• No results found

Popular support for referendums in the Netherlands and Switzerland in 2012

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Popular support for referendums in the Netherlands and Switzerland in 2012"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BEWEEGREDENEN

VOOR DIRECTE

DEMOCRATIE

VERKLAREND ONDERZOEK NAAR BEVOLKINGSVOORKEUREN VOOR REFERENDA IN NEDERLAND EN

ZWITSERLAND

Bachelorscriptie door Vincent van Dalen

Begeleid door

Lisanne de Blok & Eelco Harteveld

Universiteit van Amsterdam

Januari 2019

Universiteit van Amsterdam

(2)

Abstract

Deze bachelorscriptie focust op de houding van Nederlandse en Zwitserse burgers ten aanzien van referenda op basis van ESS-data uit 2012. Daarbij worden hypothesen getoetst met betrekking tot cognitieve mobilisatie, politieke ontevredenheid en de invloed van populistische partijen. Er komt naar voren dat weliswaar onder de bevolking van beide landen een duurzaam enthousiasme voor referenda leeft, maar dat de beweegredenen daarvoor wezenlijk verschillen. In Nederland worden de bevolkingsvoorkeuren voor referenda voornamelijk verklaard door politieke ontevredenheid ten aanzien van de regering, waar in Zwitserland juist tevredenheid met de democratie een belangrijke rol speelt. Daarnaast geeft deze studie een analyse van referenda in relatie tot de politieke cultuur in beide landen, die tevens diepere duiding geeft over de verklarende factoren voor referendavoorkeuren onder de verschillende bevolkingen.

(3)

Key findings in English

This bachelor thesis focuses on the popular support for referenda in the Netherlands and Switzerland with the help of ESS-data from 2012. On the one hand, this study elaborates on the position of referendums in both countries and the connection with its political culture. On the other hand, there are four hypotheses tested with respect to the cognitive mobilisation explanation, political dissatisfaction explanation and the role of populist parties. The findings suggest a strong and stable support for referenda from the perspective of citizens in both countries. However, the reason why citizens support referenda differs significantly. In the Netherlands, support is more likely to come from people who have relatively little trust in their government. Swiss citizens who find referendums important are more likely to be content with their democracy. With respect to these findings, one can state that the political dissatisfaction explanation only is evidently supported in the Netherlands. These results, therefore, suggest that the referendum as a ‘sword of Damocles’ might be of relevant help in updating Dutch representative democracy.

(4)

Voor Rob & Claudia, die als steun en toeverlaat mij de mogelijkheid hebben gegeven om me te verdiepen in politiek-maatschappelijke vraagstukken

(5)

Inhoudsopgave

ABSTRACT ... 3

KEY FINDINGS IN ENGLISH ... 4

INTRODUCTIE: POLITIEK VERTROUWEN ... 7

HOOFDSTUK 1: REFERENDA IN PERSPECTIEF ... 9

1.1 CONCEPTEN ... 9

1.1.1 Referenda: een zwaard van Damocles? ... 9

1.1.2 Democratie en populisme ... 10

HOOFDSTUK 2: THEORETISCHE PERSPECTIEVEN ... 12

2.1HYPOTHESEN OVER BEVOLKINGSVOORKEUREN ... 12

2.1.1 Politieke interesse als drijvende kracht ... 12

2.1.2 Politieke onvrede als motor ... 13

2.1.3 Populistische partijen als aanjager ... 14

HOOFDSTUK 3: TWEE CASUSSEN ... 16

3.1 DE ZWITSERSE CASUS ... 16

3.1.1 Historische schets van referenda in Zwitserland ... 16

3.1.2 Zwitserland, een referendumparadijs? ... 17

3.1.3 ‘Wil van het Zwitserse volk’ ... 17

3.2 DE NEDERLANDSE CASUS ... 18

3.2.1 Historische achtergrond van referenda in Nederland ... 18

3.2.2 ‘Wil van het Hollandse volk’ ... 19

3.3HISTORISCHE OVEREENKOMSTEN EN VERSCHILLEN ... 20

HOOFDSTUK 4: DATA & METHODE ... 21

4.1 EUROPEAN SOCIAL SURVEY ... 21

4.2 DESCRIPTIEVE DATA ... 22

HOOFDSTUK 5: ONDERZOEKSRESULTATEN ... 24

DISCUSSIE ... 28

BIBLIOGRAPHY ... 30

APPENDIX 1: LIJST VAN AFKORTINGEN ... 33

(6)

Introductie: politiek vertrouwen

Nederland was in de jaren ’90 van de vorige eeuw een “high trust country” als het gaat om politiek vertrouwen (Van der Meer, 2012). Twee decennia later is volgens het CBS dat vertrouwen in politici, parlement en politieke partijen in de periode van 2008 tot 2014 juist gedaald (Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), 2017). Bovens & Wille (2008) stellen dat de parapluterm politiek vertrouwen niet alleen als “cement van de democratie dient”, maar in toenemende mate ook geldt als een “barometer voor beleid, regering en politiek” (Bovens & Wille, 2008, p. 42). Een belangrijke aanname die daaraan vooraf gaat is dat een hoog politiek vertrouwen in een samenleving wenselijk is. Politiek vertrouwen als bindmiddel betekent echter niet dat politici vanzelfsprekend vertrouwd moeten worden. Zo kan ook worden beredeneerd dat “scepsis burgers betrokken [houdt] en het voortbestaan van ons democratisch stelsel [garandeert]” (Van der Meer, 2012, p. 24). Toch woedt er politiek-maatschappelijke discussie over een zogenaamde kloof tussen burgers en politici en rijst de vraag op welke wijze het dalende vertrouwen herwonnen kan worden (Remkes, et al., 2018). Daarbij geldt het referendum als politiek instrument dat mogelijk bruggen zou kunnen slaan. Een voorbeeld van een land dat vaak wordt aangehaald als het gaat om een sterk ontwikkelde directe democratie is Zwitserland (Nijeboer, 2014). Dit centraal-Europese land kent veel en vergaande politieke middelen waarmee en waardoor de burgerbevolking middels referenda vaak directe invloed heeft op de politieke besluitvorming (Coenen, 2015).

In Nederland is er al langere tijd sprake van een maatschappelijk debat over de mogelijke invoering van referenda. Zo kwam na veel concessies in 2015 de Wet raadgevend referendum (Wrr) tot stand. In juli 2018 werd deze wet met veel publieke en politieke commotie weer afgeschaft door Kabinet-Rutte III. Die afschaffing ging gepaard met een omstreden juridisch geitenpaadje en stond haaks op het breed gedeelde wetenschappelijk advies bij schrifte van achttien politicologen en bestuurskundigen. Zij waarschuwden in het NRC dat, indien de Wrr zonder volksraadpleging zou worden afgeschaft, “de middelbaar- en lager-opgeleiden dan hun wantrouwen in de politiek [zien worden] bevestigd” (Meer, et al., 2018). Het geeft in een notendop niet alleen de relatie tussen politiek vertrouwen en referenda weer, maar laat ook zien dat het onderwerp politiek gevoelig en actueel is. Immers heeft ook de Staatscommissie Parlementair Stelsel recentelijk in haar eindrapport uitgebreid de mogelijkheden voor de invoering van een correctief bindend referendum naar voren gebracht (Remkes, et al., 2018).

Een belangrijke vraag die opdoemt is of Nederlanders, en burgers in het algemeen, zitten te wachten op meer inspraak en participatie door middel van referenda. Gezien de vergelijkingen die door partijen en verschillende media worden gedaan met het Zwitserse “referendumwalhalla” (Coenen, 2015), rijst ook de vraag welke lessen er getrokken kunnen worden uit de ervaringen van burgers met referenda in Zwitserland. Het is statistisch moeilijk om de twee landen met elkaar te vergelijken, maar als aparte casus met historische en theoretische achtergrond kunnen dergelijke vragen mogelijk beter worden geduid.

Vanuit academisch oogpunt kan worden gesteld dat “er nog nooit zoveel debat [is] gevoerd over het functioneren van de democratie (…), ondanks dat er wereldwijd meer democratieën dan ooit bestaan”(Coffe & Dijk, 2011, p. 203). Daarbij geldt dat er wetenschappelijk gezien weliswaar overvloedig over politiek vertrouwen en directe democratie is geschreven, maar slechts weinig studies daadwerkelijk

(7)

hypothesen over bevolkingsvoorkeuren voor referenda toetsen (Donovan & Karp, 2006). Door dat gebrek aan empirisch bewijs, is het vaak moeilijk om in te schatten wat de motivering van burgers is om al dan niet meer directe democratie te eisen. Grosso modo bestaan er twee dominante en tegenstrijdige verklaringen: enerzijds de idee dat politiek geëngageerde burgers referenda aanmoedigen, om met de ontwikkelde vaardigheden meer betrokken te raken bij de politieke besluitvorming; anderzijds de theorie dat juist politiek cynische burgers de wens hebben tot meer directe inspraak, ten einde politici op hun vingers te kunnen tikken (Donovan & Karp, 2006).

