Maar de Hoop Domineert
Een transnationale studie naar de Nederlandse vredes- en
antikernwapenbeweging, 1955-1965
Eline Groenewegen van der Weiden 11895896
MA Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen
Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geesteswetenschappen Begeleider: Dr. P.H. van Dam
Tweede lezer: Dr. R. van Dijk 18 ECTS
Aantal woorden: 17.973 Ingeleverd op: 29 juni 2018
2 INHOUDSOPGAVE
Lijst van afkortingen 4
Inleiding 5
Hoofdstuk 1 22
Internationale organisaties en conferenties
Hoofdstuk 2 39 Nationale protestacties Hoofdstuk 3 60 Internationale protestacties Conclusie 74 Bibliografie 78 Verantwoording afbeeldingen 82
3
“Demonstreren wij uit wanhoop? Demonstreren wij uit hoop?
Ik antwoord: uit beiden. Maar de hoop domineert.”
- Krijn Strijd (1963)1
4 LIJST VAN AFKORTINGEN
AAA Anti Atoombom Actie
ANJV Algemeen Nederlands Jeugd Verbond
ANVA Algemene Nederlandse Vredesactie
ASA Atomic Scientists’ Association
BB Bescherming Burgerbevolking
CND Campaign for Nuclear Disarmament
CNVA Committee of Non-violent Action
CPN Communistische Partij Nederland
DAC Direct Action Committee
EFNA European Federation against Nuclear Arms
FAS Federation of American Scientists
ICDP International Confederation for Disarmament and Peace
IFOR International Fellowship of Reconciliation
IISG Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis
ILCOP International Liaison Committee of Organisations of Peace
IBP International Peace Bureau
IPRA International Peace Research Association
MLF Multilateral Force
NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
NPK Nederlands Pugwash Komitee
NVR Nederlandse Vredesraad
OCV Onafhankelijke Contactcommissie voor Vredeswerk
OVL Onafhankelijke Vredesliga
PSP Pacifistisch Socialistische Partij
SANE Campaign for a Sane Nuclear Policy
SIPRI Stockholm International Peace Research Institution
SJN Socialistische Jeugd van Nederland
WAS Werkgroep Antimilitaristische Studenten
WILPF Women’s International League for Peace and Freedom
WPC World Peace Council
WRI War Resisters’ International
WRL War Resisters League
5 INLEIDING
Het einde van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig werden gekenmerkt door massale antikernwapenprotesten in grote delen van de Westerse wereld. Het einde van een periode van detente tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zorgde voor toenemende spanningen en verontrusting over de mogelijkheid van een kernoorlog tussen de twee grootmachten. Vanaf 1977 vonden er protesten plaats tegen de neutronenbom, welke in omvang groeiden na het NAVO-dubbelbesluit van 1979, dat de plaatsing van
middellangeafstandsraketten in vijf West-Europese landen zou betekenen. Nederland liep wat betreft de antikernwapenbeweging voorop en er werden omvangrijke demonstraties
georganiseerd (zo kwamen in 1981 in Amsterdam 400.000 personen bijeen om te
demonstreren). Deze massale Nederlandse volkswoede tegen kernwapens wordt ook wel
aangeduid met de term Hollanditis.2
De antikernwapenprotesten van de jaren zeventig en tachtig hebben door de tijd heen aanzienlijke wetenschappelijke belangstelling genoten. Dit is, gezien de omvang van deze protestbeweging, ook zeker niet verwonderlijk. Beduidend minder aandacht hebben historici daarentegen besteed aan een eerdere fase van antikernwapenprotesten die tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw plaatsvond, namelijk tussen 1955 en 1965. Deze protestbeweging was een reactie op de kernproeven die destijds op grote schaal door de Verenigde Staten en de
2 April Carter, Peace Movements: International Protest and World Politics since 1945 (New York (NY), 1992)
110-112 en 121; Christie Miedema, ‘Struggling Against the Bomb or Against the Bloc Divide? The Dutch Peace Movement and Eastern Europe’, Dutch Crossing 39:3 (2015) 261-274, aldaar 261-262; De term ‘Hollanditis’ werd in 1981 aan de beweging toegekend door de Amerikaanse historicus Walter Laqueur in zijn artikel ‘Hollanditis: A New Stage in European Neutralism’ (gepubliceerd in Commentary).
6 Sovjet-Unie werden uitgevoerd. Men maakte zich vooral zorgen om de gezondheidsrisico’s die deze proeven met zich mee zouden brengen, maar natuurlijk ook om de gevolgen van een
mogelijke kernoorlog.3
De oorsprong van dit protest lag bij de wetenschappelijke gemeenschap, maar al snel begon er ook bij het grote publiek een toenemende weerstand tegen kernwapens te ontstaan. Vooral in Groot-Brittannië was de protestbeweging erg sterk. Daar werd, na de beslissing van de Britse overheid om in 1957 bij Kersteiland een eerste kernproef uit te voeren, in 1958 de
Campaign for Nuclear Disarmament (CND) opgericht, de grootste en meest bekende
antikernwapenorganisatie. Maar ook in andere landen, zoals de Verenigde Staten, West-Duitsland, Japan en Australië, werd gedemonstreerd. De CND groeide als kool en na twee jaar waren er al 450 lokale afdelingen opgericht. De jaarlijks georganiseerde mars tijdens het Paasweekend, de Aldermaston march, trok daarnaast steevast vele duizenden
geïnteresseerden, zo liepen er in 1960 zeker 100.000 demonstranten mee.4 Het radicalere
Committee of Hundred (een afsplitsing van de CND, onder leiding van filosoof en wiskundige
Lord Bertrand Russell) voerde daarnaast campagnes van burgerlijke ongehoorzaamheid uit.5
Ook in Nederland was er tussen 1955 en 1965 een beweging tegen kernwapens actief en het is deze beweging die in dit scriptieonderzoek centraal zal staan. Hoewel de
Nederlandse beweging een marginale positie had, maakten ook hier activisten zich sterk voor de afschaffing van kernwapens. Omdat de beweging erg versnipperd was, lijkt een kort overzicht van de belangrijkste organisaties hier op zijn plek. Binnen de Nederlandse
protestbeweging tegen kernwapens kan onderscheid gemaakt worden tussen organisaties die specifiek protesteerden tegen kernwapens (antikernwapenbewegingen) en organisaties die tegen alle vormen van bewapening en militaire activiteit waren (vredesbewegingen, zowel
3 Carter, Peace Movements, 34-36 en 40. 4 Ibid., 46-48.
7 pacifistisch als antimilitaristisch). Organisaties uit de eerste categorie waren onder andere de Anti Atoombom Actie (AAA), het Albert Schweitzer Comité en het Comité 1961 voor de Vrede. Ook actiegroepen zoals lokale ‘ban-de-bom’ groepen vallen in deze categorie. Dit waren jonge organisaties en hun oprichting werd gestimuleerd door de ontstane oppositie en bezorgdheid rondom kernwapens en -proeven. Lang niet alle leden of deelnemers aan deze organisaties waren pacifisten of antimilitaristen, sommigen van hen waren wel voorstanders
van conventionele bewapening en het Nederlandse lidmaatschap van de NAVO.6
De meeste Nederlandse vredesbewegingen waren al langer wat actief, in sommige gevallen zelfs al voor de Tweede Wereldoorlog. Voorbeelden hiervan waren de socialistische Algemene Nederlandse Vredesactie (ANVA), de Derde Weg en de Werkgroep
Antimilitaristische Studenten (WAS). Op godsdienstig vlak waren er het
Protestantschristelijke Kerk en Vrede, het Katholieke Pax Christi, de Doopsgezinde
Vredesgroep en het Genootschap der Vrienden (Quakers). Een groot deel van de Nederlandse vredesbewegingen maakte deel uit van de Onafhankelijke Contactcommissie voor
Vredeswerk (OCV), welke diende als een overlegorgaan tussen alle verschillende
organisaties, maar ook van het Comité 1961 voor de Vrede.7 In 1957 werd daarnaast de
Pacifistisch Socialistische Partij (PSP) opgericht, die tijdens de Tweede Kamerverkiezingen
van 1959 al twee zetels wist te veroveren.8 Veel personen uit de vredesbeweging waren actief
binnen de PSP en stonden op die manier in contact met elkaar. Omdat beide categorieën organisaties, en dus niet alleen antikernwapenorganisaties, betrokken waren bij het protest tegen kernwapens, zal in deze scriptie gesproken worden over de Nederlandse vredes- en
6 Sectie G2 der Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht (HKKL), Handboek Vredesbewegingen (plaats onbekend,
1969) 13-16, 63-65 en 94-96; Pamflet Comité Albert Schweitzer tegen Atoombomproeven, februari 1959, Archief Hein van Wijk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01644, 772.
