• No results found

Invloed van sportstroming op de prestatiemotivatie bij leerlingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van sportstroming op de prestatiemotivatie bij leerlingen"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Invloed van sportstroming op

de prestatiemotivatie bij leerlingen.”

Copernicus Scholengemeenschap

P. Poppes

500543756

(2)

Twee studenten van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding in Amsterdam zijn in september 2012 begonnen aan hun scriptie, met als doel, een perfect product afleveren en zo in juli 2013 af te studeren als Docent Lichamelijke Opvoeding. De één startte in 2009 op de academie en volgde de opleiding vier jaar. De ander startte in 2005, volgde, na één jaar academie, vier jaar het CIOS in Haarlem en kwam als zij-instromer in 2010 weer terug. Onze afstudeerstage hebben wij gelopen op de Copernicus Scholengemeenschap in Hoorn. Een middelbare school voor vmbo-t (theoretische leerweg), havo en vwo met een pijler: sport. Dit houdt in dat er in het eerste jaar gekozen kan worden voor de sportstroming. Deze

brugklas leerlingen sporten drie uur meer per week dan de reguliere klassen. Tot aan de examen klassen zijn er keuzes voor sport. Bij het eerste en tweede jaar wordt er gesproken over een sportklas, bij drie en vier mavo over LO2 en vanaf drie havo of vwo en hoger wordt er gesproken over BSM.

Van de verschillende onderzoekslijnen is onze keuze gevallen op een sociaal

wetenschappelijk onderzoek. In deze scriptie wordt de invloed van extra sporten op de prestatiemotivatie onderzocht en of het extra sporten invloed heeft op de cognitieve prestatie. Aan het begin van het afstudeerjaar zijn wij met de begeleiders vanuit de eindstage en vanuit de academie om tafel gaan zitten om de lijnen uit te zetten voor deze scriptie. De belangen van beide partijen lagen dicht bij elkaar. Mede doordat de Academie voor Lichamelijke Opvoeding en de Copernicus SG convenantscholen zijn. Door deze gesprekken en door de vooraf gelezen literatuur, zijn wij gekomen tot de onderzoeksvraag en deelvragen. Deze scriptie legt de basis voor de komende jaren, als we kijken naar sociaal wetenschappelijke onderzoeken bij de sportstroming.

De leerlingen uit de eerste en tweede klassen van de sportstroming en de reguliere stroming willen wij bedanken voor hun medewerking, evenals de mentoren van deze klassen. Verder bedanken wij de begeleiding vanuit de Copernicus SG en de Academie voor Lichamelijke Opvoeding, Cor Kreuger, Hilde Bax en Douwe van Dijk. Als laatste willen wij graag onze ouders; Gerrit Poppes & Jolanda Lieshout en John Winder & Ria Winder, bedanken voor de veilige terugvalbasis gedurende onze studiejaren.

Pim Poppes en Marjolein Winder

(3)

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 4 Inleiding ... 5 Onderzoeksvraag ... 10 Deelvragen ... 10 Hypothese ... 10 Methode ... 11 Deelnemers: ... 11 Meetinstrumenten: ... 12 Procedure en design: ... 13

Data verwerking en statistische analyse: ... 13

Resultaten ... 15 Deelvraag 1 ... 15 Deelvraag 2 ... 16 Deelvraag 3 ... 17 Discussie en conclusie ... 19 Discussie ... 208 Conclusie ... 20 Deelvraag 1... 20 Deelvraag 2... 21 Deelvraag 3... 21 Onderzoeksvraag ... 22 Aanbevelingen ... 24 Literatuur ... 26 Nawoord ... 29 Bijlage ... 30 Beweegformulier ... 30 Voorbeeld vragen PMT-K-2………...31 Urenstaat onderzoeksverslag ... 332 SPSS Output ... 365

Inhoudsopgave

(4)

Op het Copernicus SG te Hoorn is onderzoek gedaan naar de invloed van extra sporten op de prestatiemotivatie (motivatie om te presteren). In de sportstroming van jaar één en twee, krijgen de leerlingen de gelegenheid om drie uur extra te sporten bovenop de drie reguliere sportlessen..

In het literatuuronderzoek zijn er voldoende argumenten aangedragen, waaruit zou moeten blijken, dat extra sporten leidt tot een hogere prestatiemotivatie. Vanuit verschillende onderzoeken wordt aangenomen dat de cognitieve ontwikkeling bij jongere kinderen, wordt gestimuleerd door middel van fysieke activiteit (Leppo, Davis & Crim, 2000; Pica 1997) en dat sportief bewegen ook het cognitieve functioneren verbetert (Landers & Arent, 2007). Volgens bovenstaande onderzoeken zou het volgen van de sportstroming moeten leiden tot een hogere prestatiemotivatie en hogere cijfers bij cognitieve vakken.

De PMT-K-2 test (Hermans, 2011) kan onder andere de hoogte van de prestatiemotivatie vaststellen. Er doen 81 jongens en 37 meiden uit de sportstroming en 54 jongens en 83 meiden uit de reguliere stroming, mee aan dit onderzoek. Zij hebben allen de PMT-K-2 test (Hermans, 2011) ingevuld. De gemiddelde score, van alle leerlingen, op het onderdeel prestatiemotivatie is stanine 4,9 en hierbij is de standaard deviatie 1,7. Deze resultaten zijn, net als alle andere resultaten (aantal beweeguren en cijfers theoretische vakken), verkregen vanuit statistisch analyses in SPSS.

Naar aanleiding van de gemeten resultaten is het duidelijk geworden dat er geen significant verschil is (P= > 0,05) bij het volgen van de sportstroming en de hoogte van de score op de PMT-K-2 test, voor leerlingen van havo/vwo.

Wat wel een significant verschil heeft (P= <0,05) is de invloed van het volgen van de sportstroming op vmbo-t/havo niveau op de prestatiemotivatie ten opzichte van de reguliere stroming. Daarnaast halen leerlingen met een hogere score op de PMT-K-2 test ook

gemiddeld hogere cijfers voor de cognitieve vakken (zowel voor vmbo-t/havo als havo/vwo).

(5)

Steeds meer kinderen brengen na school de tijd binnen door. De hedendaagse technologie zorgt er dan ook voor dat er steeds minder buiten gespeeld wordt. Gamen, chatten, facebook et cetera houden de kinderen ‘van de straat’. Sociaal gezien blijven de kinderen dus wel in contact met elkaar, maar voor de fysieke activiteit is het van belang dat de kinderen worden uitgedaagd te bewegen.

In het onderzoek van Stuij, Wisse, Mossel, Lucassen & Van de Dool (2011) schrijft

Breedveld in het voorwoord dat school, na thuis, een plek is waar kinderen het meest zijn en hij ziet het dus ook als taak van de school, om leerlingen voldoende ruimte te geven om te bewegen en te sporten. Uit het onderzoek van Stuij et al. (2011) blijkt dan ook het volgende:

Naast de mogelijkheden die de kinderen krijgen om te bewegen op school, bewegen zij ook van en naar school. Om het aantal uren die de kinderen per week bewegen in kaart te brengen, moet er rekening worden gehouden met de manier waarop kinderen zich verplaatsen. Hiermee wordt bedoeld hoe zij van en naar school, sport of vrienden gaan. Belangrijk is het dan ook om te weten dat er volgens het onderzoek van Stuij et al. (2011) vanuit het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs een stijging plaatsvindt als het gaat om het aantal leerlingen dat op de fiets naar school gaat. Zij geven in hun onderzoek als oorzaak van deze verschuiving aan, dat de basisschool vaak dichter bij huis wordt gezocht dan het voortgezet onderwijs. Hierbij is gebleken dat er een verschuiving plaats vindt in de manier waarop leerlingen naar school gaan, als de afstand van huis naar school groter wordt.

“Waar in het primair onderwijs 79% van de leerlingen voldoende ruimte heeft om te sporten en te bewegen, is dat in het voortgezet onderwijs iets meer dan een kwart. (…) De

voorzieningen en ruimte op het plein worden voor leerlingen in het voortgezet onderwijs minder vaak positief bevonden dan voor leerlingen in het basisonderwijs. Desondanks is het percentage leerlingen in het voortgezet onderwijs dat op een school zit waar plannen zijn om het schoolplein bewegingsvriendelijker te maken, kleiner dan dat in het basisonderwijs (resp. 17 en 33%). Dat wijst erop dat scholen in het basisonderwijs meer waarde hechten aan de inrichting van het schoolplein dan scholen in het voortgezet onderwijs…” (Stuij, Wisse, Mossel, Lucassen & van de Dool (2011). (p. 144)

(6)

Bij leerlingen in het voortgezet onderwijs geldt, dat zij voornamelijk met de fiets en het openbaar vervoer naar school reizen. Wanneer zij met het openbaar vervoer naar school komen, wil dit niet per definitie zeggen dat zij dan ook minder actief zijn. Sommige

leerlingen moeten bijvoorbeeld lopend van huis naar de bushalte en lopend van de bushalte naar school.