De uitvoerige academische en publieke discussie, in combinatie met een toenemend wantrouwen onder burgers, kan duiden op hiaten in de democratie. Het is voor sommigen in Nederland een aanwijzing voor de noodzaak tot aanpassingen of aanvullingen op de huidige representatieve, democratische bestuursvorm (Coffe & Dijk, 2011; Baudet & Cliteur, 2016; Koole, 2016; Meer, et al., 2018; Remkes, et al., 2018). Zeker vanuit democratisch oogpunt is het van belang om in een fase van politiek-maatschappelijke onenigheid de visie van de bevolking scherp op het academische netvlies te krijgen.

In deze scriptie wordt daarom gepoogd om in een twee aparte casestudies verklarend onderzoek te doen naar de beweegredenen voor referenda onder de bevolking van twee landen. Met behulp van een ESS-database uit 2012 wordt in zowel Nederland als Zwitserland gekeken naar de houding van beide bevolkingen ten aanzien van referenda. De onderzoeksvraag luidt dan ook als volgt: welke factoren verklaren de voorkeuren van burgers voor referenda in Nederland en Zwitserland in 2012?

(8)

Hoofdstuk 1: referenda in perspectief

In de variabelen van het onderzoek wordt gebruik gemaakt van een aantal theoretische concepten, die zowel in het publieke als wetenschappelijke debat onderwerp van discussie zijn. Het gaat hier om de begrippen referenda, democratie en populisme. Hoewel uit de antwoorden van de respondenten moeilijk te achterhalen valt hoe deze concepten onder de bevolking worden geïnterpreteerd, is het belangrijk om binnen de wetenschap conceptuele houvast te bieden.

1.1 Concepten

Alvorens de positie van het referendum in beide landen in kaart gebracht wordt, is het allereerst van belang om referenda in het algemeen van context te voorzien. Daarnaast spelen opvattingen over democratie en (partij-)politiek een rol bij motivaties voor referenda, zoals in hoofdstuk 2 zal blijken. Wat is een referendum precies, wat wordt er bedoeld met democratie en hoe worden in deze scriptie populistische partijen benaderd?

1.1.1 Referenda: een zwaard van Damocles?

Zowel in de politieke als publieke discussie wordt nog weleens over het hoofd gezien dat er verschillende typen referenda bestaan. Een referendum is in principe een volksstemming over een bepaald politiek besluit dat door een staatsorgaan is genomen. Dat betekent dat een referendum theoretisch verschilt van een zogeheten volksinitiatief, waarbij burgers onder bepaalde voorwaarde zelf de politieke agenda kunnen bepalen (Voermans, 2011). Over het algemeen wordt het referendum als parapluterm voor allerlei soorten volksstemmingen gebruikt, die verschillende vormen kan aannemen: consultatief of decisoir; initiërend of correctief; facultatief of obligatoir (PDC & Montesquieu Instituut). Bij een consultatieve vorm is de uitslag bindend en dient de wetgever het bevolkingsbesluit te volgen. Bij een decisoir referendum is de uitslag niet-bindend. Een initiërend referendum betreft nieuwe wetgevingsvoorstellen of -aanpassingen vanuit de bevolking, terwijl bij een correctieve vorm er over reeds ingevoerde wetgeving alsnog gestemd kan worden. Waar een facultatief referendum op een vrijwillige basis rust, omvat een obligatoire vorm een (Grond-)wettelijke verplichting voor een overheid om over bepaalde zaken referenda uit te schrijven. Een voorbeeld is de Deense of Zwitserse constitutie die het verplicht stelt om over de goedkeuring van internationale verdragen die soevereiniteit overdragen een referendum te houden (Voermans, 2011; Brug & Van der Meer, 2017).

In navolging van Neidhardt (1970) wordt binnen de academische literatuur breder gesteld dat het referendum ook als een zogenaamd ‘zwaard van Damocles’ boven de politiek kan functioneren. De gedachte is dan ook dat machthebbers en beleidsmakers er in hun beleid rekening mee houden dat (potentiële) wetgeving via een referendum kan worden geblokkeerd (Papadopoulos, 2001; Kriesi, 2005; Linder, 2010; Hendriks, et al., 2017). Die functie kan ook worden toegedicht aan de referendumvorm die in dit onderzoek centraal staat: het correctief binden referendum op nationaal bestuursniveau. Immers wordt in de beschikbare ESS-data hetzelfde type referenda voorgelegd in de vraagstelling aan respondenten, hetgeen in hoofdstuk 4 nader aan bod komt.

(9)

Bovendien is om twee andere redenen gekozen voor dit type referendum. Allereerst omdat dit type volksraadpleging het prominents naar voren komt in zowel de maatschappelijke discussie als de wetenschappelijke literatuur, zoals verderop in dit hoofdstuk nader wordt besproken. De laatste reden is dat Zwitserland wel over een dergelijk type referendum beschikt en Nederland niet. Dat cruciale verschil maakt het verklarend onderzoek naar bevolkingsvoorkeuren voor referenda in potentie relevanter voor het referendumdebat in Nederland. Het is echter belangrijk om op te merken dat Nederland na de ESS-meting in 2012 een korte periode over een correctief decisoir referendum in de vorm van de Wrr beschikte, hetgeen uitgebreider aan bod komt in hoofdstuk 3.

1.1.2 Democratie en populisme

Over democratie lijkt academische en publieke discussie eindeloos. Het woord democratie zelf stamt etymologisch gezien af van de Griekse woorden

δῆµμος/dèmos en κρατειν/kratein, wat vrij vertaald bevolkingsbestuur betekent. Er

wordt binnen de wetenschappelijke literatuur over het algemeen een onderscheid gemaakt tussen minimale en maximale definities van democratie (Kriesi, 2005). Bij een minimale definitie speelt democratie een rol als middel of besluitvormingsprocedure, waarbij basiselementen als bijvoorbeeld spreiding van macht, stemrecht, en vrije verkiezingen een belangrijk aspect zijn. Hieruit volgt dat een democratie vrijwel altijd gepaard gaat met een vorm van rechtsstatelijke ordening. De benadering van de maximale definitie geeft meer diepte aan dit ideaaltype en heeft betrekking op democratie als doel. Daarbij gaat het voornamelijk om de gewenste uitkomsten, zoals bijvoorbeeld de effectiviteit van het overheidsgezag of sociale en liberale grondrechten (Ridder & Dekker, 2015).

Daarnaast bestaan er verschillende democratiemodellen. Drie belangrijke voorbeelden daarvan zijn enerzijds representatieve en directe democratie en anderzijds stealth democracy. Dat laatste wordt in het Nederlands ook wel onzichtbare democratie genoemd. Het betreft een technocratische vorm waarbij democratie voornamelijk door experts wordt geleid, erop gericht is tot efficiënte politieke besluitvorming te komen, maar nog steeds (directe) democratische middelen beschikbaar heeft voor de bevolking om aan de rem te trekken als het nodig is. Daarbij spelen referenda vaak een belangrijke rol. Bij representatieve democratie is het vertrekpunt dat een pluriforme politieke klasse als vertegenwoordigers van de bevolking het heft in handen neemt om tot politieke besluitvorming te komen. Het belangrijkste verschil met directe democratie is dat het primaat in de representatieve vorm bij de gekozen politieke elite ligt en in een directe democratie bij de bevolking met daarin een belangrijke positie van het referendum (Coffe & Van Dijk, 2011).

Een mogelijk structuurprobleem binnen de representatieve vorm wordt in de wetenschap ook wel aangeduid met de Ostrogorski-paradox, vernoemd naar een Russisch liberaal die tot een van de aartsvaders van de Politieke Sociologie wordt gerekend. Koole (2016) legt deze paradox uit aan de hand van een fictief voorbeeld, waarbij partij X en Y met een gezamenlijke meerderheid een kabinet vormen. In een dergelijk geval is het bijvoorbeeld “mogelijk dat standpunt a van partij X de steun van partij Y krijgt hoewel partij Y het met standpunt a oneens is, in ruil voor steun van partij X voor standpunt b van partij Y” (Koole, 2016, p. 13). Maar ook de oppositie standpunt a niet steunt wordt er artificieel een parlementaire meerderheid voor een standpunt gecreeerd, waar mogelijk weerstand over bestaat

(10)

in de samenleving. In dat geval “wordt het fictieve karakter van een parlementaire meerderheid als uitdrukking van de volkswil wel erg problematisch” (Koole, 2016, p. 13). Een van de mogelijkheden om dat probleem te ondervangen is het organiseren van (correctieve) referenda (Remkes, et al., 2018).

