• No results found

Seksueel getint gedrag van Nederlandse kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Seksueel getint gedrag van Nederlandse kinderen"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Afdeling Pedagogiek en Onderwijskunde

SEKSUEEL GETINT GEDRAG

VAN NEDERLANDSE JONGE KINDEREN

Masterscriptie Orthopedagogiek, Pedagogische Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam

Naam: Maryse Roos Studentnummer: 6054609 Scriptiebegeleider: Floor van Rooij Tweede beoordelaar: Mirjana Majdandzic Asmterdam, juni 2013

(2)

Samenvatting

Seksueel getint gedrag van Nederlandse jonge kinderen.

Binnen de seksuele opvoeding wordt seksueel getint gedrag van kinderen regelmatig bekritiseerd. Dit kwantitatieve onderzoek geeft nieuw inzicht in wat ouders aan seksueel getint gedrag waarnemen bij hun kind en wat de rol van seksuele opvoeding, attitudes en demografische factoren daarbij zijn. In totaal hebben 1360 ouders een digitale vragenlijst ingevuld over hun oudste kind tussen de twee en twaalf jaar. Verschillende gedragingen, bijvoorbeeld de geslachtsdelen aanraken of bekijken, werden bij een meerderheid van kinderen waargenomen. De resultaten laten een significant verschil zien naar sekse en leeftijd van het kind, opleidingsniveau, culturele achtergrond en religie. Tevens is er een positief verband gevonden tussen zowel de permissieve seksuele attitude van de ouder als de seksuele communicatie en waargenomen seksueel getint gedrag. Vergelijkingen tussen resultaten van 1990 en nu laten verschuivingen zien in seksueel getint gedrag, maar moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd. De nieuwe resultaten kunnen bijdragen aan opvoedings-ondersteuning en ontwikkeling of revisie van systemen voor de beoordeling van seksueel getint gedrag.

Summary

Sexual behavior of Dutch young children.

The sexual behavior of children is regularly criticized in sexual education. This quantitative research provides new insight into what parents perceive regarding sexual behavior of their child and besides what the role is of sex education, attitudes and demographic factors. 1360 parents completed a digital questionnaire about their oldest child (2-12 year old). Different behaviors, such as touching or viewing genitals, were detected in a majority of children. The results show a significant influence of the child's gender, age, educational level, cultural background and religion. In addition, a positive correlation was found between both the permissive sexual attitude and the sexual communication, and observed sexual behavior of young children. Comparisons between results from 1990 and now show shifts in sexual behavior, but should be interpreted cautiously. The new results may contribute to educational support and development or revision of systems for assessing sexual behavior.

(3)

Voorwoord

Seksualiteit is een begrip dat men snel aan de volwassenheid koppelt. De twee begrippen kinderen en seksualiteit worden doorgaans apart behandeld en afzonderlijk onderzocht. Desondanks is het begrip seksualiteit zowel op volwassen als op kinderen van toepassing. De seksuele ontwikkeling start namelijk vanaf de geboorte (Rademakers, Laan, & Straver, 2000).

Rutgers WPF is het Nederlandse kenniscentrum op het gebied van seksualiteit en houdt zich bezig met seksualiteit van zowel volwassenen als van kinderen. Zij voeren wetenschappelijk onderzoek uit, ontwikkelen producten en diensten, maar houden zich ook bezig met beleid omtrent seksualiteit. Rutgers WPF werkt zowel op nationaal als internationaal gebied (www.rutgerswpf.nl). Vanuit Rutgers WPF is de vraag gekomen naar een stagiaire om een onderzoek uit te voeren naar seksueel getint gedrag van jonge kinderen. Ik mocht als stagiaire deze taak op me nemen. Dit onderzoek werd namens en voor Rutgers WPF uitgevoerd, met als eindresultaat een in het Nederlands geschreven artikel. Tevens zal dit onderzoek als afstudeerscriptie gelden voor de Master Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam (UvA).

(4)

Inleiding

Seksualiteit van kinderen wordt veel in de media besproken en wordt regelmatig negatief benadrukt. De media richt zich doorgaans op seksueel misbruik (Bos & De Ruyter, 2009). Ouders en kinderen worden vaak gewaarschuwd voor de gevaren van seksueel misbruik. Het is begrijpelijk dat seksueel misbruik een veelbesproken onderwerp is, gezien de ernstige gevolgen die dit kan hebben voor kinderen (Heim, Shugart, Craighead, & Nemeroff, 2010). Bijzondere vormen van seksueel getint gedrag onder kinderen kunnen inderdaad een signaal zijn van seksueel misbruik (Friedrich, 1993). Later onderzoek onder ouders heeft echter aangetoond dat seksueel getint gedrag ook onder ‘normale’ omstandigheden kan voorkomen en niet naar misbruik hoeft te verwijzen (Cohen-Kettenis & Sandfort, 1996). Desondanks wordt ook veel voorkomend seksueel getint gedrag van kinderen regelmatig onterecht betiteld als grensoverschrijdend. Aan de positieve seksuele beleving van kinderen wordt in het algemeen weinig aandacht besteed (De Graaf & Rademakers, 2007). Dit onderzoek zal aandacht besteden aan, en kennis bieden over, ‘normaal’ seksueel getint gedrag van kinderen en geeft inzicht in wat ouders aan seksueel getint gedrag bij hun kinderen waarnemen.

Ouders hebben behoefte aan opvoedingsondersteuning bij de seksuele ontwikkeling van hun kind(eren) (Vermeire, 2005). Er komt steeds meer vraag naar extra informatie over de seksuele ontwikkeling en opvoeding van kinderen. Daarmee kan er een beter onderscheid gemaakt worden tussen ‘normaal’ en ‘afwijkend’ seksueel getint gedrag van kinderen. Kennis van veel voorkomend seksueel getint gedrag van kinderen kan ouders en opvoeders helpen om hier gepast op te reageren. Ook voor professionals is deze informatie van belang. Zij kunnen hiermee problematisch seksueel getint gedrag signaleren en bijsturen, of juist ouders geruststellen dat het gedrag van hun kind niet zorgelijk is.

Seksuele ontwikkeling

(5)

(1) ‘de biologische en psychologische ontwikkeling van de sekse’(gender-identiteit), (2) ‘intimiteit en relatievorming’ en (3) ‘het lichamelijke bewustzijn en de responsiviteit bij seksualiteit’ (Bancroft, 1989). Alle drie de componenten worden beïnvloed door biologische, psychische en sociale factoren en zijn ook onderdeel van de seksuele ontwikkeling en opvoeding (De Graaf & Rademakers, 2003; Zwiep, 2008). De drie componenten ontwikkelen zich in de kindertijd onafhankelijk van elkaar (figuur 1). Vanaf de puberteit beginnen deze met elkaar te interacteren (Bancroft, 1989).

De eerste component gaat over de gender-identiteit. Elk kind ondergaat al vanaf de prenatale periode een biologische ontwikkeling van de sekse. Tijdens de embryonale fase start vanaf de vijfde week de inwendige geslachtsdifferentiatie; de ontwikkeling van het geslacht binnen in het lichaam. Voorbeelden van genitalia die inwendig ontwikkelen zijn de baarmoeder, testikels, prostaat, eileider en zaadblaas. Vanaf de negende week in de foetale fase start de uitwendige geslachtsdifferentiatie. Binnen twee maanden is de geslachtsdifferentiatie van de foetus voltooid (Stoeckart, Swaab, Gijs, De Ronde, & Slob, 2009).

Figuur 1. Bio-psycho-sociaal model van seksualiteit (Bancroft, 1989)

De seksuele differentiatie van de hersenen, wat het beginpunt is van de psychologische ontwikkeling van de sekse, begint in de tweede helft van de zwangerschap (Hines, 2004). De hersenen van een foetus ontwikkelen zich dan tot het mannelijk of vrouwelijk geslacht (Hines, 2004; Stoeckart et al., 2009). De verdere psychologische ontwikkeling van de sekse, met onder andere de ontwikkeling van de gender-identiteit, gaat voort na de geboorte. Door middel van modeling, conditionering en

(6)

cognities ontwikkelt elk kind in interactie met zijn omgeving zijn eigen gender-identiteit (Martin, Ruble, & Szkrybalo, 2002).

De tweede component is ‘intimiteit en relatievorming’. Fysiek contact valt hier ook onder (Rademakers, Laan, & Straver, 2000). Omgang met het eigen lichaam, lichamelijk contact en emotioneel- en sociaal contact zijn bij kinderen vormen van de ontwikkeling van intimiteit (Delfos, 1994).

De laatste component ‘lichamelijke bewustzijn en responsiviteit’ gaat over lichamelijkheid, seksueel gedrag en seksuele gevoelens. Het lichamelijke bewustzijn vormt zich door het exploreren van het eigen lichaam en lichamelijke contacten, zoals het voelen, aanraken en/of stimuleren van de geslachtsdelen en seksuele gevoelens. Het opmerken dat seksueel getint gedrag een prettig gevoel kan geven, is een voorbeeld van ‘responsiviteit’ (De Graaf & Rademakers, 2007). Deze studie zal zich richten op dit component.

In verschillende Nederlandse studies onder ouders, pedagogische medewerkers van kinderdagverblijven en leerkrachten is geconstateerd dat kinderen al vanaf jonge leeftijd seksueel getint gedrag kunnen vertonen (Cohen-Kettenis & Sandfort, 1996; Zwiep, 2008; Zwiep & Colegem, 2009). Deze seksueel getinte gedragingen kunnen zeer uiteenlopend zijn en per kind verschillen. Echter is in divers onderzoek naar voren gekomen dat seksualiteit bij kinderen vermoedelijk van een ander niveau is dan bij volwassenen. Er is zowel in de lading, het doel als de functie van seksualiteit onderscheid tussen volwassenen en kinderen (De Graaf & Rademakers, 2003; Rademakers et al., 2000). Volgens Heemelaar (2008) heeft seksualiteit bij kinderen meer een sociaal-culturele functie, omdat kinderen seksuele normen en vaardigheden aanleren en ontdekken. Seksualiteit bij volwassenen is daarentegen meer gericht op relaties en voortplanting.

