• No results found

De bepaling van het soortelijk gewicht van grond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De bepaling van het soortelijk gewicht van grond"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

» 2 J r . 6 y > _ I I I 2 2 M I 7 3 9

(2)

INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID, GRONINGEN De bepaling van het soortelijk gewicht van grond

door i r . P. Boekei

„ Inleiding

Bepalingen van de grond :water :lucht-verhouding en van de vochtkarakteristiek worden vooral de l a a t s t e ja­ ren ten behoeve van het onderzoek over de bodemstructuur in grote aantallen uitgevoerd. Hierbij wordt aan een ringmonster rnet bekend volume het vochtgehalte gravime-trisch bepaald. De gewichtshoeveelheid droge grond, door drogen b i j 105 °G verkregen, wordt met behulp van het soortelijk gewicht van de grond omgerekend t o t een volume-hoeveelheid. Het volume aan lucht wordt dan a l s restfac-t o r berekend.

Bij deze structuurmetingen moet dus het soortelijk gewicht van de grond bekend z i j n . Voor zandgronden met een bekend gehalte aan organische stof kan daartoe ge­ bruik gemaakt worden van een door Hooghoudt opgestelde tabel, die b i j ieder gehalte aan organische stof het soortelijk gewicht van de grond geeft, en gebaseerd i s op constante soortelijke gewichten van organische stof en minerale delen van resp. 1,6 en 2,6^ g/cm3- In a l l e ande­

re gevallen moet een bepaling worden uitgevoerd. Uiter­ aard hangt de betrouwbaarheid van het poriënvolume en het luchtvolume voor een belangrijk deel af van de nauwkeu­ righeid 'van de bepaling van het soortelijk gewicht. Een fout van 0,03 g/cm3 i n de bepaling van het soortelijk gewicht heeft een afwijking van 0,6 vol.fo i n het poriën-en luchtvolume t o t gevolg. In het algemeporiën-en i s d i t nog wel toelaatbaar. Groter mag de fout echter niet worden.

Nu treden b i j het bepalen van het soortelijk ge­ wicht van kleigronden nog a l eens moeilijkheden op. Be­ palingen die op verschillende tijdstippen aan eenzelfde grond werden verricht, geven zonder aanwijsbare oorzaak t e grote afwijkingen.

Verder leek het in verband met de duizenden jaar­ l i j k s u i t t e voeren bepalingen wel zeer gewenst om t o t een werkwijze t e kómen, die sneller was dan de klassieke pyknometer-methode, maar toch een voldoende grote nauw­ keurigheid bezat. Bovendien kleven aan het gebruik van de klassieke Pyknometers voor seriewerk praktische bezwa­ ren.

In verband met deze problemen werd een nader onder­ zoek ingesteld naar een methode, die zo goed mogelijk bruikbaar i s voor het verrichten van grote series bepa­ lingen van het soortelijk gewicht van grond. Onderzocht werden de mogelijkheden van vervanging van de klassieke Pyknometer door een normaal maatkolfje en van het water door een andere hulp-vloeistof. Verder werd nagegaan welke invloed de voorbehandeling van de grond heeft en of de soortelijke gewichten van verschillende gronden met voldoende nauwkeurigheid u i t die van hun bestanddelen s i j n to bepalen.

(3)

• Werkwijze met rnaatkolf,jes als Pyknometers

De klassieke methode t e r bepaling van het soorte­ l i j k gewicht maakt gebruik van een Pyknometer, een kolfje met ingeslepen halsstuk voorzien van een capil­ l a i r . Met deze werkwijze, waarbij de ontluchting van het grond:water -mengsel door afzuigen onder va­ cuum geschiedt, kan het soortelijk gewicht zeer nauw­ keurig worden bepaald. De hiervoor benodigde Pyknometers met een inhoud van minstens 100-125 cm3 z i j n echter

kwetsbaar, moeilijk verkrijgbaar en tamelijk kostbaar. Daarom werd aan het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid overgegaan t o t het gebruik van rnaatkolfjes met een i n ­ houd van 100 cm3. Hoewel de i n s t e l l i n g van het juiste vloeistofniveau door de veel bredere hals van het kolf­

je wat moeilijker was, kon toch een voldoende nauwkeu­ righeid worden verkregen.