Dat bewegen goed is voor de gezondheid van leerlingen is aannemelijk, maar waar ligt nu de link tussen het sportgedrag aan de ene kant en de prestatie bij theoretische vakken aan de andere kant? Om hier achter te komen, moeten we weten welke invloed bewegen heeft op het functioneren van de hersenen.

In het onderzoek van Leppo, Davis & Crim (2000) en Pica (1997) wordt aangenomen dat de (cognitieve) ontwikkeling bij jongere kinderen wordt gestimuleerd door middel van fysieke activiteit. Landers & Arent (2007) benoemen dat sportief bewegen het cognitieve

functioneren verbetert. Hieronder wordt verstaan: een verbetering van de reactietijd, het geheugen, het redeneren en de academische prestaties. Hierin wordt verwezen naar de verbetering van de academische prestaties van jongeren wanneer deze groep meer lichamelijke opvoeding op school krijgt.

Stegeman (2007) concludeert uit onderzoeken van onder andere Dordel & Breithecker (2003), Hollmann & Strüder (2003) en Raviv & Low (1990) het volgende:

Maar waar leiden fysieke activiteiten nog meer toe als we kijken naar het brein? Het ondergaan van fysieke activiteiten gaat gepaard met positieve effecten op de vermindering van depressie en angst (Vuori et al., 1995; Landers & Arent, 2007; Stegeman, 2007). “Leerlingen die vijfhonderd meter moet afleggen tussen huis en school fietsen bijvoorbeeld gemiddeld 57 minuten per week. Hier tegenover staan de leerlingen die 142 minuten per week fietsen omdat zij twee tot vijf kilometer van school wonen” (Stuij et al., 2011).

“Fysieke activiteit leidt – bij een adequate belastingsdosering – tot een toename van de doorbloeding in verschillende gebieden van de hersenen, wat leidt tot een vergrote ‘leerbereidheid’: er wordt beter opgelet en de concentratie neem toe” (p 9).

(7)

evenwicht. Er vindt een verbetering plaats ten opzichte van de sociale relaties,

slaapstoornissen verminderen en depressie kan voorkomen worden door middel van sport. Gezondheidswetenschapster Angevaren (2011) geeft aan dat intensief sporten de hersenen sneller laat schakelen. Daarnaast is het vrij aannemelijk dat iedere vorm van fysieke activiteit automatisch leidt tot stimulatie van het brein. Berger (1996) geeft aan dat mensen die sportief bewegen minder moeite hebben met stress die zich in alledaagse situaties kunnen voordoen. In het onderzoek van Stubbe (2006) wordt vastgesteld dat sporters, in vergelijking met niet sportende mensen, zich gelukkiger voelen en lekkerder in hun vel zitten. Tenslotte komt uit de conclusie in het onderzoek van Bailey & Dishmore (2004) naar voren dat een positieve

houding ten opzichte van school voortkomt uit het psychisch welbevinden bij jongeren. Maar wat maakt nu dat de jeugd sport en blijft sporten? Hierbij moet er gekeken worden naar verschillende vormen van motivatie. Om te kijken naar deze verschillende motivaties is het belangrijk een duidelijke definitie te geven aan dit begrip. Hermans (2011) maakt onderscheid tussen motief en motivatie. Motief staat voor de eigenschap van de persoonlijkheid, terwijl motivatie staat voor het waarneembaar gedrag in situaties waar deze persoonlijke eigenschap tot uiting komt. Daarnaast kan er nog onderscheid worden gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Verkuyten, Thijs & Canatan (2001) definiëren intrinsieke motivatie als leren/studeren dat bedoeld is als verbetering/ontwikkeling van jezelf. Intrinsiek gemotiveerde leerlingen halen voldoening aan het uitvoeren van de opdracht zelf en niet omdat er een eventuele beloning tegenover staat (Black & Deci, 2000).

Er kan van extrinsieke motivatie worden gesproken wanneer leerlingen, in het geval van sport, deelnemen aan een activiteit omdat ze leiden tot een aantal positief ingeschatte gevolgen, bijvoorbeeld omdat de vakleerkracht een voldoende geeft voor lichamelijke opvoeding (Verkuyten & Brug, 2003).

In het onderzoek van Goes (2009) vergelijkt zij intrinsiek gemotiveerde leerlingen met extrinsiek gemotiveerde leerlingen, aan de hand van onderzoek van Deci & Ryan (1991) en Sheldon, Ryan, Rawsthorne & Ilardi, (1997), als volgt:

“Intrinsiek gemotiveerde leerlingen zijn, in vergelijking met leerlingen die extrinsiek

gemotiveerd zijn zelfstandiger, leergieriger, zekerder, volhardender en gedisciplineerder wat resulteert in hogere prestaties” (p. 7).

(8)

Goes (2009) verwijst in haar onderzoek over de invloed van intrinsieke- en extrinsieke motivatie op schoolprestaties, naar Deci (1975) die een onderzoek heeft uitgevoerd naar de invloed van beloning op de motivatie. Hier wordt in vermeld dat beloning een negatieve invloed kan hebben op de intrinsieke motivatie. Goes (2009) schreef in haar onderzoek het volgende over de verschillende vormen van belonen:

Stubbe (2006) heeft vastgesteld dat sporters zich gelukkiger voelen en meer tevreden zijn met hun leven dan niet sporters. Fysieke activiteit leidt onder andere tot verbetering van de

motivatie, concentratie en tot een positiever zelfbeeld (Stegeman 2007). Dit kan zich vertalen in een positievere houding van jongeren tegenover school aldus Bailey & Dishmore (2004).

Wanneer we inzoomen op de gymles waarbij de leraar de autonomie van de leerlingen zoveel mogelijk tracht te accepteren, zou dit leiden tot een verhoging van de intrinsieke motivatie (Ullrich-French & Smith, 2009). Het accepteren van de autonomie van een leerling is ook in andere disciplines een belangrijk onderdeel. Goes (2009) schreef hierover het volgende:

Er kan echter wel onderscheid gemaakt worden in het soort beloning dat gegeven wordt. Volgens Deci (1975) kunnen beloningen twee functies hebben: een

controlerende en een informerende. Controlerende beloningen zorgen ervoor dat leerlingen zich gecontroleerd voelen en zich onder druk voelen staan en doen intrinsieke motivatie afnemen en extrinsieke motivatie toenemen. Informerende beloningen daarentegen zijn informatief (bijvoorbeeld over de kwaliteit of het niveau van de geleverde prestatie) en steunen een leerling in zijn/haar zelfstandigheid zonder dat hij/zij zich gecontroleerd voelt of zich onder druk voelt staan. Dit soort beloningen steunen de leerling in zelfstandigheid en competentie waardoor het negatieve effect van het geven van een beloning teniet wordt gedaan (pp. 7-8)

“Veel wetenschappers zien het hebben van een hoge prestatiemotivatie; de motivatie om te presteren op uitdagende taken, als dé reden waarom sommige kinderen competente leerlingen zijn en niet opgeven bij moeilijke opdrachten (Berk, 2003)” (pp. 6-7).

(9)

Volgens reeds beschreven onderzoeken lijkt er een positief verband te zijn tussen een hogere lichamelijke activiteit en een verbeterde concentratie, intrinsieke motivatie en cognitieve prestatie. Dit alles kan leiden tot meer motivatie voor school door de hogere cijfers die behaald worden.

Hermans (2011) heeft de PMT-K-2 test (prestatiemotivatie test voor kinderen versie 2) ontworpen om onder andere de intrinsieke motivatie van een kind in kaart te brengen. In deze test wordt er gesproken over prestatiemotivatie waarmee de mate van motivatie om te

presteren wordt bedoeld.

Er zou dus een zichtbaar verschil moeten zijn in de prestatiemotivatie en de cognitieve prestaties, bij theoretische vakken, tussen leerlingen uit de sportstroming en de reguliere stroming. Leerlingen uit de sportstroming sporten namelijk iedere week drie á vier lesuren extra op school dan de leerlingen van de reguliere stroming van het Copernicus SG.

(10)

“Heeft het volgen van de sportstroming in het eerste en tweede jaar op het Copernicus SG, een positieve invloed op de prestatiemotivatie en hierdoor een positieve invloed op de prestaties bij theoretische vakken?”