In moderne democratieën is er in toenemende mate overvloedig aandacht voor het fenomeen van populisme. De dominante wetenschappelijke definitie van populisme betreft drie aspecten. Allereerst wordt de samenleving onderverdeeld in twee homogene en antagonistische groepen, met een ondeelbaar volk aan de ene en een homogene elite aan de andere kant. Ten tweede wordt die elite vaak als corrupt en het volk als verheven gezien. Tot slot beredeneert een populistisch politicus dat politiek een expressie zou moeten zijn van volonté générale, de algemene wil van de bevolking (Mudde, 2010). De PVV en SVP zijn zeer gefocust op een homogene nationale identiteit en sterk gekant tegen een politieke elite. Daarmee voldoen deze partijen in grote mate aan de definitie van populisme. Belangrijk om te vermelden is dat het begrip populisme hoogst discutabel is en dat in deze scriptie geen (wetenschappelijk) waardeoordeel aan populisme wordt gehecht. De reden waarom in dit onderzoek met deze categorisering wordt gewerkt is tweeledig. Enerzijds komt een duidelijke voorkeur voor referenda bij populistische kiezers naar voren, zoals in hoofdstuk 2 nader aan bod komt, en biedt de ESS-database mogelijkheden om dit te toetsen. Anderzijds beperken tijd- en ruimtegebrek simpelweg de omvang van dit onderzoek en is het daarom noodzakelijk om van bestaande theoretische opvattingen en kaders gebruik te maken. Dat laatste geldt ook voor de gehanteerde theorieën in hoofdstuk 2.

(11)

Hoofdstuk 2: theoretische perspectieven

Op het nationale en sub-nationale niveau heeft het gebruik van directe democratische instrumenten van 1970 tot 2000 drastisch toegenomen in gevestigde democratieën. Zo worden lokale politici vaker direct gekozen, is de ledeninvloed in de partijpolitiek gegroeid en is er sprake van een toename van zowel lokale als nationale referenda (Donovan & Karp, 2006; Bowler et al., 2007); Coffé & Van Dijk, 2011; Voermans, 2011). Maar hoe staat het met de opvattingen ten aanzien van directe democratie en referenda? En belangrijker: hoe denken de burgers daar over het algemeen zelf over?

2.1 Hypothesen over bevolkingsvoorkeuren

In de bestaande literatuur omtrent dit onderwerp worden bevolkingsvoorkeuren worden hypothesen voornamelijk getoetst aan de houding van burgers ten aanzien van (directe) democratie of referenda. Daarbij worden allerlei zaken gelinkt die mogelijk effect hebben op de voorkeuren voor referenda of directe democratie. Zo heeft Torgler (2004) significant bewijs gevonden dat een hoge mate van directe democratie in de vorm van referenda positief gecorreleerd is met een hoge belastingmoraal. Ook is er gekeken of bijvoorbeeld opleidingsniveaus een rol spelen bij de voorkeuren voor referenda. Echter wordt er ofwel “geen positief effect voor educatie” in de onderzochte landen gevonden (Donovan & Karp, 2006), ofwel concludeerden onderzoekers dat “bredere steun van lager opgeleiden voor directe democratie” in Nederland moet worden gerelateerd aan “hun lagere niveaus van politiek vertrouwen, gevoel van vertegenwoordiging en tevredenheid” (Coffe & Michels, 2014, p. 10). Mede hierom worden in dit onderzoek met name de voornaamste en tevens tegenstrijdige hypothesen uit de academische literatuur getest. Daarnaast wordt speelt ook de politiek-culturele duiding van de resultaten in beide landen een belangrijke rol.

2.1.1 Politieke interesse als drijvende kracht

Zoals eerder naar voren is gekomen, bestaan er hoofdzakelijk twee tegenstrijdige verklaringen over de motivatie van burgers voor referenda. Enerzijds wordt gesproken over de “cognitive mobilisation explanation”, ofwel de cognitieve mobilisatietheorie. In navolging van Dalton (1984) en Inglehart (1977; 1991) wordt dit ook wel de “new politics” verklaring genoemd (Donovan & Karp, 2006; Bowler et al., 2007). De fundamentele gedachte onder deze theorie is dat burgers bredere skills en een grotere interesse in de politiek hebben ontwikkeld, waardoor het verlangen deel te nemen aan de politieke besluitvorming meegegroeid is. Daaraan gerelateerd is de veronderstelling dat, in lijn met een postmaterialistisch wereldbeeld, de verwachtingen van burgers ten aanzien van hun directe invloed op de regering en haar beleid hoger worden. Vooral de toename van referenda, volksinitiatieven en oplopende invloed in de partijpolitiek worden aan die verklarende visie toegedicht. Hieruit volgt een belangrijke en breed gedeelde aanname, dat de drijvende kracht onder de vraag naar frequenter gebruik van referenda van burgers komt die toch al in hoge mate politiek geëngageerd zijn. Kort gezegd wordt gesteld dat het mondiger en educatiever worden van de burgers, ofwel “cognitieve mobilisatie”, heeft geleid tot hogere eisen voor publieke toegang tot het besluitvormingsproces in de politieke machtscentra. Daarbij zien

(12)

sommige academici de opkomende ontwikkelingen van referenda als een responsieve actie van de bestuurlijke elite op de bottom-up vraag voor nieuwe vormen van participatie (Donovan & Karp, 2006). Dezelfde auteurs concluderen in hun een studie naar directe democratie in Nieuw-Zeeland, Canada, Zwitserland en Scandinavische landen dat “voorkeuren [voor directe democratie] groter is onder diegenen die meer interesse hebben voor politiek” (Donovan & Karp, 2006). Uniek volgens de auteurs is dat Zwitserland het enige land lijkt te zijn waar respondenten met de minste politieke affectie meer steun voor directe democratie geven (Donovan & Karp, 2006). Echter is de vraag of dit overeind blijft als het niet alleen gaat over directe democratie, maar ook in het specifiekere geval van de bevolkingsvoorkeuren ten aanzien van referenda. Schuck & De Vreese (2015) concluderen uit hun resultaten dat dit in de EU inderdaad overwegend het geval is. Uit de bevindingen bleek dat een sterker ontwikkeld gevoel van civiele plichten en politiek interesse significant gerelateerd is aan een groter enthousiasme aangaande referenda. Toch hebben Coffé & Van Dijk (2011) in hun onderzoek gevonden dat de Nederlandse bevolking over het algemeen niet zitten te wachten op meer burgerinvloed. Daarbij bestaat de vrees dat de burgerinspraak wordt gedomineerd door een zogenaamde participatie-elite. Bovendien twijfelen participanten “aan de deskundigheid van burgers” en tonen zij zich kritisch “jegens de meningsvorming van burgers, in het bijzonder gezien de invloed van media” (Coffe & Van Dijk, 2011, p. 221). Dat staat in contrast met de bevindingen uit eerdere onderzoeken waar Nederland ook onderdeel van studie was. Omdat de literatuur overwegend naar voren brengt dat de cognitieve mobilisatietheorie in de meeste landen wel opgaat, is er voor gekozen om de eerste hypothese positief te formuleren.

Hypothese 1

Mensen die meer politiek geïnteresseerd zijn vinden referenda belangrijker

2.1.2 Politieke onvrede als motor

Aan de andere kant bestaat een aan Dalton et al. (2001) gerelateerde opvatting, die ook wel geduid wordt als de “political dissatisfaction explanation”, ofwel de politieke ontevredenheidstheorie (Donovan & Karp, 2006; Bowler et al., 2007; Coffe & Michels, 2014). Deze hypothese stelt dat zowel directe democratie in het algemeen als referenda in het bijzonder voornamelijk wordt ondersteund door burgers die aan de buitenrand van het politieke proces staan (Schuck & De Vreese, 2015). Daardoor voelen burgers zich gedistantieerd van de politieke besluitvorming en tevens geneigd om gevestigde autoriteiten nauwelijks te accepteren of te vertrouwen (Hibbing & Theiss-Morse, 2001). De vraag is in hoeverre dit burgers zijn die kritisch staan tegenover het politieke gezag of tegenover democratische principes in het algemeen? Immers suggereren sommigen juist dat de vraag naar meer directe democratie en enthousiasme over referenda afkomstig is van “politiek cynische en “kritische” burgers die het vertrouwen in de representatieve democratie en de conventionele politieke modus verliezen” (Donovan & Karp, 2006, p. 672).

Anderen concluderen dat juist politiek cynisme ten aanzien van het politieke establishment, in de vorm van traditionele partijen en onsolide politici,

(13)

verklaart waarom burgers hun steun geven aan referenda (Schuck & De Vreese, 2015). In lijn daarmee is een analyse van een zestien tal Westerse democratieën, waaronder Nederland en Zwitserland, waarin wordt gevonden dat steun voor referenda onder de bevolking gestoeld is twee aspecten. Enerzijds op wantrouwen in de regering en anderzijds op de overtuiging dat burgers de plicht hebben om hun regering controlerend in de gaten moeten houden. In dezelfde studie wordt bewijs gevonden voor het gegeven dat burgers de participatie via directe democratie ook als een controle ervaren op de macht van grote deelbelangen van bijvoorbeeld grote bedrijven of organisaties (Bowler, et al., 2007).

Hieraan gerelateerd hebben Hibbing & Theiss-Morse (2001) geconcludeerd dat burgers het idee hebben dat besluitvorming wordt gedomineerd door de wil van de gekozen vertegenwoordigers, waardoor de balans met de wil van de bevolking zoekraakt. Deze groep burgers is dus wel degelijk betrokken bij democratische besluitvormingsprincipes, maar verliest bij vlagen het vertrouwen in de al dan niet gekozen wetgevende macht. Burgers eisen dus niet per definitie meer directe democratie of referenda, maar simpelweg beter functionerende democratie (Hibbing & Theiss-Morse, 2001; Donovan & Karp, 2006). Dat komt ook deels naar voren in studies waar dergelijke hypothesen worden getoetst. Daarbij gold dat onder andere Nederlanders die hun regering niet vertrouwde significant enthousiaster waren ten aanzien van referenda. Uit de resultaten werd voor Zwitserland het tegenovergestelde gevonden: daar waren regeringstrouwe burgers ook enthousiast over referenda (Bowler, et al., 2007).