De bepaling verloopt nu a l s volgt (zie afbeelding f i g . 1 ) . De grond wordt a l l e r e e r s t i n luchtdroge toe­ stand i n een mortier f i j n gewreven en daarna b i j 105 C gedroogd. Ongeveer 15 gram stoofdroge grond wordt i n het maatkolfje gebracht en gewogen. Het kolfje wordt dan voor ruim de helft met niet uitgekookt, gedestilleerd water gevuld en vervolgens wordt ingesloten en opgeloste lucht door schudden en kloppen met het kolfje onder va­ cuum afgezogen. Daarna worden de kolfjes met water aan­ gevuld t o t i e t s boven het maatstreepje en i n een ther­ mostaat van 25 °C geplaatst. Na ongeveer 1 uur wordt het water t o t aan het maatstreepje met behulp van een capil­ l a i r , aangesloten op een waterstraalluchtpomp, afgezo­ gen. Voor het precies instellen van het waterniveau wordt gebruik gemaakt van een loupe. Na weging kan u i t de verkregen gewichten (gewicht kolfje + droge grond = G.; gewicht kolfje + droge grond + water = GJ en de vooraf bepaalde waarden voor inhoud en gewicht van de kolfjes, het soortelijk gewicht worden berekend:

s _ gewicht stoofdroge grond

inhoud kolfje (25°0). 5.g, w°têr1 ('25ug ) De bepaling gebeurt steeds in tweevoud. Tabel 1 geeft een indruk van de nauwkeurigheid.

Tabel 1 De nauwkeurigheid van de bepaling van het soortelijk gewicht van verschillende gronden

Hoeveelheden monsters i n Stan­ Grond­ Aantal aantallen en procenten met daard soort monsters verschillen tussen de afwij­

duplo's van: king

0 , 0 0 0 , 0 0 -0 . 0 1 0 , 0 1 -0 . 0 2 0 , 0 2 -0 , 0 3 > 0 , 0 3 g / c m 3 g / c m 3 Kleigrond 5 7 9 2 4 3 3 4 1 3 2 5 0 3 9 0 , 0 0 9 4 , 1 5 7 , 8 2 2 , 8 8 , 6 6 , 7 Zavel 1 3 5 9 7 7 3 2 5 1 2 0 , 0 0 9 1 6 3

^'

7 5 7 , 0 2 3 , 7 3 8 3 , 7 8 , 9 Zand- en 1 6 3

^'

7 8 0 3 8 2 3 , 7 9 3 0 0 , 0 1 1 dalgrond 3,7 4 9 , 1 2 3 , 3 5 , 5 1 8 , 4 0 , 0 1 1

(4)

1

1 Enkel? hulpmiddelen bijde bepaling van het soortelijk, g e w i c h t .

2 H e t e v a c u e r e n t i j d e n s h e t s c h u d d e n

3

3 T h e r m o s t a a t m e t k o l f j e s . L i n k s lampje e n loupe v o o r h e t n a u w k e u r i g instellen van het

vloeistofniveau.

4 H e t a f z u i g e n van de vloei­ s t o f t o t het gewenste niveau.

(5)

4 -De nauwkeurigheid van deze bepaling voldoet dus i n het algemeen aan de gestelde eisen. De kleinere nauwkeu­ righeid b i j zand- en dalgronden moet hoofdzakelijk wor­ den toegeschreven aan de daarbij gemakkelijk optredende ontmenging van minerale en organische bestanddelen, voor­ a l wanneer het gehalte aan deze laatsten hoog i s . Het nemen van een representatief sub-monster voor de bepaling van het soortelijk gewicht kan dan moeilijkheden geven, opgemerkt moet worden dat a l l e i n tabel 1 vermelde bepa­ lingen door dezelfde laborante z i j n verricht.

De nauwkeurigheid kan i e t s worden verhoogd door de bepaling t e herhalen wanneer het verschil tussen de duplobepalingen groter i s dan 0,03 g/cm3.