Deelvragen

(1) Is er een verschil in de prestatiemotivatie tussen leerlingen die de sportstroming volgen en leerlingen die de reguliere stroming volgen? Geldt dit voor zowel vmbo-t/havo leerlingen als havo/vwo leerlingen?

(2) Leidt een hogere score uit de PMT-K-2 test, kijkend naar de prestatiemotivatie, tot hogere prestaties bij theoretische vakken?

(3) Is er een verband tussen het aantal beweeguren per week en de prestatiemotivatie.

Hypothese

Kijkend naar de inleiding en de daarin benoemde onderzoeken wordt er verwacht dat er een verschil zichtbaar zal zijn in de cognitieve prestatie en de motivatie om te presteren van leerlingen uit de sportstroming en leerlingen uit de reguliere stroming op het Copernicus SG. De leerlingen van de sportstroming sporten, op school drie á vier lesuren meer per week, dan de reguliere leerlingen. Gezien de lichamelijke activiteit en de werking hiervan op de

hersenen wordt er een hogere concentratie bij de leerlingen verwacht, wat leidt tot een betere cognitieve prestatie, wat weer kan leiden tot een hogere (intrinsieke) motivatie.

Daarnaast wordt er verwacht dat, als er wordt gekeken naar de PMT-K-2 test van het vmbo-t/havo en het havo/vwo niveau, er bij havo/vwo wel een verschil zal zijn tussen de sportstroming en de reguliere stroming. Bij vmbo-t/havo is hier geen zekerheid over. Deze verwachting is onder andere gebaseerd op de verschillende meningen en/of verhalen van docenten op het Copernicus SG.

Een positieve uitkomst wordt verwacht als er wordt gekeken naar de vraag of een teveel aan uren bewegen kan leiden tot demotivatie en een verminderde prestatie. Dat wil zeggen dat er verwacht wordt dat er een omslagpunt in de PMT-K-2 testresultaten te zien zal zijn bij een bepaald aantal uren bewegen per week.

(11)

Deelnemers:

De deelnemers aan het onderzoek zitten allemaal op Copernicus SG te Hoorn. Vanuit de sportstroming zijn er 118 deelnemers aan dit onderzoek en vanuit de reguliere stroming 137 deelnemers. De deelnemers zijn afkomstig van het vmbo-t/havo en het havo/vwo niveau , waar tussen, op het Copernicus SG, onderscheidt wordt gemaakt. Er is getracht een evenredig aantal jongens en meiden uit de sportstroming en uit de reguliere stroming te betrekken bij het onderzoek. De deelnemers zitten in het eerste en tweede schooljaar. Uit het eerste schooljaar doen er drie sportklassen en drie reguliere klassen mee. In het tweede schooljaar doen er twee sportklassen en twee regulieren klassen mee aan het onderzoek.

Hieronder is de verdeling van jongens en meiden te zien over de verschillende klassen. Verdere antropometrische gegevens, als BMI, zullen buiten beschouwing worden gelaten, om de variabelen beperkt te houden.

Tabel 1a: Overzicht deelnemers eerste klas

Eerste klas sportstroming vmbo-t/havo Eerste klas reguliere stroming vmbo-t /havo Eerste klas sportstroming havo/vwo Eerste klas reguliere stroming havo/vwo Totaal Man 32 22 18 12 84 Vrouw 10 37 11 17 75 Totaal 42 59 29 29 159

Tabel 1b: Overzicht deelnemers tweede klas

Tweede klas sportstroming vmbo-t/havo Tweede klas reguliere stroming vmbo-t/havo Tweede klas sportstroming havo/vwo Tweede klas reguliere stroming havo/vwo Totaal Man 14 14 17 6 51 Vrouw 11 13 5 16 45 Totaal 25 27 22 22 96

Methode

(12)

Er is vanuit het schoolbestuur toestemming gegeven voor het uitvoeren van dit onderzoek en daarbij het laten afnemen van de PMT-K-2 test bij de leerlingen. Door de toestemming, gegeven vanuit het bestuur, is het niet nodig geweest om de leerlingen persoonlijk om toestemming te vragen voor deelname aan dit onderzoek.

Meetinstrumenten:

De deelnemers zullen allemaal de PMT-K-2 test, een schriftelijke vragenlijst, invullen

(Hermans, 2011). Hieruit kan worden opgemaakt in welke mate deze leerlingen geneigd zijn om te presteren (prestatiemotivatie). Met deze test kan ook de positieve en negatieve faalangst en de sociale wenselijkheid van de leerling in beeld worden gebracht. De resultaten voor de prestatiemotivatie worden bij ‘zeer hoge’ scores op het onderdeel ‘sociale wenselijkheid’, in verband met onbetrouwbaarheid van het resultaat (Hermans, 2011), niet in de onderzoek gebruikt. Daarnaast is er in dit onderzoek geen gebruik gemaakt van de scores op positieve en negatieve faalangst. Als er in dit onderzoek wordt gesproken over de PMT-K-2 test of

resultaten dan wordt hiermee de score behaald op het onderdeel prestatiemotivatie bedoeld. Leerlingen met een hoog resultaat uit de PMT-K-2 test hebben volgens Hermans (2011) een hoger streefniveau van prestatiedoelen. De PMT-K-2 test staat bekend als zeer valide. In de PMT-K-2 handleiding (Hermans, 2011) staat omschreven dat er in de loop der jaren, onder andere door Hermans zelf in 1983, door COTAN in 2009 en door Pearson in 2010,

validerings- en betrouwbaarheidsonderzoek is gedaan, waarna de nieuwe data is gebruikt om nieuwe normen te gebruiken. Indien nodig is de test aangepast door onder andere taalgebruik en vraagstelling te moderniseren.

Naast het invullen van de PMT-K-2 test, vullen de leerlingen een bewegingsformulier in (zie bijlage 1), waarop zij aangeven hoeveel tijd zij met sport en bewegen bezig zijn. Hierbij worden ook buitenschoolse activiteiten in kaart gebracht, denk aan reizen van en naar school of sporten bij een vereniging. Er wordt zo getracht een verband te leggen tussen het aantal uren bewegen en de motivatie om te presteren.

De gemiddelde cijfers behaald voor de theoretische vakken zijn vergeleken met de PMT-K-2 test resultaten. Voor de theoretische vakken zijn twee subgroepen gemaakt, namelijk:

taalvakken (Nederlands, Frans en Engels) en exacte vakken (wiskunde, mens & techniek en mens & natuur).

(13)

Procedure en design:

De PMT-K-2 test is afgenomen tijdens een sportles of mentorles in de week van vier tot en met acht maart 2013. Dit was na de tweede toetsweek zodat de cijfers een correcter

gemiddelde aantoonde. Het invullen van deze test heeft ongeveer dertig minuten in beslag genomen. De leerlingen is verteld dat het bij deze test belangrijk is om het antwoord aan te geven dat het meest bij hem/haar past. Er is geen goed of fout, enkel de eigen voorkeur. De docenten die dit onderzoek begeleidden, hebben dezelfde instructie gekregen. Het invullen van het formulier om het beweeggedrag van de leerlingen in kaart te krijgen duurde ongeveer tien minuten.

Data verwerking en statistische analyse:

Voor het verwerken van de verkregen resultaten uit de PMT-K-2 test (Hermans, 2011), is er onder andere gebruik gemaakt van de Mann-Whitney U-test. Deze test is geschikt, omdat er één meting plaatsvindt bij twee onafhankelijke groepen, namelijk sportstroming leerlingen en reguliere leerlingen. De verkregen gegevens zijn non-parametrisch. Dit houdt in dat de gegevens ordinaal zijn, en dat er hierdoor geen exact gemiddelde berekend kan worden. Ordinale gegevens zijn resultaten ingedeeld in schalen of rangordes, De resultaten uit de PMT-K-2 test (Hermans, 2011) komen voort uit een vragenlijst en zijn ingedeeld in

verschillende stanines. Dit houdt in dat bijvoorbeeld veertien tot en met zestien punten voor de prestatiemotivatie vragen ingedeeld wordt in stanine vijf. Dit maakt duidelijk hoe de scores ten opzichte van elkaar worden genoteerd. Stanine één is hierbij het laagst en stanine negen de hoogst haalbare score. Voor dit onderzoek zijn de stanines, aan de hand van Hermans (2011) verdeeld over de volgende schalen: ‘Zeer laag’ (stanine één en twee), ‘tamelijk laag’ (stanine drie), ‘gemiddeld’ (stanine vier, vijf en zes), ‘tamelijk hoog’ (stanine zeven) en ‘zeer hoog’ (stanine acht en negen).

