• No results found

Wegontwerp en landbouwverkeer in agrarische gebieden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wegontwerp en landbouwverkeer in agrarische gebieden"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NN31545.0261 ' ' ' ' ' - V t c . . ^

- „<>

INSTITUUT VOOR CULTUURTECHNIEK EN WATERHUISHOUDING

T

NOTA 2 6 1 ^ d. 27 mei 1964

Wegontwerp en landbouwverkeer in

a g r a r i s c h e gebieden

i r . A. J. F l a c h

/7tll9

N o t a ' s van het Instituut zijn in p r i n c i p e i n t e r n e c o m m u n i c a t i e m i d

-delen, dus geen officiële p u b l i k a t i e s .

Hun inhoud v a r i e e r t s t e r k en kan zowel b e t r e k k i n g hebben op een

eenvoudige w e e r g a v e van c i j f e r r e e k s e n , als op een concluderende

d i s c u s s i e van o n d e r z o e k s r e s u l t a t e n . In de m e e s t e gevallen zullen

de c o n c l u s i e s e c h t e r van voorlopige a a r d zijn omdat h e t o n d e r

-zoek nog niet i s afgesloten.

Aan g e b r u i k e r s buiten h e t Instituut wordt v e r z o c h t ze niet in p u

-b l i k a t i e s te v e r m e l d e n .

Bepaalde n o t a ' s k o m e n niet voor v e r s p r e i d i n g buiten het Instituut

in a a n m e r k i n g .

CENTRALEl

0000 0164 9983

(2)

ir.A.J.Flach

Tot de "belangrijkste maatregelen, die in het kader van een cultuurtech-nische ingreep in een bepaald gebied plaatsvinden, behoort het bevorderen van de ontsluiting van grond en gebouwen door aanleg en verbetering van wegen.

Het onderzoek dat zich met de ontsluiting van landbouwgronden heeft beziggehouden, was vrijwel steeds gericht op het probleem van de bereikbaar-heid en de afstand van de percelen tot het bedrijfsgebouw. Daarbij was de aandacht voornamelijk gevestigd op de verkavelingstechnische aspecten van de ontsluiting, zoals de ligging, het aantal en de grootte van landbouwdrijven in hun geheel, of van kavels en percelen, als onderdelen van die be-drijven. Teel minder heeft men zich beziggehouden met een ander aspect, dat wordt gevormd door de aard en de omvang van het landbouwtransport; toch zal kennis van dit transport en een prognose van te verwachten ontwikkelingen, voor het inzicht in de aard en de mate van het gebruik van landbouwwegen van essentieel belang zijn.

Landbouwverkeer kan men indelen in maatschappelijk verkeer en bedrijfs-verkeer. Onder maatschappelijk landbouwverkeer wordt verstaan het verkeer dat de mens voor zijn geestelijke en lichamelijke welstand nodig heeft. Eet draagt een extern karakter; het speelt zich af tussen woning en buiten-wereld .

Bedrijfsverkeer vindt plaats om het bedrijf te doen functioneren; het wordt nader onderscheiden in extern bedrijfsverkeer, veroorzaakt door con-tacten tussen bedrijf en buitenwereld en in intern bedrijfsverkeer, dat uit-sluitend plaatsvindt binnen het bedrijf, dus tussen gebouw en land.

Beschouwt men de weg als het middel waarmee ontsluiting tot stand wordt gebracht en als de baan waarlangs verkeer plaatsvindt, dan kan men bij het maken van een wegontwerp onderscheid maken in:

*}

Bewerking van een voordracht onder de titel 'Wegontwerp in landbouwgebie-den', gehouden op 19 juni 1963, tijdens de Nederlandse Landbouwweek.

(3)

-2-1. wegen met een zuiver externe ontsluitingsfunctie, 2. wegen met een zuiver interne ontsluitingsfunctie,

3. wegen met een gecombineerd externe- en interne ontsluitingsfunctie.

Tot de eerste groep behoren in het algemeen de wegen in gebieden die worden gekenmerkt door een moderne (blok-) verkaveling, zoals bijvoorbeeld de IJsselmeerpolders. Omdat er slechts één-kavel bedrijven voorkomen is er per definitie geen intern bedrijfsverkeer op de wegen.

Tot de tweede groep wegen kan men doodlopende kavelontsluitingswegen en bedrijfswegen rekenen.

Verreweg het grootste deel van onze landbouwwegen valt echter onder de derde groep: wegen waaraan zowel boerderijen als los land zijn gelegen en die meestal doorgaande verbindingen mogelijk maken.