3. Gebruik van t e t r a of petroleum i n plaats van water Door adsorptie van water aan klei kunnen foutieve waarden voor het soortelijk gewicht worden verkregen. Door verschillende onderzoekers werden daarom andere

vloeistoffen geprobeerd. Smith (6) werkte b.v. met xylol, tetrahydronaphthaleen en dichloorethylether en vond met deze vloeistoffen vrijwel steeds lagere waarden dan met water. Daar deze methoden door de betere bevochtigbaar-heid van grond door de daarbij gebruikte vloeistoffen, een vlotter verloop van de bepaling mogelijk maken, werd ook aan het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid hieraan enige aandacht besteed. In het bijzonder werden de resul­ taten met tetrachloorkoolstof en petroleum vergeleken met die welke verkregen waren met water. Daartoe werd o . a . het soortelijk gewicht aan stoofdroge, zowel a l s aan luchtdroge grond i n water en t e t r a bepaald. Het resul­ taat i s weergegeven in tabel 2,

Tabel 2. Resultaten van de bepaling van het soortelijk gewicht in water en t e t r a b i j verschillende gronden in stoofdroge en luchtdroge toestand g/cm^

kom-klei knip-klei dijk Zuur­ klei

l i c h t e

zavel humus hou­ dend zand humus arm zand leem­ grond Gem.

Bepaa! Ld aan stooj 1 ?droge grond t In water

In t e t r a 2,70 2,61 2,68 2,55 2,59 2,65 2,61 2,63 2,53 2,51 2,63 2,65 2,69 2,66 2,65 2,59 Bepaa] Ld aan luchtdroge grond

In water

In t e t r a 2,71 2,68 2,69(2,63 2,64 2,61 2,63 2,61 2,53 2,53 2,65 2,63 2,69 2,68 2,65 2,63 Bij gebruik van t e t r a i s het gevonden soortelijk gewicht dus duidelijk lager dan b i j gebruik van water, terwijl b i j stoofdroge grond het verschil groter i s dan b i j luchtdroge grond.

Verder valt op dat b i j de zware kleigronden de grootste verschillen aanwezig z i j n . Dit i s vooral ver­ oorzaakt doordat b i j deze gronden i n waterig milieu het soortelijk gewicht hoger komt t e liggen dan b i j de l i c h ­ t e r e zavelgronden. Deze verschijnselen moeten vermoede­ l i j k worden toegeschreven aan een wat grotere dichtheid

(6)

5

-van het aan de klei gebonden water. Bij het drogen -van klei wordt des t e vaster gebonden water verwijderd naar­ mate het drogen intensiever i s . Hoe sterker het water wordt geadsorbeerd, hoe groter i s de dichtheid. Hoe s t e r ker de klei wordt gedroogd, hoe meer water in de Pykno­ meter kan worden geborgen, dus hoe kleiner schijnbaar het grondvolume en hoe groter blijkbaar het soortelijk gewicht. Bij sterk adsorberende gronden (klei) i s het verschil daarom ook groter dan b i j zwak adsorberende za-vels en zanden en b i j sterker drogen groter dan b i j min­ der sterk drogen. Niet-polaire vloeistoffen worden veel minder sterk geadsorbeerd.

Een andere verklaring voor het verschil i n soorte­ l i j k gewicht die trouwens ook door Smith (6) wordt gege­ ven, i s dat b i j gebruik van apolaire vloeistoffen onvol­ doende verwijdering van lucht plaats vindt.

Ook met petroleum werden resultaten verkregen, die afweken van die met water zoals b l i j k t u i t tabel 3. Tabel 3. Resultaten van de bepaling van het soortelijk

gewicht in water en petroleum a

g/cnr Oldambt

klei Komgrond Knipklei Zuurdijk-klei Gemidd. water 2 , 6 9 2,71 2, 6 8 2 , 6 8 2 , 6 9

petroleum 2 , 6 0 2,65 2,58 2,63 2 , 6 2 De vraag i s nu welke methode voor ons doel de voor­ keur verdient. In het algemeen kan men met apolaire

vloeistoffen, aannemend dat de lucht voldoende wordt ver­ wijderd, het soortelijk gewicht nauwkeuriger bepalen dan met water. Ten behoeve van de bepaling van het grond- en poriënvolume i s de methode met apolaire vloeistoffen dan ook de enig juiste. Tenzij men b i j de methode met water kans ziet om een correctie aan t e brengeryVoor de grotere dichtheid van het aan de klei gebonden water.