7 Sectie G2 der Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht, Handboek Vredesbewegingen, 5-7, 23-28, 41-44, 77-80
en 108-109; I.D. Verkuil, De Grote Illusie: De Nederlandse Vredesbeweging na 1945 (Utrecht, 1988) 35.
8 Sectie G2 der Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht, Handboek Vredesbewegingen, 13, 63 en 94; Verkuil, De Grote Illusie, 45-46.
8 antikernwapenbeweging. Deze beweging zal in dit onderzoek benaderd worden vanuit een transnationaal perspectief, wat in dit geval betekent dat er gekeken zal worden naar de verbindingen en relaties tussen Nederlandse organisaties en activisten en geestverwanten in het buitenland en wat de invloed daarvan was op haar activiteiten. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt dan ook als volgt: In hoeverre waren Nederlandse vredes- en
antikernwapenbewegingen en hun werk onderdeel van een transnationaal netwerk tussen 1955 en 1965?
Ondanks dat pacifistische en antimilitaristische bewegingen al vanaf de negentiende eeuw actief waren, begon de wetenschappelijke studie naar vredesbewegingen en het concept ‘vrede’ pas na de Tweede Wereldoorlog enige vorm van betekenis te krijgen.
Onderzoeksinstituten zoals het Peace Research Institute in Oslo en periodieken als het
Journal of Peace Research stammen dan ook uit deze periode.9 Het aantal studies naar de
Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging die ook aandacht besteden aan de
antikernwapenprotesten tussen 1955 en 1965 is beperkt en zij dateren hoofdzakelijk uit de jaren tachtig. Honderd Jaar Vredesbeweging in Nederland: van Socialisten tegen Oorlog tot
Vrouwen voor Vrede van Gerard van den Boomen, De Grote Illusie: De Nederlandse Vredesbeweging na 1945 van I.D. Verkuil en Vredesbeweging van Ph.P. Everts en G.
Walraven bieden alle drie een algemene beschrijving van de Nederlandse vredesbeweging in de twintigste eeuw, waarbij Van den Boomen in zijn benadering sterk onderscheid maakt
tussen socialistisch en kerkelijk georiënteerde bewegingen.10 Kerst Huismans Ban de Bom:
De Beweging tegen Kernwapens 1960-1969 richt zich specifieker op de
antikernwapenbeweging van de jaren zestig. Zijn onderzoek is zeer sterk gebaseerd op periodieken, in plaats van archiefmateriaal, maar besteedt wel meer aandacht aan de rol van
9 David Cortright, Peace: A History of Movements and Ideas (Cambridge, 2008) 2.
10 Gerard van den Boomen, Honderd Jaar Vredesbeweging in Nederland: Van Socialisten tegen Oorlog tot Vrouwen voor Vrede (Amstelveen, 1983); Verkuil, De Grote Illusie; Ph.P. Everts en G. Walraven,
9
jongerenorganisaties en protesten in het buitenland, hoofdzakelijk Groot-Brittannië.11 Eric
Duivenvoorden gaat in een recentere publicatie, Rebelse Jeugd: Hoe Nozems en Provo’s
Nederland Veranderden, specifiek in op de ontwikkeling van protestbewegingen en
tegencultuur onder jongeren in Nederland vanaf de jaren zestig. Hierbij besteedt hij ook aandacht aan de acties die werden ondernomen tegen kernwapens. Hoewel deze publicaties een redelijk beeld schetsen van de geschiedenis van de Nederlandse vredesbeweging, beperken zij zich tegelijkertijd sterk tot de ontwikkelingen die binnen Nederland
plaatsvonden. Met uitzondering van Huisman, wordt door de auteurs maar beperkt aandacht besteed aan de vraag hoe de Nederlandse beweging past in het plaatje van de internationale
vredes- en antikernwapenbeweging en wat voor uitwerking dit had.12
Een autoriteit op het gebied van de internationale antikernwapenbeweging is de Amerikaanse historicus Lawrence S. Wittner. Wittner publiceerde een indrukwekkende trilogie over de wereldwijde beweging tegen kernwapens gedurende de twintigste eeuw getiteld The Struggle Against the Bomb. In het tweede deel van deze trilogie, Resisting the
Bomb: A History of the World Nuclear Disarmament Movement, 1954-1970, behandelt hij de
ontwikkeling van antikernwapenprotesten in een zeer grote hoeveelheid landen, waaronder ook Nederland, alsmede de politieke reacties en implicaties die deze protesten teweeg brachten. Hoewel Wittners trilogie een ongekende prestatie is (dit kan niet worden ontkend), heeft hij wel de neiging de impact van deze beweging te overschatten. Daarnaast is zijn studie naar de Nederlandse antikernwapenbeweging erg beperkt in omvang en bovendien sterk gebaseerd op buitenlandse periodieken, zoals het Britse pacifistische tijdschrift Peace News,
en juist niet op het vele, in Nederland beschikbare, archiefmateriaal.13
11 Kerst Huisman, Ban de Bom: De Beweging tegen kernwapens 1960-1969 (Amsterdam, 1981).
12 Eric Duivenvoorden, Rebelse Jeugd: Hoe nozems en provo’s Nederland veranderden (Amsterdam, 2015). 13 Voor Wittners beschouwing van de Nederlandse antikernwapenbeweging zie: Lawrence S. Wittner, Resisting the Bomb: A History of the World Nuclear Disarmament Movement, 1954-1970 (Stanford (CA), 1997) 72-73 en
10 Een ander relevant werk over vredesbewegingen in de twintigste eeuw is Peace
Movements: International Protest and World Politics since 1945 van de voormalig activiste
en politieke wetenschapster April Carter. Carter behandelt in haar werk de bewegingen tegen kernwapens van de jaren zestig en tachtig, alsmede de protesten tegen de Vietnam Oorlog. Daarnaast besteedt zij aandacht aan de definitie en het gedachtegoed van de vredesbeweging en bespreekt zij de invulling van deze beweging in verschillende landen, hoewel Nederland
bij de bespreking van de jaren zestig vrijwel niet aan de orde komt.14 Andere belangrijke
namen op dit gebied zijn de Duitse historicus Benjamin Ziemann en de Amerikaanse historicus Matthew Evangelista. Ziemann gaat in zijn werk in op het transnationale karakter van de antikernwapenbeweging, maar benadrukt ook het belang van nationale aspecten. Daarnaast probeert hij de vredesbeweging te plaatsen in de context van de Koude Oorlog en
Oost-West relaties.15 Evangelista gebruikt een vergelijkbare aanpak, waarbij hij in
‘Transnational organizations and the Cold War’, de rol van transnationale organisaties bij het beteugelen van de Koude Oorlog en de kernwapenwedloop sterk benadrukt. Wel focust hij
meer op de rol van bewegingen achter het IJzeren Gordijn.16
Tot slot dient ook het werk van historicus Holger Nehring genoemd te worden. Nehring publiceerde in 2013 een vergelijkend historisch onderzoek naar de vredesbeweging in Groot-Brittannië en West-Duitsland: Politics of Security: British and West German Protest
Movements and the Early Cold War, 1945-1970. In zijn onderzoek combineert Nehring een
vergelijkende en een transnationale benadering, waarbij hij het concept transnationalisme omschrijft niet als een onderzoek naar culturele transfers, maar als een manier om aan te
14 Carter, Peace Movements, hoofdstuk 1 en 3 t/m 5.
15Benjamin Ziemann, ‘Situating Peace Movements in the Political Culture of the Cold War: Introduction’, in:
Benjamin Ziemann (red.), Peace Movements in Western Europe, Japan and the USA during the Cold War (Essen, 2007) 13-38; Benjamin Ziemann, ‘A Quantum of Solace? European Peace Movements during the Cold War and their Elective Affinities’, Archiv für Sozialgeschichte 49 (2009) 351-389.