Een ontsluitingsplan komt in het algemeen tot stand na uitgebreid overleg tussen ontwerper en belanghebbenden; niet zelden spelen hierin naast zuiver landbouwkundige ook sociale, soms ook politieke belangen een rol. De ontwerper kan zijn ideeën echter baseren op een aantal theoretische overwegingen waarvan voor het opstellen van zijn plan vooral van belang zijn:

1. de berekening van de weglengte, die benodigd is om de oppervlakte landbouwgrond voldoende te ontsluiten

2. het vaststellen van de gewenste trace's.

Door VAN DUIN (1961) is een theorie opgesteld, waarmede men de voor ontsluiting benodigde weglengte kan berekenen. Men moet zich daarbij een idee hebben gevormd van het toekomstige aantal kavels en de toekomstige kavelafmetingen. Gaat men er van uit dat door een verbeterd of nieuw wegen-stelsel alle gronden moet worden ontsloten, dan is voor de lengte aan ka-velontsluitingswegen de kaveldiepte beslissend. Men berekent op deze wijze de minimum lengte van een aantal evenwijdige wegen. Natuurlijk zijn ook verbindingswegen noodzakelijk, waaraan eveneens een aantal kavels met of zonder bedrijfsgebouwen kan zijn gelegen. Naarmate een bepaald gebied is, of wordt, voorzien van planwegen die in toenemende mate minder door de

landbouw kunnen worden benut, zal de werkelijk geprojecteerde weglengte in sterkere mate afwijken van het getal dat als minimum uit de kavelgrootte-verdeling werd berekend. Als een criterium, dat een aanwijzing geeft over

(4)

de doelmatigheid van een ontworpen wegenstelsel, voerde V M DUIN het ont-sluitingseffect ins het quotiënt van de theoretisch minimale en de in de praktijk te verwezenlijken weglengte. In welke mate de minimum weglengte en, bij een aangenomen ontsluitingseffect van 75$, de totale weglengte wordt beïnvloed door de kavelgrootte en kavelvorm, blijkt uit figuur 1.

Het is duidelijk dat het in versnipperde gebieden, waarin de bedrijven dikwijls worden gekenmerkt door een groot aantal kleine kavels, voor de

ontwerper van een wegenplan van eminent belang is te weten in hoeverre ka-velconcentratie en vergroting zal kunnen plaatsvinden alvorens hij tot het maken van zijn plan zal overgaan.

Een toepassing van zijn theorie op de berekening van de weglengte in een akkerbouwgebied met strokenverkaveling geeft VAN DUIN (1962). Hoewel in zijn artikel niet expliciet behandeld, is zijn berekeningsmethodiek evenzeer geldig voor gebieden met een ander bedrijfstype of een ander ver-kavelingstype .

Een ander voorbeeld geeft FLACH (i960) met een berekening van de te verwachten weglengte na ruilverkaveling in een aantal Priese landbouwge-bieden,

(zie tabel 1)

Tabel 1. Normen voor verscheidene streken in Friesland en de gewenste weglengte na ruilverkaveling in een be-paald blok X

Gemiddeld kavelaantal per bedrijfs- Gemiddeld Kavel- Gemiddelde gewenste

weg-Ontsluitings- grootte groep kavelaantal vorm kavelgrootte(ha) lengte m/ha Streek effect 1-10 ha 10-20 ha > 20 ha per streek l / b van blok X in blok X Kleibouw Kleiweide Wouden Veenweide 0,80 0,80 0,75 0,70 1.4 1,3 1,4 1,3 1,8 1,7 1,8 1,7 2,-1,61 1,72 1,57 1,69 2,5 2,- 3,-8,1 10,5 5,7 11,6 19,5 19,- 22,-

16,-Op de t h e o r i e van VAN DUIN z i j n v a r i a t i e s en a a n v u l l i n g e n denkbaar. Met name hebben RIGHOLT en VÜLN WIJK (1962) e r op gewezen d a t h e t van b e -l a n g kan z i j n om beha-lve met de k a v e -l g r o o t t e - v e r d e -l i n g ook r e k e n i n g t e hou-den met een t o l e r a n t i e p e r c e n t a g e , d a t aangeeft i n hoeverre k a v e l s met een vorm afwijkend van de voor die kavelgroep normatief g e s t e l d e zouden mogen worden t o e g e d e e l d .