Bij bepaling van het luchtvolume, wat doorgaans ge­ beurt door het poriënvolume t e verminderen met het vocht-volume, krijgt men b i j toepassing van deze soortelijk ge­ wichtbepaling met apolaire vloeistoffen geen juiste waar­ den. Immers, b i j berekening van het volume aan water u i t de gewichtshoeveelheid wordt eveneens gerekend met een soortelijk gewicht van 1 , wat b i j het optreden van adsorb-t i e van waadsorb-ter aan klei nieadsorb-t juisadsorb-t i s . Een adsorb-t e hoog vochadsorb-t- vocht-volume en een t e laag luchtvocht-volume i s dan ook het gevolg. Bij gebruik van water a l s pyknometervloeistof wordt ech­ t e r wel een juiste waarde voor het luchtgehalte gevonden. Immers, dan wordt het t e hoge poriënvolume verminderd met een vochtvolume, dat een even grote waarde t e hoog l i g t . Bij beiden i s de afwijking n l . veroorzaakt door adsorbtie van water aan de k l e i .

Aan het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid wordt steeds water a l s pyknometervloeistof b i j de bepaling van het soortelijk gewicht gebruikt, omdat deze bepaling in hoofdzaak ten behoeve van het structuuronderzoek, waar­ b i j de luchthuishouding een grote r o l speelt, wordt u i t ­ gevoerd.

(7)

6

-4• Invloed van de voorbehandeling van de grond

De bepaling van het soortelijk gewicht vindt in het algemeen plaats aan fijngemaakte grond. De normale gang van zaken i s dat de grond i n een mortier wordt fijnge­ stampt. Dat i s vaak^ vooral b i j de zware kleigronden, een nogal tijdrovende bezigheid, Daa-. xi i s wel eens ge­ probeerd de grond in een kruisslagmolen of andere molen f i j n t e malen. Vroeger onderzoek heeft aangetoond dat door het malen in een kruisslagmolen nogal wat ijzerdeel­ t j e s van de molen aan de grond werden toegevoegd en het soortelijk gewicht dientengevolge duidelijk werd verhoogd. Een l a t e r i n gebruik genomen molen vertoonde d i t bezwaar vrijwel n i e t , zodat nu i n vele gevallen de grond machi­ naal wordt fijngemaakt. Bij kleine monsters van niet a l t e zware grond betekent het echter geen tijdwinst. In vele gevallen wordt daarom nog van het mortier gebruik gemaakt.

Onzekerheid bestond echter nog over de benodigde fijnheid van de grond. Tot nu toe werd de grond steeds poederfijn gemaakt. Het zou een voordeel zijn wanneer met grover materiaal gewerkt zou kunnen worden. Daarom

i s b i j enkele kleigronden ds invloed van de fijnheid van de grond op het soortelijk gewicht nagegaan. Het resul­ taat i s vermeld in tabel 3.

Tabel 3. Invloed van de fijnheid van de grond op het soortelijk gewicht. Grondsoort 0. Soortelijk gewicht (g/cnr) Grondsoort f r a c t i e 4,6-8,0 mm f r a c t i e 0,3 mm Kleigrond Geestmerambaeht " Zuurdijk " Polder Mastenbroek 2 ,65 2.67 2 ,55 . , . 2,67 2,66 2,62 Bij bepaalde gronden levert het gebruik van grover materiaal dus moeilijkheden op. Vooral b i j de humusrijke

kleigrond u i t polder Mastenbroek werden veel t e lage waarden verkregen. Mogelijk houdt d i t verband met de geringere bevochtigbaarheid en de grotere s t a b i l i t e i t , waardoor de k l u i t j e s of aggregaatjes b i j deze grond veel minder uiteenvallen dan b i j de beide andere gronden.

In het algemeen b l i j k t een verpoederen van de grond voor de bepaling van het soortelijk gewicht wel nodig t e z i j n .

5* Invloed van de samenstelling van de grond

De bepaling van het soortelijk gewicht kost a l t i j d nogal wat t i j d en het zou een groot voordeel betekenen wanneer voor die gevallen, waarin de bodemkundige samen­ s t e l l i n g bekend i s , het soortelijk gewicht daaruit zou kunnen worden afgeleid, ^eeds in 1954- werd daar door Hooghoudt aandacht aan besteed. Hij stelde vast dat b i j zandgronden het soortelijk gewicht van de humusfractie 1,60 ©n van het minerale deel 2,65 was. Met behulp van deze gegevens en de formule

(8)

7

-S ,S* ~ °/o humus (100- t. humus)

1 ,6 2 J 3

berekende h i j voor a l l e mogelijke gehalten aan organische stof het soortelijk gewicht.

De l a a t s t e jaren werden ten behoeve van ander onder­ zoek vaneen groot aantal monsters o . a . het gehalte aan organische stof en het soortelijk gewicht bepaald. Dit verschafte ons de mogelijkheid om de samenhang tussen deze beide factoren na t e gaan.