Een vraag die in dit licht toch overeind blijft is waar het geconstateerde wantrouwen precies naar uitgaat. Is het wel wantrouwen ten aanzien van de democratie of juist tegen de gevestigde politieke macht die het enthousiasme voor referenda verklaren? Omdat met veel verschillende surveyvragen wordt gewerkt en er uit de literatuur geen heldere en eenduidige definitie van politieke ontevredenheid naar voren komt, worden twee verschillende hypothesen getoetst die allebei gerelateerd zijn aan de politieke ontevredenheidstheorie. Uit het eerste gedeelte volgt dat ontevredenheid ten aanzien van de democratie als systeem het belang van referenda voor burgers verhoogt. Vandaar de tweede hypothese.

Hypothese 2

Mensen die ontevredener zijn over de democratie vinden referenda belangrijker Uit het tweede gedeelte komt naar voren dat de steun voor referenda eerder gedreven wordt door onvrede ten aanzien van het politieke establishment. Vandaar de derde hypothese.

Hypothese 3

Mensen die ontevredener zijn over de regering vinden referenda belangrijker

2.1.3 Populistische partijen als aanjager

Tevens zijn vaak kiezers van extreme partijen uit het politieke spectrum voorstanders van referenda (Donovan & Karp, 2006). Al in 2001 was dat voor academici reden om zorgen uit te spreken over een mogelijke voedingsbodem voor populistische partijen, gezien er ook al bewijzen waren dat kandidaten en leiders van opkomende populistische partijen belangstellend stonden tegenover

(14)

volksinitiatieven en referenda (Bowler et al. 2003). Ook in latere studies uit verschillende landen is gebleken dat populistische kiezers geneigd zijn in relatief hoge mate steun te geven voor referenda (Bowler, et al., 2007; Schuck & De Vreese, 2015). In de praktijk geldt dat de Zwitserse SVP als een belangrijke aanjager wordt gezien als het gaat om het frequent organiseren van referenda, en voornamelijk volksinitiatieven (Hendriks, et al., 2017). Hieruit volgt de verwachting dat kiezers van populistische partijen enthousiast zouden zijn over referenda.

Hypothese 4

(15)

Hoofdstuk 3: twee casussen

Om een overzicht te krijgen van de ontwikkelingen omtrent burgerparticipatie en de positie van het referendum in beide landen is het van belang om de geschiedenis in te duiken. Deze historische achtergrond draagt bij aan begrip van de Nederlandse en Zwitserse politieke cultuur en kan mogelijk inzichten bieden daar waar de empirische onderzoeksmethode tekortschiet.

3.1 De Zwitserse casus

Het referendum heeft in verschillende gedaantes een belangrijke positie in de Zwitserse politieke cultuur. De historische achtergrond is van belang om de huidige politiek-culturele beweegredenen voor referenda te duiden. Hoe is dat historisch gezien zo gekomen? En wat is de rol en houding van de Zwitserse bevolking daarin?

3.1.1 Historische schets van referenda in Zwitserland

De ontstaansgeschiedenis van Zwitserkand wordt gedomineerd door de mythe van de “Rütlischwur” uit 1291. Dit officieel gedocumenteerde verbond was een bezwering tussen drie “oer-Kantons”, die als eedgenoten (Eidgenossen) optraden tegen de inmenging van centralistische machten van buitenaf. Deze mythevorming leeft in de vorm van de nationale feestdag op 1 augustus tot op de dag van vandaag (Federal Chancellery, 2018).

De bestuurlijke samenleving is daarna langzamerhand uitgebreid tot een alliantie van steeds meer en verschillende decentrale machten. Deze zogeheten Kantons gelden al eeuwen als belangrijke bestuurlijke autoriteit, die op een vergelijkbaar niveau functioneert als het Provinciaal bestuur in Nederland. Met die uitbreiding is het recht van de bevolking om referenda te kunnen eisen uitgegroeid tot een belangrijk en elementair element binnen de huidige staatsvorm. Daarom wordt Zwitserland ook wel gezien als een directe democratie. Een voorbeeld van hoe dat referendumrecht is opgeëist, is de transformatie van Confederatio Helvetica (CH) naar federale bondsstaat in 1848. Na hevige protesten tegen de soevereiniteitsoverdracht, is in 1874 officieel het correctief referendum geïntroduceerd mede ten einde maatschappelijke spanningen te bedaren en de bevolking hun vereiste directe zeggenschap te garanderen. Die strijd om meer burgerparticipatie en inspraak was daarmee nog niet gaan liggen. Later in 1891 is namelijk ook het volksinitiatief ingevoerd, nadat de bevolking bij een uitgegeven referendum met ruim 60% voor had gestemd (Hendriks, et al., 2017).

Deze politiek-maatschappelijke strijd voor burgerlijke zelfbeschikking kan, samen met de mythevorming rondom de Rütlischwur, worden gezien als een symbool van een sterk decentraal georiënteerde politieke cultuur. Daarnaast stellen Hendriks et al. (2017) dat die “(…) lange anti-aristocratische, republikeinse traditie, waarin de zelfvoorzienende en zelfbeschermende burger hoog in aanzien staat” een belangrijk aspect is in de hang naar directe democratie (Hendriks, et al., 2017, p. 113). Over het algemeen wordt zelfs aangenomen dat het Zwitserse bondgenootschap geldt als een van de belangrijkste moderne, Westerse wortels van het ontstaan van referenda. Dit omdat een afgevaardigde van een Kanton als onderdeel van het Bondgenootschap “alleen kon instemmen met confederale besluiten

(16)

buiten zijn eigenlijke volmacht onder het voorbehoud ‘ad referendum’” (Voermans, 2011, p. 472).

3.1.2 Zwitserland, een referendumparadijs?

Zwitserland is mondiaal gezien het land voor referenda bij uitstek. Het is het enige land met een uitgebreide set aan directe democratische rechten op alle bestuurlijke levels en voor in potentie alle maatschappelijke vraagstukken. Van alle 728 referenda die tussen 1900 en 1993 wereldwijd werden gehouden, vonden 357 (oftewel bijna de helft) plaats in Zwitserland (Frey & Stutzer, 2002). Hoogleraar bestuurskunde Andreas Ladner rekende uit hoeveel keer een fictieve inwoner van Zürich in ruim zestig volwassen levensjaren de mogelijkheid heeft gekregen om te stemmen voor nationale, kantonale en lokale referenda en kwam bij benadering uit op 1800 keer (Hendriks, et al., 2017).

In Zwitserland bestaan referenda in velerlei vormen en op alle drie de bestuurlijke niveaus. Alleen al op het federale niveau kunnen veertien stembusvarianten worden onderscheiden, maar is het aantal terug te brengen tot drie kernvarianten, die allemaal bindend zijn. Allereerst het verplichte referendum, ten tweede het correctief wetgevingsreferendum en ten derde het facultatief initiërend referendum, ofwel volksinitiatief (Kriesi & Trechsel, 2008). Nominaal gezien is de eerste variant het meest succesvol gebleken. Van de in totaal 196 verplichte referenda is ongeveer 75% aangenomen, tegenover 57% voor correctieve referenda en 10% voor volksinitiatieven (Hendriks, Krieken, & Wagenaar, 2017).

3.1.3 ‘Wil van het Zwitserse volk’

In hun Happiness Research, onderzochten Frey & Stutzer (2002) individueel ervaren geluk bij burgers aan de hand van allerlei economische en politieke aspecten, zoals inkomen, werkloosheid en ook politieke inspraak. Een belangrijke bevinding uit dat onderzoek is dat het geïnstitutionaliseerde recht van individuele, politieke participatie via volksreferenda een aanzienlijke verklarende variabele bleek op het subjectieve welbevinden (Frey & Stutzer, 2002). Er worden verschillende econometrische studies aangehaald waaruit onder andere blijkt dat de uitkomsten van politieke besluitvorming dichter bij de voorkeuren van stemmers ligt in Zwitserse gebieden waar sprake is van meer directe democratie. Daarbij is het belangrijk om te noteren dat de mate van participatie middels directe democratie relatief sterk varieert tussen de verschillende kantons en gemeenten (Frey & Stutzer, 2002). Dat laatste aspect is weliswaar niet op federaal niveau, maar is wel degelijk relevant voor dit onderzoek aangezien het een duidelijk beeld geeft over de individuele houding ten aanzien van politieke participatie middels referenda.