Behalve een berekening van de weglengte i s ook de v a s t s t e l l i n g van h e t wegtracé* t h e o r e t i s c h t e benaderen. Door h e t u i t v o e r e n van een r o u t e k a r t e

(5)

-

-4-ring, bijvoorbeeld gebaseerd op de oppervlakte van de door verschillende bestaande wegen ontsloten gronden, verkrijgt men een goed inzicht in de mate, waarin de huidige trace's worden gebruikt. Zo is het ook mogelijk om aan de hand van een voorlopige toedeling van gronden (vooral in het geval van ruilverkaveling) na te gaan welke wegen uit het bestaande patroon ge-handhaafd moeten blijven, waar er eventueel nieuwe bij zouden moeten komen en waar men bestaande wegen zou kunnen laten vervallen. V/anneer men in zijn beschouwingen ook de gebruikswijze van de gronden betrekt, is het in prin-cipe mogelijk een inzicht te verkrijgen omtrent de verkeersintensiteit die op de wegen van het nieuwe plan zou kunnen optreden. De nauwkeurige vast-stelling van het wegtracé wordt overigens mede beïnvloed door de bodemge-steldheid en de hoogteligging van het terrein. Tooral in gebieden waar de grondslag sterke verschillen in draagkracht vertoont, bijvoorbeeld lage veenachtige stukken naast hoger gelegen zandruggen, zal men bij de keus van het tracé het veen trachten te vermijden.

Om de kennis van de verkeersintensiteit op landbouwwegen te vergroten is in 1961 een onderzoek begonnen, waarbij op kavelwegen en boerderijwegen in graslandgebieden met een overwegend opstrekkende verkaveling een doorlo-pende reeks waarnemingen met verkeerstellers werd verricht (FLACH, 1962). Uit gegevens, geldend voor een kavelweg in het Priese veenweidegebied, blijkt, dat men, gemiddeld over de weideperiode van mei tot en met oktober

1962, onder de huidige omstandigheden en werkwijzen mag rekenen op een da-gelijkse intensiteit van ongeveer 29 vervoerseenheden, exclusief rijwielen, per 100 ha ontsloten grasland. Dit komt er dus op neer, dat in die periode

gemiddeld per dag en per 100 ha grasland ongeveer 15 maal naar het land en terug wordt gereden. Een getal in deze orde van grootte is ook gevonden

voor gebieden met gemengde bedrijven en in akkerbouwgebieden. De dagelijkse intensiteit kan sterk variëren en de pieken liggen voor grasland, akkerbouw en gemengde bedrijven in verschillende maanden, hetgeen uiteraard verband houdt met het verschillend karakter van de landbouwkundige werkzaamheden.

Figuur 2 geeft een beeld van het jaarlijks verloop van het intern be-drijfsverkeer, exclusief rijwielen, op de eerder genoemde kavelweg. In een graslandgebied blijkt de maximale intensiteit te liggen in de maand juni met een gemiddelde van ca. 38 vervoerseenheden exclusief rijwielen, per et-maal en per 100 ha. Deze hoge waarde houdt zonder twijfel verband met oogst-werkzaamheden, zowel voor kuilgras als hooiwinning. Ook in september ligt de intensiteit aan de hoge kant: gemiddeld bijna 29 passages per etmaal.

(6)

Hier speelt het winnen van kuilvoer in het najaar een rol. Gedurende de wintermaanden treedt vrijwel geen verkeer op; slechts nu en dan wordt, voor zover de weersomstandigheden het toelaten, stalmest uitgereden. De stan-daardafwijking van de gemiddelde maandelijkse intensiteiten liggen in het algemeen tussen 30 en 50$ van deze gemiddelden, hetgeen wijst op een wis-selende omvang van het intern bedrijfsverkeer in de tijd.

Op grond van deze gegevens "blijkt dat men voor een graslandgebied re-kening moet houden met een intensiteit van het intern bedrijfsverkeer, die gemiddeld over het hele jaar in de orde van 17 vervoerseenheden, exclusief rijwielen, per etmaal en per 100 ha ontsloten grond ligt. Over het aantal rijwielpassages staan nog geen uitgewerkte gegevens ter beschikking, doch de indruk bestaat dat het hier om een zeer gering percentage van het totaal aantal vervoerseenheden gaat.

Men kan nu deze getallen op een routekartering toepassen en daaruit conclusies trekken omtrent het te maken tracé* en de wegafmetingen.

Zoals in het voorgaande werd uiteengezet, behoort het merendeel van de landbouwwegen tot de groep met een gecombineerd interne en externe ont-sluitingsfunctie. Toor het aandeel van het externe verkeer zijn vooral langs een weg gelegen woningen en bedrijfsgebouwen verantwoordelijk. Dit aspect is eveneens in een verkeersonderzoek betrokken. Voorlopig staan echter nog te weinig gegevens ter beschikking om vergaande gevolgtrekkingen te maken. Wel valt voor het boerderijverkeer (extern bedrijfsverkeer en maatschappe-lijk verkeer), duidemaatschappe-lijk een afnemende intensiteit per boerderij te consta-teren naarmate er meer boerderijen langs een wegvak zijn geplaatst. Om een orde van grootte aan te geven: het verkeer, exclusief rijwielen, naar één boerderij langs een wegvak, komt in intensiteit ongeveer overeen met het verkeer dat ontstaat door de exploitatie van ca. 50 à 60 ha los land. Derge-lijke grote oppervlakten behoren, zeker voor één graslandbedrijf, tot de uitzonderingen. Men kan dus stellen, dat het boerderijverkeer bepaald in-tensiever is dan het kavelverkeer, wellicht 2 à 3 maal.