16Matthew Evangelista, ‘Transnational Organizations and the Cold War’, in: Melvyn P. Leffler en Odd Arne
11
tonen dat transnationale en nationale niveaus ook erg met elkaar vervlochten kunnen zijn.17
Aan de hand van deze aanpak onderzoekt hij hoe de West-Duitse en Britse vredesbewegingen functioneerden binnen de Koude Oorlog en hoe het protest tegen kernwapens ervoor kon zorgen dat de activisten het gevoel kregen onderdeel te zijn van een grotere beweging. Daarnaast benadrukt hij de diversiteit van het gedachtegoed van de activisten en hoe dit in
zijn eigen historische context geplaatst kan worden.18
Waar enige onenigheid over bestaat tussen onderzoekers is de vraag of de vredes- en antikernwapenbeweging van de jaren vijftig en zestig wel gezien kan worden als een
transnationale beweging. Carter stelt dat dit zeer zeker het geval was. Dit baseert zij op de
verspreiding van symbolen en manieren van protesteren over verschillende landen.19 Ook
Ziemann stelt in zijn artikel ‘A Quantum of Solace? European Peace Movements during the Cold War and their Elective Affinities’ dat de antikernwapenbeweging een transnationale beweging was, maar hij observeert daarbij wel dat “even if they [vredesbewegingen] engaged in transnational encounters with other movements across Europe, their protests might have
been framed by collective perceptions of national identity”.20 Ziemann wil hiermee
benadrukken dat hoewel de beweging transnationaal was, ook nationale aspecten en omstandigheden van invloed konden zijn op haar ontwikkeling, hetgeen hij verder onderbouwt aan de hand van twee voorbeelden, namelijk de Noorse en Griekse
vredesbewegingen.21 In een ander werk, ‘Situating Peace Movements in the Political Culture
of the Cold War: Introduction’, brengt Ziemann een vergelijkbaar argument naar voren wanneer hij stelt dat de nationale en transnationale aspecten van de vredesbeweging sterk
17 Holger Nehring, Politics of Security: British and West German Protest Movements and the Early Cold War, 1945-1970 (Oxford: Oxford University Press, 2013) 5.
18 Nehring, Politics of Security, 6-7. 19 Carter, Peace Movements, 40.
20 Ziemann, ‘A Quantum of Solace?’, 352. 21 Ibid., 356-359.
12 verbonden waren. Verder argumenteert hij dat het transnationale aspect van deze beweging
een goed voorbeeld is van histoire croissée, vervlochten geschiedenis.22 Nehring laat in zijn
werk een vergelijkbare visie horen. Hij stelt namelijk dat hoewel de Britse en West-Duitse bewegingen transnationaal verbonden raakten, zij toch ook verankerd lagen in “local and
national political contexts.”23
Wie zich daarentegen niet kan vinden in het idee dat de antikernwapenbeweging transnationaal van karakter was, is sociale wetenschapper Michael Frey. Frey argumenteert in ‘The International Peace Movement’ dat hoewel nationale organisaties dikwijls met elkaar in contact stonden en zich tevens inzetten voor hetzelfde einddoel (nucleaire ontwapening), zij vaak te verschillend waren om een gezamenlijk beleid te kunnen voeren en zodoende ook geen transnationale beweging vormden. Alleen grote internationale vredesorganisaties zoals de War Resisters’ International (WRI) en het International Fellowship of Reconciliation
(IFOR) kunnen volgens Frey als transnationaal worden beschouwd.24
Aangezien transnationale geschiedenis heden ten dage een populaire historiografische benadering is, lijkt het van belang om dieper in te gaan op de discussie die zich hier rondom afspeelt. Een belangrijk werk op dit gebied is het in 2013 gepubliceerde Transnational
History van historicus Pierre-Yves Saunier, waarin hij ingaat op het ontstaan en de
belangrijkste aspecten van transnationale geschiedenis. Saunier stelt dat hoewel de term ‘transnationaal’ een lange geschiedenis kent, de studie naar transnationalisme pas gedurende de jaren zestig van de vorige eeuw ontstond. De eersten die zich hiermee bezighielden waren de sociale wetenschappers, die transnationalisme vooral toepasten binnen de studie naar
22 Ziemann, ‘Situating Peace Movements in the Political Culture of the Cold War’, 12 en 34. 23 Nehring, Politics of Security, 5.
24Michael Frey, ‘The International Peace Movement’, in: M. Klimke en J. Scharloth (red.), 1968 in Europe: A History of Protest and Activism, 1956-1977 (New York (NY), 2008) 33-44, aldaar 36-38.
13 cultuur, migratie en internationale betrekkingen. Pogingen om een duidelijke, alomvattende
definitie van transnationalisme op te stellen zijn tot nu toe weinig succesvol gebleken.25
Een baanbrekende studie op het gebied van transnationalisme was Joseph S. Nye en Robert O. Keohane’s ‘Transnational Relations and World Politics: an Introduction’, waarin zij zich afzetten tegen de realistische benadering van internationale betrekkingen die vooral op de staat gefocust is. Volgens de twee onderzoekers gaat transnationalisme om “contacts,
coalitions, and interactions across state boundaries that are not controlled by the central
foreign policy organs of governments.”26 Dit houdt in dat binnen transnationale contacten ten
minste één van de actoren niet-statelijk behoort te zijn.27 De grote impact van deze publicatie
leidde ertoe dat veel van het onderzoek naar transnationalisme dat gedurende de jaren tachtig en negentig werd gepubliceerd betrekking heeft op niet-gouvernementele organisaties en
transnationale economische relaties.28 Nye en Keohane grepen in hun artikel onmiskenbaar
terug op het werk van de wijlen Amerikaanse politieke wetenschapper J. David Singer. Singer maakte al in 1969 onderscheid tussen de twee manieren waarop niet-statelijke actoren een rol konden spelen op het wereldtoneel. Men kon zowel samenwerken met overheidsinstellingen, als de eigen overheid passeren door zelf contact te zoeken met overheden of organisaties in
het buitenland.29 Volgens Nye en Keohane kan alleen deze tweede manier gezien worden als
transnationaal contact.30
25 Pierre-Yves Saunier, Transnational History (Londen, 2013) 14-22.
26 Joseph S. Nye en Robert O. Keohane, ‘Transnational Relations and World Politics: An Introduction’, International Organizations 25:3 (1971) 329-349, aldaar 331.
27 Nye en Keohane, ‘Transnational Relations and World Politics’, 332.
28 Patricia Clavin, ‘Defining Transnationalism’, Contemporary European History 14:4 (2005) 421-439, aldaar 425;
Sidney Tarrow, ‘Transnational Politics: Contention and Institutions in International Politics’, Annual Review of
Political Science 4 (2001) 1-20, aldaar 4.
29 J. David Singer, ‘The Global System and its Sub-Systems: A Developmental View’, in: James N. Rosenau (red.), Linkage Politics: Essays on the Convergence of National and International Systems (New York, 1969) 21-43,
aldaar 24.
14 Politieke wetenschapper en socioloog Sidney Tarrow onderscheid vier verschillende vormen van transnationale samenwerking en gezamenlijke actie: diffusie, politieke
uitwisseling, transnational advocacy networks en transnationale sociale bewegingen. Diffusie (verspreiding van ideeën en actievormen) en politieke uitwisseling (tijdelijke vorm van samenwerking tussen actoren met een gedeeld ideaal) hebben volgens hem vooral een tijdelijke aard, terwijl transnational advocacy networks en transnationale sociale bewegingen een langere levensduur hebben. De advocacy networks zouden vooral een communicatieve functie hebben, bijvoorbeeld door middel van conferenties, en zijn belangrijk voor de opbouw
van een sociaal netwerk.31 Met transnationale sociale bewegingen bedoeld Tarrow:
“Sustained contentious interactions with opponents – national or nonnational – by connected
networks of challengers organized across national boundaries.”32 Deze challengers moeten
beschikken over een binnenlands sociaal netwerk en men moet consistent met vergelijkbare organisaties in verbinding staan. Deze verbinding kan tot stand komen door bijvoorbeeld een
gedeelde visie of door organisatorische verbindingen.33 Uitgaande van deze definitie ziet
Tarrow Greenpeace, de antikernwapenbeweging uit de jaren tachtig, maar ook Islamitische
terroristische organisaties, als transnationale sociale bewegingen.34 De verspreiding van
verschillende vormen van actievoeren over verschillende landen en een toenemende
samenwerking in transnationale protestcampagnes zou volgens Tarrow vooral vanaf de jaren
negentig zichtbaar zijn.35
Historici zijn zich pas vanaf het laatste decennium van de twintigste eeuw met transnationalisme bezig gaan houden. Toenemende aandacht voor globalisering en een
31 Sidney G. Tarrow, Power in Movement: Social Movements and Contentious Politics (Cambridge, 1998)
186-189.
32 Tarrow, Power in Movement, 184. 33 Ibid.
34 Ibid., 184-185.
35 Sidney Tarrow, ‘States and opportunities: The political structuring of social movements’, in: Doug McAdam,
John D. McCarthy en Mayer N. Zald (red.), Comparative Perspectives on Social Movements (Cambridge, 1996) 41-61, aldaar 52.