Over het algemeen is het veilig om te stellen dat de Zwitserse bevolking uitermate tevreden is met zowel de directe democratie als de referenda in hun land (Frey & Stutzer, 2002; Kriesi, 2005; Kriesi, 2006; Linder, 2010). Ook al zien delen van de bevolking in dat er nadelen aan kleven, met name als het gaat om daadkrachtig en effectief overheidsbeleid. Zwitsers lijken het op de koop toe te nemen dat directe democratie voor een relatief traag besluitvormingsproces kan zorgen en er in internationale verhoudingen zo nu en dan geitenpaadjes gevonden moeten worden om aan de soms praktisch zeer uitdagende uitslagen van

(17)

referenda te voldoen (Hendriks et al., 2017). Uit meerdere onderzoeken blijkt dat de Zwitserse bevolking over het algemeen zeer tevreden is met hoe de directe democratie functioneert (Bowler et al., 2007; Hendriks, et al., 2017). In 2008 was bijna 90% van de bevolking trots of zeer trots op de directe democratie en vond bijna 94% het systeem van referenda (zeer) belangrijk voor de toekomst van het land (Hendriks, et al., 2017). Deze breed erkende bevindingen zouden opnieuw op een uitzonderingspositie van de Zwitsers kunnen duiden. Immers komt over het algemeen uit de literatuur naar voren dat burgers die ontevreden zijn over de democratie eerder geneigd zijn relatief meer steun voor referenda te geven (Donovan & Karp, 2006; Bowler, et al., 2007).

3.2 De Nederlandse casus

In de politieke cultuur van het moderne Nederlandse bestuur heeft het referendum tot nu toe nauwelijks een actieve rol gespeeld. Dat betekent echter niet dat het referendum altijd onderaan de politiek-maatschappelijke agenda heeft gestaan.

3.2.1 Historische achtergrond van referenda in Nederland

Het eerste officiële referendum vond plaats in 1797, ten tijden van de Bataafs-Franse tijd. Daarin werd de eerste Nederlandse grondwet door 80% van de stemgerechtigden weggestemd, maar later alsnog met een Napoleontische truc ingevoerd door thuisblijver bij de voorstanders op te tellen. Bovendien mochten alleen heren uit een hoge sociale klasse stemmen. Het symboliseert dat de inspraak van de bevolking destijds minimaal was en nauwelijks serieus werd genomen. Dat veranderde met de ingrijpende grondwetswijziging in 1848, onder aanvoering van de liberale commissie Thorbecke. Daarin werd het gezag en de uitvoerende macht van de koning drastisch ingeperkt. Dat principe is juridisch verankerd in Grondwetsartikel 42: de koning is onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk (Montesquieu Instituut e.a.). De politiek-maatschappelijke discussie rondom het referendum blijft gedurende deze periode voor lange tijd uit en herleeft in serieuze mate in de jaren ’20 van de vorige eeuw. Tegen de achtergrond van de invoering van het algemeen kiesrecht in 1917 wordt een jaar later de staatscommissie Ruys-de Beerenbrouck opgericht om met voorstellen te komen voor democratische hervormingen en mogelijke herziening van de Grondwet. Vormen van initiërende of corrigerende referenda werden door de commissie als “gevaarlijke plant van vreemde bodem” gezien (Hendriks, et al., 2017, p. 63). De commissie bracht onder andere naar voren dat het referendum niet paste bij de Nederlandse politieke cultuur en “onverenigbaar [is] met de grondgedachte van de Nederlandse staatsinrichting” (Hendriks et al., 2017, p. 64).

Na de Tweede Wereldoorlog worden meerdere pogingen gedaan om het referendum op de politieke agenda te krijgen, maar telkens zonder steun van een meerderheid. Hoewel het gros van de politieke klasse er niet aan wil, groeit vanaf eind jaren ’60 onder de bevolking langzaam de wil voor een referendum. Daarmee komt het referendum-thema in zowel de staatscommissiepublicaties van Cals-Donner in 1967 als Biesheuvel in 1985 terecht. De eerste gaf afradend en de tweede aanmoedigend advies voor invoering van een correctief referendum.

(18)

Zowel kabinet-Den Uyl als kabinet-Lubbers II beslisten, in een reactie daarop, om geen referendum in te voeren.

Uiteindelijk komt met het eerste paarse kabinet – bestaande uit D’66, PvdA en VVD – de invoering van een correctief referendum in het regeerakkoord terecht. Het wetsvoorstel kwam door de Tweede Kamer, maar sneuvelde tijdens de zogenaamde ‘Nacht van Wiegel’ in 1999. Tijdens deze nachtelijke stemming sneuvelde het referendumvoorstel op één tegenstem van Hans Wiegel, die als enige VVD’er van de coalitiediscipline afweek en zo voor een “kabinetscrisis” zorgde (Hendriks et al., 2017).

Bij de invoering van de Europese Grondwet komt in 2005 op initiatief van de Tweede Kamer een eenmalig referendum totstand. Daarmee wordt voor het eerst in bijna twee eeuwen in Nederland weer een referendum gehouden, waarbij ongeveer tweederde van de bevolking tegenstemt. Het is belangrijk om te vermelden dat er in 2012 in Nederland een sluimerend debat aanwezig was over de mogelijkheden van een raadgevend referendum. Dat heeft geleid tot de eerder genoemde Wrr, die uiteindelijk in 2014 door zowel de Eerste als Tweede Kamer is aangenomen en in juli 2015 is ingevoerd. Op basis van deze wet kreeg Nederland twee referenda, een het associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne in 2016 en de ander over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) (Hendriks et al., 2017). Op initiatief van kabinet-Rutte III is die wet in juli 2018 weer afgeschaft.

3.2.2 ‘Wil van het Hollandse volk’

Recent onderzoek laat zien hoe er vanuit de Nederlandse samenleving tegen het referendum wordt aangekeken en hoe dat zich verhoudt tot de wijze waarop het referendum is geïnstitutionaliseerd in Nederland. Met statistieken afkomstig van Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO), komt een gevarieerd beeld tot stand. De onderzoekers concluderen dat er binnen de Nederlandse consensusdemocratie weliswaar weinig ruimte voor directe democratie bestond, maar dat “onder Nederlanders duurzaam veel steun [blijkt] te bestaan voor de directe expressie van preferenties en opinies via referenda” (Hendriks, et al., 2017, p. 75). Het percentage van burgers dat voorstander is van meer directe democratische beslissingsmacht over belangrijke politieke kwesties schommelt sinds de meting van het Continue Onderzoek Burgerperspectieven in 2007 tussen de 60-65%. Ook bij het NKO scoort het referendum onder de bevolking een stabiele meerderheid tussen de 65-75%. Referenda over belangrijke nationale kwesties worden hoger gewaardeerd dan referenda met betrekking tot Europese dossiers, zoals internationale verdragen of uitbreiding van de EU (Hendriks, et al., 2017). Het is belangrijk om stil te staan bij de bevinding dat de vertegenwoordigende democratie niet afgewezen wordt door voorstanders, maar eerder als aanvulling wordt gezien op het representatieve stelsel (Ridder & Dekker, 2015; Hendriks, et al., 2016).

Hendriks et al. (2017) vinden een partijpolitieke verklaring voor de toename van de steun voor het referendum, die tweeledig is. Enerzijds hebben traditionele tegenstanders van het referendum – VVD, CDA en de confessionele partijen CU en SGP – bij zowel de verkiezingen van 2006 als die van 2012 minder zetels gekregen. De zetels gingen naar de op papier voorstanders van het referendum bij vertegenwoordiging van de PvdA en D’66. Anderzijds zijn vrijwel alle nieuw gekozen partijen in de Tweede Kamer pro-referendumpartijen, te

(19)

weten 50Plus, PvdD, en PVV – en later ook FvD. Tevens concluderen de auteurs dat er een discrepantie bestaat tussen ‘de wil van het volk’ en ‘de wil van het parlement’, gezien er tot op heden nog geen meerderheid in beide parlementaire Kamers te vinden is voor invoering van het referendum (Hendriks, et al., 2017).

Op het moment van onderzoek in 2012 bestaat in Nederland geen directe mogelijkheid voor burgers om bottom-up referenda te organiseren op nationaal niveau. Wel hebben regering en parlement in principe altijd de mogelijkheid om, net als bij het EU-grondwetreferendum in 2005, een initiatiefwetsvoorstel in te dienen en zodoende een eenmalig referendum te organiseren.

3.3 Historische overeenkomsten en verschillen

Het is duidelijk naar voren gekomen dat Nederland en Zwitserland aanzienlijk verschillen als het gaat om de positie van het referendum in de politieke cultuur. Waar Nederlanders op dit moment geen referendum op nationaal niveau tot hun beschikking hebben, kent Zwitserland velerlei soorten referenda, waaronder in correctief bindende vorm. De vertragende of bemoeilijkte werking van referenda op de democratie, lijken Zwitsers op de koop toe te nemen. In een periode van ruim 200 jaar werd de Zwitserse regering in 57% van het totaal aantal correctieve referenda succesvol gecorrigeerd door burgers. In hetzelfde tijdsbestek van twee eeuwen zijn er in Nederland drie referenda gehouden, allemaal na 2005. Waar het referendum door de politieke klasse vroeger overwegend als “gevaarlijke plant van vreemde bodem” werd beschouwd, is vanaf eind jaren ‘60 is het debat omtrent referenda weliswaar meermaals succesvol opgevoerd. Toch liep de daadwerkelijke invoering desalniettemin stroef. De korte duur van de Wrr, die verantwoordelijk was voor twee van de drie recente referenda, weerspiegelt een ingewikkelde en stroeve verhouding tussen de representatieve democratie en referenda in Nederland. Toch komt naar voren dat Nederlanders de toegevoegde waarde van referenda in toenemende mate toejuichen, dit in tegenstelling tot het gros van politici. Een belangrijk verschil daarbij met Zwitserland lijkt de positie die Nederlanders idealiter toekennen aan het referendum in de politieke cultuur. Waar in Zwitserland referenda actief en veelvuldig worden gebruikt om de politiek te sturen, lijken Nederlanders eerder voorstander te zijn van een referendum als handrem of incidentele aanvulling op de huidige, representatieve democratie.