Tevens is de Mann-Whitney U-test gebruikt om te onderzoeken of er bij de PMT-K-2 test (Hermans, 2011) een verschil in score is tussen vmbo-t/havo niveau en havo/vwo niveau als er wordt gekeken naar de score van de PMT-K-2 test (Hermans, 2011). Ook de invloed van een hogere motivatie om te presteren op de cijfers van de theoretische vakken is met deze statistische analyse onderzocht. De cijfers zijn in de volgende schalen verdeeld: onvoldoende (<5,5), voldoende (5,6 – 7,0), ruim voldoende (7,1 – 8,5) en goed (8,6 – 10,0).

(14)

Om onderzoek te doen naar het verband tussen bijvoorbeeld de PMT-K-2 test (Hermans, 2011) en het gemiddelde cijfer van theoretisch vakken, is er gebruik gemaakt van de

Correlatie (Spearman) en Regressie analyse. Deze test gaat op zoek naar een verband tussen twee ordinale variabelen (ingedeeld in schalen of rangordes), namelijk de rapportcijfers en bewegingsuren. De rapportcijfers worden verdeeld in vier schalen, een onvoldoende (tot 5,5), een voldoende (5,6 tot en met 7,0), een ruim voldoende (7,1 tot en met 8,5) en een goed (8,6 tot en met 10). Deze correlatietest is eveneens gebruikt om een verband aan te tonen tussen de score van de PMT-K-2 test (2011) en het aantal beweeguren. De beweeguren zijn ook

ingedeeld in verschillende schalen, namelijk: schaal 1 (0 – 5,0 uur), schaal 2 (5,1 – 10,0 uur), schaal 3 (10,1 – 15,0 uur), schaal 4 (15,1 – 20,0 uur) en schaal 5 (> 20,1 uur).

(15)

Deelnemers

Bij de PMT-K-2 test zijn sommige uitslagen niet meegenomen in dit onderzoek. Het gaat hier om leerlingen die een ‘te hoge’ sociaal wenselijke score hadden (stanine acht en negen). Volgens Hermans (2011) is de uitslag van de test bij een te hoge sociaal wenselijke score minder betrouwbaar. Daarnaast zijn er leerlingen die het beweegformulier onjuist of onvolledig hebben ingevuld. Ook deze uitslagen zijn niet meegerekend in het onderzoek.

Deelvraag 1

Is er een verschil in de prestatiemotivatie tussen leerlingen die de sportstroming volgen of leerlingen die de reguliere stroming volgen? Geldt dit voor zowel vmbo-t/havo leerlingen als havo/vwo leerlingen?

Bij het analyseren van de prestatiemotivatie tussen leerlingen die de sportstroming volgen en leerlingen die de reguliere stroming volgen is geen significant verschil gevonden (P= 0,448).

Tabel 2: Verband tussen score PMT-K-2 test en sportstroming of reguliere stroming.

Sportstroming / reguliere stroming

PMT-K-2 P= 0,448

Als het vmbo-t/havo niveau wordt gescheiden van het havo/vwo niveau is er echter een andere uitkomst te zien. Bij het bestuderen van de resultaten van de PMT-K-2 test (Hermans, 2011) tussen de leerlingen van de sportstroming en de reguliere stroming met het vmbo-t/havo advies, is er wel een significant verschil zichtbaar (P= 0,029).

Als er wordt gekeken naar het havo/vwo niveau dan is er een andere uitkomst zichtbaar. De P-waarde (P= 0,137) geeft hier aan dat er geen significant verschil is tussen de twee groepen op het havo/vwo niveau, kijkend naar de PMT-K-2 score.

Tabel 3: Verschil score PMT-K-2 test sportstroming en reguliere stroming vmbo-t/havo en havo/vwo

Sportstroming / reguliere stroming (vmbo-t / havo)

Sportstroming / reguliere stroming (havo / vwo)

PMT-K-2 P = 0,029 P = 0,137

(16)

Deelvraag 2

Leidt een hogere score uit de PMT-K-2 test kijkend naar de prestatiemotivatie, tot hogere prestaties bij theoretische vakken?

Er is een duidelijk significant verschil zichtbaar als er wordt gekeken naar de invloed van de score op de PMT-K-2 test op de prestaties bij theoretische vakken. Hierin is geen onderscheid gemaakt tussen leerlingen van vmbo-t/havo en havo/vwo. Het gaat alleen om het verband tussen de score op de PMT-K-2 test, kijkend naar prestatie motivatie, en de behaalde cijfers voor theoretische vakken. De P-waarde tussen de score van de PMT-K-2 test en het

gemiddelde cijfer voor de taalvakken is namelijk (P= 0,010). Na verwerking van de PMT-K-2 test en de cijfers behaald op de exacte vakken is hier ook een significant verschil zichtbaar. Bij dit verband geldt een P-waarde van (P= 0,050).

Tabel 4: Verband tussen score PMT-K-2 test en prestaties bij theoretische vakken.

Taalvakken Exacte vakken

(17)

Deelvraag 3

Is er een verband tussen het aantal beweeguren per week en de prestatiemotivatie? Volgens de statistische analyse is er geen significant verschil kijkend naar het verband tussen het aantal beweeguren per week en de motivatie om te presteren. De P-waarde is hier

(P= 0,698).

Tabel 5a: Verband tussen aantal beweeguren en score PMT-K-2 test.

PMT-K-2

Beweeguren P= 0,697

Het gemiddeld aantal uur bewegen per week ligt voor alle deelnemers op 12,5 uur. Kijkend naar het verschil in uren bewegen tussen sportstroom leerlingen en reguliere leerlingen is er een significant verschil gevonden (P= 0,000). Waarbij de sportstroom leerlingen gemiddeld 3,7 uur meer bewegen per week.

Tabel 5b: Verband tussen aantal beweeguren en het volgen van sportstroming of reguliere stroming.

Sportstroming / niet sportstroming Beweeguren P= 0,000

Tabel 5c: Verhouding aantal beweeguren per week tussen sportstroming en reguliere stroming.

Sport leerlingen Reguliere leerlingen Gemiddeld aantal beweeguren per week 14,5 10,8

Standaard deviatie (afwijking) 4,6 4,6

Er is geen verschil zichtbaar bij de prestatiemotivatie, tussen leerlingen die tot vijf uur per week bewegen en leerlingen die meer dan 20,1 uur per week bewegen

(P= 0,659).Er is wel een significant verschil te zien in de prestatiemotivatie tussen leerlingen die 10,1 tot 15,0 uur bewegen en leerlingen die meer dan 20,1 uur bewegen (P= 0,007).

(18)

Discussie

Omtrent de uitvoering van dit onderzoek zijn er enkele aandachtspunten die tot een discussie kunnen leiden. Zo is er bijvoorbeeld een aanzienlijk verschil in deelnemers vanuit de

sportstroming (118) en reguliere stroming (137). Daarnaast volgen meer jongens dan meiden de sportstroming. Bij de reguliere stroming is dit juist tegenovergesteld. Deze punten kunnen een vertekend beeld geven omdat groepen, in meerdere opzichten, niet gelijk zijn.

Doordat de PMT-K-2 test niet gelijktijdig is gemaakt, zou het kunnen zijn dat leerlingen die later in de week de test hebben gemaakt al op de hoogte waren gebracht door andere

leerlingen. Zij wisten wellicht al wat er van hen gevraagd zou worden. Hierdoor kan het zijn dat de resultaten een vertekend beeld geven van de werkelijkheid.

Verder is de mentoren gevraagd de test tijdens het mentoruur af te nemen, maar doordat niet alle klassen gelijktijdig een mentoruur hebben, kan het tijdstip van afname invloed hebben op de resultaten. Daarnaast geven verschillende mentoren niet allemaal precies dezelfde

instructie.

Daarnaast kan de clustering van de groepen vmbo-t/havo en havo/vwo op het Copernicus SG, leiden tot andere uitkomsten dan wanneer deze clustering weg was gelaten en de niveaus ingedeeld konden worden als; vmbo-t, havo en vwo. Hierdoor kan het uiterste van de groepen duidelijker in beeld worden gebracht en kunnen de resultaten wellicht betrouwbaarder

worden. In de huidige situatie kan het zijn dat er in een klas van dertig leerlingen, 25 leerlingen een vmbo-t niveau en vijf leerlingen een havo niveau hebben. Ditzelfde zou ook voor een groep havo/vwo leerlingen kunnen gelden, waarvan er 25 leerlingen vwo en vijf leerlingen havo hebben. Dit verschil kan echter niet duidelijk worden gemaakt aan de hand van de clustering zoals die op het Copernicus SG wordt gebruikt. Om deze groepen te scheiden is er meer onderzoek tijd nodig.