Een kind doorgaat op allerlei domeinen verschillende ontwikkelingsfasen, zoals bij het leren lopen en praten, maar ook bijvoorbeeld op cognitief en sociaal niveau. De seksuele ontwikkeling kan ook ondergebracht worden in verschillende fasen. In de baby- en peuterfase is het verkennen, exploreren en ontdekken een groot onderdeel van de (seksuele) ontwikkeling. Op het gebied van

(7)

seksualiteit wordt bijvoorbeeld het lichaam verkend en ontdekken veel baby’s en peuters dat het aanraken van het geslachtsdeel ‘prettige’ gevoelens kan opwekken. Dit wordt ook wel masturbatie genoemd (De Graaf & Rademakers, 2007). Na het eerste levensjaar kunnen baby’s de geslachtsdelen doelgericht ‘opzoeken’ (De Graaf, Neeleman, & De Haas, 2009). Vanaf de leeftijd van twee jaar ontstaat er bij kinderen een nieuwsgierigheid naar de geslachtsdelen en het lichaam van henzelf en van anderen. Vaak start deze nieuwsgierigheid (gemiddeld rond de 18 maanden) met een interesse in het geslacht en lichaam van de ouders en vervolgens van broertjes en/of zusjes en andere kinderen (Schuhrke, 2000). Dit kan zich onder andere uiten in seksueel getint spel. Seksueel getinte spelletjes worden vooral bij kinderen in de leeftijd van drie tot en met vijf waargenomen. Bij 40-50 % van de kinderen in deze leeftijdsgroep is door ouders en docenten deelname aan seksueel getint spel geobserveerd (Lopez Sanches, Del Campo, & Guijo, 2002). Voorbeelden van seksueel getint spel zijn: ‘doktertje spelen’, ‘vadertje en moedertje spelen’, ‘meisjes- of jongenspakkertje’ en het nabootsen van een vrijpartij, zwangerschap of bevalling (Larsson & Svedin, 2002; Zwiep, 2008). In de kleuterfase tonen kinderen vaak openlijk seksueel getint gedrag. Vanaf de leeftijd van zes jaar ontstaat er een vorm van schaamte bij kinderen, waardoor seksueel getint gedrag minder zichtbaar kan zijn (De Graaf & Rademakers, 2007). In de pre-puberale fase (9-12 jaar) ontwikkelt zich naast seksueel getint gedrag ook seksuele opwindingen (seksuele aantrekking en fantasieën), wat zich bij jongens veelal eerder uit (gemiddeld bij 9.8 jaar) dan bij meisjes (gemiddeld bij 11.4 jaar) (De Graaf & Rademakers, 2007).

Seksuele opvoeding en attitudes en demografische factoren

Het model van Bancroft (1989) laat zien dat de seksuele ontwikkeling van het kind zowel beïnvloed wordt door genen (nature) als door de omgeving (nurture). De ontwikkeling van kinderen wordt niet alleen door ouders beïnvloed (Bronfenbrenner, 1997). Verschillende sociale contexten (de omgeving), die met elkaar interacteren, beïnvloeden samen het ontwikkelingsproces van elk individuele kind. Sociale contexten kunnen worden onderverdeeld in (a) het micro-niveau, de directe

(8)

omgeving van het kind (zoals het gezin of de school), (b) het meso-niveau, een interactie van micro-systemen waarin het kind zelf niet aanwezig is (zoals contact tussen leerkracht en ouders), (c) het exo-niveau, settings waarin het kind zelf niet direct deelneemt (zoals het werk van de ouders) en (d) het macro-niveau, dat op maatschappelijk vlak het kind beïnvloedt (zoals de politiek of sociaal economische status) (Bronfenbrenner, 1997). De seksuele ontwikkeling en het seksueel getinte gedrag wordt ook vanuit deze vier contexten beïnvloed.

Bij elke vorm van ontwikkeling wordt een kind door opvoeders beïnvloed, begeleid en ondersteund. De seksuele ontwikkeling is gelijk aan alle andere vormen van ontwikkeling, maar wordt in de opvoeding veelal vergeten of overgeslagen (Zwiep, 2008). Onderzoek laat zien dat ouders het een lastige taak vinden hun kind in de seksuele ontwikkeling te begeleiden (Zwiep, 2008). Deze begeleiding is onderdeel van de seksuele opvoeding (Klai, 2004). Uit onderzoek van Zwiep (2008) onder ouders is naar voren gekomen dat seksuele opvoeding als primaire taak van ouders wordt gezien en niet van de school. De opvoeding van kinderen kan in verschillende stijlen onderscheiden worden; autoritatief, autoritair en permissief (O’Connor, 2002). Volgens Klai (2004) is een autoritatieve opvoedingsstijl het meest bevorderend voor de ontwikkeling van een kind. Dit geldt ook voor de seksuele opvoeding. Maar terwijl ouders met een autoritatieve opvoedingsstijl zelf veel initiatieven tonen en sturend zijn, is dit niet het geval als het gaat om seksualiteit. Ouders wachten op het gebied van seksualiteit veelal totdat hun kind zelf het initiatief toont en vragen stelt met betrekking tot seksualiteit (Klai, 2004). Moeders die seksuele opvoeding als makkelijk ervaren lijken sneller initiatief te nemen om met hun kind te praten over seksualiteit (Zwiep, 2008).

De seksuele attitude van ouders speelt ook een rol in de seksuele opvoeding (De Graaf, 2007). Ouders uiten hun seksuele attitude non-verbaal door middel van intimiteit, knuffelen, samen slapen of samen douchen. Ook kunnen ouders verbaal hun seksuele attitude overbrengen aan hun kind(eren) door uitspraken te doen over seksualiteit of grenzen te stellen. Eerder onderzoek liet zien dat ouders met minder permissieve opvattingen over seksualiteit en blootheid van hun kind minder seksueel getinte gedragingen waarnemen (Cohen-Kettenis & Sandfort, 1996; Schuhrke, 2000).

(9)

Permissieve opvattingen zijn vrije opvattingen waarbij men veel toelaat en geen sancties oplegt. Het is mogelijk dat kinderen die een permissieve seksuele opvoeding ondergaan, zich vrijer voelen om hun lichaam en dat van anderen te ontdekken. Het is ook denkbaar dat ouders met een permissieve opvoedingsstijl meer open staan voor seksualiteit bij hun kind en daardoor meer gedrag bij hun kind zullen opmerken. Daarom wordt er verwacht dat resultaten van het huidige onderzoek laten zien dat ouders met permissieve attitudes vaker over seksualiteit praten en dat meer praten over seksualiteit zal samenhangen met meer waargenomen seksueel getint gedrag.

Daarnaast zijn er aanwijzingen dat verschillende demografische factoren een rol kunnen spelen in de seksuele opvoeding en attitudes van ouders en mogelijk daardoor ook in het seksuele gedrag dat zij bij hun kinderen waarnemen. Moeders, hoog opgeleide en niet-religieuze ouders praten over het algemeen vaker met hun kinderen over seksualiteit dan vaders, laag opgeleide en religieuze ouders (Byer, Sears, & Weaver, 2008; De Graaf, 2013; Regnerus, 2005).

Er is nog weinig kwantitatief onderzoek gedaan naar de seksuele opvoeding door allochtone ouders. Kwalitatief onderzoek door Van Lee en Mouthaan (2007) laat zien dat Marokkaanse en Turkse moeders de seksuele opvoeding als primaire taak zien van de ouder zelf. Een belangrijk aspect van deze seksuele opvoeding is volgens hen het kind beschermen tegen seksuele gevaren. Deze moeders geven daarentegen ook aan niet tevreden te zijn over hun seksuele opvoeding door onder andere gebrek aan kennis en door schaamte. Volgens Van Lee en Mouthaan (2007) zijn Marokkaanse en Turkse moeders meer afwachtend en passief op het gebied van seksuele opvoeding dan autochtone moeders. Ook De Graaf (2013) laat zien dat Marokkaanse en Turkse ouders van jonge kinderen minder vaak praten over seksualiteit en dat Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse ouders minder vaak antwoord geven op vragen over seksualiteit. De Graaf, Kruijer, Van Acker en Meijer (2012) vonden dat jongeren van Marokkaanse, Turkse en Surinaamse afkomst relatief weinig met hun ouders praten over seksualiteit. Antilliaanse jongeren praten hier juist meer over met hun ouders. Kwantitatief onderzoek naar demografische verschillen in het waarnemen van seksueel getint gedrag van jonge kinderen ontbreekt vooralsnog. Deze studie beoogt dit hiaat in de

(10)

bestaande kennis op te vullen.

Seksueel getint gedrag en onderzoek

Onderzoek naar seksueel getint gedrag van kinderen kan erg lastig en ingewikkeld zijn. Het is moeilijk kinderen over hun eigen seksuele gedragingen vragen te stellen. Allereerst omdat het moeilijk is dit op het niveau van jonge kinderen te verwoorden. Ten tweede is het de vraag of dit ethisch verantwoord is (De Graaf & Rademakers, 2003). Retrospectief onderzoek en het stellen van vragen aan ouders zijn de twee meest toegepaste methoden in onderzoek naar seksualiteit van kinderen (De Graaf & Rademakers, 2007; Rademakers et al., 2000). Onderzoek naar seksueel getint gedrag van kinderen berust met name op interpretatie en zal veelal selectief zijn (De Graaf & Rademakers, 2007).

Er is divers onderzoek uitgevoerd naar seksueel getint gedrag van jonge kinderen. In de jaren ’70 begon men seksueel getint gedrag van kinderen voorzichtig te onderzoeken. In 1990 is het eerste grote Nederlandse kwantitatieve onderzoek omtrent dit thema gestart door Cohen-Kettenis en Sandfort (1996). Dit is in Nederland tevens het enige grootschalige onderzoek waarin seksueel getint gedrag van jonge kinderen in kaart is gebracht. Het grootste eerste Amerikaanse onderzoek naar seksueel getint gedrag van kinderen van twee tot en met twaalf jaar is door Friedrich en anderen uitgevoerd in 1991 (Friedrich, Grambsch, Broughton, Kuiper, & Beilke, 1991). Dit was in Amerika het eerste onderzoek dat gericht was op ‘normaal en gezond’ seksueel getint gedrag van kinderen. Enkele jaren later zijn de resultaten van het Nederlandse onderzoek van Cohen-Kettenis en Sandfort (1996) en het Amerikaanse onderzoek van Friedrich en anderen (1991) met elkaar vergeleken (Friedrich, Sandfort, Oostveen, & Cohen-Kettenis, 2000). De Graaf en Rademakers hebben in 2007 een overzicht gegeven van grote kwantitatieve onderzoeken gericht op seksueel getint gedrag van jonge kinderen. De grote onderzoeken die daarin genoemd worden komen uit Nederland, Spanje, Zweden, België en Amerika. Echter zijn deze onderzoeken onder hoog opgeleide en blanke ouders afgenomen en waren de steekproeven hierdoor niet generaliseerbaar naar andere populaties. Het

(11)

merendeel van Nederlands onderzoek naar seksualiteit van jonge kinderen is kwalitatief en geeft geen inzicht in de prevalentie van seksueel getint gedrag. Zwiep (2008) heeft een uitgebreid kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de seksuele opvoeding van jonge kinderen. In dit onderzoek zijn zowel moeders als leidsters van kinderdagverblijven geïnterviewd en is onder andere seksueel getint gedrag van jonge kinderen besproken en in kaart gebracht. Deze steekproef bestond eveneens uit hoog opgeleide en blanke ouders.