(20)

Hoofdstuk 4: data & methode

4.1 European Social Survey

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van data van de European Social Survey (ESS). Deze onderzoeksinstelling probeert elke twee jaar sociale structuren en politieke processen in kaart te brengen met behulp van surveyvragen aan respondenten in Europese landen. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van data uit 2012 met betrekking op Nederland en Zwitserland. De reden daarvoor is dat deze dataset de meest recente ESS-studie over het thema democratie bevat. Daarin zijn veel vragen opgenomen over de houding van burgers ten aanzien van de democratische staat van hun land, inclusief opvattingen over referenda. Aan de hand hiervan worden de hypothesen getoetst, die in hoofdstuk 2 naar voren zijn gekomen. Deze datering brengt als mogelijke consequentie met zich mee dat de houding van burgers jegens (directe) democratie zeven jaar later is veranderd. Toch is deze studie om drie redenen relevant. Allereerst omdat er gepoogd wordt meer inzicht te krijgen in de beweegredenen van burgers om al dan niet meer directe democratie te eisen, onafhankelijk van het moment in de tijd. Ten tweede wordt er specifieker dan in andere studies gekeken naar twee landen. Specifieker omdat er in andere studies (Bowler et al, 2007) voor gekozen om verschillende maatstaven en surveyvragen aangaande referenda en directe democratie in verschillende landen met elkaar te vergelijken. Ten derde komt uit de theorie naar voren dat de bevolkingsvoorkeuren ten aanzien van referenda over tijd relatief stabiel is. In de studie van Bowler et al. (2007) blijkt bijvoorbeeld dat een aanzienlijk meerderheid in zowel Nederland (66%) als Zwitserland (84%) referenda een goede manier vindt “om over belangrijke politieke vraagstukken te beslissen” (Bowler, et al., 2007, p. 352). Die meerderheid blijft in 2012 als ook anno nu in beide landen overeind (Remkes, et al., 2018, p. 78) (Federal Chancellery, 2018).

Het is statistisch vrijwel onmogelijk om deze twee landen hermetisch afgesloten te vergelijken, omdat er zeer veel andere factoren een rol spelen bij zowel de burgerlijke voorkeuren voor referenda als voor politiek vertrouwen in het algemeen. De onderzoeksmethode omvat daarom een verklarend statistisch onderzoek met behulp van lineaire regressie in SPSS. Met een regressieanalyse wordt gepoogd de samenhang tussen verschillende variabelen op het meetniveau van individuen te meten, die in hoofdstuk 1 zijn toegelicht. Dat resulteert in statistische modellen uit twee verschillende casussen, Nederland en Zwitserland, met exact dezelfde variabelen. Toch wordt aan de hand van de politiek-culturele achtergrond gepoogd om de resultaten in vergelijkende zin te duiden.

(21)

4.2 Descriptieve data

In figuur 1 wordt voor beide landen de verdeling binnen de afhankelijke variabele van het onderzoek getoond. Daarbij gaat het om de stelling “citizens have final say on political issues by voting directly in referendums” (ESS, 2012), die op een schaal van ‘niet belangrijk voor de democratie in het algemeen’ (0) tot ‘zeer belangrijk voor de democratie in het algemeen’ (10) is beantwoord. De afhankelijke variabele is tot ‘correctieve referenda’ gedoopt, omdat in de surveyvraag besloten ligt dat het gaat om het referendum als “final say” omtrent politieke besluitvorming. Belangrijk om op te merken is dat niet met zekerheid te stellen is of de respondenten de vraag op exact dezelfde manier hebben geïnterpreteerd. Toch kan de relatief ruime schaal inzicht geven in de mate van belangrijkheid van referenda voor burgers. In ieder geval wordt een hogere score op de schaal in dit onderzoek geïnterpreteerd als een positief houding van burgers ten aanzien van referenda.

De grafiek laat zien dat zowel in Nederland als voornamelijk in Zwitserland een ruime meerderheid correctieve referenda als belangrijk acht voor de democratie. Daarmee worden de eerder genoemde bevindingen van een stabiele meerderheid omtrent dit thema (Bowler et al., 2007; Remkes, et al., 2018; Federal Chancellery, 2018) onderstreept. Belangrijk om te vermelden, is dat deze resultaten niet per definitie een burgerlijk enthousiasme weerspiegelen voor frequent gebruik van referenda. De kernvraag over welke factoren deze duurzaam lijkende trend in beide landen verklaren blijft dus overeind.

Figuur 1: “Burgers hebben middels referenda de uiteindelijke beslissing bij politieke thema’s” (ESS, 2012)

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Nederland (N=1796) Zwitserland (N=1446) Zeer belangrijk (7-10) Matig belangrijk (4-6) Niet belangrijk (0-3)

(22)

Op basis van de uitgewerkte theorie in hoofdstuk 2 zijn in tabel 3 en 4 de vijf gehanteerde variabelen weergegeven. Daarbij is de eerste de afhankelijke variabele over de mate van belangrijkheid van correctieve referenda, zoals hiervoor besproken. De schaal van de onafhankelijke variabelen met betrekking tot tevredenheid over de regering en met de democratie loopt, net als bij de afhankelijke variabele, van ‘helemaal niet belangrijk’ (0) tot en met ‘zeer belangrijk’ (10). Bij ‘politieke interesse’ loopt de schaal van ‘niet geïnteresseerd’ (1) naar ‘zeer geïnteresseerd’ (4). Bij de dummy-variabelen is een binaire codering aangebracht waarbij onder 1 de stemmers op populistische partijen vallen, en onder 0 stemmers op overige partijen.

Tabel 1: afhankelijke en onafhankelijke variabelen

Nederland Zwitserland Min Max Gem. Sd. Gem. Sd. Correctieve referenda 0 10 8,27 2,059 8,68 1,565

Politieke interesse 1 4 2,33 0,842 2,31 0,860

Tevredenheid met democratie 0 10 6,25 1,703 7,39 1,653 Tevredenheid met regering 0 10 5,09 1,877 6,60 1,722 Dummy populistische partij 0 1

Aantal respondenten (N) 1845 1493

(23)

Hoofdstuk 5: onderzoeksresultaten

De onderstaande tabellen geven de resultaten van de regressieanalyses met de regressiecoëfficiënten in de eerste rijen van de variabelen met daaronder de standaardafwijkingen tussen haakjes geplaatst. Het aantal sterretjes geeft het significantieniveau aan, zoals in de onderste rij van de tabel is aangegeven. Deze p-waarde heeft betrekking op de mate waarop het waarschijnlijk is dat de uitkomsten van de observaties ook daadwerkelijk in de populatie voorkomen. Zo geldt in dit geval bijvoorbeeld dat bij een p-waarde van kleiner dan 0,05 dat er met 95% procent zekerheid te stellen is dat het gevonden verband in ESS-2012 ook daadwerkelijk in de Nederlandse of Zwitserse bevolking voorkomt.

Tabel 2 en 3 laten voor beide landen het effect van de onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabele apart van elkaar zien. De resultaten suggereren in beide landen significante ondersteuning voor de tweede hypothese, gezien in beide landen burgers die referenda belangrijk vinden over het algemeen ontevredener zijn over de democratie. Hetzelfde geldt voor de vierde hypothese, gezien zowel stemmers van de PVV als van de SVP verklaren referenda belangrijk te vinden voor de democratie. De resultaten ondersteunen de eerste hypothese over de cognitieve mobilisatietheorie alleen in Nederland. Dat is in lijn met de bevindingen van Bowler et al (2007), waar Zwitserland de enige uitzondering onder zestien onderzochte landen was.

Tabel 2: verklarende factoren voor referenda in Nederland

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Politieke interesse .0178*

(.062)

Tevredenheid met democratie -.118**

(.030)

Tevredenheid met regering -.180**

(.027) Dummy PVV .975** (.229) Constante 6.761** (.151) 7.898** (.268) 8.077** (.148) 7.120** (.752) Geldige N 1794 1769 1773 1795 Aangepaste R2 .004 .008 .023 .009 * p < 0.05 ** p < 0.01 Bron: European Social Survey (2012)

Opvallend is dat tevredenheid over de regering in Zwitserland de enige variabele is, die zowel een negatieve gecorrigeerde R2 heeft als niet significant is. Deze variabele lijkt niets te verklaren als het gaat om de mate van belangrijkheid van referenda voor burgers. Dit contrasteert de eerder genoemde bevindingen, waarbij

(24)

Zwitserland weliswaar een uitzonderingspositie had, maar juist regeringsgetrouwe burgers in Zwitserland referenda belangrijk achtte (Bowler et al., 2007). In Nederland wordt wel ondersteuning voor deze derde hypothese gevonden, gezien politieke ontevredenheid jegens de regering een significant groter enthousiasme voor referenda oplevert.

