• No results found

Beknopt verslag over een onderzoek naar de samenhang tussen grondwaterstandswaarnemingen in de omgeving van het waterwinningspompstation Fikkersdries (juni 1972 - november 1973)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beknopt verslag over een onderzoek naar de samenhang tussen grondwaterstandswaarnemingen in de omgeving van het waterwinningspompstation Fikkersdries (juni 1972 - november 1973)"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NOTA 812

I

mei 1974 3r Cultuurtechniek en Waterhuishouding

Wageningen

NN31545.0812

BEKNOPT VERSLAG OVER EEN ONDERZOEK NAAR DE SAMENHANG TUSSEN GRONDWATERSTANDSWAARNEMINGEN IN DE OMGEVING

VAN HET WATERWINNINGSPOMPSTATION FIKKERSDRIES (juni 1972 - november 1973)

ir. Ph.Th. Stol

BIBLIOTHEEK

STARINGGEBOUW

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatie-middelen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking

(2)

I N H O U D

b i z .

1 . INLEIDING 1

2. WERKWIJZE EN GEGEVENS 1 3. KEUZE VAN STAMBUIZEN 2 4. GEBIEDSINDELING MET DRIE STAMBUIZEN 4

5. DIEPE EN ONDIEPE FILTERS 6 6. TIJDVAKINDELING VOOR DE NUMERIEKE ANALYSE 8

7. DE SAMENHANG TUSSEN DE METINGEN 9 7.1. Enkelvoudige correlaties met stambuizen 9

7.2. Multipele correlaties met stambuizen 9 7.3. De standaardafwijking van aanpassing 13

8. VERLAGING VAN WATERSTANDEN 13 9. HET TIJDSVERLOOP VAN DE VERLAGINGEN 18

(3)

1. INLEIDING

Ten behoeve van de uitbreiding van het waterwinningsproefstation Fikkersdries - Gemeenten Heteren en Eist - van de Waterleiding Maat-schappij Gelderland (WMG), werd een onderzoek uitgevoerd naar de samenhang tussen gemeten grondwaterstanden in de omgeving van het pompstation.

In deze nota wordt in het kort op de verkregen resultaten inge-gaan.

2. WERKWIJZE EN GEGEVENS

De toegepaste werkwijze is een onderzoek naar de correlatieve samenhang tussen waarnemingsreeksen. De methode heeft dus een empi-risch karakter. Voor een samenvatting van deze bewerkingstechniek toegepast op verschillende hydrologische situaties wordt verwezen naar STOL (1973).

De berekeningen werden uitgevoerd met een programma-pakket waar-van het centrale deel uit de numerieke exploratie waar-van het gebied waar-van onderzoek bestaat. Aansluitend hierop kunnen programma's worden toe-gepast voor het aanvullen van gegevens, plotten van tijdreeksen op de regeldrukker en het berekenen van schattingen van opgetreden ver-lagingen ten opzichte van de natuurlijke situatie. Deze laatste

STOL, Ph. Th. (1973). Het gebruik van waterstandsgegevens voor het toetsen van prognoses over de gevolgen van kunstmatige grondwateronttrekking. T.N.O. - project 1, Nr 8 (312-318)

(4)

berekeningen kunnen naar keuze voor een bepaalde datum over het gehele gebied als voor een bepaald meetpunt over de periode van waarneming uitgevoerd worden (STOL, 1970).

De gegevens werden ontleend aan grondwaterstandswaarnemingen in het gebied in de driehoek Heteren, Driel en Eist, in het noorden

begrensd door de Nederriji\, in het oosten door de spoorlijn Arnhem-Nijmegen, en in het zuiden en westen door respectievelijk de Linge

en de Drielse Steeg. De gegevens werden ter beschikking gesteld door de Werkgroep Uitbreiding Waterwinning P.S. Fikkersdries.