In f i g . 2 en 3 i s de invloed van het gehalte aan organische stof op het soortelijk gewicht van zand-, dal­ en veengrond weergegeven.

Bij de zandgronden valt op dat het soortelijk ge­ wicht b i j lagere gehalten aan organische stof voor de gronden u i t Westerwolde hoger i s dan b i j de andere gron­ den. Mogelijk i s d i t veroorzaakt door een wat hoger ijzer­ gehalte i n de humusarme ondergrond. Verder b l i j k t de door Hooghoudt gegeven invloed van de organische stof kleiner dan b i j de meeste zandgronden wordt gevonden. Kennelijk heeft h i j voor zijn berekening een t e hoog soortelijk gewicht voor de organische stof aangenomen. In tabel 4 zijn de soortelijke gewichten vermeld die u i t f i g . 1 en 2 en met behulp van de bovenvermelde formule werden afge­ l e i d .

Tabel 4. Soortelijk gewicht van de organische stof voor de verschillende gebieden» a g/cnr Zandgronden Ci 203 1,54 Boven Dommelgebied 1 ,47 '/fest er wol de 1 ,39 Borger 1 ,46 Zandveengraslanden Gi 203 1 ,46 Veenkoloniën 1 ,50

Uit d i t onderzoek b l i j k t het soortelijk gewicht van organische stof gemiddeld dus 1 ,4? gr/cirr t e z i j n .

Ook de invloed van het ijzergehalte op het soorte­ l i j k gewicht i s nagegaan. Daartoe werd na het gloeien van een groot aantal monsters de kleur van het zand be­ oordeeld (rood en bruin i n een schaal van 1-10) en het soortelijk gewicht bepaald. Het i s bekend dat i n het bijzonder de roodkleuring door het ijzergehalte wordt bepaald. De oorzaak van de bruinkleuring i s nog niet bekend.

Uit f i g 4 b l i j k t dat het met de roodkleuring samen­ hangende ijzergehalte invloed uitoefent op het soorte­ l i j k gewicht. Bij niet a l t e hoge ijzergehalten zijn de afwijkingen van het soortelijk gewicht echter gering. De invloed van de bruinkleuring i s in het algemeen nog k l e i ­ ner.

Uit d i t materiaal wordt de indruk verkregen dat het soortelijk gewicht van zandgronden met een redelijke be­ trouwbaarheid i s af t e leiden u i t het gehalte aan orga­ nische s t o f , mits het gehalte aan ijzerhoudende

(9)

bestand 8 bestand -F i g . 2 I n v l o e d v a n g e h a l t e a a n o r g . s t o f o p s o o r t e l i j k g e w i c h t v a n z a n d g r o n d e n . 2.8 O 2 . 7 0 2.6 O 2 . 5 0 2.40 ' s o o r t e l i j k g e w i c h t ( g / c m3) C i 2 0 3 B . D o m m e l g e b . W e s t e r w o l d e B o r g e r b e r e k e n i n g H o o g h o u d t g e h a l t e o r g . s t o f ( g e w . % ) j I I » ' O 8 IO F i g . 3 I n v l o e d v a n g e h a l t e a a n o r g . s t o f o p s o o r t e l i j k g e w i c h t v a n d a l _ e n v e e n g r o n d e n . 2.80 r soortelijk gewicht ( g / c m3) 2.4 O - 2.00I . 6 0 -I . 2 0 z a n d v e e n g r a s l a n d C i 2 0 3 v e e n k o l o n i ë n b e r e k e n i n g H o o g h o u d t g e h a l t e o r g . s t o f ( g e w . % ) I I ' I I IOO Mt 6IOII

(10)

_ 9 _ c x> c o I— C7> XJ C o N C o > u Crf o» 3: c E -M O u l_ — -O 0 5 o O m c CP • • cn~ c •o -CM c '5 03 J_ / r 4k 1 * CD vO CM O &> +J (_ o o »n CL O & Ö .n V CT L. Ci» N O > "O " . S C" > LL — 5 c û> çjr— û> •m' O t.— U O 0 1 O O <n c CO E en en' c £_ 3 -JSC TJ O O 1 t 1 1 o O O O o 00 o <\i <\i c\j cj 00 O OJ O o o

(11)

1 0

-delen niet t e groot i s . Daar de tabel van Hooghoudt niet geheel juist bleek t e z i j n , werd deze gecorrigeerd, waar­ b i j werd gerekend met een soortelijk gewicht van het or­ ganisch materiaal van 1,4-7 g/ c m 3 en van de minerale delen

van 2,66 g/cm3. Het resultaat is vermeld op de bijlage 1-7.