Verder kunnen de cijfers (het gemiddelde cijfer na het tweede rapport) die gebruikt zijn voor dit onderzoek wellicht een foutief beeld geven van het werkelijke niveau. Dit zou kunnen komen doordat docenten hebben aangegeven dat aan het begin van het schooljaar de stof aanzienlijk makkelijker is en er soepeler wordt nagekeken.

(19)

Tenslotte bevatten de verdelingsschalen die gebruikt zijn voor het in beeld brengen en clusteren van de bewegingsuren vijf uur verschil per cluster. Voor deze verdeling was gekozen omdat de resultaten hier erg uiteen liepen. Kleinere clusters, van bijvoorbeeld drie uur, zouden een ander beeld kunnen geven van de verdeling van de uren.

Conclusie

Deelvraag 1

Is er een verschil in de prestatiemotivatie tussen leerlingen die de sportstroming volgen of leerlingen die de reguliere stroming volgen? Geldt dit voor zowel vmbo-t/havo leerlingen als havo/vwo leerlingen?

Nee, er is geen verschil in prestatiemotivatie tussen leerlingen die de sportstroming volgen of leerlingen die de reguliere stroming volgen. Naar aanleiding van het niet-significante verschil (P= 0,448) is er een groot deel van de hoofdonderzoeksvraag reeds beantwoord. We kunnen concluderen dat het volgen van de sportstroming op deze school niet van invloed is op de score van de PMT-K-2 test (Hermans, 2011).

Er blijkt wel een significant verschil te zijn (P= 0,029) tussen de prestatiemotivatie van vmbo-t/havo leerlingen die wel of niet de sportstroming volgen. Bij dit niveau kan er aangenomen worden dat het volgen van de sportstroming een positieve invloed heeft op de

prestatiemotivatie. Voor de leerlingen met havo/vwo niveau is er echter geen significante relatie aan te tonen bij het volgen van de sportstroming en een verhoging van de

prestatiemotivatie (P= 0,137).

Uit dit onderzoek blijkt dat de in de inleiding aangehaalde theorie van Landers & Arent (2007) niet voor alle leerlingen in dezelfde mate van toepassing is. Deze theorie gaat uit van cognitieve verbetering door sportief bewegen. Een trend in deze resultaten kan worden aangetoond aan de hand van het onderzoek van (Bausch, 2011). In een verslag van Bax (2012) in het vakblad voor lichamelijke opvoeding, benoemt zij de mogelijkheid dat leerlingen van het havo/vwo bijvoorbaat meer intrinsiek gemotiveerd zijn om te presteren voor (theoretische) schoolvakken dan leerlingen van vmbo-t/havo. Dit zou ook de P-waarde (P= 0,448) van het verschil in prestatiemotivatie tussen leerlingen van de

(20)

Door de koppeling van de conclusie uit het onderzoek van Slinger (2012) en de resultaten behaald uit dit onderzoek, lijkt er een trend zichtbaar te worden dat leerlingen die de sportstroming volgen niet méér gemotiveerd zijn om te presteren dan de leerlingen die de reguliere stroming volgen. Door het onderzoek van Bausch (2011) te combineren met dit onderzoek lijkt er tevens een trend zichtbaar te worden waarin duidelijk wordt dat leerlingen met het vmbo-t/havo niveau, die de sportstroming volgen, meer gemotiveerd lijken te zijn om te presteren, dan de leerlingen met vmbo-t/havo niveau die de reguliere stroming volgen.

Deelvraag 2

Leidt een hogere score uit de PMT-K-2 test tot hogere prestaties bij theoretische vakken?

De P-waarden voor taalvakken (P= 0,010) en voor exacte vakken (P=0,050) geven aan dat er kan worden aangenomen dat een hogere mate van prestatiemotivatie inderdaad leidt tot een hogere prestatie bij theoretische vakken. De hoogte van de prestatiemotivatie is dus van invloed op het gemiddelde cijfer voor taal en exacte vakken. Bax (2012) geeft aan, dat er een vermoeden bestaat dat leerlingen met een hoger cognitief vermogen (havo/vwo niveau) uit zichzelf al meer gemotiveerd zijn voor schoolzaken.

Deelvraag 3

Is er een verband tussen het aantal beweeguren per week en de motivatie om te presteren?

De significantie waarde (P= 0,698) indiceert duidelijk dat er geen verband bestaat tussen het aantal beweeguren per week en de motivatie om te presteren. Er is echter wel een significant verschil (P= 0,007) gevonden in de prestatiemotivatie tussen leerlingen die 10,1 tot 15,0 uur bewegen en de leerlingen die meer dan 20,1 uur bewegen. Hieruit kan worden afgeleid dat de prestatiemotivatie van kinderen niet hoger wordt wanneer zij meer dan twintig uur per week bewegen.

(21)

Staafdiagram 1: Verband aantal beweeguren en resultaten PMT-K-2 test. Op de y-as het aantal personen.

Om de staafdiagram op de juiste manier te interpreteren, wordt er gebruik gemaakt van de ‘gemiddelde’ score (stanine vier, vijf en zes) op de PMT-K-2 test (Hermans, 2011). In deze kolom zijn vijf verschillende kleuren en hoogtes van de staafdiagram te zien. De kleur geeft aan hoeveel uur deze groep leerlingen per week bewegen (zie legenda). De hoogte geeft aan om hoeveel leerlingen het gaat. Zo zijn er drie leerlingen die ‘gemiddeld’ scoren op de test en nul tot vijf uur per week bewegen. 46 leerlingen scoren ‘gemiddeld’ en bewegen 10,1 tot 15,0 uur per week.

De groep leerlingen (76) die 10,1 tot 15,0 uur per week bewegen lijken ‘normaal verdeeld’ te zijn over het gehele diagram met een duidelijke grootste groep leerlingen die ‘gemiddeld’ scoren voor hun test.

Geen van de leerlingen (zeventien) die meer dan 20,1 uur per week bewegen, scoren hoger dan ‘gemiddeld’. Leerlingen (negen) die nul tot vijf uur per week bewegen zijn redelijk gelijk verdeeld over alle kolommen. Er zijn dus ook leerlingen die geen vijf uur per week sporten, maar wel zeer hoog gemotiveerd zijn om te presteren voor onder andere school.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

Zeer laag Tamelijk laag Gemiddeld Tamelijk hoog Zeer hoog

0,0 tot 5,0 uur pw 5,1 tot 10,0 uur pw 10,1 tot 15,0 uur pw 15,1 tot 20,0 uur pw > 20,1 uur pw

(22)

Onderzoeksvraag

Op de vraag of het volgen van de sportstroming in het eerste en tweede jaar op het

Copernicus SG, een positieve invloed heeft op de prestatiemotivatie en hierdoor een positieve invloed op de prestaties bij theoretische vakken, geven de onderzoekers het volgende

antwoord:

Leerlingen met vmbo-t/havo niveau die de sportstroming volgen hebben een hogere prestatiemotivatie dan de leerlingen die de reguliere stroming volgen. Deze hogere prestatiemotivatie leidt tot een positieve invloed op de prestaties bij theoretische vakken. Bij leerlingen met havo/vwo niveau zijn de leerlingen over het algemeen meer gemotiveerd, waardoor er geen verschil zichtbaar is in de prestatiemotivatie van de leerlingen tussen de sportstroming en de reguliere stroming. Ook hier heeft een hogere prestatiemotivatie een positieve invloed bij theoretische vakken, maar dit komt, zoals gezegd, niet door het volgen van de sportstroming.

(23)

Aanbeveling voor het Copernicus SG.

Uit dit onderzoek is gebleken dat vmbo/havo leerlingen die deelnemen aan de sportklas meer gemotiveerd zijn om te presteren dan de vmbo-t/havo leerlingen uit de reguliere klas.

Daarnaast is aangetoond dat er een significant verband is tussen de hoogte van de

prestatiemotivatie en de hoogte van de gemiddelde cijfers. Door deze twee conclusies naast elkaar te leggen is het voor het Copernicus SG aan te raden om de sportstroming voor vmbo-t/havo leerlingen te blijven stimuleren. Door dit te benoemen tijdens open dagen of bij de sportlessen van de reguliere klassen, zou dit deze (toekomstige) leerlingen ook kunnen stimuleren om de sportstroming te gaan volgen.