In totaal waren gegevens beschikbaar van 53 meetpunten verspreid over het gehele gebied van onderzoek. De meetpunten, ingedeeld naar filterdiepten, staan weergegeven in fig. 1 en 2. De meetpuntnummers 52, 49, 50 en 51 komen niet op de kaarten voor. Het eerste nummer

heeft betrekking op door het pompstation onttrokken hoeveelheden grondwater, de laatste drie vertegenwoordigen metingen van openwater peilen.

De aanduiding ondiep filter heeft betrekking op filters tot ongeveer 2 m onder maaiveld. De meetpunten met diep filter zijn ingedeeld in 3 klassen (fig. 2)

Waarnemingen werden verricht van 29 juni 1972 tot en met 14 november 1973 met een frequentie van twee waarnemingen per week.

In de periode van 28 juli 1972 tot en met 27 april 1973 werd als proef water onttrokken in hoeveelheden tussen ongeveer 70 000

3 3

m en 95 000 m per veertien dagen. De gegevens hiervoor werden ontleend aan de Staat van Watermeterstanden ten behoeve van Fikkersdries, verstrekt door de WMG.

3. KEUZE VAN STAMBUIZEN

Voor de keuze van de stambuizen werd de eis gesteld dat deze buizen voldoende ver van het centrum van onttrekking moesten zijn

STOL, Ph. Th. (1970). Een programmapakket voor het uitvoeren van numerieke exploratie in onderzoeksgebieden (ICW Nota 585)

(5)

Project FIKKERSDRIES kaortblod 4 0 a DOORWERTH HET EREN H » * 25 24 ,5JÉA,4 22H / p.s.Fikkersdr 4 4# kkers dries ELST VÂLBURÛ

Fig. 1. Nummering van meetpunten met filterdiepte van 2 m

18-121 gemiddelde filterdiepte in m onder m.v.

stambuis DOOR WERT H

H E TE REN , .2£ 8 «6 19 A 1y ' 37 3 0,3^3*2"V21 a

/ • HEU Ä

1 2

* / S

/ 4 3 41 Ä f f , / * ^...--' 54 ELST 2 km

(6)

verwijderd om beïnvloeding door de wateronttrekking te kunnen ver-waarlozen. Een tweede eis is dat de grondwaterstanden gemeten in een

stambuis representatief moeten zijn voor de hydrologische situatie van het gebied dat hij vertegenwoordigt, terwijl een praktische

eis is dat de stambuizen een volledige waarnemingsreeks moeten hebben. Uit vroegere onderzoekingen in dit gebied (KOUWE, 1969) kan worden opgemaakt dat gebieden met een zelfde teken van het verschil in stijg-hoogte tussen het diepe en ondiepe grondwater zuidelijk van de verleng-de rivierbedding en daaraan enigszins evenwijdig verloopt, terwijl in het centrum van het huidige gebied van onderzoek een noord-zuid rich-ting valt waar te tiemen.

Dit betekent, mede met inachtneming van de bovengenoemde eisen, dat stambuizen gezocht dienden te worden die het effect op de

grondwaterstand van deze verschillende hydrologische situaties zo goed mogelijk weergeven.

Hoewel met de nu beschikbare gegevens een wat ander patroon voor kwel en inzijging werd gevonden bleek na enkele proefberekeningen

een indeling van het gebied in drieën een voldoend efficiente basis voor de definitieve bewerking.

4. GEBIEDSINDELING MET DRIE STAMBUIZEN

De volgende stambuizen werden gekozen (zie fig. 2 voor locatie en fig. 3 voor tijdreeksen).

•Stambuis 35 (filterdiepte 9.00 - 10.00 m onder maaiveld), is ge-legen in het noordelijk deel van het gebied van onderzoek, 500 m

zuidelijk van de Nederrijn. De tijdstijghoogtelijn van dit meetpunt vertoont een sterke fluctuatie, met amplitude van ruim 70 cm,

gesuperponeerd op een trend die in een groot deel van het gebied voorkomt. Als zodanig is dit meetpunt representatief voor de hydrologische situatie ten zuiden van de rivier.