Na de grote Nederlandse kwantitatieve studie van Cohen-Kettenis en Sandfort (1996) zijn er in Nederland geen recente kwantitatieve onderzoeken gedaan naar seksueel getint gedrag van kinderen. Het grote kwantitatieve onderzoek, waarnaar nog steeds veel verwezen wordt, komt uit 1990 (Cohen-Kettenis & Sandfort, 1996). Deze resultaten zijn relatief oud, beperkt en niet representatief. Ondanks dat de beschikbare onderzoeksresultaten niet representatief zijn, worden ze wel gebruikt om kinderen te beoordelen op seksueel getint gedrag. Bijvoorbeeld door middel van het vlaggensysteem worden kinderen onder andere met de gegevens uit onderzoek uit 1990 vergeleken. SENSOA, het Vlaamse expertise centrum voor seksuele gezondheid, heeft het vlaggensysteem ontwikkeld (Franck, Frans, & Van Decraen, 2011). MOVISIE, het Nederlandse kennisinstituut en adviesbureau voor sociale zorg, is mede ontwikkelaar van dit systeem en heeft het vlaggensysteem in Nederland geïmplementeerd (Repetur & Doornink, 2011). Het vlaggensysteem is een richtlijn voor ouders en professionals voor ‘gezond’ seksueel getint gedrag van kinderen (Franck et al., 2011). Aan de hand van een beoordeling kan aangegeven worden of het seksueel getinte gedrag van een kind als ‘gezond’ kan worden gezien of als grensoverschrijdend. Eén van de criteria van het vlaggensysteem is of het gedrag ‘leeftijdsadequaat’ is (Franck et al., 2011). Als het gedrag bij minder dan 20% van de kinderen van een normgroep voorkomt spreekt men van niet ‘leeftijdsadequaat’ seksueel getint gedrag. Deze normgroep is ontwikkeld naar aanleiding van uiteenlopend onderzoek.

(12)

Huidig onderzoek

Er zijn diverse aanleidingen voor nieuw onderzoek naar seksueel getint gedrag van kinderen. Allereerst is het vlaggensysteem een aanleiding voor nieuw onderzoek. De Nederlandse cijfers van seksueel getint gedrag bij kinderen die hiervoor gebruikt worden zijn aanzienlijk verouderd en niet representatief.

Ten tweede is het denkbaar dat er in de afgelopen twee decennia verschuivingen hebben plaatsgevonden in de seksuele opvoeding en attitudes van ouders en het seksueel getinte gedrag van kinderen. Kinderen worden vanuit het micro-, als meso-, exo- en macro-niveau in verschillende settings beïnvloed in de seksuele ontwikkeling (Bronfenbrenner, 1997). Niet alleen ouders spelen een rol in de seksuele ontwikkeling van een kind. Leeftijdsgenoten en het gezinsklimaat blijken ook grote invloed te hebben op seksueel getint gedrag van kinderen (Nikken, 2009). Maar ook de media en politiek sturen de seksuele ontwikkeling van een kind. Kinderen komen nu vaker in aanraking met seksueel getinte mediabeelden en blijken eerder seksueel actief te zijn dan voorheen (Nikken, 2009). Het is mogelijk dat (een deel van) de kinderen deze beelden kopieert en dus meer seksueel getint gedrag vertoont. Door de seksualisering van de samenleving zou er bij ouders ook een toegenomen openheid kunnen zijn tegenover blootheid en intimiteit. Maar ook een tegenovergestelde reactie, zoals een tegenbeweging, zou juist het gevolg kunnen zijn van de grote hoeveelheid aandacht voor seksueel misbruik in de media. Seksueel getint gedrag van jonge kinderen zou hierdoor wellicht een gevoeliger thema kunnen zijn geworden. Er is in de afgelopen twee decennia bovendien steeds meer zorg uitgesproken over de rol van seksualiteit in de media (Nikken, 2009). Hierdoor is het mogelijk dat ouders in de afgelopen twee decennia meer beschermend zijn geworden en minder permissieve opvattingen hebben over seksualiteit van kinderen. Dit kwantitatieve onderzoek biedt een aanvulling op de kennis van seksueel getint gedrag van jonge kinderen.

Het huidige onderzoek heeft als doel recent inzicht te krijgen in wat ouders aan seksueel getint gedrag bij hun kinderen waarnemen. Daarnaast dient dit onderzoek om inzicht te krijgen of

(13)

demografische factoren (etniciteit, opleidingsniveau en religie) en opvoedingsgerelateerde factoren (attitude ten aanzien van en communicatie over seksualiteit) samenhangen met de observaties van ouders van seksueel getint gedrag van hun kind. Tenslotte zullen de resultaten van dit onderzoek vergeleken worden met vergelijkbaar onderzoek van Cohen-Kettenis en Sandfort (1996) om te kijken of de attitude van ouders en het seksueel getinte gedrag van kinderen veranderd is ten opzichte van 23 jaar geleden.

Met de resultaten van dit onderzoek zouden het vlaggensysteem of andere systemen om seksueel getint gedrag van kinderen te duiden kunnen worden aangepast. MOVISIE heeft aangegeven de normatieve lijst aan de hand van nieuwe resultaten te willen bijstellen (persoonlijke communicatie, 24 januari 2013). Bovendien kan de verspreiding van de resultaten van dit onderzoek bijdragen aan een bewustwording bij ouders dat seksuele opvoeding belangrijk is, ‘erbij hoort’ en dat seksueel getint gedrag veel voorkomt en niet hoeft te duiden op grensoverschrijding. Inzicht in de ervaringen van verschillende groepen ouders kunnen helpen om opvoedingsondersteuning beter bij deze ouders aan te laten sluiten.

De specifieke onderzoeksvragen van dit onderzoek zijn:

1. “Welke seksueel getinte gedragingen worden door ouders gezien bij kinderen in de leeftijd van twee tot en met twaalf jaar?”. Hierbij zal onderscheid gemaakt worden tussen de drie leeftijdsgroepen (2-5 jaar), (6-9 jaar) en (10-12 jaar).

2. “Wat is de rol van demografische factoren in de waarnemingen van ouders van seksueel getint gedrag van jonge kinderen?”.

3. “Is er een relatie tussen waargenomen seksueel getinte gedragingen en de seksuele attitude en opvoeding van de ouder?”.

4. “Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de resultaten dit onderzoek en van het onderzoek van Cohen-Kettenis en Sandfort (1996)?”.

(14)

Aan de hand van de eerder onderzoek wordt er verwacht dat (1) ouders wiens kind hun weinig bloot ziet en/of (2) waarvan hun kind zelf thuis weinig bloot loopt, minder seksueel getint gedrag waarnemen. Daarnaast wordt er verwacht dat de resultaten laten zien dat (3) ouders met een permissieve attitude ten opzichte van seksualiteit en blootheid en/of (4) ouders die minder over seksualiteit praten minder seksueel getinte gedragingen waarnemen bij hun kind. Bovendien wordt er als hypothese gesteld dat (5) ouders die het makkelijk vinden om met hun kind over relaties en seksualiteit te praten meer seksueel getint gedrag zien bij hun kind en dat (6) ouders die het geven van seksuele voorlichting enkel de taak van de ouder zelf vinden meer seksueel gedrag bij hun kind waarnemen. Tot slot wordt er verwacht dat allochtone ouders (7) minder seksueel getinte onderwerpen met hun kind bespreken en (8) minder seksueel getint gedrag bij hun kind waarnemen.

Methode

Onderzoeksdesign

Dit onderzoek betreft een kwantitatieve survey, waarin ouders in de periode van 12 maart 2013 tot en met 17 april 2013 eenmalig een digitale vragenlijst van circa 10 minuten in hebben gevuld over hun oudste kind binnen de leeftijdsgroep van twee tot en met twaalf jaar.

Steekproef

Om een zo heterogeen en groot mogelijke steekproef te kunnen realiseren, zijn diverse scholen, kinderdagverblijven en instellingen in zowel steden als dorpen in heel Nederland benaderd met een email. Daarnaast droegen 20 scholen verspreid over Nederland, die in maart 2013 deelnamen aan ‘De week van de Lentekriebels’, bij aan het onderzoek. Via deze kanalen is aan ouders door middel van een email, brief of nieuwsbrief de mogelijkheid geboden om deel te kunnen nemen aan dit onderzoek. Daarnaast heeft het magazine J/M voor ouders op de website en via de nieuwsbrieven van 13 en 27 februari 2013 een oproep geplaatst voor deelname aan dit onderzoek. Ook heeft er in de WIJ special nieuwsbrief van 26 maart 2013, aan ouders die de Blije Doos hebben

(15)

aangevraagd, een oproep gestaan. Om allochtone ouders te bereiken, is er contact opgenomen met stichtingen en instellingen voor vrouwenemancipatie, vrouwencentra, niet-Westerse ouder-verenigingen en migrantenorganisaties.

In totaal hebben 1360 ouders (1302 vrouwen, 95.7% en 58 mannen, 4.3%) de vragenlijst volledig ingevuld (leeftijd: M = 37.6, SD = 5.64, range = 23-61 jaar). Dit is 75.5% van de ouders die aan de vragenlijst is begonnen (n = 1800). In verband met inconsistenties zijn elf respondenten verwijderd uit het databestand.

De steekproef van de moeders is door middel van weging representatief gemaakt voor de Nederlandse populatie op leeftijd en opleidingsniveau. Omdat de groep vaders in dit onderzoek zeer klein is, was het voor de mannen niet mogelijk een weegfactor te berekenen op leeftijd. Daarom zijn de vaders binnen de steekproef enkel op opleidingsniveau gewogen. De weegfactoren zijn aan de hand van cijfers van het Centraal Bureau Statistiek (CBS) opgesteld en variëren tussen de 0.58 en 4.12.