Samenvatting

Landbouwverkeer, ontsluiting en de functie van een landbouwweg kan men indelen in groepen met een intern en/of extern karakter.

Twee van de belangrijkste factoren, die de ontwerper van een wegen-plan theoretisch kan benaderen zijn:

(7)

-6-1. het berekenen van de weglengte,

2. het vaststellen van trace en afmetingen.

Met name door TAN DUIN (1961 en 1962) is aandacht "besteed aan het bere-kenen van de weglengte (figuur 1). Een voorbeeld van een dergelijke bereke-ning wordt gegeven voor enige landbouwgebieden in Priesland (tabel 1 ) . Eigen onderzoekingen op het gebied van de verkeersintensiteit op landbouw-wegen tonen voor het intern bedrijfsverkeer, zoals dat op weidebedrijven ge-durende de periode mei tot en met oktober optreedt, een intensiteit aan van 29 vervoerseenheden per etmaal en per 100 ha ontsloten grasland. Het jaar-gemiddelde bedraagt hiervan ca. 60$, topperioden zijn gelegen in juni en september (figuur 2 ) .

Het maatschappelijk landbouw- en extern bedrijfsverkeer dat op boerde-rijen betrekking heeft, is waarschijnlijk 2 à 3 maal zo intensief als het

kavelverkeer.

Inzicht in de intensiteit van het landbouwverkeer draagt bij tot de vaststelling van het wegtracé en de wegafmetingen.

Literatuur

DUIN, R.H.Â. YAU.1961. Het ontwerpen van landinrichtingsplannen. Landbouw-kundig Tijdschrift. 73,15s 695-716. Mededeling I.C.W. 32.

1962. Ontsluiting van landbouwgronden. Mededeling I.C.W. 35!

pp. 40.

FLACH, JUJ. i960. Een stemmingsprogramma voor ruilverkavelingen in Friesland, Interne nota afdeling Onderzoek Cultuurtechnische Dienst Fries-land.

1962. Het verkeer op landbouwwegen in twee ruilverkavelingsge-bieden in Friesland. Cultuurtechnisch Tijdschrift 2, 4>*

115-122. Mededeling I.C.W. 49.

RIGHOLT, J.W. en C. YM WIJK. 1962. Boerderijverplaatsing en ontsluiting in de ruilverkaveling Maas en Waal - West. Mededeling I.C.W. 46.

(8)

E

c

.20

+-< 01 c CT

E

c

2 12

8

\f=1

\ f = 2

v

\f=3N

V

f =4"

f = 8

-" -" * -" • _ _ _ _ ^ \

E

28 o

•*-> CT c 0) 24 CT

202

16

12

- 8

0 4 8 12 16 20

Kaveloppervlakte in ha

Relatie kavelgrootte (F), kavelvorm (f) minimum

weglenqte (Wo) en t o t a l e weglengte (W) bij een

O n t s l u i t i n g s e f f e c t Van 7 5 ° / o (naar van Duin 1962)

VERLOOP VAN HET LANDBOUWVERKEER EXCL

RUWIELEN OP EEN KAVELONTSLUITINGSWEG

TELPUNT T|

Maandelijks etmaalgemiddelde

voertuigen per 100 ha

4 0

r-fig.2

3 0

-2 0

10

e t m . g e m .

mei t / m okt

ijaarlijks

etm.gem.

j f m a m j j

a

o n d

Maand

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Because in the period under research no international railways were actually constructed on the European continent (p. 94), the concept of ‘interna- tionalization’ in the main

§ bezit specialistische kennis van ontwerpmethoden voor het maken van technische producten en/of systemen.. § bezit specialistische kennis van het optimaliseren van een

vruchten en met zeer weinig meeldauw* Het aoort CCMMAMXER maakte een seer gezonde indruk en had Teel tomaten, die eehter niet zo groot Tanstuk waren. Sen uitgeeproken

De allround ondernemer klussenbedrijf voert de voor de werkzaamheden benodigde handelingen vlot, zelfverzekerd en volgens standaard oplossingen uit, waarbij hij passend inspeelt op

• the attitudinal barriers at school level, in terms of which disabled students are not viewed as higher education material and, hence, are inadequately prepared for participation

According to Swanevelder (2011), the most prominent setback in the South African low-cost housing environment lies in a lack of competency and commitment in both the public

In this paper, we report the synthesis of these ethers, their physicochemical properties such as aqueous solubility and log D, and in-vitro antimalarial activity in comparison with

The expected results are to optimize production in geothermal reservoirs by obtaining information about the influence of environment-friendly chelating agents on