KOUWE, J.J. (1969). Het hydrologisch onderzoek in verband met de bouw van een stuw en een sluis in de Nederrijn nabij Driel

(7)

juli , a s o n d l j f m a m j j a s o n d -4—I—I—I—I—pH—1—<—l—*-i+-Ll—'—*—'—•—1° 20 4 0 60 80 100 120 140 160 180 2 0 0 220 2 4 0 260 280 300 cm-h 300 cm -mv

onttrokken hoeveelheid in 1000m3/14dagen

Fig. 3. Tijdreeksen van peilhoogten in 3 stairibuizen en van onttrokken hoeveelheden water door het pompstation Fikkersdries

-Stambuis 45 (filterdiepte 4.00 - 5.00 m onder maaiveld), is gelegen in het zuidwestelijk deel van het gebied van onderzoek. De amplitude van de fluctuatie in grondwaterstand komt overeen met die welke alge-meen in het gebied voorkomen en bedraagt ongeveer 25 a 30 cm. De

algemene trend van de tijdstijghoogtelijn komt overeen met die in de vorige stambuis

"Stambuis 26 (filterdiepte 9.00 - 10.00 m onder maaiveld), is gelegen in het oostelijk deel van het gebied van onderzoek. Hoewel dit meet-punt slechts een klein gedeelte van het gebied vertegenwoordigt werd het als stambuis meegenomen door het wat afwijkend gedrag. In dit geval is de tijdstijghoogtelijn een curve met geringe trend en een geringe fluctuatie met amplitude in de orde van een decimeter.

Een indicatie dat de gemeten standen in de stambuizen door de wateronttrekking zouden zijn beïnvloed werd niet verkregen.

(8)

5. DIEPE EN ONDIEPE FILTERS

In fig. 1 en 2 staan de meetpunten weergegeven onderscheiden naar filterdiepte. Enkele voorbeelden van tijdstijghoogtelijnen in een meetpunt gemeten in filters op verschillende diepte worden ge-geven in fig. 4 tot en met 6. Het betreft een aantal peilbuizen ver-spreid over het gebied en de stambuizen 26 en 35 (fig. 4).

stambuis 26 ondiep filter (25) diep f i l t e r (26) ( 3 4 ) -stambuis 35 -ondiep filter ( 3 5 ) diep filter

Fig. 4. Tijdreeksen van peilhoogten in 2 meetpunten met ondiep en diep filter

Zeer grote verschillen tussen peilhoogten gemeten in filters op verschillende diepten werd gevonden voor peilbuis nr. 13, met een verschil in de orde van 1 meter (fig. 5 ) .

Dit meetpunt is gesitueerd in de omgeving van het pompstation. De verschillen in drukhoogten blijken niet veroorzaakt te worden door de wateronttrekking.

In (de) andere peilbuizen blijken deze verschillen minder groot te zijn (fig. 6).

(9)

o > 2 E c o' VI a _. "~\ 01 • " E. O E] "' •D -= o; •/> « fea ;-| . ~ 2 3 £ « a. _ L 1 1 ""^*^ 1 < J >

! 3>

i ' ^ s 1 V 2 I v**%. fc Jsss=s = ï"' ~'aSF=s: *rr-1 \ »*ii* 1 ^ -l"^^***y 1 / -1 .*>S i ~~£/ <ïï •' ' i i i i u 1 4> | * * 1 '•6 1 \ 2 ' ' » o o o o o o IO CO O w 7 (O "- N y o 2 A oo o E e eu 4J Ö 3 Cu •U CU 0) e ö eu 4J 00 O o JS I - l •r-( 01 a c cO > co M CU cu M 13 •<-) • H H M CU 4J r - l •f-l 14-1 P. eu • r-l T3 C ai a eu •r-l "O c o 4-1 <U B 00 •H fa 01 ' El 2 E o o o o o o o o o o o o o o o o o o o' «o oE O O O O O O O CD O V N CO -~ 4 J C 3 a 4-1 eu eu

e

c

• H C eu 4-> 00 O o JS i - \ • H <u a c C0 > CA .M eu eu U •a •>-» • r - l H 1 O U 4-1 4J C O eu T3 c eu u eu 4-J r - l • H »4-1 P-eu • H T3 C eu CU eu • H •a c o 4-1 eu 6 co eu • r-l rJ T3 CO M eu A! A ! •H fa C • H M eu 4-1 cfl > • H eu J3 !-H eu eu > eu O JS C eu ^ Ü0 fa

(10)

6. TIJDVAKINDELING VOOR DE NUMERIEKE ANALYSE

Een indeling van het tijdvak waarover grondwaterstandswaarne-mingen zijn verricht luidt als volgt.