Van alle 1360 respondenten is 86.8% getrouwd of samenwonend en 13.2% alleenstaand. Daarnaast is van alle ouders 22.0% laag-, 43.5% midden- en 34.5% hoogopgeleid. 43.6% van de ouders rekent zichzelf tot een geloof, waarvan 74.5% het geloof (een beetje) belangrijk vindt. Tenslotte werkt 58.7% van de ouders parttime (12-32 uur per week) en 9.7% fulltime (meer dan 32 uur per week). De respondenten in de steekproef vertegenwoordigen alle provincies in Nederland, waarvan de twee grootste groepen ouders woonachtig zijn in Holland (21.9%) en Noord-Brabant (21.6%). 44.2% van de respondenten woont in een (zeer) sterk stedelijk gebied, 44.9% in een matig tot weinig stedelijk gebied en 10.9% in een niet stedelijk gebied.

De ouders hebben gemiddeld 2.01 kinderen (SD = 0.77, range = 1-6). Van de 1360 kinderen (leeftijd: M = 7.14, SD = 2.80) waarover de vragenlijst is ingevuld is 52.1% een jongen (n = 709, leeftijd: M = 7.13, SD = 2.87) en 47.9 % een meisje (n = 651, leeftijd: M = 7.16, SD = 2.73). In dit onderzoek zijn de kinderen in drie leeftijdsgroepen onderverdeeld; 36.9% is 2-5 jaar (n = 502), 37.8% is 6-9 jaar (n = 514) en 25.3% is 10-12 jaar (n = 344). 8.8% van deze kinderen heeft een

(16)

niet-Westers allochtone achtergrond, volgens de definitie van het CBS “iemand waarvan tenminste één ouder geboren is in één van de volgende landen: Afrika, Latijns-Amerika of Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije”. Het aantal kinderen per leeftijdsgroep en sekse is in Tabel 1 weergegeven.

Tabel 1. Aantal kinderen per leeftijd en sekse

Leeftijd Sekse (onderbouw) 2-5 jaar (middenbouw) 6-9 jaar (bovenbouw) 10-12 jaar Totaal Jongens 271 (19.9%) 251 (18.4%) 187 (13.8%) 709 (52.1%) Meisjes 231 (17.0%) 263 (19.4%) 157 (11.5%) 651 (47.9%) Totaal 502 (36.9%) 514 (37.8%) 344 (25.3%) 1360 (100%) Meetinstrumenten

De vragenlijst voor dit onderzoek is ontwikkeld op basis van literatuuronderzoek. Omdat in dit onderzoek ten doel is gesteld de resultaten te vergelijken met eerder onderzoek, is bij het opstellen van de vragenlijst getracht deze zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de vragenlijst van Cohen-Kettenis en Sandfort (1996). Het gebruiken van dezelfde vragenlijst was in verband met auteursrechten onmogelijk. De vragenlijst is gepretest onder 17 ouders en 7 professionals. Aan de hand van de resultaten van deze pretest zijn sommige items gewijzigd, verwijderd of toegevoegd. De vragenlijst bevat vier clusters van vragen:

(1) Demografische kenmerken, zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, burgerlijke staat, aantal kinderen binnen het gezin, postcode (enkel de cijfers), afkomst, gemiddeld aantal uur werk per week, religie en belang van de religie (0 = Nee, het geloof is niet belangrijk voor mij, 1 = Ja, het geloof is een beetje belangrijk voor mij, 2 = Ja, het geloof is heel belangrijk voor mij).

(2) Seksueel getint gedrag van het kind; Ouders gaven van 27 gedragingen op een 5-punts-schaal aan (0 = nooit, 4 = dagelijks) of zij deze in het afgelopen half jaar hebben waargenomen (Cronbach’s alpha = .83). Item voorbeelden zijn ‘Mijn kind raakt thuis zijn piemel aan’, ‘Mijn kind

(17)

geeft andere kinderen een kusje’ en ‘Mijn kind zoekt op internet informatie over seksualiteit’. Voor de analyses is er een somscore berekend voor het aantal gedragingen dat in het afgelopen jaar is waargenomen (van 0 tot en met 27). Aan de ouders met een dochter zijn tevens vier vragen gesteld over het dragen van make-up en hakjes (Cronbach’s alpha = .74). Daarnaast zijn er drie vragen gesteld die betrekking hebben op gender non-conform gedrag, zoals ‘Mijn dochter draagt jongenskleren’ (Cronbach’s alpha = .41). Al deze vragen zijn beantwoord op een 5-punts-schaal (0 = nooit, 4 = dagelijks). Ook is aan elke ouder gevraagd of het kind wel eens verliefd is geweest en verkering heeft gehad (1 = nooit, 2 = één keer, 3 = meer dan één keer). Voor de analyses is elk item binnen deze cluster gehercodeerd (0 = nooit, 1 = minimaal één keer in het afgelopen half jaar). Voor een overzicht van alle items zie Tabel 2 en 3.

(3) Seksuele attitude; De houding van de ouder ten opzichte van intimiteit en blootheid is bevraagd op een 4-punts-schaal (0 = zelden of nooit, 3 = dagelijks). Bijvoorbeeld ‘Ik ga samen met mijn kind in bad of onder de douche’ of ‘Ik knuffel met mijn partner waar mijn kind bij is’ (totaal 6 items, voor alleenstaande ouders 4 items). Voor de analyses is een gemiddelde score berekend (Cronbach’s alpha = .66).Voor een overzicht van alle items zie Tabel 5.

(4) Seksuele opvoeding; Dit onderdeel bevat twee aspecten: ‘seksuele communicatie’ en ‘voorlichting’. Bij ‘seksuele communicatie’ kregen de ouders 15 onderwerpen voorgelegd, zoals ‘hoe het geslachtsdeel van een meisje heet’, ‘verliefdheid’ en ‘menstruatie’, waarbij aangegeven kon worden of zij met hun kind hierover gesproken hebben. Hierop kon op een 3-punts-schaal geantwoord worden (0 = nee, 1 = nee, wel van plan, 2 = ja). Bij ‘seksuele communicatie’ is voor elke ouder een somscore berekend voor het aantal besproken items (min. 1, max. 15). Daarnaast zijn er drie losse items met betrekking tot de communicatie met het kind; ‘Vindt u het moeilijk of makkelijk om met uw kind over seksualiteit te praten?’ (1 = erg moeilijk, 5 = erg makkelijk), ‘Als uw oudste kind een vraag stelt over seksualiteit, geeft u dan altijd eerlijk antwoord?’ (0 = nee, 1 = soms wel, soms niet, 2 = ja, altijd), ‘Als u met uw kind over seksualiteit praat, wie begint er dan meestal over?’ (0 = we praten hier nooit over, 1 = altijd ikzelf, 2 = meestal ikzelf, 3 = soms ik, soms

(18)

mijn kind, 4 = meestal mijn kind, 5 = altijd mijn kind). Bij het aspect ‘voorlichting’ is de ouders door middel van drie items gevraagd: ‘Wat vindt u een goede leeftijd om een kind informatie te geven over ‘vrijen en geslachtsgemeenschap’, ‘voorbehoedsmiddelen’ en ‘menstruatie en zaadlozing’?’. Hierbij was het ook mogelijk in plaats van een leeftijd een categorische antwoord te kiezen; ‘na het 12e jaar’, ‘zodra mijn kind hiernaar vraagt’, ‘zodra er een aanleiding is’ of ‘nooit’.

Statistische analyse

Allereerst zijn er descriptieve analyses uitgevoerd om de hoofdvraag “Welke seksueel getinte gedragingen worden door ouders gezien bij kinderen in de leeftijd van twee tot en met twaalf jaar?” te kunnen beantwoorden. Voor de eerste subvraag, of demografische kenmerken van de ouders samenhangen met de mate waarin zij seksueel getint gedrag bij hun kind waarnemen, is er op itemniveau de Chi-kwadraat toets (χ²) uitgevoerd om verschillen tussen de jongens en meisjes en tussen de drie leeftijdsgroepen te toetsen.Er is gebruik gemaakt van variantie-analyses (ANOVA’s) om verschillen tussen vaders en moeders, ouders met zonen of dochters en ouders met verschillende opleidingsniveaus, mate van religiositeit en culturele achtergronden (tevens hypothese acht) in het aantal seksueel getinte gedragingen dat zij waarnemen (de somscore) te toetsen. Hierbij zijn de somscores van het seksueel getinte gedrag gehanteerd. Eveneens zijn er Pearson correlaties berekend tussen de leeftijd van zowel het kind als de ouder met de somscore op waargenomen seksueel getint gedrag (schaalniveau). Om antwoord te kunnen geven op subvraag twee, of seksuele attitudes en seksuele communicatie van de ouders samenhangen met de mate waarin zij seksueel getint gedrag bij hun kind waarnemen, is de correlatie van zowel de permissieve seksuele attitude van de ouder als de seksuele communicatie met seksueel getint gedrag op schaalniveau berekend met behulp van Pearson (Tabel 4). Onderzoekshypothesen drie en vier worden hiermee ook beantwoord. Voor de berekening van hypothese één en twee, of ouders wiens kind hun weinig bloot ziet en waarvan hun kind zelf thuis weinig bloot loopt, minder seksueel getint gedrag waarnemen, zijn variantie-analyses toegepast. Bij hypothese vijf, zes en zeven, (5) dat ouders die het makkelijk vinden om met hun kind

(19)

over relaties en seksualiteit te praten meer seksueel getint gedrag zien bij hun kind, (6) dat ouders die het geven van seksuele voorlichting enkel de taak van de ouder zelf vinden meer seksueel gedrag bij hun kind waarnemen en (7) dat allochtone ouders minder seksueel getinte onderwerpen met hun kind bespreken, is eveneens gebruikt gemaakt van variantie-analyses. Bij de eerste, tweede, vijfde en zesde hypothese is daarnaast met de contrast coëfficiënt getoetst. Voor de laatste subvraag zijn de resultaten op itemniveau met de Chi-kwadraat toets vergeleken met onderzoek uit 1990, om te kijken of seksueel getint gedrag van kinderen in de afgelopen 23 jaar veranderd is. De effectgroottes zijn berekend door middel van Cramer’s V bij de Chi-kwadraat toetsen. In de tabellen zijn de effectgroottes vermeld.