15 groeiende afkeer tegen op de natiestaat gefocuste geschiedschrijving, zorgden ervoor dat de benadering snel populair werd. De in 2009 door Saunier en Akira Iriye uitgegeven Palgrave
Dictionary of Transnational History is een goede illustratie van deze groeiende interesse voor
transnationale geschiedschrijving. Wel blijft het begrip ‘transnationalisme’ fluïde, waardoor
het vaak op verschillende manieren gebruikt wordt.36 Historica Patricia Clavin argumenteert
in ‘Defining Transnationalism’, dat de toegenomen interesse voor transnationale
geschiedschrijving het concept zo breed heeft gemaakt, dat het gevaar loopt zijn betekenis te verliezen. Hoewel ook Clavin zichzelf weerhoudt van het geven van een alomvattende definitie van transnationalisme, benadrukt zij wel dat deze benadering historici in staat stelt
om op een andere manier naar de natiestaat, maar ook naar historische verandering te kijken.37
De verschillende toepassingen van transnationalisme en de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van transnationale geschiedschrijving worden uiteengezet door Simon Macdonald, een onderzoeker aan het Londense Centre for Transnational History, in zijn artikel
‘Transnational History: A Review of Past and Present Scholarship’. Macdonald stelt dat veel historici ervoor kiezen om vanuit een nationale context een transnationale benadering te gebruiken, maar daarbij wel proberen om minder de nadruk op de natiestaat te leggen. Daarnaast besteden historici die zich met transnationalisme bezighouden veel aandacht aan niet-gouvernementele organisaties. Dit geldt onder andere voor de eerder genoemde
Evangelista, maar ook voor historica Sarah Snyder die onderzoek doet naar
mensenrechtenactivisme ten tijde van de Koude Oorlog en de Belgische historicus Kim Christiaens die zich richt op solidariteitsbewegingen tijdens dezelfde periode. Hierbij besteedt
Christiaens zowel aandacht aan Oost-West, als Noord-Zuid relaties.38
36 Saunier, Transnational History, 26-32.
37 Clavin, ‘Defining Transnationalism’, 434 en 438-439.
38 Simon Macdonald, ‘Transnational History: A Review of Past and Present Scholarship’, laatst geraadpleegd op
29 januari 2018, via:
1968-16 Niet alleen binnen de geschiedschrijving is er aandacht voor groeperingen zoals de vredesbeweging, ook binnen de sociale wetenschappen zijn er onderzoekers die zich richten op dergelijke sociale bewegingen. Het zou aan het doel van deze scriptie voorbij gaan om het debat en de publicaties rondom sociale bewegingen hier uitgebreid te bespreken, maar het is wel van belang om eerst even stil te staan bij de vraag wat er eigenlijk precies verstaan wordt onder een ‘sociale beweging’. Sinds het laatste kwart van de twintigste eeuw wordt door wetenschappers in toenemende mate aandacht besteed aan sociale bewegingen of social
movements.39 Donatella della Porta en Mario Diani onderscheiden in Social Movements: An
Introduction vier kenmerken, waar sociale bewegingen doorgaans aan voldoen. Ten eerste
zijn sociale bewegingen informele, interactieve netwerken (bijvoorbeeld tussen personen of organisaties) waarbinnen uitwisseling van informatie en andere middelen kan plaatsvinden. Ten tweede worden binnen een sociale beweging bepaalde opvattingen gedeeld. Ten derde nemen sociale bewegingen deel aan politieke of culturele conflicten, waarbij men een bepaalde veranderingen probeert te bewerkstelligen (of juist tegen te houden). Ten vierde
maken sociale bewegingen gebruik van protest om hun doel te bereiken.40 Een enkele
organisatie is dus geen sociale beweging, maar kan wel deel uitmaken van een dergelijke beweging.
Dit scriptieonderzoek zal zich, zoals al eerder gezegd, richten op de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging tussen 1955-1965, waarbij gebruik zal worden gemaakt van een transnationaal perspectief. De hoofdvraag zal beantwoorden worden door middel van een analyse van de Nederlandse deelname aan internationale bewegingen en
Historiografie? Nieuwe Perspectieven op Internationale Solidariteitsbewegingen Tijdens de Koude Oorlog. Kritische Reflecties en Commentaren vanuit België’, Tijdschrift voor Geschiedenis 128:3 (2015) 377-406, aldaar 379.
39 Doug McAdam, John D. McCarthy en Mayer N. Zald, ‘Introduction: Opportunities, mobilizing structures, and
framing processes – toward a synthetic, comparative perspective on social movements’ in: Doug McAdam, John D. McCarthy en Mayer N. Zald (red.), Comparative Perspectives on Social Movements (Cambridge, 1996) 1-20, aldaar 2.
17 vredesconferenties en de organisatie van nationale en internationale protestacties. Met de blik op de historiografische context zoals die hierboven geschetst is, biedt dit onderzoek in de eerste plaats een interessante aanvulling op de bestaande literatuur: de Nederlandse literatuur op dit gebied is namelijk gedateerd, terwijl studies naar de internationale vredesbeweging tot nu toe weinig aandacht aan Nederland hebben besteed. Door te kijken naar verbinding tussen Nederlandse organisaties en organisaties in het buitenland past dit onderzoek daarnaast ook binnen de heden ten dage populaire transnationale benadering. Deze benadering kan mogelijk een interessante nieuwe kijk bieden op hoe de Nederlandse antikernwapenbeweging zich ontwikkelde binnen zowel het internationale als het nationale kader. Verder zou dit onderzoek ook meer kunnen vertellen over hoe (nationale) protestbewegingen in deze periode met elkaar in contact stonden, op wat voor manieren er uitwisseling van actievormen plaatsvond en hoe dit bijdroeg aan een gevoel van transnationale solidariteit.
Een onderzoek naar een dergelijk onderwerp heeft ook consequenties voor het primair bronnenmateriaal. Sociale bewegingen, zo onderstreept ook Nehring, hebben dikwijls maar een beperkte organisatorische samenhang, wat dan ook te merken is aan het beschikbare
archiefmateriaal.41 Hoewel elk archief natuurlijk een selectie is, is dit bij de archieven van
sociale bewegingen zeker het geval. Weliswaar is er een aanzienlijke hoeveelheid archiefmateriaal beschikbaar over de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging beschikbaar, maar dit materiaal is over het algemeen dun verspreid en er is geen specifiek archief dat de ‘soevereiniteit’ draagt (wat ook samenhangt met het feit dat de Nederlandse beweging zo versnipperd was). Daarnaast zijn de archieven lang niet altijd goed geordend en zijn er zat documenten die betrekkingen hebben op andere onderwerpen en dus niet voor dit onderzoek gebruikt kunnen worden. Het verzamelen en selecteren van bruikbaar
archiefmateriaal over de antikernwapenprotesten in Nederland is dan ook een hele klus.
18 Verder is het opvallend dat van lang niet alle organisaties een archief beschikbaar is, dit is bijvoorbeeld het geval bij de AAA, de Onafhankelijke Vredesliga (OVL) en het Albert
Schweitzer Comité. Ondanks dat het hier hoofdzakelijk kleinere, lokale organisaties betreft, is dit uiteraard een gemis voor het historisch onderzoek. Van organisaties die op grotere schaal actief waren, zoals de OCV, het Comité 1961 voor de Vrede en de ANVA zijn wel archieven beschikbaar. Zij bevatten bruikbare archiefstukken zoals grote hoeveelheden vergadernotulen en informatieve nota’s, die een goede indruk kunnen geven van waar de verschillende
organisaties op dat moment mee bezig waren, wat zij belangrijk vonden en wat voor acties er werden georganiseerd. Al deze archieven liggen opgeslagen bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam, wat voor een onderzoek als dit een
belangrijke vindplaats van informatie is.42
Bij het IISG ligt ook een verzameling archiefmateriaal van het International Liaison
Committee of Organisations for Peace (ILCOP) en de International Confederation for Disarmament and Peace (ICDP), twee belangrijke internationale koepelorganisaties, die
bewegingen en activisten uit verschillende landen bijeenbrachten en waar ook Nederlandse
organisaties aan deelnamen.43 Daarnaast zijn er ook nog persoonsarchieven die door activisten
zelf zijn aangelegd (het gaat hier om de archieven van Johannes Hugenholtz, Hein van Wijk, Johanna ten Have, en Wim J. Jong, allen belangrijke figuren binnen de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging). Dit archiefmateriaal zal worden aangevuld met een reeks periodieken die door de verschillende organisaties werden uitgegeven, zoals Militia Christi
42 Het betreft hier de volgende archieven: Archief Onafhankelijke Contactcommissie voor Vredeswerk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01442; Archief Comité 1961 voor de
Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304; Archief Algemene Nederlandse Vredes Actie, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01382.
43 Het betreft hier de volgende archieven: International Liaison Committee of Organisations for Peace
Collection, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00642; International Confederation for Disarmament and Peace Collection, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00621.