Periode 11 juli 1972 - 26 28 juli 1972 - 27 14 mei 1973 - 14 juli 1972 april 1973 nov. 1973 Aard Voorperiode Proefpomping Naperiode Aant al gegevens

7

19 13

Data waarop gegevens in stambuizen ontbreken 12 juli 1972, 25 juli 1972

Op deze plaats wordt er nog eens op gewezen dat het voor het verkrijgen van betrouwbare conclusies noodzakelijk is over een voldoend lange voorperiode te beschikken aan de hand waarvan de numerieke analyse kan worden uitgevoerd, gedacht kan in dit op-zicht worden aan minstens 25 à 30 gegevens over verschillende hydro-logische situaties gespreid (bijvoorbeeld zomer en winter). De naperiode kan dan benut worden als toetsing met nieuwe

onafhanke-lijke gegevens waaruit de informatie kan worden geput die de bewijskracht van de juistheid van de gevolgde methode oplevert.

In het huidige geval is de voorperiode te kort om afzonderlijk te gebruiken. Bovendien blijkt uit de tijdreeksen van gemeten potentialen rond het pompstation dat op 26 juli 1972 al van

duide-lijke beïnvloeding sprake is zodat dit gegeven moet vervallen. Om deze reden is zowel vóór- als naperiode in de numerieke analyse betrokken. Van de naperiode werd de meting op 14 mei 1973 buiten beschouwing gelaten teneinde een grotere zekerheid te hebben dat weer in een ongestoorde situatie wordt verdergewerkt. Het totaal aantal gegevens waarop de bewerking berust is hierdoor maximaal 16, namelijk wanneer in de peilbuizen geen verdere metingen dan

(11)

Toetsing van de uitkomsten met onafhankelijke gegevens is met het gegeven materiaal niet mogelijk.

7. DE SAMENHANG TUSSEN DE METINGEN

De samenhang werd berekend over de tijdvakken waarin gein wateronttrekking in het pompstation plaats vond.

7.1. E n k e l v o u d i g e c o r r e l a t i e s m e t s t a m b u i z e n

De grootte van de enkelvoudige correlaties met elk van de stambuizen afzonderlijk met de overige peilbuizen in het gebied staat weergegeven in de figuren 7 tot en met 12.

Indien - overigens tamelijk willekeurig - wordt aangehouden dat een correlatie groter dan 0,80 op een redelijk goede samenhang

duidt, dan blijken de gemeten stijghoogten in grote delen van het gebied onderling sterk samen te hangen.

Dit geldt zowel voor peilbuizen met diepe als die met ondiepe filters. In beide gevallen vertonen de gebieden van samenhang grote overeenkomst.

Globaal genomen vertegenwoordigt stambuis 35 een strook van 1 à 2 KM breedte ten zuiden van de Nederrijn (fig. 7 en 8 ) ; stambuis 26 beschrijft de situatie in het oostelijk deel van het gebied van onderzoek (fig. 11 en 12) terwijl stambuis 45 vertegenwoordigend is voor de peilhoogten in het centrale gedeelte (fig. 9 en 10)..

7.2. M u l t i p e l e c o r r e l a t i e s m e t s t a m -b u i z e n

Het opnemen van drie stambuizen simultaan in de bewerking verhoogt de mate van samenhang uitgedrukt door de multipele corre-latiecoëfficient.