Resultaten

Seksueel getint gedrag

Er is een grote variatie in waarnemingen van de verschillende seksueel getinte gedragingen (Tabel 2). Sommige gedragingen zien bijna alle ouders bij hun kind, andere gedragingen zijn zeer zeldzaam. Het aanraken en bekijken van de geslachtsdelen en het roepen van ‘vieze’ woorden worden door ouders het meest waargenomen en zijn respectievelijk bij 78.8%, 71.2% en 73.7% van alle kinderen gerapporteerd. Bij de jongens worden deze gedragingen meer waargenomen dan bij meisjes. ‘Geslachtsdelen aanraken’: χ² (1, n = 1360) = 76.85, p = .000, Cramer’s V = .24; ‘geslachtsdelen bekijken’: χ² (1, n = 1360) = 124.98, p = .000, Cramer’s V = .31; ‘het roepen van ‘vieze’ woorden’: χ² (1, n = 1360) = 38.27, p = .000, Cramer’s V = .17. Het proberen uit kleden van andere kinderen (3.3%) en het aanraken van geslachtsdelen van andere kinderen (5.9%) zijn zelden door ouders gerapporteerd.

Van de 27 gedragingen zijn bij alle 1360 kinderen in totaal gemiddeld 8.1 gedragingen (SD = 4.40) waargenomen. Het geslacht van het kind speelt een rol bij de waarnemingen van de ouders. De gemiddelde somscores van de jongens (M = 8.5, SD = 4.19) en meisjes (M = 7.8, SD = 4.60) verschillen significant van elkaar (F (1,1358) = 8.45, p = .004). Ouders nemen bij meisjes gemiddeld

(20)

minder seksueel getint gedrag waar dan bij jongens (Tabel 4). Opvallend is dat bij jongens meer gedragingen worden gerapporteerd waarbij de (eigen) geslachtsdelen een rol spelen (aanraken, laten zien, ontdekken en benoemen/roepen). Bij meisjes worden gedragingen met een speels kenmerk juist meer waargenomen, zoals doktertje spelen of met poppen een vrijpartij naspelen. Ook flirtend praten en verleidelijk dansen zijn twee gedragingen die door ouders meer bij meisjes worden waargenomen.

44.1% van de jongens en 56.8% van de meisjes is wel eens verliefd geweest en 20.1% van de jongens en 25.6% van de meisjes heeft wel eens verkering gehad. Beide gedragingen worden vaker gerapporteerd bij de meisjes, echter verschilt enkel verliefd zijn significant van de jongens: (χ² (2, n = 1360) = 25.69, p = .000, Cramers’s V = .14). 41.2% van de meisjes heeft buitenshuis make-up op en 18.0% draagt buitenshuis hakjes.

Tenslotte is er gekeken naar gedragingen gericht op genderrollen. Volgens de resultaten is het zeldzaam dat kinderen zeggen van het andere geslacht te willen zijn (jongens: 5.2%, meisjes: 4.9%) en zich hiernaar te kleden (jongens: 5.1%, meisjes: 6.6%). Kinderen spelen daarentegen wel vaker met stereotiep speelgoed van het andere geslacht (jongens: 22.8%, meisjes: 31.3%). Dit laatst genoemde item verschilt significant tussen jongens en meisjes: χ² (4, n = 1360) = 19.64, p = .000, Cramer’s V = .12.

Negen gedragingen worden door minder dan 10% van de ouders gerapporteerd; ‘met de geslachtsdelen ergens tegenaan wrijven’ (9.6%), ‘de geslachtsdelen aan een kind laten zien’ (8.3%), ‘seksuele geluiden maken’ (7.5%), ‘doen alsof poppen of knuffels met elkaar vrijen’ (7.2%), ‘op internet informatie over seksualiteit opzoeken’ (6.6%), ‘seksueel getinte plaatjes of filmpjes op het internet bekijken’ (6.4%), ‘de geslachtsdelen van een ander kind aanraken’ (5.9%) en ‘anderen proberen uit te kleden’ (3.3%). Bij ‘de geslachtsdelen aan een volwassene laten zien’ (7.4%) is enkel een (klein) significant sekse verschil gevonden: χ² (1, n = 1360) = 10.26, p = .001, Cramer’s V = .09. Jongens laten significant meer hun geslachtsdelen aan een volwassene zien.

(21)

Tabel 2. Waargenomen seksueel getint gedrag van het kind (per sekse) Mijn kind…1 totaal (%) n = 1360 jongens (%) n = 709 1990a (%) jongens nu -1990b χ² jongens meisjes (%) n = 651 1990a (%) meisjes nu -1990b χ² meisjes seksec χ² seksec Cramer’s V

raakt thuis de geslachtsdelen aan 78.8 88.1 97 117.23*** 68.6 98 2242.34*** 76.85*** .24

bekijkt de geslachtsdelen (bijv. tijdens het wassen of in de spiegel)

71.2 84.5 - - 56.8 - - 124.98*** .31d

roept ‘vieze’ woorden (bijv. ‘piemel’ of ‘poep’) 73.7 80.5 - - 65.5 - - 38.27*** .17

is nieuwsgierig naar mensen die bloot zijn of zich uitkleden 61.9 63.4 43 158.74*** 60.2 43 122.65*** 1.39 .03

geeft andere kinderen een kusje 60.5 56.1 - - 65.3 - - 11.51** .09

stelt vragen over seksualiteit 56.8 55.9 53 7.26** 57.7 51 14.94*** 0.39 .02

raakt de borsten van de moeder of een andere vrouw aan 53.4 50.5 77 272.35*** 56.5 74 73.00*** 7.50 .06

danst verleidelijk (zoals heupwiegen, billen draaien) 54.8 49.4 - - 60.7 - - 16.85*** .11

is wel eens verliefd geweest 50.2 44.1 - - 56.8 - - 25.69*** .14

wrijft met de hand over de geslachtsdelen 39.1 45.8 50 0.80 31.8 59 170.74*** 27.51*** .14

is zeer nieuwsgierig naar kinderen van het andere geslacht 33.6 32.0 65 310.33*** 35.3 65 231.47*** 1.43 .03

raakt buitenshuis de geslachtsdelen aan 28.7 38.0 - - 18.7 - - 60.14*** .21

is nieuwsgierig naar foto’s van (half)blote mensen 27.9 27.0 16 73.08*** 29.0 18 60.75*** 0.64 .02

heeft wel eens verkering gehad 22.7 20.1 - - 25.6 - - 7.17 .07

praat flirtend 21.5 18.4 10 51.94*** 24.7 8 286.57*** 7.51** .08

speelt ‘doktertje’ (een spelletje waarbij kinderen elkaars lichaam onderzoeken)

21.0 15.6 60 522.81*** 26.9 55 194.69*** 25.08*** .14

roept seksuele woorden (bijv. ‘neuken’) 20.2 25.5 11 150.92*** 14.3 11 7.66** 25.97*** .14

wrijft iets tegen de geslachtsdelen (bijv. een knuffel of kussen) 17.5 17.4 16 2.33 17.5 12 14.91*** 0.00 .00

(22)

steekt de tong uit de mond als iemand een kusje geeft 13.3 11.5 15 3.94 15.4 15 0.60 4.18 .06

wrijft met de geslachtsdelen ergens tegen aan (bijv. een knie of een stoel)

9.6 9.5 10 0.25 9.7 11 1.01 0.00 .00

laat de geslachtsdelen aan een kind zien 8.3 12.2 21 20.14*** 4.0 24 142.09*** 28.74*** .15

maakt seksuele geluiden 7.5 8.6 3 36.76*** 6.2 3 13.88*** 2.60 .05

laat de geslachtsdelen aan een volwassene zien 7.4 9.7 21 47.19*** 4.9 25 135.76*** 10.26** .09

doet alsof poppen of knuffels met elkaar vrijen 7.2 5.4 2 45.53*** 9.1 1 546.60*** 6.44 .07

zoekt op internet informatie over seksualiteit 6.6 5.8 - - 7.5 - - 1.40 .03

bekijkt seksueel getinte plaatjes of filmpjes op het internet 6.4 7.2 - - 5.5 - - 1.30 .03

raakt de geslachtsdelen van een ander kind aan 5.9 5.4 33 225.14*** 6.4 30 153.52*** 0.39 .02

probeert anderen uit te kleden (bijv. openen bloes, broek) 3.3 3.5 25 176.57*** 3.1 22 124.35** 0.10 .01

draagt kleren van het tegenovergestelde geslacht (andere sekse)2 - 5.1 - - 6.6 - - 12.38 .10

zegt van het tegenovergestelde geslacht te willen zijn (andere

sekse)2

- 5.2 10 20.01*** 4.9 10 25.06*** 1.98 .04

speelt met typisch (stereotiep) speelgoed van het andere geslacht2 - 22.8 60 366.03*** 31.3 88 1735.77*** 19.90** .12

heeft thuis make-up op3 - - - - 63.3 - - - -

heeft buitenshuis make-up op3 - - - - 41.2 - - - -

draagt thuis hakjes3 - - - - 41.8 - - - -

draagt buitenshuis hakjes3 - - - - 18.0 - - - -

1

weergegeven is percentage van ouders die ‘minstens 1 keer per maand’ tot ‘dagelijks’ gedrag hebben gezien in het afgelopen half jaar; 2 gedrag gericht op genderrollen;

3

gesteld aan de ouders met een dochter.

a

waargenomen gedrag bij kinderen in 1990 (Cohen-Kettenis & Sandfort, 1996); b vergelijking met het onderzoek uit 1990 (Cohen-Kettenis & Sandfort, 1996); c vergelijking van

waargenomen gedragingen in huidig onderzoek tussen jongens en meisjes; d medium tot grote effectgrootte.