De invloed van net gehalte aan organische stof op het soortelijk gewicht van kleigronden i s weergegeven i n f i g . 5 . Daarin i s onderscheid gemaakt tussen zeeklei en r i v i e r k l e i , alsmede in zwaarte van de grond.

Daar de spreiding i n de puntenzwermen nogal groot was, i s steeds v r i j globaal een rechte l i j n door de pun­ ten getrokken. Er komen dan enkele merkwaardige resulta­ ten naar voren.

Het b l i j k t b.v. dat de rivierkleien een hoger soor­ t e l i j k gewicht hebben dan de zeekleien i n Groningen. Mo­ gelijk i s d i t een gevolg van een wat hoger ijzergehalte.

Verder i s er een duidelijke tendens dat vooral op zeeklei b i j lage gehalten aan organische stof het soor­ t e l i j k gewicht toeneemt wanneer het gehalte aan a f s l i b -baar groter wordt. Bij hoge gehalten aan organische stof echter i s het verloop juist tegengesteld. Bij hogere ge­ halten aan afslibbaar l i j k t de invloed van het gehalte aan organische stof groter dan b i j lage gehalten. Een verklaring van d i t verschijnsel kan niet worden gegpven.

Dat echter de fijnheid van het kleimateriaal van betekenis i s voor het soortelijk gewicht b l i j k t ook dui­ delijk u i t destijds door Hooghoudt verzameld cijfermate­ r i a a l . Een aantal kleigronden werd door hem i n de f r a c ­ t i e s <2 2-4^u, 4-8yu, 8-1 en 16-25# g e s p l i t s t , waarna van iedere f r a c t i e het soortelijk gewicht werd bepaald. In f i g . 6 i s de samenhang tussen kleifractie en soorte­ l i j k gewicht weergegeven,

Wanneer het kleimateriaal f i j n e r wordt dan ongeveer 1 Cp. neemt het soortelijk gewicht aanmerkelijk toe. Uiter­ aard i s niet bekend of d i t een reële toename i s van het soortelijk gewicht of wellicht een gevolg van adsorbtie van water aan de k l e i .

Voor kleigronden i s het afleiden van het soortelijk gewicht u i t het gehalte aan organische stof dus niet mo­ gelijk, omdat ook het gehalte aan de fijnheid en de aard van het lutum een belangrijke r o l speelt. Bij deze gron­ den zal dus steeds een bepaling van het soortelijk ge­ wicht moeten plaats vinden.

Literatuur

1 . ALTEN, F. and A. LOOFMANN. Adsorption of a i r by s o i l s and soil components and its influence on the determination of pore volume and of the specific gravity of arable soils by means of the air-pressure Pyknometer.

Bodenk. P f l . Era. 26 (194-1) 1-13.

2. FEEAE, W. and E.S. EEB. Excavation method for determining the specific gravity of s o i l s .

J . Assoc. of Agr. Chern. 4 (1920) 10-14. 3 . GRADUELLE, M.W. The determination of specific gravities of

s o i l a s influenced by clay mineral compo­ s i t i o n .

New Zealand Journ. of Sei. and Techn. 37 (19 55).

(12)

F i g . 5

I n v l o e d v a n g e h a l t e a a n o r g . s t o f o p h e t s o o r t e l i j k g e w i c h t v a n k l e i g r o n d e n .

F i g . 6

(13)

- 1 2

-4, PIPER, O.S. Soil and Plant analysis.

University of Adelaide Australia. 5 , SEGEBERG, H. Zur Methodik der Bestimmung der spezi­

fischen Gewichte von Torfen.

Zeitschr. f . Pflanzenern., D. u. Bodenk. 68 (1955) 233-237.

6. SMITH, W.D. Density of s o i l solids and t h e i r genetic relations.

Soil Sei £6 (1943) 263-272.

7. TSCHAPEK, M.W. On the methods for determining the specific gravity of hydrophilic and hydrophobic powders.

Kolloid Zeitschr. 6^_ (1933) 34-36.