Tabel 3: verklarende factoren voor referenda in Zwitserland

Onafhankelijke variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Politieke interesse -.193**

(.049)

Tevredenheid met democratie -.101**

(.025)

Tevredenheid met regering -.000

(.024) Dummy SVP .680** (.143) Constante 9.122** (.118) 7.940** (.189) 8.689** (.167) 8.623** (.752) Geldige N 1445 1433 1412 1445 R2 .010 .011 -.001 .015 * p < 0.05 ** p < 0.01 Bron: European Social Survey (2012)

Tabel 4 en 5 tonen de regressiemodellen in beide landen, waarbij er stapsgewijs onafhankelijke variabelen bijkomen. Daarbij geldt dat de cognitieve mobilisatietheorie in Nederland weliswaar standhoudt naar mate er meer verklarende factoren worden toegevoegd, maar niet meer significant is. De Zwitserse uitzonderingspositie daarentegen, blijft in drie van de vier modellen significant. Opvallend is dat, in tegenstelling tot de bevindingen uit tabel 3, de tweede hypothese in Zwitserland vanaf model 2 consistent onderuit wordt gehaald. Immers tonen de resultaten dat, naar mate er meer variabelen worden toegevoegd, Zwitserse burgers die juist tevredener zijn met de democratie enthousiaster zijn ten aanzien van referenda. Dat lijkt in overeenstemming te zijn met de bevindingen waarbij Zwitsers zowel tevreden zijn over de democratie, als over gebruik van referenda in hun land (Hendriks et al., 2017).

(25)

Tabel 4: regressiemodel Nederland

Onafhankelijke variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Politieke interesse .178*

(.062) .132 (.064) .132 (.064) .077 (.066)

Tevredenheid met democratie -.107*

(.031) .010 (.038) .024 (.038)

Tevredenheid met regering -.184**

(.034) -.173** (.034) Dummy PVV .834** (.236) Constante 6.761** (.151) 7.529** (.268) 7.719** (.271) 7.239** (.759) Geldige N 1794 1768 1751 1748 Aangepaste R2 .004 .010 .026 .036 * p < 0.05 ** p < 0.01 Bron: European Social Survey (2012)

Tabel 5: regressiemodel Zwitserland

Onafhankelijke variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Politieke interesse -.193**

(.049) -.165* (.050) -.155* (.051) -.188 (.053) Tevredenheid met democratie .089**

(.025) .138** (.031) .132** (.031)

Tevredenheid met regering -.080

(.029) -.054 (.030) Dummy SVP .622** (.148) Constante 9.122** (.188) 8.400** (.234) 8.541** (.245) 8.409** (.253) Geldige N 1445 1433 1406 1386 R2 .010 .018 .022 .035 * p < 0.05 ** p < 0.01 Bron: European Social Survey (2012)

(26)

In tabel 6 zijn de modellen 4 van beide landen weergegeven. Als het gaat om de politieke ontevredenheidstheorie is het opvallend dat, hoewel niet allemaal significant, in beide landen de tweede hypothese niet en de derde wel wordt ondersteund. Immers is in Nederland het wantrouwen jegens de regering en in Zwitserland het vertrouwen in de (directe) democratie van significant belang als verklarende factor. Dat lijkt ook te betekenen dat er ook een duidelijk verschil is tussen het type ontevredenheid van burgers als verklarende factor. Het benadrukt dat de manier waarop politieke ontevredenheid gemeten wordt van belang is.

Het verklarende gehalte wordt in beide modellen stapsgewijs groter en is in het laatste model nagenoeg gelijk. Dat betekent dat de gehanteerde variabelen in beide landen bij benadering in gelijke mate (3,5%) de belangrijkheid van referenda voor burgers verklaren.

Tabel 6: regressiemodel Nederland en Zwitserland

Variabelen Nederland (NL) Zwitserland (CH)

Politieke interesse .077

(.066) -.188 (.053) Tevredenheid met democratie .024

(.038) .132** (.031) Tevredenheid met regering -.173**

(.034) -.054 (.030) Dummy populistische partij .834**

(.236) .622** (.148) Constante 7.239** (.759) 8.409** (.253) Geldige N 1748 1386 Aangepaste R2 .036 .035 * p < 0.05 ** p < 0.01 Bron: European Social Survey (2012)

(27)

Discussie

In vrijwel alle wetenschappelijke literatuur wordt een toenemend enthousiasme voor directe democratie en gebruik van referenda geconstateerd. Deze studie ziet dat die trend zich ook in Nederland en zeker in Zwitserland op stabiele wijze manifesteert. Dat ligt niet alleen in lijn met de toenemende actualiteit in Nederlandse politieke discussies (Coffe & Dijk, 2011; Meer, et al., 2018; Remkes, et al., 2018), maar ook met de overwegend tevreden houding van Zwitsers ten aanzien van referenda (Hendriks, et al., 2017; Federal Chancellery, 2018).

In deze studie wordt in beide landen geen significante steun gevonden voor de cognitieve mobilisatietheorie. Dat de relatie in Zwitserland negatief is, was enigszins te verwachten, gezien eerder naar voren is gekomen dat juist Zwitsers met relatief weinig politieke interesse doorgaans enthousiaster zijn over het gebruik van referenda. In Nederland lijkt de politieke ontevredenheidstheorie in de vorm van de derde hypothese op te gaan. Nederlanders die in 2012 weinig fiducie hadden in hun regering, stonden positiever ten aanzien van referenda. De Zwitserse houding ten opzichte van de regering is de minst verklarende factor van alle gehanteerde variabelen. Dat kan mogelijk worden verklaard door het feit dat Zwitsers in vergelijking met Nederlanders vergaande middelen hebben om hun regering middels referenda te controleren en corrigeren. Dat komt grotendeels ook neer op het verschil in staatsvorm: een overwegend directe versus een overwegend representatieve democratie. Een andere mogelijke verklaring is de geringe ceremoniële functie van de regering in Zwitserland. Immers rouleert de Zwitserse president ieder jaar en worden er steevast vier verschillende partijen in de Bondsraad vertegenwoordigd. In Nederland, zo zou men kunnen stellen, is het kabinet samen met de ceremoniële rol van het koningshuis meer het gezicht van het gevoerde beleid. Beide verklaringen suggereren een belangrijke rol voor de politieke cultuur in de houding van burgers tegenover referenda.

In lijn met wat sommigen al hadden gesuggereerd (Donovan & Karp, 2006; Bowler et al., 2007), is ook in deze studie evident naar voren gekomen dat populisitische kiezers uit beide landen zeer positief tegenover referenda staan. Een mogelijke verklaring in Nederland daarvoor is een anti-elitaire houding van de PVV, die samengaat met de gebleken onvrede jegens de regering. In Zwitserland gaat deze verklaring niet op, maar geldt de SVP wel als frequent initiatiefnemer en aanjager van volksinitiatieven. Mogelijk hebben Zwitserse ESS-respondenten geen onderscheid gemaakt tussen verschillende typen referenda.

In dat licht wil dit alles overigens niet automatisch zeggen dat de bevolking altijd en masse staat te wachten op directe verantwoordelijkheid voor politieke besluiten. Refererend aan het referendum als ‘Zwaard van Damocles’ of in de vorm van zogenaamde “onzichtbare democratie” geldt ook de idee dat politici in het achterhoofd houden dat ze niet alleen op langere termijn bij verkiezingen, maar ook op kortere termijn via referenda als handrem afgerekend kunnen worden. Alleen deze manier van referendumgebruik lijkt op basis van deze studie voor Zwitsers onbevredigend, maar voor Nederlanders wellicht een interessante optie. Want ondanks een overwegend enthousiasme onder de bevolking kent de representatieve democratie in Nederland op dit moment geen referenda. Toch blijkt dat het referendum in potentie wel degelijk een plaats kan hebben in de huidige, politieke cultuur van Nederland. Misschien wel juist gezien het actuele wantrouwen van burgers in de politiek, dat ook hier als belangrijke verklarende

(28)

factor naar voren komt voor het burgerlijke enthousiasme ten aanzien van referenda. Als het gaat om welke type en in welke mate, zou de oplossing gezocht kunnen worden in correctieve referenda als aanvulling op de representatieve democratie (Voermans, 2011; Ridder & Dekker, 2015; Koole, 2016; Hendriks, et al., 2016; Remkes, et al., 2018).

(29)

Bibliography

Arends, J., & Schmeets, H. (2015). Sociaal en institutioneel vertrouwen in Nederland. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Baudet, T., & Cliteur, P. (2016). Echte Democratie: het probleem van de representatieve democratie en het referendum als oplossing. Amsterdam, NL: Forum voor

Democratie.

Bernhard, H. (2000). Social Science Research Methods. Washington DC, USA: Sage publications.