19 (Kerk en Vrede), Vredesactie (ANVA) en Voorlichtingsblad (AAA). Ook deze
persoonsarchieven en periodieken bevinden zich bij het IISG.44
De archieven van de Nederlandse Vredesraad (NVR), de communistische
vredesorganisatie, liggen ook opgeslagen bij het IISG. Dit scriptieonderzoek zal echter niet ingaan op de verenigingen die aangesloten waren bij de World Peace Council (WPC), de door Moskou gestuurde vredesbeweging. De reden hiertoe is dat de NVR, na een eerste
inventarisatie van het archiefmateriaal, weliswaar betrokken lijkt te zijn bij een internationaal netwerk van vredesorganisaties, maar dat het hier een volstrekt ander netwerk betreft, dan waar de andere Nederlandse vredesbewegingen (de ‘onafhankelijke vredesbewegingen’) aan deelnamen. Ook de PSP zal niet specifiek meegenomen worden in dit onderzoek, aangezien het hier een politieke partij betreft en geen maatschappelijke, non-gouvernementele
organisatie of vereniging.
Na de bespreking van de stand van de wetenschappelijke literatuur en het te gebruiken archiefmateriaal, dient er ook nog kort aandacht te worden besteed aan de concepten die tijdens dit onderzoek gebruikt zullen worden. Het gaat hier dus om de vraag hoe bepaalde concepten zullen worden geïnterpreteerd. Het belangrijkste concept dat in dit onderzoek naar voren komt, is het concept ‘transnationalisme’. De wetenschappelijke context van dit concept is hierboven reeds besproken, waarbij hoofdzakelijk naar voren kwam dat transnationalisme nog een zeer fluïde begrip is. Hierdoor gebruiken wetenschappers vaak allerlei verschillende definities en interpretaties. Binnen dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een transnationaal perspectief zoals omschreven door Saunier in Transnational History en zal de term worden geïnterpreteerd op de manier van Nye en Keohane in hun invloedrijke publicatie.
44 Het betreft hier de volgende archieven: Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590; Archief Hein van Wijk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01644; Archief Johanna N. ten Have, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00553. Archief Wim J. Jong, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis,
20 Het onderzoek zal uitgevoerd worden door middel van een uitgebreid onderzoek naar het primaire en secundaire bronnenmateriaal. Het primaire bronnenmateriaal zal daarbij een leidende positie innemen, terwijl de secundaire literatuur gebruikt zal worden voor het creëren van een historische context, het opstellen van een theoretisch kader en het verschaffen van aanvullende informatie. Het onderzoek bestaat uit drie hoofdstukken die thematisch zijn ingedeeld en samen een goed overzicht geven van het werk van de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging. Het eerste hoofdstuk heeft betrekking op de deelname van Nederlandse beweging aan internationale vredesconferenties en organisaties. Hierbij zal worden ingegaan op de zaken die tijdens deze conferenties aan bod kwamen, maar ook de rol en betrokkenheid van Nederlandse organisaties en vertegenwoordigers. Dit zal onderzocht worden aan de hand van vergadernotulen, informatienota’s en conferentieverslagen die onder andere te vinden zijn in de archieven van Johannes Hugenholtz, een belangrijke Nederlandse pacifist die regelmatig aanwezig was bij internationale vredesconferenties. In het tweede hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de binnenlandse protestacties die door de Nederlandse antikernwapenbeweging georganiseerd werden (de zogenaamde ‘nationale acties’), en de vraag in hoeverre deze protestacties beïnvloed werden door buitenlandse organisaties en acties. Hierbij zal de meeste nadruk komen te liggen op de paasmarsen, maar ook andere typen acties zullen aan bod komen. Het onderzoek zal worden verricht aan de hand van een grote verscheidenheid aan periodieken, aangevuld met vergadernotulen,
correspondentie en promotiemateriaal dat betrekking heeft op deze acties. Op deze manier zal onderzocht worden welke overwegingen een rol speelden bij het organiseren van deze
nationale protestacties en waar het idee voor deze acties vandaan kwam. Tot slot zal in het derde hoofdstuk ingegaan worden op een tweetal internationale protestacties, de San Francisco – Moskou mars en het Everyman III project, om uit te zoeken in hoeverre de Nederlandse antikernwapenbeweging betrokken was bij dergelijke acties (waarbij
21 samengewerkt werd door organisaties uit verschillende landen) en wat haar rol precies was. Op deze manier wordt getracht een beter beeld te krijgen van de plaats van de Nederlandse beweging binnen de internationale vredesbeweging. Dit zal onderzocht worden aan de hand van periodieken, correspondentie en informatienota’s over deze acties.
22 HOOFDSTUK 1
Internationale organisaties en conferenties
Antikernwapenprotesten deden zich in de jaren vijftig en zestig voor in een groot aantal (voornamelijk Westerse) landen, maar deze protestbeweging strekte zich ook uit over
landsgrenzen heen. Immers, nucleaire fall-out en de gevolgen van een kernoorlog zouden zich ook niet door grenzen laten tegenhouden. Een manier waarop dit gebeurde was door middel van internationale coördinerende of overkoepelende vredes- en antikernwapenorganisaties en de conferenties die zij organiseerden. Deze organisaties en conferenties waren een manier voor vredes- en antikernwapenactivisten om met geestverwanten in het buitenland in contact te komen en droegen bij aan het tot stand komen van een netwerk van organisaties en
activisten. Dit eerste hoofdstuk zal aantonen dat ook de Nederlandse vredes- en
antikernwapenbeweging onderdeel uitmaakte van dit netwerk en dat haar betrokkenheid over de jaren heen toenam. Weliswaar had men op internationaal niveau geen leidende rol, maar de Nederlandse beweging trachtte wel aansluiting te vinden en een bijdrage te leveren,
bijvoorbeeld door het bezoeken van internationale conferenties en het vervullen van functies binnen internationale organisaties. Daarnaast waren de Nederlandse activisten zich erg bewust van het belang van internationale contacten in de strijd tegen kernwapens en het opdoen van contacten werd dan ook gezien als een belangrijke reden om deel te nemen aan conferenties. Desalniettemin werd deze vorm van transnationaal contact en verbondenheid vooral geleid door een aantal specifieke, vooraanstaande personen binnen de vredes- en
antikernwapenbeweging , zoals Bert Röling, Johannes Hugenholtz, Hein van Wijk en Hannes de Graaf.
23 Het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog was geen gemakkelijke tijd voor de vredesbeweging. Aanvankelijk had de verwoesting van Hiroshima en Nagasaki tot een golf van protest geleid in 1945 en 1946. Binnen dit protesten speelden vooral
atoomwetenschappers een belangrijke rol. Hoewel wetenschappers zich tot de jaren veertig relatief weinig met het publieke debat bezig hadden gehouden, zorgde de bezorgdheid over kernwapens ervoor dat men zich toch politiek ging organiseren. Dit leidde onder andere tot de oprichting van de Federation of American Scientists (FAS), de Britse Atomic Scientists’
Association (ASA) en in het Nederland het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers
(VWO). De Atomic Scientists’ Movement, zoals dit protest werd aangeduid, zorgde vooral in
de Verenigde Staten voor een unieke verbinding tussen wetenschap en maatschappij.45
Toch leidde het uitbreken van de Koude Oorlog, dat gepaard ging met de groeiende publieke overtuiging dat kernwapens gebruikt mochten worden voor de nationale verdediging,
ertoe dat dit protest aan het einde van de jaren veertig snel verzwakte.46 Ook werden vredes-
en antikernwapenbewegingen steeds vaker in verband gebracht met het communisme en de
door de Sovjet-Unie geleidde vredesbeweging, de WPC.47 Deze omstandigheden zorgden
ervoor dat vredesorganisaties hun ledenaantallen drastisch zagen verminderen, zo daalde het
aantal leden van IFOR tussen 1950 en 1953 met maar liefst 21 procent.48 Ook in Nederland
had de vredesbeweging het in de naoorlogse periode zwaar, waarbij het dieptepunt bereikt werd halverwege de jaren vijftig. De populariteit van de in 1949 opgerichte
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), economische vooruitgang en de afnemende
populariteit van het communisme lagen daaraan ten grondslag.49 Uiteindelijk zou het tot de
45 Jessica Wang, ‘Scientists and the Problem of the Public in Cold War America, 1945-1960’, Osiris 2:17 (2002)
323-347, aldaar 325-329; Wittner, Resisting the Bomb, 33 en 224.
46 Lawrence S. Wittner, One World or None: A History of the World Nuclear Disarmament Movement Through 1953 (Stanford (CA), 1993) 310.
