … mogen zien is echt uniek. Dat wij praten over… uitbreiding van de kerk. Ja, waar hoor je dat?” (882-889, 898-900).

Ds. B. lijkt het eens met de uitspraak dat het de Gereformeerde Bond is die de boodschap uit de Bijbel verkondigt, maar is het in tegenstelling tot ds. O. en ds. E. niet eens met de visie dat de verscheidenheid binnen de PKN iets positiefs is. Ds. B. geeft aan het verschil tussen de visies aangrijpend te vinden (553):

“In de profeten wordt heel veel gewaarschuwd dat je tegen mensen zegt “Vrede, vrede, vrede. Terwijl er geen vrede is.” Ehm, nou, je kunt mensen voor de eeuwigheid

bedriegen. Ja, ook in je begeleiding. Ja, ja. Kijk, ik wil duidelijk zijn hè. De vrede en genade van de Heere is, is is behoorlijk groot en overvloeiend alle kanten op. Ehm, maar wel voor degenen die ook in de Heere Jezus hun toevlucht zoeken. Ja, dan kan het niet ruim genoeg… Dus het hangt helemaal niet af van hoe goed je geleefd hebt…Gelukkig niet. Het is puur genade. Maar die genade is wel nodig in levens van mensen. En ik denk PKN breed dat anders beleefd wordt” (553-570).

Geconcludeerd kan worden dat de pastors zich verbonden voelen met de visie van de Gereformeerde Bond op de dood, maar dat elk zijn eigen kernpunten uit deze visie benoemd. Allen zijn overtuigd dat er een grote diversiteit aan visies heerst binnen de PKN, op onder andere de gebieden van voltooid leven, geloof in een hiernamaals of de scheiding tussen de twee wegen van hemel en hel, wat tevens invloed heeft op de benadering van de pastorant binnen het pastoraat in de terminale fase. De pastors verschillen van mening of de diversiteit binnen de PKN gezien moeten worden als mooi of aangrijpend. Dat de visie van de

Gereformeerde Bond echter de ware is, is voor de pastors geen punt van discussie. Visie op het leven

Om te begrijpen hoe de pastors zelf de dood zien, is het van belang om hun visie op het leven te begrijpen, aangezien deze beiden sterk aan elkaar verbonden zijn. Met betrekking op deze visie op het leven valt op dat de pastors met elkaar overeen hebben, dat zij het leven hier op aarde zien als iets dat betrekkelijk is. Dit blijkt uit de volgende uitspraken van de pastors.

Ds. B. geeft aan dat het leven hier op aarde genadetijd is (114): een periode van voorbereiding voor het leven na dit leven, maar echter ook een periode van echt mogen leven met een roeping (115-116). Dat het leven betrekkelijk is, is voor ds. D. en ds. S. de reden om

(28)

het leven direct te plaatsen in het de context van het leven na de dood. Ds. D. geeft aan te denken aan het “leven over de grens van de dood heen” (190), “het leven wat een diepere dimensie heeft” (193), “het leven van het geloof” (194), “het leven na dit leven” (194). Ds. S. vertelt van jongs af aan te beseffen dat dit leven het lang niet helemaal is: “Het is maar een heel klein beginnetje van een … veel groter geheel dat wij in de verste verte niet kunnen overzien” (227-228). Echter, ds. O. spreekt in eerste instantie juist over het beleven van de dagen (110), over het genieten van wat je krijgt en van de omgang met elkaar (112). Maar wanneer het vervolgens over de naderende dood gaat, plaats ds. O. het leven wel in de context van het hiernamaals, in lijn met de andere pastors, wanneer hij zegt dat je vanuit het geloof een enorme toekomst hebt, waarbij dit leven dan eigenlijk maar niks is in het licht van de eeuwigheid (130-132).

Dat het leven door de pastors als betrekkelijk wordt gezien, betekent niet dat deze betrekkelijkheid voor de pastors eenzelfde betekenis heeft. Ds. B. beschrijft dat ondanks dat het leven een periode van voorbereiding is (115), het leven ook de tijd is die God geeft (120) en waarin God iemand wil gebruiken of gebruikt (122). Voor ds. D. ligt de nadruk bij de betrekkelijkheid echter op de diepere dimensie van het leven: “Dat het leven meer is dan alleen maar dingen kunnen, meer is dan alleen maar leeftijd” (213). Ds. D. legt uit wat hij bedoelt met deze diepere dimensie aan de hand van het volgende voorbeeld:

“ … als je er komt en [mensen] het alleen maar over de dure auto en dure vakanties hebben en zo. Dan heb, dan heb ik weleens gekscherend, een beetje semi-spottend, dat ik zeg van: “Ja, neem maar lekker mee allemaal.” En ik zeg: “En dan is eenmaal het einde daar en dan zie je die hele hoop liggen, al die auto’s zie je staan en al die grote vakanties komen allemaal weer als een film aan je voorbij en je neemt niks mee.” Op die manier probeer ik dat dan weleens. Gewoon zeg maar, ook, ook op die

betrekkelijkheid te wijzen…” (231-237).

Ds. E. spreekt over de betrekkelijkheid van het leven in die zin dat wij in het leven volledig afhankelijk zijn van God, waarbij hij zegt: “Ik ben dankbaar dat wij hier zijn. Dat wij adem in de mond hebben, want zonder adem zijn wij niets” (177-178). Het leven is dus van God gegeven (176) en iets dat God in Zijn hand heeft (180). Tenslotte spreekt ds. S. als enige pastor bij de visie op het leven over gebrokenheid (256). Deze visie op het leven verklaart ds. S. aan de hand van negatieve gebeurtenissen uit de jeugd en het nabije verleden die een opvallende nadruk krijgen binnen deze context (208, 231, 258, 263, 266):

“Het leven is voor mij niet, niet altijd een een, laten we zeggen, iets moois geweest, met alleen maar blijde momenten of zo … Maar ik heb ook hele goede momenten en … ook hele waardevolle momenten gekend, en en die ken ik nog … Maar het leven is niet absoluut of zo” (272-277).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

Phylogenetic relation of Rhipicephalus microplus and Rhipicephalus evertsi evertsi from Lesotho with other hard tick sequences from the GenBank (NCBI) database based on the ITS2

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

In that case, the ECJ held that businessperson applications that have been made under the Ankara Agreement and which involve fraud or abuse are still to be considered to fall

We used an asynchronous online focus group based approach to explore two questions regarding these practices: (1) whether or not what we think to be a good