Bijl, R., Boelhouwer, J., Cloin, M., & Pommer, E. (2011). De sociale staat van Nederland 2011. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).

Bovens, M., & Wille, A. (2008). Politiek vertrouwen langs de meetlat. Universiteit van Utrecht.

Bowler, S., Donovan, T., & Karp, J. A. (2007). Enraged or Engaged? Preferences for Direct Citizen Participation in Affluent Democracies. Political Research

Quarterly , 60 (3), 351-362.

Bowler, S., Donovan, T., & Karp, J. (2003). Popular Attitudes towards Direct Democracy. Philadelphia, USA: American Political Science Association Meeting.

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). (2017, Juni 15). Vertrouwen in mensen, rechten en politiek; Europese vergelijking. Retrieved Januari 25, 2018, from CBS Statline:

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=80518ned&D1=a &D2=0&D3=17,26-28&D4=2-6&HDR=T&STB=G1,G2,G3&VW=T

Coenen, P. (2015, Juni). Zwitserland: een referendumwalhalla. Retrieved November 16, 2018, from Montesquieu Instituut:

https://www.montesquieu-institute.eu/id/vjv2a4rapjla/zwitserland_een_referendumwalhalla

Coffe, H., & Michels, A. (2014). Education and support for representative, direct and stealth democracy. Electoral studies , pp. 1-11.

Coffe, H., & Van Dijk, H. (2011). Meer of minder directe democratie? De houding van burgers tegenover verschillende besluitvormingsprocessen. Mens en Maatschappij , 86 (2), pp. 203-226.

Donovan, T., & Karp, J. A. (2006). Popular support for direct democracy. Party Politics , 12 (5), 671-688.

European Social Survey (ESS). (2012). ESS round 6: Democracy. Oslo: Norwegian Centre for Research Data.

Federal Chancellery. (2018). The Swiss Confederation - a brief guide. Bern, CH: Federal Chancellery.

Frey, B., & Stutzer, A. (2002). What can Economists learn from Happiness Research? Journal of Economic Literature , 402-435.

Hendriks, F., Krieken, K. v., & Wagenaar, C. (2017). Democratische zegen of vloek? Amsterdam, NL: Amsterdam University Press.

Hendriks, F., Krieken, K. v., Zuydam, S. v., & Roelands, M. (2016). Bewegende beelden van democratie. Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur. Den Haag, NL: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Hetherington, M. J. (1998). The Political Relevance of Political Trust. American Political Science Association , 92 (4), 791-808.

Hibbing, J., & Theiss-Morse, E. (2001). Process preferences and American

(30)

Koning, H. d. (1995). Directe democratie in Nederland. Groningen, NL: Rijksuniversiteit Groningen.

Koole, R. (2016). Het referendum en de representatieve democratie. Nestor: Kwartaalblad van de Vereniging voor Oud-Parlementariers , 10-16.

Kriesi, H. (2005). Direct Democratic Choice: The Swiss Experience. Plymouth, UK: Lexington Books.

Kriesi, H. (2006). Role of the Political Elite in Swiss Direct-Democratic Votes. Party Politics , 12 (5), 599-622.

Kriesi, H., & Trechsel, A. (2008). The politics of Switzerland: continuity and change in a consensus democracy. Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Linder, W. (2010). Swiss democracy. Possible Solutions to Conflict in Multicultural Societies - Third edition. Hampshire, UK: Macmillan Publishers.

Meer, T. v. (2012). De paradox van de moderne democratie: vertrouwen op geinstitutionaliseerd wantrouwen. Idee , 33 (2), pp. 24-28.

Meer, T. v., Aarts, K., Andeweg, R., Boogers, M., Bovens, M., Brug, W. v., et al. (2018). Natuurlijk een referendum over het referendum. NRC .

Mishler, W., & Rose, R. (2001). What are the origins of political trust? Comparative Political Studies , 34 (1), 30-62.

Montesquieu Instituut e.a. (n.d.). Paragraaf 2: Koning en ministers. Retrieved Januari 10, 2019, from De Nederlandse Grondwet:

https://www.denederlandsegrondwet.nl/id/vkugbqvdvjxs/paragraaf_2_koning_ en_ministers

Mudde, C. (2010). The populist radical right: a pathological normalcy. Eurozine . Nijeboer, A. (2014). Wat wij kunnen leren van het Zwitserse referendum. Retrieved November 16, 2018, from De Correspondent:

https://decorrespondent.nl/782/wat-wij-kunnen-leren-van-het-zwitserse-referendum/69329565206-c01de692

Papadopoulos, Y. (2001). How does direct democracy matter? The impact of referendum votes on politics and policy-making. Western European Politics , 24 (2), 35-58.

PDC & Montesquieu Instituut. (n.d.). Referendum. Retrieved December 13, 2018, from Parlement: https://www.parlement.com/id/vh8lnhrsk1yn/referendum Remkes, J., Baalen, C. v., Janse de Jonge, E., Kohnstamm, J., Koole, R., Lagerwerf-Vergunst, F., et al. (2018). Lage drempels, hoge dijken: Democratie en rechtstaat in balans. Staatscommissie Parlementair Stelsel, Ministerie van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties. Amsterdam, NL: Boom.

Ridder, J. d., & Dekker, P. (2015). Meer democratie, minder politiek? Een studie van de publieke opinie in Nederland. Den Haag, NL: Sociaal Cultureel Planbureau. Schuck, A., & De Vreese, C. (2015). Public support for referendums in Europe: A cross-national comparison in 21 countries. Electoral Studies , 38, pp. 149-158. Stoett, F. (1923-1925). Zwaard van Damocles. Retrieved Januari 11, 2019, from Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren:

https://www.dbnl.org/tekst/stoe002nede01_01/stoe002nede01_01_2815.php Vis, J., & Berg, J. v. (2013). De eerste honderdvijftig jaar parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946. Amsterdam, NL: Bert Bakker.

Voermans, W. (2011). Referendum: geloofsartikel of hebbeding, drama of nuttige correctie? Ars Aequi , pp. 468-478.

Walle, S. v. (2004). Perceptions of Administrative Performance: The Key to Trust in Government? Leuven, Belgie: KU Universiteit van Leuven.

(31)

Wolfson, D. (2012). Vertrouwen in de politiek. TPE Digitaal , 6 (2), 1-14. Zanden, J. v., & Prak, M. (2006). Towards an economic interpretation of citizenship: The Dutch Republic between medieval communes and modern nation-states. European Review of Economic History , 10, 111-145.

(32)

Appendix 1: lijst van afkortingen

CBS Centraal Planbureau voor de Statistiek CDA Christendemocratisch Appèl (NL)

CH Confederatio Helvetica – landcode van Zwitserland

CU ChristenUnie (NL)

CVP Christlichdemokratische Volkspartei (CH)

D’66 Democraten ‘66 (NL)

DS’70 Democratisch-Socialisten ‘70 ESS European Social Survey

EU Europese Unie

FvD Forum voor Democratie (NL, zowel actieplatform tot 2016, als politieke partij vanaf 2017)

FDP Freisinnige Demokratische Partei (CH) GPS Grüne Partei der Schweiz (CH)

GLP Grünliberale Partei (CH) NKO Nationaal Kiezersonderzoek

NL Nederland

PvdA Partij van de Arbeid (NL) PvdD Partij voor de Dieren (NL) PVV Partij voor de Vrijheid (NL) SCP Sociaal Cultureel Planbureau

SGP Staatkundig Gereformeerde Partij (NL) SP Socialistische Partij (NL)

SP Sozialdemokratische Partei der Schweiz (CH) SVP Schweizerische Volkspartei (CH)

VS Verenigde Staten van Amerika

VVD Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (NL) Wiv Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voorbeelden van juiste antwoorden zijn (drie van de volgende): − Articulatiefunctie: de respondenten hebben niet het idee dat hun. problemen via politieke partijen op de

Nu zal moeten blijken of deze partij, die een verzamelpunt is geworden ook voor goedwillende landgenoten, welke hun onbehagen omtrent de ontwikkeling der dingen in ons land of

De stabiliteit van het systeem als geheel is het effect van elites die op succesvolle wijze de bestaande structuur en hun positie daarin hebben verdedigd, desintegratie van

In deze bijdrage staat de vraag centraal in hoeverre de Ne- derlandse wettelijke regeling van de voorlopige hechtenis bij jeugdigen, en de toepassing daarvan in de

Deze locatie ligt nabij 3 andere bedrijven, waardoor niet adequaat kan worden bijgedragen aan het beheer van het landschap van het hele gebied.. In paragraaf 3.2 is aangegeven dat de

verantwoordelijkheid draagt voor de zorg van werklozen en mensen die in armoede leven. Een prominent terugkerend thema onder de respondenten is dat de overheid geen geld moet geven

Wel geeft het aan dat allochtone jongeren relatief minder ervaring, negatievere attitudes, ‘willingness’ en een lagere descriptieve norm ten aanzien van de ‘traditionele

Ik noem een ander voorbeeld: De kleine Mohammed van tien jaar roept, tijdens het uitdelen van zakjes chips voor een verjaardag van een van de kinderen uit de klas: ‘Dat mag niet,