De multipele correlatie voor de samenhang met de ondiepe peil-buizen is in alle gevallen groter dan .93 met een uitzondering voor

(12)

/ <fl «0 i . E CM O -< cu 00 • H CU > o 4-1 eu B CO 05 • H 3

1

4 J CO C cd > CU • H • U i—1 CU I-I u o u ö cu N • H 3 JO r - l •i-t CU ex CU a CU • i - i 1 3 00 •1-1 Pu cu

e

m CO CO • H 3 ^ Ë Co 4 J CO es co > cu • H 4-1 Co-l - H CU U J-l O c_) e cu N • H 3 r Q r - l • H cu o. cu ex CU • H 1 3 e o CU 00 • H M CU > o üO •H 10

(13)

m-6 m <* CD • H 3 .43 e 0) •u 05 c cO > ai • H 4-1 cd r-H ai M M O U C (U N •r-l 3 X) i - l • H CU a 0! ex a> • H -a 01 00 • H h ai > o 60 • H ai e m -* ta • H 3 ^

I

4J (0 g cd > ai •i-i 4-1 cd i-H 0) u u o u c ai N • H 3 43 i - l •H ai a. ai a ai • H TJ C o ai 00 • H ^ ai > o Ol CO •H En 11

(14)

o CO / 4-1 OJ

e

v ß CN CO • i - I 3 x> 6 cfl 4-1 CO e ca > d l • I-I 4-1 tfl i—1 OJ ! - l u o u Ö cu N •1-1 3 , Q i - I • H cu I X OJ & OJ •1-1 • n OJ Ù 0 • i - i ^ OJ > o < ÖO • H I pH 3 co o4 e H -CO N3 3 n> re O < CD H H ' (W m a-H« (D X ) n> •a m cr c H-N fl> 3 cr c t-O < ^ 3 m o H r1' OQ fl> O 3 CL (0 (D X ) tt) cr c N (0 3 eu

e

v O CN CO • f t 3 ,o Ë TO 4-1 CO Ö « > CU • H 4 J « f - t eu f l f l o O C CU N • H 3 , 0 i - i • H CU D-CU Ou CU • H X I C o OJ (30 • H f l CU > o 00 • i - l Pu 12

(15)

meetpunt 40 waarvan de gegevens in het ondiepe filter zich sterk afwijkend gedragen (fig. 13).

Voor de diepe filters liggen de meeste waarden boven 0.80 (fig. 14) terwijl 74% van de berekende multipele correlaties groter zijn dan 0.90.

7.3. D e s t a n d a a r d a f w i j k i n g v a n a a n p a s -s i n g

Uitgedrukt in eenheden van de standaardafwijking is de samenhang tussen de afgeleide relaties vrij goed.

Voor de ondiepe filters (fig. 15) bedraagt deze grootheid 5 à 7 cm, met wat hogere waarden in het centrum van het gebied.

Voor de diepe filters is het beeld wat onregelmatiger, en de waarden voor de standaardafwijking zijn in het algemeen wat hoger dan in het vorige geval (fig. 16).

Toch blijven de waarden beperkt tot ongeveer 10 à 15 cm, op een enkele uitzondering na. Als gemiddelde waarde kan het volgende gelden:

gemiddelde standaardafwijking

voor 21 ondiepe peilbuizen 8 cm* idem voor 22 diepe peilbuizen 8 cm

* zonder peilbuis 40 wordt dit 7 cm

8. VERLAGING VAN WATERSTANDEN

De verlaging van grondwaterstanden tengevolge van de water-onttrekking van het pompstation Fikkersdries komt vooral tot uiting in de waterstandsbuizen die dicht bij het centrum van de onttrekking zijn gelegen. Fig. 17 geeft hiervan een voorbeeld.

(16)

e CU N • H 3

!