** p<.01; *** p<.001. - niet mogelijk te analyseren.

(23)

Overige significante verschillen tussen jongens en meisjes zijn gevonden bij de volgende items: ‘buitenshuis de geslachtsdelen aanraken’ (χ² (1, n = 1360) = 60.14, p = .000, Cramer’s V = .21); ‘verleidelijk dansen’ (χ² (1, n = 1360) = 16.85 p = .000, Cramer’s V = .11); ‘flirtend praten’ (χ² (1, n = 1360) = 7.51, p = .006, Cramer’s V = .08); ‘met de hand over de geslachtsdelen wrijven’ (χ² (1, n = 1360) = 27.51, p = .000, Cramer’s V = .14); ‘andere kinderen een kusje geven’ (χ² (1, n = 1360) = 11.51, p = .001, Cramer’s V = .09); ‘doktertje spelen’ (χ² (1, n = 1360) = 25.08, p = .000, Cramer’s V = .14) en ‘seksuele woorden roepen’ (χ² (1, n = 1360) = 25.97, p = .000, Cramer’s V = .14). De effectgrootte is bij alle significante verschillen (n = 14) marginaal tot klein (Tabel 2). De meeste gedragingen hangen sterk samen met leeftijd (Tabel 3). Gedragingen gericht op doktertje spelen, het aanraken en bekijken van de geslachtsdelen en blote mensen, kusjes geven en de tong daarbij uitsteken en het roepen van woorden als ‘piemel’ of ‘poep’ komen het meest voor bij de jongste kinderen (2-5 jaar) en nemen significant af met de leeftijd. Kinderen van tien tot en met twaalf jaar tonen beduidend meer gedrag met betrekking tot verliefd zijn en verkering hebben, seksuele woorden en geluiden, flirtend praten, het zoeken van plaatjes/filmpjes of informatie op het internet en het stellen van vragen over seksualiteit. Deze gedragingen nemen significant toe met de leeftijd. Het valt op te merken dat het zoeken van plaatjes/filmpjes of informatie op het internet bij alle kinderen in totaal zelden wordt waargenomen (respectievelijk: 6.6% en 6.4%). Deze twee gedragingen hangen dan ook zeer sterk samen met leeftijd en komen pas bij de leeftijd van tien tot twaalf tot uiting (respectievelijk: 17.7% en 21.2%). Tenslotte zijn er enkele gedragingen die op jonge leeftijd toenemen, maar op latere leeftijd weer afnemen; de geslachtsdelen aan andere kinderen laten zien of er tegenaan wrijven, verleidelijk dansen en tekenen van geslachtsdelen of borsten. Bij deze gedragingen is er een piek zichtbaar bij kinderen met een leeftijd van zes tot en met negen jaar. Alleen wat betreft de nieuwsgierigheid naar kinderen van het andere geslacht is, in tegenstelling tot bijna alle andere gedragingen, geen duidelijke toe- of afname met de leeftijd vast te stellen. Enkele gedragingen zijn bij alle drie de leeftijdsgroepen nauwelijks door ouders gerapporteerd; met poppen een vrijpartij naspelen, de geslachtsdelen van een ander kind aanraken,

(24)

andere kinderen proberen uit te kleden en de geslachtsdelen aan volwassenen laten zien.

Bonferroni post-hoc analyses laten zien dat het gemiddelde aantal waargenomen gedragingen per leeftijdsgroep significant verschillend is van elkaar (F (2, 1357) = 12.18, p = .000). Kinderen in de middelste leeftijdscategorie hebben een significant hogere gemiddelde score (M = 8.7, SD = 4.53) dan kinderen in de laagste- (M = 8.2, SD = 3.55) en hoogste leeftijdscategorie (M = 7.2, SD = 5.14).

Seksueel getint gedrag en demografische kenmerken

Tabel 4 laat zien dat het geslacht van de ouder geen invloed heeft op de waarnemingen van seksueel getint gedrag bij kinderen. Het opleidingsniveau van de ouder is daarentegen wel bepalend voor de rapportages van ouders. Hoe hoger de ouder is opgeleid, des te meer gedragingen gemiddeld worden waargenomen. Bonferroni post-hoc analyses laten zien dat de gemiddelde score voor laag opgeleide ouders (M = 7.1, SD = 4.46) significant verschillend is van de gemiddelde score voor hoog opgeleide ouders (M = 9.0, SD = 4.15): F (2, 1357) = 17.07, p = .000. Tenslotte is er bij de waarnemingen van de ouders een klein significant verschil gevonden in de culturele achtergrond en religie van ouders. Kinderen van niet-Westerse afkomst laten gemiddeld (M = 7.0, SD = 4.58) minder seksueel getint gedrag zien dan kinderen van Westerse afkomst (M = 8.2 , SD = 4.37): (F (1,1358) = 8.20, p = .004). De hypothese dat allochtone ouders minder seksueel getint gedrag zien bij hun kind kan worden aangenomen. Tabel 4 laat ook zien dat ouders die gelovig zijn én het geloof erg belangrijk vinden (M = 7.3, SD = 4.16) beduidend minder seksueel getint gedrag waarnemen bij hun kind dan ouders die niet gelovig zijn (M = 8.3, SD = 4.43): (F (1,1358) = 7.39, p = .007). De leeftijd van de ouder hangt niet samen met het aantal waargenomen gedragingen.

Allochtone ouders bespreken minder seksueel getinte onderwerpen met hun kind. Ouders van niet-Westerse allochtone afkomst bespreken gemiddeld (M = 7.9, SD = 3.34) minder seksueel getinte onderwerpen met hun kind dan ouders van Westerse afkomst (M = 8.5, SD = 3.34). Echter is dit verschil niet significant en daarom wordt deze hypothese verworpen.

(25)

Tabel 3. Waargenomen seksueel getint gedrag van het kind (per leeftijdsgroep) Mijn kind…1 2-5 jaar (%) 6-9 jaar (%) 10-12 jaar (%) χ² Cramer’s V

raakt thuis de geslachtsdelen aan 89,8a 81,4 58,7b 121.25*** .30c

bekijkt de geslachtsdelen (bijv. tijdens het wassen of in de spiegel) 77,2a 70,2 64,0b 17.98*** .12

roept ‘vieze’ woorden (bijv. ‘piemel’ of ‘poep’) 84,1a 77,2 52,0b 114.22*** .29

is nieuwsgierig naar mensen die bloot zijn of zich uitkleden 67,7a 65,2 48,3b 36.51*** .16

geeft andere kinderen een kusje 84,0a 57,6 30,8b 244.90*** .43c

stelt vragen over seksualiteit 34,1 b 66,1a 75,9a 174.22*** .36c

raakt de borsten van de moeder of een andere vrouw aan 68,5a 55,4 28,4b 133.15*** .31c

danst verleidelijk (zoals heupwiegen, billen draaien) 49,8b 62,3a 50,9 18.98*** .12

is wel eens verliefd geweest 27,7b 62,1a 64,9a 159.91*** .34

wrijft met de hand over de geslachtsdelen 39,1 45,1a 30,1b 19.48*** .12

is zeer nieuwsgierig naar kinderen van het andere geslacht 35,9 35,0 28,1 6.33 .07

raakt buitenshuis de geslachtsdelen aan 36,1a 30,7 15,1b 45.81*** .18

is nieuwsgierig naar foto’s van (half)blote mensen 13,6b 33,6a 40,4a 86.09*** .25

heeft wel eens verkering gehad 7,2b 62,1a 64,9a 159.91*** ..34c

praat flirtend 17,2 23,3 25,0 9.12 .08

speelt ‘doktertje’ (een spelletje waarbij kinderen elkaars lichaam onderzoeken)

27,0a 25,6a 5,5b 67.07*** .22

roept seksuele woorden (bijv. ‘neuken’) 1,4b 23,2 42,9a 223.67*** .41c

wrijft iets tegen de geslachtsdelen (bijv. een knuffel of kussen) 17,4 19,6 14,6 3.81 .05

tekent geslachtsdelen en/of borsten 11,6b 22,6a 18,0 21.50*** .13

steekt de tong uit de mond als iemand een kusje geeft 16,8a 14,8 6,4b 20.41*** .12

(26)

laat de geslachtsdelen aan een kind zien 8,0 11,1a 4,6b 11.33** .09

maakt seksuele geluiden 1,4b 7,2 16,9a 70.42*** .23

laat de geslachtsdelen aan een volwassene zien 7,6 8,0 5,8 1.54 .03

doet alsof poppen of knuffels met elkaar vrijen 4,8 9,3 7,5 7.92 .08

zoekt op internet informatie over seksualiteit 0,0b 3,3b 21,2a 162.67*** .35c

bekijkt seksueel getinte plaatjes of filmpjes op het internet 0,2b 4,9 17,7a 108.00*** .28

raakt de geslachtsdelen van een ander kind aan 6,4 7,0 3,8 4.12 .06

probeert anderen uit te kleden (bijv. openen bloes, broek) 5,6a 1,8 2,3 13.07** .10

1

weergegeven is percentage van ouders die ‘minstens 1 keer per maand’ tot ‘dagelijks’ gedrag hebben gezien in het afgelopen half jaar.

a significant hoger met α = .01; b significant lager met α = .01; c

medium tot grote effectgrootte. ** p<.01; *** p<.001.

(27)

Tabel 4. Vergelijking determinanten met observatie van seksueel getint gedrag kind n Ma SD F rb Geslacht ouder 0.03 Moeder 1302 8.1 4.32 Vader 58 8.0 6.05 Sekse kind 8.45** Zoon 709 8.5 4.19 Dochter 651 7.8 4.60 Leeftijdsgroep Post-hoc 12.18*** Onderbouw 502 8.2 3.55 Middenbouw 514 8.7 4.53 Bovenbouw 344 7.2c 5.14 Opleidingsniveau Post-hoc 17.07*** Laag opgeleid 300 7.1c 4.46 Midden opgeleid 591 8.0 4.45 Hoog opgeleid 469 9.0b 4.15 Religie 7.39**

Gelovig én heel belangrijk 163 7.3 4.16

Niet gelovig of gelovig niet erg belangrijk 1197 8.3 4.43

Culturele achtergrond Nederlands of Westers 1240 8.2 4.37 8.20** Niet-Westers 120 7.0 4.58 Correlaties Leeftijd kind 1360 -.05 Leeftijd ouder 1360 .03

De permissieve seksuele attitude (ouder) 1360 .22***

Seksuele communicatie 1360 .17***

a

de gemiddelde somscore van seksueel getinte gedragingen (range: 1-27); bsignificant hoger met α = .01;

csignificant lager met α = .01.