47 Peter Brock en Nigel Young, Pacifism in the Twentieth Century (Syracuse (NY), 1999) 250; Wittner, One World or None, 310.
48 Wittner, One World or None, 328. 49 Verkuil, De Grote Illusie, 42.
24 tweede helft van de jaren vijftig duren tot de vredesbeweging als sociale beweging weer enige
vorm van betekenis aan zou gaan nemen.50
De weerstand tegen kernwapens die in die periode ontstond was deels een reactie op een incident dat plaatsvond in 1954 tijdens een Amerikaanse kernproef bij de Bikini Atol in de Grote Oceaan. Tijdens deze proef bleek de ontploffing veel krachtiger dan van tevoren gedacht waardoor enkele bewoonde eilanden van de atol en een Japanse vissersboot, de Lucky
Dragon, werden getroffen door radioactieve neerslag. Dit incident, dat bekend kwam te staan
als het ‘Lucky Dragon incident’, leidde niet alleen tot een internationale rel tussen de Verenigde Staten en Japan, maar zorgde er ook voor dat er wereldwijd meer publieke
aandacht kwam voor de gevaren van kernwapens en -proeven. Historici Alison Kraft, Holger Nehring en Carola Sachse stellen zelfs dat het tot veranderende inzichten met betrekking tot de wapenwedloop leidde. Het initiatief van deze nieuwe oppositie tegen kernwapens lag
opnieuw bij de internationale wetenschappelijke gemeenschap.51 Zo tekenden West-Duitse
wetenschappers in 1955 de Mainau Declaration en in 1957 het Göttingen Manifesto tegen kernwapens en hield Nobelprijswinnaar Albert Schweitzer een viertal radio-oproepen waarin
hij zijn zorgen over kernwapens uitte (hier zal in hoofdstuk 2 verder op worden ingegaan).52
Maar de belangrijkste betuiging van oppositie tegen kernwapens vanuit de
wetenschappelijke hoek was toch wel het Russell-Einsteinmanifest uit 1955. Dit manifest was opgesteld door de Bertrand Russell en stelde dat kernwapens een bedreiging vormden voor het voortbestaan van de mensheid. Tegelijkertijd was het manifest ook een oproep aan andere
50 Brock en Young, Pacifism in the Twentieth Century, 250.
51 Wittner, Resisting the Bomb, 1-2 en 33; Alison Kraft, Holger Nehring en Carola Sachse, ‘Introduction’, Journal of Cold War Studies 20:1 (2018) 4-30, aldaar 12-13.
52 Wittner, Resisting the Bomb, 7, 31-33 en 62; De Mainau Declaration was opgesteld door natuurkundige Max
Born en scheikundige Otto Hahn en werd ondertekend door achttien West-Duitse wetenschappers. De Declaration waarschuwde dat kernwapens niet gezien moesten worden als een manier om oorlog te voorkomen. Het Göttingen Manifesto, dat tevens door achttien West-Duitse wetenschappers ondertekend werd, was opgesteld door Carl Friedrich von Weizsäcker en verzette zich voornamelijk tegen de plaatsing van Amerikaanse kernwapens in West-Duitsland.
25 wetenschappers om samen te komen en zich gezamenlijk te buigen over het vraagstuk van
hoe een kernoorlog te voorkomen was.53 De voornaamste uitwerking van dit manifest was het
ontstaan van de Pugwash Conferences on Science and World Affairs (kortweg Pugwash of Pugwash-beweging), een beweging welke door Evangelista wordt aangeduid als “the original
antinuclear transnational movement”.54 Opgericht door natuurkundige Joseph Rotblat, de
Pugwash-beweging had als doel het door middel van conferenties bij elkaar brengen van wetenschappers uit zowel Oost als West, ter bestudering van wereldwijde kwesties,
hoofdzakelijk kernwapens en ontwapeningsbeleid.55. De eerste Pugwash conferentie vond
plaats in juli 1957 in het Canadese plaatsje Pugwash (vandaar de wat opvallende naam). Daar bespraken de tweeëntwintig aanwezige wetenschappers, afkomstig uit tien verschillende landen, de gevaren van kernenergie, het beheer van kernwapens en de sociale
verantwoordelijkheden van wetenschappers.56 Omdat deze eerste conferentie een groot succes
was, werd er een permanent comité (het continuing committee) opgericht, dat in het vervolg
de conferenties zou gaan organiseren.57 Binnen de in deze scriptie onderzochte periode
(1955-1965) hebben er, op verschillende locaties, ook achter het IJzeren Gordijn, vijftien van deze
bijeenkomsten plaatsgevonden.58
Volgens Rotblat ontpopte de Pugwash-beweging zich op succesvolle wijze tot een
belangrijk netwerk van wetenschappers ter bestudering van hedendaagse problemen.59 Ook
Wittner argumenteert dat de beweging een belangrijk forum was voor wetenschappers, waar men over het algemeen in staat was zinvolle discussies te voeren en het vertrouwen tussen
53 Joseph Rotblat, Pugwash – the First Ten Years: History of the Conferences of Science and World Affairs
(Londen, 1967) 77-79.
54 Evangelista, Unarmed Forces: The Transnational Movement to End the Cold War (Ithaca (NY), 1999) 3. 55 Evangelista, Unarmed Forces, 3; Rotblat, Pugwash – the First Ten Years, 7.
56 Rotblat, Pugwash – the First Ten Years, 15 en 85-86.
57 Ibid., 17; Dit comité bestond uit Bertrand Russell (voorzitter), Cecil Powell, Eugene Rabinowitch, Joseph
Rotblat en Dmitri Skobeltzyn.
58 Ibid., 80-199; Hierbij wordt gerekend tot en met de vijftiende Pugwash conferentie in Addis Abeba van 29
december 1965 tot 3 januari 1966.
26
wetenschappers uit Oost en West kon bevorderen.60 Kraft, Nehring en Sachse zien Pugwash
als een transnational advocacy network, een type netwerk dat ook al in de inleiding naar voren kwam en gezien kan worden als een communicatie systeem dat een bepaalde zaak of
principes behartigt en waarvan de leden pleiten voor beleidsveranderingen. Ook deze drie historici stellen dat Pugwash uitgroeide tot een gerespecteerde beweging gedurende de Koude
Oorlog.61 Tegelijkertijd bleef Pugwash wel een wetenschappelijke beweging en netwerk,
waardoor zij bij het grote publiek niet al te veel bekendheid genoot.62
Ook Nederlandse wetenschappers maakten onderdeel uit van de Pugwash-beweging. Maar alvorens hier verder op in te gaan, lijkt het nuttig eerst te kijken naar hoe het
deelnemersveld van de conferenties werd samengesteld. Deelname aan Pugwash conferenties geschiedde uitsluitend op uitnodiging. De uitnodigingen werden verstuurd door het
permanente comité, waarbij rekening werd gehouden met de expertise van de genodigden; zo werden aanvankelijk vooral kernwetenschappers en natuurkundigen uitgenodigd en ging men pas later meer plaatsen toekennen aan sociale wetenschappers en rechtsgeleerden. Daarnaast legde men de nadruk op wetenschappers uit de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie en
Groot-Brittannië, aangezien deze landen de hoofdrolspelers waren in de kernwapenkwestie.63
De eerste Nederlandse deelnemer was natuurkundige Ben Nijboer, die in september
1958 deelnam aan de derde conferentie in Oostenrijk.64 Dit was een belangrijke conferentie,
aangezien daar de Vienna Declaration, welke de grondslag vormde van de beweging, werd opgesteld. Na Nijboer werden ook andere Nederlanders uitgenodigd om deel te nemen aan de
conferenties. De belangrijkste Nederlandse Pugwashite65 was rechtsgeleerde en polemoloog
60 Wittner, Resisting the Bomb, 292-293.
61 Kraft, Nehring en Sachse, ‘Introduction’, 4; Margaret E. Keck en Kathryn Sikkink, Activists beyond Borders: Advocacy Networks in International Politics (Ithaca (NY), 1998) 6-9.
62 Wittner, Resisting the Bomb, 36-37.
63 Rotblat, Pugwash – the First Ten Years, 14 en 18. 64 Ibid., 95-97.
27 Bert Röling, die tussen 1958 en 1965 maar liefst zes conferenties heeft bijgewoond. Röling had een belangrijke rol binnen de vredeswetenschap en vanaf 1964 nam hij als waarnemer deel namens de International Peace Research Association (IPRA – een Pugwash achtige organisatie, gericht op sociale wetenschappers), waarvan hij secretaris-generaal was.