01 u cu B QJ • H 4-) Cfl 1-4 CU ^ k O O 4) !-< (11 O. •r-t 4-1 i—1 3 S e 0) N • H 3 £> i - l • H CU £X CU & 0) • H •o CU •o ^4 o o > 00 • H Pu 1 e tO 4-1 CO ro 4J CU e 0) • 1-1 4-1 cd 1—1 <U )-i U O U CU i - H CU ex • H 4-1 i - H 3 S c CU N • M 3 X I r-l • i - I CU & CU a QJ •1-1 T3 e o CU X I u o o > e CU N • H 3 ja 60 •1-1 1*4 14

(17)

TSF

• . /

S O B

v

1

• « in • t . o « o *> <o» «••P • 10 in • CU CU CU O O > 60 c cfl "p M cc] « T3 C cfl 4-1 C/3 e CU N • H 3 X> I - I • H cu o. 00 • H Pu 1 c CO cfl e cfl > /*-N CO *~s ÖO C • H M "-> • H & 14-1 T3 l-l cfl cfl T ) e cfl 4 J CO c cu N • H 3 J3 . - 1 • r l CU O, CU ft CU • H -o e o cu •o u o o > 00 c •r-l co 03 cfl P-00 • H 15

(18)

20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 220 240 260 280 300 320 340 360 380 400 420 440 460 480 5 0 0 c m -100 peilbuis 39

^'Vf\ \rf30

--* ^

:

.^---t

\j 'peilbuis 16 J \ / \ j H — I — I I I -t-^—I I I I 3 0 0 4 0 0

onttrokken hoeveelheid in 1000m3/14dagen

J 5 0 0

cm - mv

1 0 0

Fig. 17. Tijdreeksen van peilhoogten in 3 diepe peilbuizen met toenemende afstand tot centrum van wateronttrekking

Uitgezet zijn de gemeten standen voor diepe peilbuizen op toenemende afstand van het pompstation, respectievelijk

peilbuis 1 peilbuis 16 peilbuis 39 in directe omgeving +_ 300 m westelijk + 700 m westelijk

Opgemerkt wordt hierbij dat de filterdiepten onderling in deze meetpunten verschillen.

De grootste daling geeft peilbuis 1 te zien. Uiteindelijk worden standen van ruim 4| meter onder maaiveld bereikt.

(19)

De daling in peilbuis 16 blijft beperkt en het laagste niveau hier is 3 meter onder maaiveld.

De standen in peilbuis 39 verlopen op bijna identieke wijze zij het op een hoger niveau (vergelijk nr 39 met nr 16 in fig. 17).

Echter in peilbuis 39 vindt geen stijging van niveau plaats na be-ëindigen van de pompproef.

De nadruk wordt erop gevestigd dat in fig. 17 de gemeten standen staan uitgezet en niet de verlagingen tengevolge van het pompen. Deze kunnen gevonden worden met behulp van terugberekening van de regressie-vergelijkingen. Bij gegeven waterstanden in de stambuizen kunnen schattingen van waterstanden in de peilbuizen worden berekend. Deze terugberekende standen zullen dicht bij de gemeten waarden lig-gen wanneer de terugberekening plaats vindt over het tijdsinterval dat benut werd bij het berekenen van de regressiecoëfficienten.

Vindt terugberekening plaats buiten dat tijdsinterval, dan kan men verwachten dat alleen onder dezelfde hydrologische situatie gemeten en berekende standen met elkaar overeen zullen komen.

Bij gewijzigde hydrologische situatie zullen de verschillen tussen gemeten en berekende waarden groot zijn. Geconcludeerd kan worden dat geen toeval meer in het spel is indien de verschillen groter zijn dan die vermeld in fig. 11, vermenigvuldigd met een factor 2.

Terugberekening werd uitgevoerd voor drie groepen van data waarvan de uitkomsten gemiddeld werden. Het betrof de perioden die hieronder staan vermeld:

Periode T.o.v.

water-onttrekking A a n t a l d a t a 1 2 3 13 j u l i 1972 - 20 j u l i 1972 14 nov. 1972 - 29 j a n . 1973 13 j u l i 1973 - 28 aug. 1973 voor tijdens na 3 6 4

Het bleek dat in de perioden 1 en 3 de verschillen alle zeer klein zijn,binnen de fouten-marge vallen en geen aanleiding tot

(20)

verdere beschouwing geven.