21-7-'61 ( 4 0 )

(14)

Bijlage 1

Soortelijk gewicht van zandgronden, berekend u i t het gehalte aan organische stof volgens de formule

1 00

s'&' % humus 100—"/° humus' 1 ,47 27ÏÏÉ

% soorte­ 1 /» soorte­ % soorte­ % soorte­

humus l i j k humus l i j k humus l i j k humus l i j k

gewicht gewicht gewicht gewicht

0 2,66 0 1 2,639 26- 2,197 51 1 ,883 76 1,647 2 2,618 27 2,183 52 1,872 77 1,638 3 2,397 28 2,168 53 1,861 78 1,630 4 2,377 29 2,154 54 1,851 79 1,622 5 2,337 30 2,140 55 1,840 80 1,614 6 2,537 31 2,126 56 1 ,830 81 1,607 7 2,518 32 2,113 57 1 ,820 82 1,599 8 2,499 33 2,099 58 1 ,810 83 1,591 9 2,480 34 2,086 59 1 ,800 84 1,584 10 2,461 35 2,073 60 1 ,790 85 1,576 11 2 , 4 4 3 36 2,060 61 1,781 86 1,568 12 2 , 4 2 5 37 2,047 62 1 ,771 87 1,561 13 2,407 38 2,034 63 1 ,761 88 1,553 14 2,389 39 2,022 64 1,752 89 1,546 15 2,372 40 2,009 65 1 ,743 90 1,539 16 2,355 41 1,997 66 1 ,734 91 1,532 17 2,339 42 1,985 67 1,725 92 1,525 18 2,322 4 3 1,973 68 1 ,716 93 1,517 19 2,306 44 1,962 69 1 ,707 94 1,510 20 2,289 45 1 ,950 70 1,698 95 1,504 21 2,273 46 1,938 71 1,689 96 1,497 22 2,258 47 1,927 72 1,681 97 1,490 23 2,242 48 1 ,916 73 1 ,672 98 1,483 24 2,227 4 9 1,905 74 1,664 99 1,476 25 2,212 50 1,894 75 1,655 100 1,470

(15)
(16)

en en o CD •o m xz U i f ) c

a

cr> c o o u +J o J Z C7> X7 C Ci» u <n L. > .O C C9 "O c o I_ a» •o c o N C o > u 5 C7> -t-> O o co » 5 « ' fir.- -i -r.tr-in-riT-r- M htm, rt t • • • t i ; • m t • t • • —~ i, » -^»iO in ^ moi — n - O ^ a> r» >o in ^ m rg — o o a»f^<o ili .'Ç, *> <o ooooiflmuiinuiui in minuit orort

(17)

» CT* O CD _ co o i n ^ n o i — o o * c o < o u t ^ o « - o o > o b > « w ^ n ^ - O " ® y « * > r o c » > ( » » f o W 'T' n r o o i o i ( M < N W C M « W W N — — O O "> N (M* ci C4 N of M W"

(18)

LT) Ci» CT>

a CD

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De allround sloper rapporteert aan zijn direct leidinggevende over de voortgang van het werk. Hij rapporteert hoeveel uren er is gewerkt en door wie, wat er aan materialen is

§ heeft brede en specialistische kennis van diversiteit in relatie tot zijn werkzaamheden § heeft brede en specialistische kennis van doelgroepen in relatie tot zijn werkzaamheden

Inzicht in deze verschillende effecten van kruiden heeft ertoe geleid dat recent dergelijke producten voor de humane preventieve gezondheidszorg ‘herontdekt’ zijn, en ook in de

• De voorbereiding, de bevordering en de uitvoering van het beleid inzake collectieve arbeidsbetrekkingen, de begeleiding van het sociaal overleg, de preventie en de verzoe- ning

The average farmers’ ADKAR® antimicrobial stewardship profile scores, scored in a five-point scoring scale (1 represents the lowest score and 5 represents the highest score) for

Voor de bewerking van een oneven aantal rijen moeten de pennen waaraan de hefarmen wor- den bevestigd, worden versteld, zodat de machine schuin achter de trekker komt.. De

Wanneer mechanische bestrijding ingezet wordt, moet deze wel toegepast worden zonder verspreiding van knolcyperus in de hand te werken (Rotteveel, 1993).. Een goede optie kan

Op deze zandgronden wordt ook stro geperst van het gemaaidorste graan. Het kwantum stro is echter nog zeer beperkt. Het is dus van groot be- lang dat de loonwerker zich goed