(28)

De rol van attitudes en seksuele communicatie op seksueel getint gedrag

In Tabel 4 zijn de correlaties van zowel de permissieve seksuele attitude van de ouder als de seksuele communicatie met seksueel getint gedrag weergegeven. De ouderlijke seksuele attitude is omgezet tot een mate van permissiviteit, waarbij een hogere score duidt op een permissievere attitude ten opzichte van blootheid en intimiteit. Er is een positieve significante correlatie tussen de permissieve attitude en het aantal waargenomen seksueel getinte gedragingen (r = .22, p = .000). Voor seksuele communicatie wordt er een somscore aangegeven van het aantal besproken onderwerpen tussen ouder en kind. Het positieve verband tussen deze twee variabelen is eveneens significant, maar zwak (r = .17, p = .000). Dus hoe permissiever de attitude van de ouder is of hoe meer onderwerpen omtrent seksualiteit zijn besproken, hoe meer seksueel getint gedrag de ouder waarneemt. Hypothese drie en vier kunnen worden aangenomen.

Ouders van wie hun kind hen zelden of nooit bloot ziet (n = 105) nemen gemiddeld 5.5 (SD = 4.37) seksueel getinte gedragingen waar. Dit gemiddelde verschilt significant met de gemiddelde score van ouders van wie hun kind hen vaker bloot ziet (M = 8.3 , SD = 4.20) : F (1, 1356) = 40.92, p = .000. De hypothese, dat ouders van wie hun kind hun weinig bloot ziet, minder seksueel getint gedrag waarnemen dan ouders van wie hun kind hen vaker bloot ziet, kan worden aangenomen. Ook wordt aangenomen dat ouders van kinderen die thuis weinig bloot lopen (M = 6.7, SD = 4.43) minder seksueel getint gedrag waarnemen dan ouders van kinderen die vaker thuis bloot lopen (M = 8.6, SD = 4.24). Ouders van kinderen die thuis weinig bloot lopen (n = 439) zien gemiddeld minder seksueel getint gedragingen bij hun kind: F (1,1356) = 50.14, p = .000.

Tenslotte is er gekeken of ouders die het makkelijk vinden om met hun kind over relaties en seksualiteit te praten meer seksueel getint gedrag zien bij hun kind. Deze hypothese kan niet aangenomen worden. Wel komt in de analyses duidelijk naar voren dat ouders die aangaven het erg moeilijk te vinden met hun kind over relaties en seksualiteit te praten een beduidend lagere gemiddelde score hebben op waargenomen seksueel getint gedrag (M = 5.6, SD = 3.63) ten opzichte van de gemiddelde score onder alle ouders (M = 8.1, SD = 4.40). Ook wordt de hypothese, dat

(29)

ouders die het geven van seksuele voorlichting enkel de taak van ouders zelf vinden meer seksueel getint gedrag zien bij hun kind, verworpen. Er is geen significant verschil tussen de gemiddelde scores van ouders die het geven van seksuele voorlichting enkel de taak van ouders zelf vinden (M = 7.9, SD = 4.51) en ouders die het de taak van zowel ouders als de school vinden (M = 8.2, SD = 4.33).

Vergelijking met onderzoek uit 1990

Van de 27 besproken gedragingen zijn er 20 seksueel getinte en 2 gender gerelateerde gedragingen vergeleken met eerder onderzoek uit 1990. Achttien gedragingen bij de jongens en twintig gedragingen bij de meisjes verschillen significant met de observaties uit 1990 (Zie, in verband met de beperkte ruimte en leesbaarheid, voor de statistische info Tabel 2). Het is opmerkelijk dat gedragingen die met blootheid en geslachtsdelen te maken hebben, zoals het aanraken en laten zien van geslachtsdelen, doktertje spelen, borsten aanraken en andere proberen uit te kleden, aanzienlijk minder zijn waargenomen in 2013 ten opzichte van 1990. Daarentegen zijn verbale gedragingen, zoals het roepen van seksuele woorden en maken van seksuele geluiden, (vooral bij jongens) beduidend meer gerapporteerd in 2013 ten opzichte van 1990. Ook laten de resultaten zien dat in anno 2013 zowel meer jongens als meer meisjes nieuwsgierig zijn naar mensen die bloot zijn of zich uitkleden of foto’s van (half)blote mensen in vergelijking met 1990. Masturbatie werd in 1990 meer bij meisjes waargenomen, terwijl dit in het huidige onderzoek door ouders meer bij jongen is gezien. Anderzijds kwam doktertje spelen volgens ouders uit 1990 meer bij jongens voor en laat huidig onderzoek zien dat ouders dit gedrag meer bij meisjes opmerken. Kinderen uit 1990 speelden volgens de cijfers aanzienlijk meer met stereotiep speelgoed van het andere geslacht (jongens: 60%, meisjes: 88%) dan kinderen van nu (jongens: 25.0%, meisjes: 37.7%). Met de geslachtsdelen ergens tegenaan wrijven is het enige item dat voor zowel jongens als meisjes niet significant verschilt met de resultaten uit 1990. ‘Met de hand over geslachtsdelen wrijven’ en ‘iets tegen de geslachtsdelen wrijven’ zijn ten opzichte van 1990 bij jongens wel

(30)

significant minder waargenomen, maar bij de meisjes is er bij deze twee items geen significant verschil gevonden ten opzichte van 1990.

Discussie

Deze kwantitatieve studie geeft recent inzicht in wat ouders aan seksueel getint gedrag waarnemen bij hun oudste kind in de leeftijd van twee tot en met twaalf jaar. Zoals verwacht nemen ouders binnen deze studie verschillend seksueel getint gedrag waar bij hun kind(eren), dat aanzienlijk varieert tussen, maar ook binnen, de seksen. Naast geslacht speelt vooral leeftijd van het kind een grote rol in de waarnemingen van ouders. Jonge kinderen (2-5 jaar) vertonen vooral gedrag dat voor kinderen op oudere leeftijd meer beschamend kan zijn, zoals het roepen van vieze woorden, aanraken van het geslacht en andere kinderen kusjes geven. Deze gedragingen nemen met de leeftijd aanzienlijk af. Enkele gedragingen nemen eerst toe tot de leeftijd van zes tot negen jaar, waarna vervolgens de gedraging met de leeftijd afneemt. Gedragingen met zo’n piek bij de leeftijd van zes tot en met negen jaar zijn: met de hand over geslachtsdelen wrijven, geslachtsdelen en/of borsten tekenen, verleidelijk dansen en de geslachtsdelen aan een kind laten zien. Gedragingen die vooral typerend zijn voor de oudste kinderen (10-12 jaar) zijn: verliefd zijn, verkering hebben, informatie opzoeken of vragen stellen over seksualiteit en het roepen van seksuele woorden. Deze gedragingen komen op jongere leeftijd relatief veel minder voor. Seksueel getinte gedragingen die voor oudere kinderen beschamend kunnen zijn nemen met de leeftijd af. Gedragingen waarin interesse een grote rol speelt nemen met de leeftijd juist sterk toe. Gedrag dat ongeacht de leeftijd van het kind zelden door ouders gerapporteerd wordt, is met poppen een vrijpartij naspelen, de geslachtsdelen van een ander kind aanraken, andere kinderen proberen uit te kleden en de geslachtsdelen aan volwassenen laten zien. Er is geen verband tussen leeftijd en aantal waargenomen seksueel getinte gedragingen, maar wel een verschil in het gemiddelde van aantal waargenomen gedragingen tussen de drie leeftijdsgroepen. Wanneer er op itemniveau gekeken wordt naar de verschillen in leeftijden, kan vastgesteld worden dat er voor leeftijdsadequaat gedrag niet naar een totale score van waarnemingen

(31)

gekeken moet worden maar naar elke seksueel getinte gedraging los.

Ouders nemen niet alleen bij meisjes gemiddeld minder seksueel getint gedrag waar dan bij jongens, ook bij kinderen van niet-Westerse en gelovige afkomst wordt gemiddeld minder seksueel getint gedrag gezien door ouders. Laag opgeleide ouders nemen eveneens minder waar dan ouders die hoog opgeleid zijn. Volgens Kalthoff (2009) richten allochtone, laag opgeleide ouders zich met de opvoeding en ondersteuning op groepsniveau in plaats van op het individu. De nadruk ligt daarbij voornamelijk op macht en controle en minder op de individuele autonome ontwikkeling. Doordat deze ouders zich in de opvoeding meer richten op controle, het volgen van regels, en minder aandacht vestigen op de individuele ontwikkeling van het kind, is het voorstelbaar dat er geen of minder aandacht is voor de seksuele ontwikkeling. Daarnaast ondervinden allochtone ouders vaker opvoedingsproblemen (Kalthoff, 2009). Dit zijn mogelijke verklaringen voor de bevinding dat allochtone en laag opgeleide ouders minder seksueel getint gedrag waarnemen bij hun kind. Anderzijds is het ook mogelijk dat deze kinderen door de nadrukkelijke controle minder seksueel getint gedrag tonen.

Ouders die over meer seksuele onderwerpen praten, nemen meer waar. Eerder onderzoek bevestigt deze aangenomen hypothese (Byer, Sears, & Weaver, 2008; De Graaf, 2013; Regnerus, 2005).

Tenslotte laten de resultaten zien dat ouders met een permissievere attitude ten opzichte van blootheid en intimiteit meer seksueel getint gedrag waarnemen. Er is mogelijk een relatie tussen seksuele communicatie en permissieve attitude. Het is voorstelbaar dat ouders met een meer permissieve attitude waarschijnlijk ook meer seksueel getinte onderwerpen zullen bespreken met hun kind (Klai, 2004).