In periode 2, tijdens de wateronttrekking» zijn de positieve

verschillen die duiden op waterstandsverlagingen alle geconcentreerd rond het pompstation Fikkersdries. De berekende verschillen zijn uitgezet in fig. 18 en 19. De verschillen die berekend zijn uit een regressieberekening met minder dan 10 gegevens zijn niet vermeld.

In de figuren zijn de contourcurven voor een verlaging van 0 en 50 cm weergegeven voor respectievelijk de ondiepe en de diepe filters.

De verlagingen in het ondiepe grondwater blijven beperkt tot ongeveer 50 cm. De invloedssfeer van de onttrekking heeft in de oost-west richting zijn grootste uitgestrektheid en bedraagt plus minus 2 KM. In de noord-zuid richting is deze waarde ongeveer 1 KM. Het gebied van onttrekking wordt omsloten door meetpunten waarin een verhoging werd geconstateerd zodat de contourcurve voor 0 cm verlaging door interpolatie kon worden gevonden.

De verlagingen in het diepe grondwater lopen naar het centrum van het gebied op tot ruim drie meter. De invloedssfeer is nu uit-gestrekter dan in het voorgaande geval. De grootste afmeting is nu noord-zuid gericht en bedraagt ongeveer 2\ KM. In de oost-west richting is deze afstand ongeveer 2 KM. In zuidelijke richting wordt het gebied niet omsloten door meetpunten met een verhoging van waterstanden zodat de begrenzing van de invloedssfeer daar niet valt vast te stellen.

Wat de betrouwbaarheid van de uitkomsten betreft moet erop gewezen worden dat het 0 niveau geheel binnen de fouten-marge ligt waardoor de topografische ligging van deze contourcurve dus geenszins significant is. Het gebied met meer dan 50 cm verlaging heeft een grotere betrouwbaarheid aangezien de hier gemeten

ver-lagingen de grootte van de standaardafwijking verre overtreffen.

9. HET TIJDSVERLOOP VAN DE VERLAGINGEN

Tot slot wordt nog in het kort ingegaan op de tijdreeksen die

de afwijkingen ten opzichte van de natuurlijke situatie illustreren.

(21)

.fi O • H N P. O C 0) J-l 00 e • H ^ • i-) • H 3 I W et! <U T3 i—i eu "O X I • i - ( e ai o e CU • u 00 o o 42 i—1 • H <u o. e CU J-l <u H Ol 60 c CO > M c • H .* eu u 4-1 4-1 c o l-l CU 4-J ni !* en C CU T ) "-) • H 4-1 CTi 60 •H eu 4-1 42 CJ • H N P. O C eu 4J 00 e • H x "—> • H S m et) eu T3 i - i (U •o •a • H eu ü C eu 4-J 60 O o .fi 1-1 • H eu P. C eu 4J eu E eu 00 C et) > 00 C • H M eu M 4-1 4-1 e o u eu 4-1 et) 3 CD C eu •a •'-> • H 4-1 oo oo • H PU 19

(22)

Hierbij is weer gebruik gemaakt van de berekende regressievergelij-kingen waarbij de gemeten standen in de stambuizen in deze

verge-lijkingen worden ingevuld. Door deze bewerking ook toe te passen over de gehele periode van 28 juli 1972 - 27 april 1973, de periode van de proefpomping waarvan de gegevens niet in de regressiebefeke-ning zijn opgenomen, kan een geschatte waarde voor de situatie zoals die zonder proefpomping zou zijn geweest worden berekend als tijd-reeks. Het verschil met de werkelijk-gemeten waarde levert dan de geschatte verlaging door het effect van het pompen, ten opzichte van de natuurlijke situatie.