Daarnaast was Röling ook lid van de directie van het Stockholm International Peace Research
Institution (SIPRI) dat in 1966 werd opgericht.66 Naast Nijboer en Röling hebben nog tien andere Nederlandse wetenschappers deelgenomen aan één of meerdere conferenties, waarvan
de meeste echter eenmalig deelnamen.67 Wat de rol van deze Nederlandse deelnemers tijdens
de conferenties precies was, is niet goed vast te stellen, aangezien de conferenties achter gesloten deuren plaatsvonden en men na afloop alleen een algemene verklaring, getekend door de deelnemers, publiceerde (dit om de wetenschappers de mogelijkheid te geven om zo vrij mogelijk te spreken). Wel was een viertal Nederlanders lid van internationale Pugwash
studiegroepen. Deze studiegroepen kwamen ook samen buiten de conferenties om.68
Naast het permanente comité werden er ook nationale Pugwash groepen opgericht. In
1962 bestonden er al tien van deze nationale comités, waaronder een in Nederland.69 Dit
nationale comité, het Nederlands Pugwash Komitee (NPK), werd voorgezeten door H.A.
Tolhoek en kende in 1964 omme nabij de achthonderd leden.70 De nationale comités dienden
als knooppunten in het groeiende Pugwash-netwerk en maakten transnationale uitwisseling
66 C.G. Roelofsen, ‘Röling, Bernardus Victor Aloysius (1906-1985)’, Biografisch Woordenboek van Nederland,
laatst geraadpleegd op 24 februari 2018, via: http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/roeling; Rotblat, Pugwash – the First Ten Years, 72-73.
67 Rotblat, Pugwash – the First Ten Years, 213-214; De totale Nederlandse deelnemerslijst aan de
Pugwash-beweging bevat de volgende namen: J. Fieyra (arts), Prof. C.J. Gorter (natuurkundige), Dr. S.L. Kwee (filosoof), Prof. B. Landheer (socioloog en geleerde op het gebied van internationale betrekkingen), Prof. B.R.A. Nijboer (natuurkundige), Prof. B.V.A Röling (rechtsgeleerde en polemoloog), G.H. Slotemaker de Bruine (PSP-lid, nam vanaf 1963 zitting in de Tweede Kamer voor deze partij), Prof. P.B. Smith (natuurkundige), L.O. ten Cate (redacteur), F.J.A. Terwisscha van Scheltinga (nam deel als waarnemer, medewerker van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken), Prof. H.A. Tolhoek (natuurkundige) en Dr. P. Valkenburgh (politicoloog).
68 Ibid., 222-224; De Nederlandse deelnemers aan de Pugwash studiegroepen waren Dr. I.F.Ph. Hers, Dr. J.P.
Pronk, Tolhoek en Valkenburgh.
69 Ibid., 35.
70 Deze leden waren verenigd in de kring Vrienden van Pugwash. Het ledenbestand van de Vrienden beperkte
28 een belangrijk onderdeel hiervan. Het NPK onderhield contacten met andere nationale
comités en werkte daarnaast voor de verspreiding van het gedachtegoed van Pugwash in Nederland. Voorbeelden van dit werk waren het schrijven van open brieven aan de
Nederlandse regering, het houden van radioredes, het publiceren van conferentieverslagen in periodieken (bijvoorbeeld in De Groene Amsterdammer) en het verspreiden van materiaal
over Pugwash.71
De Pugwash-beweging stond zeker niet alleen in haar oppositie tegen kernwapens. Maatschappelijke vredes- en antikernwapenorganisaties vormden ook een essentieel onderdeel van de protestbeweging. Hieronder bevonden zich zowel nationale als
internationale organisaties. Wat betreft internationale vredes- en antikernwapenorganisaties wordt hier onderscheid gemaakt tussen oudere internationale vredesorganisaties, die al voor het antikernwapenprotest van de jaren vijftig bestonden, en organisaties die tijdens de protestperiode ontstonden in een poging dit protest internationaal te organiseren. In de eerste categorie bevindt zich het International Liaison Committee of Organisations for Peace (ILCOP: een voortzetting van het in 1891 opgerichte International Peace Bureau (IPB)), alsmede het Christelijke IFOR, de WRI en de vrouwenvredesorganisatie Women’s
International League for Peace and Freedom (WILPF).72
Hoewel ILCOP gezien wordt als een relatief kleine organisatie, verenigde zij in 1960 toch zes internationale vredesorganisaties (waaronder IFOR en de WRI), nationale
71 Kraft, Nehring en Sachse, ‘Introduction’, 17; Sectie G2 der Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht, Handboek Vredesbewegingen, 55; Communiqué ‘Aan de Vrienden van Pugwash’, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 34; Jaarverslag 1964 aan de
Vrienden van Pugwash, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 34; ‘Ontstaan en groei van de Pugwash-beweging’ door Prof. Dr. H.A. Tolhoek, 19 oktober 1963 in De Groene Amsterdammer, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor
Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 34; Voor meer artikelen over Pugwash in de geschreven media
zie: Archief J.B.Th Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, inventarisnummer 182.
72 Wittner, Resisting the Bomb, 291-292; De WRI is een in 1921 opgerichte antimilitaristische organisatie die
zich sterk richt op dienstweigering. IFOR werd in 1914 opgericht en is een Christelijke antimilitaristische organisatie.
29 vredesorganisaties uit negen Westerse landen (onder andere uit Nederland, Groot-Brittannië, West-Duitsland en Noorwegen) en onderhield zij contacten met nog veertig andere
organisaties.73 Desalniettemin was ILCOP geen actiecentrum. Haar doel was het verstrekken
van voorlichting en het stimuleren van samenwerking tussen vredesbewegingen in
verschillende landen.74 Daarnaast probeerde de organisatie de uitwisseling van informatie
tussen de deelnemende bewegingen te bevorderen, steunde zij vredesbewegingen in landen waar nog geen nationale vredesraad bestond en organiseerde zij jaarlijks een studieconferentie
waar kwesties rondom vrede, kernwapens en de Koude Oorlog besproken werden.75
Nederland werd binnen ILCOP vertegenwoordigd door de OCV, welke een
aanzienlijk deel van de Nederlandse vredesbewegingen verenigde. Zij werd in de raad van ILCOP en bij de conferenties gerepresenteerd door dominee Johannes Hugenholtz.
Hugenholtz was een centraal figuur binnen de Nederlandse vredesbeweging, zo was hij betrokken bij de oprichting van Kerk en Vrede en had hij tussen 1928 en 1947 namens de Nooit-Meer-Oorlog-Federatie opgetreden als vertegenwoordiger bij het IPB. Als Nederlandse vertegenwoordiger bij ILCOP heeft hij een groot deel van de studieconferenties en
raadsvergaderingen bijgewoond en hiervan verslag uitgebracht.76
Een goede indicator van de betrokkenheid van de Nederlandse vredesbewegingen bij het netwerk van ILCOP is de Nederlandse deelname aan de jaarlijkse studieconferenties. ILCOP conferenties, in tegenstelling tot de Pugwash conferenties, waren open voor alle geïnteresseerden en trokken meestal omme nabij de zeventig deelnemers. Uit een quote van
73 Wittner, Resisting the Bomb, 305; Internationaal Liaison Comité van Vredesorganisaties (ILCOP): Ontstaan,
doel en werkzaamheid, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 107.
74 ILCOP studieconferentie in Muttenz (Basel), 16-21 Augustus 1960, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 107.
75 Regelgeving ILCOP zoals opgesteld tijdens de conferentie in Londen, 13 januari 1956, Archief J.B.Th.
Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 114.
76 Herman Noordegraaf, ‘Hugenholtz, Johannes Bernardus Theodorus (1888 – 1973)’, Biografisch Woordenboek van Nederland, laatst geraadpleegd op 26 juni 2018, via:
30 Hugenholtz uit 1953 blijkt dat op dat moment de Nederlandse vredesbeweging nog niet erg focust was op internationale contacten: “het is droevig maar waar, dat de meeste pacifisten en besturen van vredesorganisaties geen oog hebben voor de betekenis en noodzaak van
internationaal contact, overleg, studie en actie.”77 Gedurende de jaren vijftig bleef de
Nederlandse betrokkenheid beperkt, zo was Hugenholtz in 1959 de enige Nederlandse
deelnemer aan de conferentie in Duitsland.78 Opvallend is echter dat het aantal deelnemers
vanaf de jaren zestig toeneemt, wat duidt op een toename in betrokkenheid bij de
internationale vredesbeweging. Zo namen in 1960 al vier Nederlanders deel, trokken er in 1961 zes personen richting Engeland, waren in 1962 zeven personen bereid deel te nemen en waren er tien Nederlanders aanwezig toen de conferentie in 1963 neerstreek in het Gelderse
Oosterbeek.79 Mogelijk het meest opvallend was de negenkoppige Nederlandse delegatie die
in 1964 naar Oslo vertrok.80 Met deze delegatie was Nederland een van de beter
vertegenwoordigde landen tijdens de conferentie. Onder de Nederlandse deelnemers bevonden zich ook regelmatig studenten, welke op uitnodiging van Hugenholtz deelnamen
aan de conferenties.81
Betreft de inhoudelijke bijdragen van de Nederlanders aan de ILCOP conferenties en vergaderingen zijn we aangewezen op de verslagen en notulen van deze bijeenkomsten, opgesteld door ILCOP of Hugenholtz. Zij kunnen informatie verschaffen over de bijdragen
77 Brief van Hugenholtz aan geestverwanten, 18 juni 1953, Archief J.B.Th. Hugenholtz Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 114.