Er lijkt een verschuiving te zijn tussen resultaten in seksueel getint gedrag van 1990 en nu. De meeste gedragingen zijn gemiddeld meer gerapporteerd door ouders uit 1990 dan door ouders uit dit huidige onderzoek. Enkel verbale gedragingen, zoals het roepen van seksuele woorden of maken van seksuele geluiden, zijn in dit onderzoek gemiddeld vaker waargenomen dan in onderzoek uit

(32)

1990. De afname van bepaalde seksueel getinte gedragingen zou verklaard kunnen worden door de huidige negativiteit in de media omtrent seksualiteit. De heersende angst voor seksueel misbruik kan hierbij een rol spelen. Cohen-Kettenis en Sandfort (1996) lieten al zien dat ouders met minder permissieve opvattingen over seksualiteit van kinderen, minder seksueel getint gedrag waarnemen. Het is mogelijk dat de seksualisering en de negativiteit rondom seksualiteit in de media heeft geleid tot minder permissieve opvattingen van ouders. Dit kan in verband staan met de afname in waarnemingen van seksueel getinte gedragingen. Eveneens is het mogelijk dat kinderen door de seksualisering tegenwoordig meer informatie over seksualiteit krijgen, door middel van televisie programma’s en het internet. Wellicht tonen kinderen anno 2013 minder seksueel getint gedrag door de toegenomen thema’s over seksualiteit in de media en het aanbod in informatie hierover. Het zou kunnen dat kinderen door dit aanbod minder behoefte hebben aan exploratie van seksualiteit, uitend in seksueel getint gedrag. Tevens kan het verschil tussen de steekproef van 1990 en nu een mogelijke verklaring zijn voor de verschillende resultaten. Binnen dit onderzoek is er meer spreiding in opleidingsniveau en zijn meer ouders laag opgeleid. Omdat uit dit onderzoek vastgesteld kan worden dat laagopgeleide ouders minder seksueel getint gedrag waarnemen, is het mogelijk dat hierdoor de ouders uit huidig onderzoek gemiddeld minder seksueel getint gedrag waarnemen dan ouders uit 1990. De vergelijkingen tussen 1990 en nu moeten echter voorzichtig worden opgevat, omdat de steekproef uit 1990 niet vergelijkbaar is met de steekproef uit het huidige onderzoek. In dit onderzoek is geen onderscheid gemaakt tussen verschillende religies. Het is denkbaar dat religies als de Islam, het Jodendom of Boeddhisme, die voornamelijk door niet-Westerse ouders worden beoefend, het verschil verklaren tussen Westerse en niet-Westerse ouders. Toekomstig onderzoek zou hiernaar kunnen kijken. Een andere beperking van dit onderzoek is de kleine groep vaders. Dit kan verklaren waarom er tegen de verwachting in geen verband is gevonden tussen het geslacht van de ouder en waarnemingen van seksueel getint gedrag. Daarnaast is de data binnen dit onderzoek door middel van een digitale vragenlijst verschaft. Digitale vragenlijsten hebben enkele voordelen, bijvoorbeeld dat het goedkoop is en dat het bereik van participanten vrij groot is. Echter

(33)

zijn er ook nadelen aan digitale vragenlijsten, zoals dat ouders die niet op het internet komen niet kunnen worden bereikt en dat niet elke ouder informatie wil vrijgeven via het internet (Hoyle, Harris, & Judd, 2002). Bovendien zullen ouders, die open staan voor seksualiteit bij kinderen en onderzoek in het algemeen, eerder reageren op de vragenlijst dan ouders die minder open staan voor vragenlijsten over seksualiteit. Tenslotte heeft het huidige onderzoek de nadruk gelegd op waarnemingen van ouders. Belevingen van het kind en gedragingen buiten het zicht van de ouder zijn buiten beschouwing gelaten. De prevalenties van seksueel getinte gedragingen onder jonge kinderen zullen vermoedelijk hoger zijn dan dat aangetoond is (Cohen-Kettenis & Sandfort, 1996; De Graaf & Rademakers, 2007).

Ondanks de reeds genoemde beperkingen, biedt dit onderzoek waardevolle informatie. Indien deze informatie gebruikt zou worden bij het vlaggensysteem, dient de grenswaarde van 20% ter discussie gesteld te worden. De volgende gedragingen zouden volgens de grenswaarde van het vlaggensysteem niet leeftijdsadequaat zijn bij kinderen van twee tot en met vijf jaar: flirtend praten, nieuwsgierig zijn naar foto’s van (half)blote mensen, verkering hebben, seksuele woorden roepen, en geslachtsdelen en/of borsten tekenen. Voor kinderen van tien, elf en twaalf jaar zou volgens de grenswaarde buitenshuis de geslachtsdelen aanraken, doktertje spelen en geslachtsdelen en/of borsten tekenen niet leeftijdsadequaat gedrag zijn. Gedragingen die voor elke leeftijd (2-12 jaar) niet leeftijdsadequaat blijken te zijn volgens de grenswaarde van het vlaggensysteem zijn: iets tegen de geslachtsdelen aanwrijven, de tong uit de mond steken als iemand een kusje geeft, de geslachtsdelen ergens tegenaan wrijven, de geslachtsdelen aan een kind of volwassene laten zien, seksuele geluiden maken, doen alsof poppen of knuffels met elkaar vrijen, op internet informatie over seksualiteit of seksueel getinte plaatjes of filmpjes opzoeken, de geslachtsdelen van een ander kind aanraken en anderen proberen uit te kleden. Echter, veel van deze gedragingen blijken uit het vlaggensysteem en eerder onderzoek ‘gezond’ te zijn. Met de geslachtsdelen tegen een knie of stoel aanwrijven is bijvoorbeeld een gedraging dat volgens vele onderzoeken typisch seksueel getint gedrag is bij jonge kinderen (De Graaf, Neeleman, & De Haas, 2009; De Graaf & Rademakers, 2007; Zwiep, 2008).

(34)

Een grenswaarde van 20% is in vergelijking met andere systemen erg hoog en ongebruikelijk. Een afwijking van twee standaarddeviaties wordt dan ook meestal als grenswaarde gehanteerd (Agresti & Franklin, 2009). Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek wordt er aangeraden de grenswaarde bij te stellen door middel van consensus onder professionals.

De steekproef uit het onderzoek van Cohen-Kettenis en Sandfort (1996) zou gewogen kunnen worden, waardoor resultaten beter vergeleken zouden kunnen worden. Databestanden uit 1990 moeten hiervoor eerst verkregen worden. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat hoog opgeleide ouders meer stimulerend opvoedingsgedrag tonen dan laagopgeleide ouders (Jenkins, Rabash, & O’Connor, 2003). Dit zou ook betrekking kunnen hebben op de seksuele opvoeding. Dit zou de verschillen tussen de waarnemingen van hoog- en laagopgeleide ouders kunnen verklaren. Toekomstig onderzoek zou dit met deze datagegevens kunnen toetsen. Daarnaast wordt er aanbevolen de verschillen in seksuele attitude tussen diverse groepen te analyseren. Dit onderzoek is daar niet op in gegaan. Tot slot zou nieuw onderzoek naar de beleving van het kind een aanvulling kunnen zijn op de resultaten van huidig onderzoek en wordt dan ook erg aanbevolen.

De nieuwe inzichten in en de cijfers van seksueel getint gedrag van jonge kinderen kunnen ouders en professionals hulp bieden bij de seksuele opvoeding. De aangetoonde diversiteit in de seksueel getinte gedragingen laat zien dat veel gedrag typisch is en slechts enkele gedragingen atypisch. Bij de ontwikkeling of revisie van programma’s, het vlaggensysteem of andere systemen kan gebruikgemaakt worden van de recente resultaten, waaruit afgeleid kan worden dat gedragingen die bij minder dan 20% van de kinderen voorkomen niet als atypisch opgevat hoeven te worden. Deze studie heeft bevestigd dat seksualiteit en seksueel getint gedrag bij het gedrag van jonge kinderen ‘hoort’ en zeker geen negatieve lading hoeven te hebben. Dit onderzoek heeft na twee decennia een nieuwe stap gezet in de ontwikkeling van kennis over seksueel getint gedrag en in het waarborgen van de seksuele gezondheid en –ontwikkeling van jonge kinderen.

(35)

Literatuur

Agresti.A., & Franklin, C. (2009). Statistics. The art and science of learning from data. Boston: Pearson Education.

Bancroft, J. (1989). Human sexuality and its problems. Edinburgh: Churchill Livingstone.

Byers, E. S., Sears, H. A., & Weaver, A. D. (2008). Parents' reports of sexual communication with children in kindergarten to grade 8. Journal of Marriage and Family, 70 (1), 86-96. Bos, H., & De Ruyter, D. J. (2009). Inleiding op het themanummer “Kinderen, jongeren,

seksualiteit en opvoeding”. Pedagogiek, 29 (1), 3-9.

Bronfenbrenner, U. (1997). The ecology of human development: Experiments by design. Cambridge: Harvard University Press.

Cohen-Kettenis, P. T., & Sandfort, T. (1996). Seksueel gedrag van kinderen: Een kwantitatief onderzoek onder moeders. Tijdschrift voor Seksuologie, 20, 254-265.

De Graaf, H. (2007). De rol van ouders in de seksuele ontwikkeling. Een literatuurstudie. Utrecht: Rutgers Nisso Groep.

De Graaf, H. (2013). Bloemetjes en bijtjes of zaadjes en eitjes? (Opvattingen over) Seksuele opvoeding in Nederland. Pedagogiek, 33 (1), 21-36.

De Graaf, H., Kruijer, H., Van Acker, J., & Meijer, S. (2012). Seks onder je 25e: Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2012. Delft: Eburon.

De Graaf, H., Neeleman, A., & De Haas, S. (2009). De seksuele levensloop. In L. Gijs, W. Gianotten, I. Vanwesenbeeck, & P. Weijenborg (eds.). Seksuologie (pp. 73-126). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

De Graaf, H., & Rademakers, J. (2003). Seks in de groei: een verkennend onderzoek naar de (pre-)seksuele ontwikkeling van kinderen en jeugdigen. Delft: Eburon.

De Graaf, H., & Rademakers, J. (2007). Seksueel gedrag en seksuele gevoelens van prepuberale kinderen. Tijdschrift voor Seksuologie, 31, 184-194.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Opvang is bijvoorbeeld nodig als de ouder zonder verblijfsstatus niet (meer) in het gezin woont of feitelijk niet de zorg voor de kinderen op zich kan

Om de expertise en samenwerking tussen bibliotheek, gemeente en andere instellingen op het gebied van leesbevordering , informatie, preventie laaggeletterdheiden participtie zo

ƒ Quasi even sterk erkennen de jonge moeder en de jonge vader dat ze niet genoeg met de kinderen bezig zijn, dat ze graag lessen hadden gekregen (maar minder dan de andere

Het probleem van Sidonie, zo bedacht ik tijdens onze tocht door de Morvan, is dat ze niet zelf kan opkomen voor haar rechten en haar welzijn. Ze is daarvoor afhankelijk van de

Als het kind niet wil dat zijn ouders worden geïnformeerd, kunnen de ouders ook niet hun toestemming geven voor de behandeling.. Dan moet de hulpverlener besluiten of hij

We also came to learn that the sampled universities are given substantial autonomy in dimensions of education and research which enable them to engage in income

Zowel jonge als oudere kinderen praten het vaakst met hun moeder (van wie één verslaafde) over de problemen. Een verschil is dat oudere kinderen in tegenstelling tot