Om te zien of er een toe- of afname is in de score, behaald op de prestatiemotivatie van de leerlingen, zou deze test na een of twee jaar opnieuw afgenomen moeten worden. Hierdoor wordt het voor het Copernicus SG duidelijk, wanneer de lesgeef manieren van de docent gelijk blijven, of het volgen van de sportstroming een positieve invloed voor de vmbo-t/havo leerlingen behoudt. Ook wanneer zij wel of niet besluiten om door te gaan met LO2/BSM.

Aanbevelingen voor een vervolgonderzoek.

Om een duidelijk beeld te krijgen van de rapportcijfers wordt aangeraden om de cijfers voor de eerste klassen van eenzelfde periode te gebruiken. Er wordt een realistischer beeld

verkregen van het niveau van de leerlingen wanneer de cijfers (taal- en exacte vakken) aan het eind van een leerjaar gebruikt worden. Hierdoor vormt zich een duidelijk beeld van het niveau op dat moment.

Het afnemen van de PMT-K-2 test verliep tijdens deze test erg verschillend voor de

leerlingen. Sommige klassen hebben de test in de gymzaal ingevuld en andere leerlingen in de klas. Om ervoor te zorgen dat de test betrouwbaarder wordt, zullen de leerlingen allemaal in dezelfde situatie de test moeten maken. Hierbij kan gedacht worden aan hetzelfde lokaal, zelfde docent, zelfde tijdstip, zelfde instructie et cetera. Tevens heeft het invullen van de gehele test weerstand ondervonden bij een aantal leerlingen. Zo verloor een groot aantal leerlingen de concentratie bij de laatste paar testvragen. Een half uur geconcentreerd en stil werken was voor sommige leerlingen erg lastig.

(24)

Verder zal dit onderzoek op verschillende scholen uitgevoerd moeten worden om een exacter beeld te krijgen van de trend die zichtbaar lijkt te worden voor vmbo-t, havo en vwo

leerlingen. Deze trend, naar aanleiding van onderzoeken van Bausch (2011) en Slinger (2012), houdt in dat het volgen van de sportstroming een positieve invloed heeft op de prestatiemotivatie, van leerlingen het vmbo-t/havo, en daarop volgend de cijfers voor theoretische vakken.

Tenslotte zou het interessant zijn om te onderzoeken of er een verschil is in de score op de PMT-K-2 test tussen jongens en meiden. In dit onderzoek zijn de resultaten van jongens en meiden niet los van elkaar verwerkt. Doordat er een groot verschil is in het aantal jongens en meiden in zowel de sport- als reguliere klassen, zou dit een vertekenend beeld kunnen geven.

(25)

Angevaren, M. (2011). Fysieke activiteit, cardiorespiratoire fitheid en cognitie. Retrieved from https://lirias.kuleuven.be/handle/123456789/299186

Bailey, R., & Dishmore, H. (2004). Sport in Education - the role of physical education and sport in education (Project Report to the 4th International Conference of Ministers and Senior Officials Responsible for Physical Education and Sport (MINEPS IV)). Athens, Greece.

Bausch, S. (2011). De invloed van extra sport bij middelbare scholieren op het presteren en op de motivatie voor school. Retrieved from kennisbank.hva.nl/document/341059 Bax, H. (2012, Augustus). Scholieren profileren met een sportprofiel, gewoon doen want

sport motiveert. Lichamelijke Opvoeding, 150(7), 32-34.

Beger, B. (1996). Psychological Benefits of an Active Lifestyle: what we know and what we need to know. Quest, 48(3), 330-353. doi:10.1080/00336297.1996.10484201

Berk, L. (2003). Child Development. Boston, Ma: Allyn & Bacon.

Black, A., & Deci, E. (2000). The effects of instructors' autonomy support and students' autonomous motivation on learning organic chemistry: A self-determination theory perspective. Science Education, 84(6), 740-756.

doi:10.1002/1098-237X(200011)84:6<740::AID-SCE4>3.0.CO;2-3

Cuijpers, W. (2005). Intensief sporten houdt het brein scherp. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 42(4), 198-200. doi:10.1007/s12439-011-0035-0

Deci, E. (1975). Intrinsic motivation. New York, NY: Plenum Press

Deci, E., & Ryan, R. (1991). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic

motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55(1), 68-78. doi:10.1037/0003-066X.55.1.68

Dordel, S., & Breithecker, D. (2003). Bewegte Schule als Chance einer Förderung der Lern- und Leistungsfähigkeit. Haltung und Bewegung, 23(2), 5-15. Retrieved from

http://www.schulebewegt.ch/internet/Schulebewegt/de/home/grundlagen/literatur.pars ys.92723.downloadList.20510.DownloadFile.tmp/dordelbreithecker.pdf

(26)

Goes, L. (2009). De invloed van intrinsieke- en extrinsieke motivatie op schoolprestaties. (Thesis, Universiteit Utrecht, The Netherlands). Retrieved from

http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2010-0512-200229/0443603%20LCM.Goes.pdf Hermans, H. (2011). PMT-K-2: prestatie motivatie test voor kinderen (2e editie ed.).

Amsterdam, The Netherlands: Pearson.

Hollmann, W., & Strüder, H. (2003). Gehirngesundheit, -leistungsfähigkeit und körperliche Aktivität. Deutsche Zeitschrift für Sportmedizin, 54, 265-266.

Kemper, H., Verschuur, R., Ras, J., Snel, J., Splinter, P., & Tavecchio, L. (1975). Invloed van extra lichamelijke oefening op de lichamelijke ontwikkeling van scholieren.

Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde, 53, 326-336.

Landers, D., & Arent, S. (2007). Physical activity and mental health. In G. Tenenbaum, & R. Eklund, Handbook of sportpsychology (3rd ed.). Hoboken, NJ: John Wiley & Sons. Leppo, M., Davis, D., & Crim, B. (2000). The basics of exercising the mind and body.

Childhood education, 76(3), 142-147. doi:10.1080/00094056.2000.10522095 Pica, R. (1997). Beyond physical development: Why young children need to move. Young

children, 52(6), 4-11.

Raviv, S., & Low, M. (1990). Influence of physical activity on concentration among junior high-school students. Perceptual and Motor Skills, 70, 67-74. doi:

10.2466/pms.1990.70.1.67

Sheldon, K., Ryan, R., Rawsthorne, L., & Ilardi, B. (1997). Trait self and true self: Cross-role variation in the Big-Five personality traits and its relations with psychological

authenticity and subjective well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 73(6), 1380-1393. doi:10.1037/0022-3514.73.6.1380

Slinger, T. (2012). Extra sportonderwijs in de onderbouw van de middelbare school. Amsterdam: ALO (onderzoeksverslag, interne publicatie).

Stegeman, H. (2007). Effecten van sport en bewegen op school: een literatuuronderzoek naar de relatie van fysieke activiteit met de cognitieve, affectieve en sociale ontwikkeling. Retrieved from http://kic.nisb.nl/site/catalogus/show/6021

(27)

Stubbe, J. (2006). The genetics of exercise behavior and psychological well-being (Academic Thesis, Vrije Universiteit van Amsterdam, The Netherlands). Retrieved from

http://dare2.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/9835/7104.pdf?sequence=1

Stuij, M., Wisse, E., Mossel, G., Lucassen, J., & Van den Dool, R. (2011). School, bewegen en sport; onderzoek naar relaties tussen de school(omgeving) en het beweeg- en sportgedrag van leerlingen. Retrieved from

http://www.mulierinstituut.nl/projecten/overige-projecten/school_bewegen-en-sport/volledige-publicatie.pdf

Ullrich-French, S., & Smith, A. (2009). Social and motivational predictors of continued youth sport participation. Psychology of Sport and Exercise, 10(1), 87-95. Retrieved from

http://www.purdue.edu/hhs/hk/sportpsych/publications/Ullrich-French%20&%20Smith%20%282009%29.pdf

Verkuyten, M., & Brug, P. (2003). Educational Performance and Psychological

Disengagement Among Ethnic-Minority and Dutch Adolescents. The Journal of Genetic Psychology, 164(2), 189-200. doi:10.1080/00221320309597977

Verkuyten, M., Thijs, J., & Canatan, K. (2001). Achievement Motivation and Academic Performance Among Turkish Early and Young Adolescents in the Netherlands. Genetic, Social, and General Psychology Monographs, 127(4), 378-408. Retrieved from

http://www2.uni-jena.de/svw/igc/studies/ss05/Literatur/Verkuyten%26Thijs%26Canatan.pdf

Vuori, I., Fentem, P., Svoboda, B., Patricksson, G., Andreff, W., & Weber, W. (1995). The significance of sport for society: health, socialisation, economy. Strasbourg, France: Council of Europe.