Voor 3 meetpunten met ondiepe filters staan de geschatte ver-lagingen, berekend uit de regressievergelijking, tegen de tijd uitgezet in fig. 20. De ligging van de meetpunten 7, 14 en 36

staat aangegeven in fig. 1. Dicht bij het centrum van onttrekking

80 L. 60 S> 4 0 •= 2 0 O 2 0 t 4 0 j? 60 8 0 1 0 0 cm 1972 | 1973 juli . a s o n d ! j f m a m j j a s o n d 1—I—f—I—•— I I ' '—t-L+-Ll—I—I I I o n d i e p e f i l t e r s 7/\ / \ h* n \ I | / \ , ^ ™ \ /-*• bu centrum ^ / 0 0 100 cm 80 60 20

onttrokken hoeveelheid in 1 0 0 0 m v 14 dagen

_ _ A u A A / • ^ Â 1 I 1 1 . 1 . 100 juli a s o n d i j f m a m j j o s o n 1972 ! 1973

Fig. 20. Tijdreeksen van afwijkingen t.o.v. de natuurlijke situatie in 3 peilbuizen met ondiep filter

bereikte de verlaging door het pompen een grootste waarde van ruim 80 cm, in de maand september. Na deze maand was de orde van grootte

(23)

van de verlaging 50 à 60 cm.

De curven voor meetpunt 14 en 36 kunnen vergeleken worden met fig. 5 en 6 waarin de gemeten standen staan uitgezet.

cm 80 60 S, 40 o c j o 0 20 S> 4 0 o - 60 80 100 •120 140 160 180 200 220 240 260 280 1972 | 1973 juli ,a s o n d ! j f m a m i i a s o n d 1—I—I—*—I— I I i l—t-i+^l—I—l—I—i—,100 Diepe filters \ ^ peilbuis 37 jl >J * I ' \ Apeilbuis 13 J

W A / A .

I

onttrokken hoeveelheid inl000m3/14dagen

Fig. 21. Tijdreeksen van afwijkingen ten opzichte van de natuurlijke situatie in 3 peilbuizen met diep filter

In fig. 21 staan de geschatte verlagingen uitgezet voor de meetpunten 1, 13 en 37 welke een diep filter hebben (zie fig. 2). Hier is de situatie duidelijker dan bij de ondiepe buizen. In het centrum van de onttrekking bereikte de verlaging reeds spoedig de laagste waarde te weten 368 cm op 28 juli 1972. Gedurende praktisch de gehele periode van wateronttrekken blijft het niveau van de

(24)

verlaging rond het 300 cm niveau. Verder weg van het centrum (fig. 2) zijn de verlagingen minder groot. In meetpunt 13 bedraagt deze ge-durende praktisch de gehele periode van het pompen circa 80 cm. In meetpunt 37 is de verlaging nog gedurende langere tijd 20 cm, met

een gemiddelde waarde van 7 cm gedurende de periode 14 november 1972 - 29 januari 1973.

De grafiek met verlagingen kan weer vergeleken worden met de figuren 5 en 6 waarin voor de peilbuizen 13 en 37 de gemeten standen staan uitgezet.

Teneinde vergelijking met de onttrokken hoeveelheden water moge-lijk te maken zijn deze in beide laatste figuren nogmaals uitgezet.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The predicted convection heat transfer coefficient, calculated by using GAMMA+ was compared to the value of the coefficient obtained from the experimental results.. The GAMMA+

Simulation&amp; Results analysis Thermodynamics validation Flowsheet design Simulator selection Reactor design Separation and Recycle system design Heat recovery cycle

Refereed full length paper presented at world gold conference and accepted for publication SAIMM World gold conference proceedings. Effect of temperature, contact time

Should it be found that South African civil, customary and/or Muslim personal law limit the right to parental care of children born to unmarried parents, a further

&#34;To develop a simulation model and procedure to dynamically simulate the integrated energy processes of the blood sugar energy subsystem and its controls as

The aim of this study was to determine the effect of adding a lactic acid bacterial inoculant to maize at the time of ensiling on fermentation dynamics during ensiling,

The point of departure is explained with the following example: If a certain food with a GI value of 50 is consumed, twice the mass of carbohydrate contained in that food will

In een spel speelkaarten komen vier azen, vier heren, vier vrouwen en vier boeren voor. Het is mogelijk deze zestien kaarten zo in een vier-bij-vier-schema te leggen, dat in elke