78 ILCOP Conference 1959: List of Participants, Archief J.B.Th Hugenholtz Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 106.
79 ILCOP studieconferentie in Muttenz (Basel) 16-21 Augustus 1960, Archief J.B.Th. Hugenholtz, ARCH00590,
107; ILCOP International Conference 1961: List of Members, 22-27 augustus 1961, Archief Wim J. Jong,
Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00692, 6; ILCOP International Conference
1962: List of Participants, Archief J.B.Th. Hugenholtz Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis,
Amsterdam, ARCH00590, 109; ILCOP Conferentie 1963, Archief J.B.Th. Hugenholtz Internationaal Instituut voor
Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 110.
80 IPB International Conference 1964: List of Participants, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 111.
81 Notulen OCV vergadering, 4 juni 1962, Archief Onafhankelijke Contactcommissie voor Vredeswerk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01442.
31 die de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging aan dit internationale netwerk leverde. Veel van deze verslagen zijn beknopt en hebben een vrij zakelijk karakter. Sowieso laat Hugenholtz zich zelden kritisch uit over het functioneren van ILCOP. Wel was hij vanaf 1958 continueel aanwezig bij de raadsvergaderingen die tweemaal per jaar plaatsvonden. Uit de verslagen en minuten van deze vergaderingen blijkt niet dat hij daar een zeer actieve rol heeft vervuld. Desalniettemin werd in 1961 de Nederlandse vertegenwoordiging versterkt met
ANVA-lid Wim J. Jong.82 Wanneer er binnen ILCOP speciale sub-comités of commissies
werden opgericht, maakten daar over het algemeen geen Nederlanders deel van uit.83
Uitzondering hierop was An Hoek, die in 1964 werd gekozen tot lid van het uitvoerend
comité.84 Een iets ander beeld van de Nederlandse betrokkenheid komt naar voren in het
verslag van de conferentie van 1957 in Oxford. Dit verslag was opgesteld door Johan
Riemens, een vooraanstaand figuur binnen de Derde Weg, die als vervanger van Hugenholtz zowel de conferentie als de raadsvergadering bijwoonde. Riemens had zich goed voorbereid op zijn taak en was van te voren dan ook bij Hugenholtz langs geweest voor informatie en instructies. Als gevolg had hij tijdens de conferentie, zo laat hij het in ieder geval zelf naar voren komen, een zeer actieve houding. Zo werd op zijn verzoek een aanvullende activiteit georganiseerd en liet hij de conferentie extra bijeenkomen. Tegelijkertijd onderstreepte hij dat de beweging een niet goed gecoördineerde indruk maakte, wat volgens hem een afspiegeling was van de staat van de internationale vredesbeweging, die in 1957 nog maar beperkt vorm
had aangenomen.85
82 Bijeenkomst van de vertegenwoordigende leden van ILCOP, 23-24 maart 1962, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 109.
83 Minuten van ILCOP vergadering, 26 augustus 1961, Archief International Liaison Committee of Organisations
for Peace Collection, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00642.
84 Brief John Kay aan Johannes Hugenholtz, 1 september 1964, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 111.
85 Verslag van de ILCOP conferentie 1957 door J.W.E. Riemens, 24-29 augustus 1957, Archief Onafhankelijke
Contactcommissie voor Vredeswerk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01442.
32 Door haar lidmaatschap van ILCOP maakte de OCV onderdeel uit van een
internationaal netwerk van vredesbewegingen. Tegelijkertijd had men niet een erg
vooraanstaande of richtinggevende positie binnen deze beweging en waren de bijdragen die geleverd konden worden beperkt. Hetgeen, gezien de geringe omvang van de Nederlandse vredesbeweging, misschien ook niet verwonderlijk is. Toch zag men binnen de OCV het lidmaatschap van ILCOP als een nuttige toevoeging. De belangrijkste reden hiervoor waren vooral de nieuwe, internationale contacten die eruit voortkwamen. Dit argument werd onderschreven door Jong en Riemens, waarvan de laatste in zijn verslag van 1957 schreef: “Mijn conclusie is dat de studieconferenties die door de ILCOP georganiseerd worden zeker hun groot nut hebben, al was het alleen maar door de contacten die tussen de verschillende
organisaties en deelnemers gelegd worden.”86 Ene M. van Praag schreef in 1955 in
Vredesactie dat de ILCOP conferenties altijd tegenvielen, “maar dat betreft uitsluitend het
officiële gedeelte”, grote waarde hechtte Van Praag daarentegen wel aan het persoonlijk
contact met geestverwanten tijdens deze bijeenkomsten.87 In 1962 stelden Hugenholtz en
Jong, na afloop van de jaarlijkse conferentie, dan ook dat ILCOP de steun vanuit Nederland
verdiende: “Het internationale vredesbureau verdient ons aller steun.”88 Ook bleef men binnen
de OCV graag op de hoogte van wat er tijdens de ILCOP conferenties besproken werd. Vaak werd hierover gepubliceerd in de periodieken van de aangesloten verenigingen, zodat de leden ook op de hoogte konden blijven. Toch was niet iedereen even positief over het werk van ILCOP. Zo schreef ANVA-voorzitter Hein van Wijk in een brief uit 1964 dat het programma van de ILCOP conferentie van dat jaar, het eerste conferentieprogramma was dat hem
86 Verslag van de ILCOP conferentie 1957 door J.W.E. Riemens, 24-29 augustus 1957, Archief Onafhankelijke
Contactcommissie voor Vredeswerk, ARCH01442.
87 M. van Praag, ‘ILCOP-herinnering’, Vredesactie 9:10 (1955).
88 Verslag van bijeenkomst van vertegenwoordigende leden van ILCOP, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 109.
33
enigszins de moeite waard leek.89 Van Wijk is dan ook niet bij de ILCOP conferenties
aanwezig geweest.
Naast ILCOP waren Nederlandse vredesorganisaties ook betrokken bij andere internationale vredesorganisaties, zo bestond er een Nederlandse afdeling van de WILPF en
vervulde de ANVA de functie van Nederlandse sectie binnen de WRI.90 Dit lidmaatschap
hield in dat er ook Nederlandse activisten deelnamen aan de driejaarlijkse internationale conferentie van deze organisatie. Dit congres was een samenkomst van vredesactivisten van over de hele wereld, wat de mogelijkheid bood om internationale contacten te leggen. Zo sprak Van Wijk tijdens het congres van 1957 met de Amerikaanse burgerrechtenactivist
Bayard Rustin en met deelnemers uit Israël, Frankrijk en Indonesië.91 Daarnaast kende de
WRI een internationale raad, waarin vertegenwoordigers uit verschillende landen deelnamen. Nederland had tot 1960 ook een plaats in deze raad en was er vanaf 1966 opnieuw
vertegenwoordigd.92
De vereniging Kerk en Vrede, voorgezeten door Hannes de Graaf, was de Nederlandse sectie binnen IFOR, een Christen-antimilitaristische internationale organisatie. Wegens
beperkte beschikbaarheid van archiefmateriaal van zowel Kerk en Vrede als IFOR is het lastig aan te geven wat de precieze bijdrage van De Graaf en andere Nederlanders was tijdens IFOR conferenties en vergaderingen, maar een beeld van de betrokkenheid van Kerk en Vrede bij deze internationale organisatie kan wel in algemene lijnen geformuleerd worden. Waar Hugenholtz een belangrijk Nederlands figuur was binnen ILCOP, kan hetzelfde worden gezegd over De Graaf met betrekking tot IFOR. Hij was voorzitter van het Europese comité
89 Brief Hein van Wijk aan Cor en An Hoek, 23 juli 1964, Archief Hein van Wijk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01644.
90 Punten voor de vergadering van de Algemene Raad van de ANVA, 30 maart 1957, Archief Algemene
Nederlandse Vredesactie, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01382.
91 Wim J. Jong, ‘W.R.I.-conferentie’, Vredesactie, 11:8 (1957) 3.