(28)

Zoals eerder vermeld, zijn wij in september 2012 direct aan de slag gegaan met het vinden van literatuur voor deze scriptie. Wij hebben zeer veel gehad aan het literatuuronderzoek van Stegeman (2007) en de scriptie van Bausch (2011). Zij lieten ons van begin af aan een globaal beeld zien van wat wij wilden weten en hoe wij dit het beste konden rapporteren.

Het formuleren van de onderzoeksvraag was een behoorlijke opgave. In één zin concreet verwoorden wat wij onderzoeken hebben wij als zeer lastig ervaren. Er is dan ook veel gewist en herschreven, maar uiteindelijk is de juiste formulering in de laatste periode tot stand gekomen. De deelvragen waren een mooie leidraad om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden.

Samen aan je scriptie werken, terwijl je elkaar niet goed kent en nog geen ervaring hebt met elkanders werkwijze was ook een ervaring op zich. Van begin af aan verliep de samenwerking vlekkeloos. De resultaten hebben wij apart van elkaar ingevoerd, maar samen in SPSS

verwerkt. Ieder heeft zo zijn eigen kwaliteiten die deze scriptie ten goede zijn gekomen. Er zijn heel wat blikjes cola en panini broodjes door heen gegaan, maar uiteindelijk zijn wij trots op het resultaat dat gezamenlijk is bereikt.

Als de eigen tekst veel wordt gelezen raak je blind voor spellingfouten of niet kloppende zins-opbouwen. Daarom zijn wij ook erg blij met de hulp van Jolanda Lieshout. Zij heeft steeds delen voor ons nagelezen en feedback gegeven. Ook de feedbackmomenten met Hilde Bax en de onderzoekscolleges van haar en Douwe van Dijk zijn zeer nuttig geweest. Een positieve instelling is belangrijk, maar als wij even in de knoop zaten waren zij er om die knoop uit elkaar te halen, zodat wij weer met een frisse blik aan de slag konden.

Deze scriptie is voor ons een mooie afsluiting van onze opleiding aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam.

Met vriendelijke groet, ………

Pim Poppes & Marjolein Winder

(29)

Beweegformulier

Naam: ………

Klas:……… Leeftijd:………..

Geef op onderstaande dagen welke sport activiteiten jij hebt en hoelang dit duurt. Bijvoorbeeld:

Maandag:

Fietsen (bijv. van en naar school/sport): 30 minuten

Lopen (bijv. van en naar school/sport): 15 minuten (eigenlijk 10, maar afgerond)

Gym (1 lesuur / 2 lesuren): -

Sport: 1uur en 30 minuten

Maandag:

Fietsen (bijv. van en naar school/sport): ... Lopen (bijv. van en naar school/sport): ... Gym (1 lesuur / 2 lesuren): ... Sport: ... Dinsdag:

Fietsen (bijv. van en naar school/sport): ... Lopen (bijv. van en naar school/sport): ... Gym (1 lesuur / 2 lesuren): ... Sport: ... Woensdag:

Fietsen (bijv. van en naar school/sport): ... Lopen (bijv. van en naar school/sport): ... Gym (1 lesuur / 2 lesuren): ... Sport: ...

(30)

Donderdag:

Fietsen (bijv. van en naar school/sport): ... Lopen (bijv. van en naar school/sport): ... Gym (1 lesuur / 2 lesuren): ... Sport: ... Vrijdag:

Fietsen (bijv. van en naar school/sport): ... Lopen (bijv. van en naar school/sport): ... Gym (1 lesuur / 2 lesuren): ... Sport: ... Zaterdag:

Fietsen (bijv. van en naar school/sport): ... Lopen (bijv. van en naar school/sport): ... Sport: ... Zondag:

Fietsen (bijv. van en naar school/sport): ... Lopen (bijv. van en naar school/sport): ... Sport: ...

Bereken het totaal aantal uren, rond dit af op een kwartier/half uur/drie kwartier en vul dat hieronder in:

(31)

Voorbeeld vragen PMT-K-2

Prestatiemotivatie:

Later wil ik A. veel vrije tijd hebben

B. een goede carrière hebben

Negatieve faalangst:

Als ik een toets maak, heb ik A. zeer veel last van zwetende handen B. veel last van zwetende handen C. geen last van zwetende handen

Positieve faalangst:

Als ik een beetje bang ben

tijdens een toets dan werk ik A. beter

B. slechter

Sociale wenselijkheid:

Als ik een bioscoop binnen zou kunnen komen zonder te betalen

en niemand mij zou zien dan A. zou ik dat doen

(32)

Urenstaat onderzoeksverslag

Pim Poppes & Marjolein Winder

Datum Tijdstip Aantal uur Taak

Vr. 31-08-2012 12:30 – 13:30 1 Bespreking C.Kreuger + H. Bax

Woe. 05-09-2012 12:00 – 14:00 2 Bronnen zoeken

Woe. 19-09-2012 12:00 – 14:00 2 Bronnen markeren

Vr. 21-09-2012 11:00 – 13:00 2 Opzetten Inleiding

Woe. 26-09-2012 12:00 – 14:00 2 Opzetten Inleiding

Vr. 28-09-2012 11:00 – 13:00 2 Formuleren Onderzoeksvraag

Ma. 08-10-2012 14:00 – 15:00 1 Inleiding + Literatuurverwijzingen Woe. 10-10-2012 13:00 – 15:00 2 Inleiding + Literatuurverwijzingen Woe. 17-10-2012 13:00 – 16:30 3,5 Inleiding + Literatuurverwijzingen Woe. 31-10-2012 13:00 – 14:00

14:00 – 17:00

1 4

Werken aan presentatie onderzoek Presentatie tijdens locatieoverleg

Woe. 14-11-2012 12:00 – 13:00 1 Vormgeving inleiding

Vr. 16-11-2012 11:00 – 13:00 2 Vormgeving inleiding

Woe. 05-12-2012 12:00 – 15:00 3 Afronden Onderzoeksverslag

Do. 03-01-2013 19:00 – 22:30 3,5 Verwerken Feedback

Vr. 11-01-2013 11:00 – 13:00 2 Dataverwerking aangepast Vr. 08-02-2013 13:00 – 18:00 5 Laatste aanpassingen onderzoeksverslag Ma. 18-02-2013 19:00 – 21:00 2 Bijlagen Vr. 15-03-2013 10:00 – 13:30 3,5 Data verwerking Vr. 5-4-2013 14:30 – 17:00 2,5 Statistische analyse SPSS

Woe. 17-04-2013 10:00 – 17:00 7 Verwerken resultaten SPSS

Vr. 20-04-2013 09:00 – 17:00 8 Verwerken resultaten SPSS

Gesprek met H. Bax Woe. 24-04-2013 10:00 – 11:00 1 Bespreken correcties in verslag

(33)

Pim Poppes

Zo. 02-09-2012 13:00 – 15:00 2 Bronnen zoeken

Za. 15-09-2012 13:00 -15:00 2 PMT-K2 test bestuderen

Zo. 07-10-2012 13:00 – 14:00 1 Vormgeving Inleiding

Zo. 14-10-2012 13:00 – 15:00 2 Inleiding

Woe. 21-11-2012 19:00 – 20:30 1,5 Vormgeving

Zo. 02-12-2012 16:00 – 17:30 1,5 Spellingscontrole Onderzoeksverslag

Woe. 27-3-2013 14:10 – 15:10 1 Afnemen PMT-K-2

Woe. 13-3-2013 13:20 – 15:00 1,5 Afnemen PMT-K-2

Vr. 15-03-2013 20:00 – 21:30 1,5 Data verwerking

Woe. 3-4-2013 10:30 – 12:00 1,5 Data verwerking

Vr. 5-4-2013 9:30 – 11:00 2,5 Verwerking testresultaten +

statistische analyse SPSS

Za. 20-4-2013 10:00 – 15:00 5 Discussie en conclusie

Za. 20-4-2013 20:00 – 22:00 2 Lay out, discussie en conclusie

Zo. 21-4-2013 10:30 – 14:00 3,5 Conclusie en aanbevelingen

Zo. 21-4-2013 15:00 – 18:30 3,5 SPSS output+ spellingscontrole

Zo. 21-4-2013 19:30 – 21:00 1,5 Spellingscontrole

Din. 23-4-2013 8:30 – 12:00 3,5 Controle SPSS output, feedback verwerken.

Din. 23-4-2013 12:50 – 14:20 1,5 feedback verwerken.

Woe. 24-4-2013 16:30 – 17:30 1 SPSS output toevoegen + extra verbanden aantonen.

Do. 25-4-2013 16:30 – 17:00 0,5 Feedback check.

(34)

Marjolein Winder

Datum Tijdstip Aantal uur Taak

Za. 01-09-2012 11:00 – 13:00 2 Bronnen zoeken

Zo. 14-10-2012 16:00 – 17:00 1 Inleiding

Woe. 07-11-2012 14:00 – 15:30 1,5 Inleiding

Za. 01-12-2012 09:30 – 16:30 7 APA-style

Woe. 06-02-2013 13:00 – 15:30 2,5 Bewerken APA-style

Woe. 27-02-2013 17:00 – 19:00 2 Nakijken PMT-K-2 test

Do. 28-02-2013 10:30 – 12:00 1,5 Nakijken PMT-K-2 test

Woe. 12-03-2013 14:00 – 16:00 2 Nakijken PMT-K-2 test

Zo. 17-03-2013 11:30 – 13:00 1.5 Nakijken PMT-K-2 test

Woe. 20-03-2013 12:00 – 15:00 3 Nakijken PMT-K-2 test

Do. 21-03-2013 19:30 – 22:30 3 Nakijken PMT-K-2 test

Vr. 22-03-2013 11:00 – 14:30 4,5 Nakijken PMT-K-2 test

Woe. 03-04-2012 14:30 – 16.00 1.5 Nakijken Bewegingsuren formulier

Za. 19-04-2013 16:00 – 19:00 3 Voorwoord & Vormgeving

Zo. 20-04-2013 09:30 – 15:00 5,5 Vormgeving & Samenvatting

Woe. 24-04-2013 20:30 – 22:30 2 Correcties Verslag

Do. 25-04-2013 20:00 – 23:30 3,5 Correcties Verslag

Vr. 26-04-2013 16:00 – 18:00 2 Laatste check + verzenden scriptie

(35)

SPSS Output

1. Gemiddelde en standaard deviatie PMT-K-2 test Statistics VARPreMot N Valid 221 Missing 34 Mean 4,9050 Median 5,0000 Std. Deviation 1,70428

2. Verdeling jongens en meisjes over sportklas of niet sportklas VARSKnSK * VARGeslacht Crosstabulation

Count VARGeslacht Total jongen meisje VARSKnSK sportklas 81 37 118 niet sportklas 54 83 137 Total 135 120 255

3. Overzicht gemiddeld aantal beweeg uren per week.

Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Urenbewegen 230 3,00 31,50 12,4641 5,00126

(36)

4. Verschil in aantal uren bewegen per week. Ranks

VARSKnSK N Mean Rank Sum of Ranks

Urenbewegen sportklas 103 144,66 14900,00 niet sportklas 127 91,85 11665,00 Total 230 Test Statisticsa Urenbewegen Mann-Whitney U 3537,000 Wilcoxon W 11665,000 Z -5,987 Asymp. Sig. (2-tailed) ,000

a. Grouping Variable: VARSKnSK

5. Verschil in prestatiemotivatie tussen leerlingen die 10,1 tot 15 uur bewegen en leerlingen die meer dan 20,1 uur per week bewegen.

Ranks

VARbewuur N Mean Rank Sum of Ranks

VARPreMot

10,1 tot 15 uur pw 76 50,49 3837,00

meer dan 20,1 uur pw 17 31,41 534,00

Total 93 Test Statisticsa VARPreMo t Mann-Whitney U 381,000 Wilcoxon W 534,000 Z -2,676 Asymp. Sig. (2-tailed) ,007

(37)

6. Verschil in prestatiemotivatie tussen leerlingen die tot vijf uur bewegen en leerlingen die meer dan 20 uur bewegen per week.

Ranks

VARbewuur N Mean Rank Sum of Ranks

VARPreMot

0 tot 5 uur pw 9 14,39 129,50

meer dan 20,1 uur pw 17 13,03 221,50

Total 26 Test Statisticsa VARPreMo t Mann-Whitney U 68,500 Wilcoxon W 221,500 Z -,441

Asymp. Sig. (2-tailed) ,659

Exact Sig. [2*(1-tailed

Sig.)] ,672

b

a. Grouping Variable: VARbewuur b. Not corrected for ties.

7. Verschil tussen score PMT-K-2 test en sportklas of reguliere klas Mann-Whitney Test

Ranks

VARSKnSK N Mean Rank Sum of Ranks

VARPreMot sportklas 106 114,34 12120,50 niet sportklas 115 107,92 12410,50 Total 221 Test Statisticsa VARPreMo t Mann-Whitney U 5740,500 Wilcoxon W 12410,500 Z -,758

(38)

8. Verschil score PMT-K-2 test sportklas en reguliere klas vmbo-t/havo Mann-Whitney Test

Ranks

mhhvsknks N Mean Rank Sum of Ranks

VARPreMot mh sportklas 61 75,97 4634,00 mh regulier 74 61,43 4546,00 Total 135 Test Statisticsa VARPreMo t Mann-Whitney U 1771,000 Wilcoxon W 4546,000 Z -2,183 Asymp. Sig. (2-tailed) ,029 a. Grouping Variable: mhhvsknks

9. Verschil score PMT-K-2 test sportklas en reguliere klas vmbo-t/havo

Mann-Whitney Test Ranks

mhhvsknks N Mean Rank Sum of Ranks

VARPreMot hv sportklas 45 39,74 1788,50 hv regulier 41 47,62 1952,50 Total 86 Test Statisticsa VARPreMo t Mann-Whitney U 753,500 Wilcoxon W 1788,500 Z -1,486 Asymp. Sig. (2-tailed) ,137 a. Grouping Variable: mhhvsknks

(39)

10. Verband tussen PMT-K-2 test en prestaties bij theoretische vakken (Taal) Spearmans Rangcorrelatie test

Correlations VARPreMot VARCijfRek Spearman's rho VARPreMot Correlation Coefficient 1,000 ,132* Sig. (2-tailed) . ,050 N 221 220 VARCijfRek Correlation Coefficient ,132* 1,000 Sig. (2-tailed) ,050 . N 220 254

*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).

11. Verband tussen PMT-K-2 test en prestaties bij theoretische vakken (Exacte)

Spearmans Rangcorrelatie test Correlations VARPreMo t VARCijfTaal Spearman's rho VARPreMot Correlation Coefficient 1,000 ,173* Sig. (2-tailed) . ,010 N 221 220 VARCijfTaal Correlation Coefficient ,173* 1,000 Sig. (2-tailed) ,010 . N 220 254

*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).

12. Verband tussen hoogte prestatiemotivatie en aantal beweeguren per week. Spearmans Rangcorrelatie test

Correlations VARPreMo t VARbewuur Spearman's rho VARPreMot Correlation Coefficient 1,000 -,028 Sig. (2-tailed) . ,698 N 221 197 Correlation Coefficient -,028 1,000

(40)

13. Verschil in hoogte (zie Mean Rank) prestatiemotivatie bij vmbo-t/havo en havo/vwo. Ranks

mhhvsknks N Mean Rank Sum of Ranks

Premot hv sportklas 50 43,78 2189,00 hv regulier 51 58,08 2962,00 Total 101 Test Statisticsa Premot Mann-Whitney U 914,000 Wilcoxon W 2189,000 Z -2,457 Asymp. Sig. (2-tailed) ,014 Ranks

mhhvsknks N Mean Rank Sum of Ranks

Premot mh sportklas 67 80,26 5377,50 mh regulier 86 74,46 6403,50 Total 153 Test Statisticsa Premot Mann-Whitney U 2662,500 Wilcoxon W 6403,500 Z -,805 Asymp. Sig. (2-tailed) ,421

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

Monster 3 bevat vrij veel in water oplosbare stikstof, veel fosfaat en zeer veel kali* In ver­ gelijking met monster 3 bevat monster 4 vat minder stikstof en iets meer fosfaat*

Naar de invloed van de cotylen op de verdere ontwikkeling van de plant werden verschillende onder- zoekingen gedaan (8,157,159). Deze toonden alle aan dat de ontwikkeling van de

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

§ bezit kennis van alle voorkomende machines, gereedschappen en hulpmiddelen voor het leggen van parketvloeren zoals zaagtafels, tackers, schuurmachines, plaatsingsmaterialen

Grontmij, Alterra en Praktijkonderzoek Plant en Omgeving zijn in opdracht van de Provincie Zeeland gestart met een onderzoek naar de effecten van peilgestuurde

De afnemende animo om agrarisch ondernemer te worden verklaart, met het gegeven dat meer dan de helft van de bedrijfshoofden ouder is dan 50 jaar, voor een groot deel de

the sum of R_PROD, R_CFO and R_DISCEX; R_PROD reflects the abnormal production cost.; R_CFO reflects the abnormal operational cash flows; R_DISEXC reflects the abnormal