• No results found

Cultuur, koningen en democraten. Overheid & cultuur in Nederland - Inleiding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cultuur, koningen en democraten. Overheid & cultuur in Nederland - Inleiding"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Cultuur, koningen en democraten. Overheid & cultuur in Nederland

Pots, R.

Publication date

2000

Link to publication

Citation for published version (APA):

Pots, R. (2000). Cultuur, koningen en democraten. Overheid & cultuur in Nederland.

Uitgeverij SUN.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

(2)

Inleiding Inleiding

Inn deze studie wordt de relatie tussen de Nederlandse overheid en het 15 culturelee leven in een historisch kader geplaatst. Als zodanig gaat het

omm een geschiedenis van het Nederlandse cultuurbeleid. Hoewel het verhaall al eerder begint, ligt het accent op de twee eeuwen vanaf de Bataafsee Revolutie, waarin Nederland zich tot een moderne, nationaal geordendee westerse democratie ontwikkelde. Anders dan in de meeste geschiedenissenn loopt de beschrijving door tot het heden. Daarmee is niett alleen beoogd de actualiteitswaarde te verhogen. Een andere, niet minderr belangrijke reden is dat op deze manier kan worden aangegeven hoezeerr historische invloeden tot op de dag van vandaag een rol in het beleidd spelen.

Inn het begin waren op het ontstaan van het nationale cultuurbeleid de bemoeienissenn van de koningen Lodewijk Napoleon en Willem 1 van grotee invloed. Daarna werden de ontwikkelingen gestuurd door minis-terss die op basis van de Grondwet daarvoor verantwoordelijk werden gehouden.. Deze 'koningen en democraten' zorgden ervoor dat de over-heidsbemoeieniss met de cultuur geleidelijk aan uitgroeide van enkele summieree activiteiten tot een wettelijk verankerd beleidssysteem waar-inn een breed gedefinieerd cultureel leven en het overheidsbeleid nauw mett elkaar zijn vervlochten.

Opp grond waarvan ontwikkelde de relatie tussen de overheden en het culturelee leven zich in Nederland sinds de invoering van de centraal georganiseerdee staat, en tot welke resultaten leidde dit in de loop van de tijd?? Bij de beantwoording van deze vraag is uitgegaan van een 'klassie-ke'' diachronische benadering, waarbij feiten en gebeurtenissen aan de handd van beschikbare informatie in een ontwikkelingsperspectief wor-denn bezien. Als materiaal is gebruikgemaakt van bestaande onderzoe-kenn en publicaties alsmede van primaire bronnen. De belangrijkste pri-mairee bronnen waren archiefstukken van de verschillende

(3)

cultuurmi-INLEIDING G

nisteries,, bescheiden van de Raad voor de Kunst en de Handelingen der

StatenStaten Generaal.1 In de bijlage wordt een bibliografisch commentaar verstrekt. .

Dee periodisering van de hoofdstukken wijkt in de meeste gevallen niett af van min of meer gebruikelijke tijdsindelingen. Soms, zoals in hoofdstukk v (1873-1918), wordt het begin van het tijdvak gerelateerd aan eenn voor het cultuurbeleid belangrijke gebeurtenis, in dit geval de publicatiee van 'Holland op z'n smalst' van Victor de Stuers. Een soort-gelijkee cesuur deed zich voor in 1965, het begin van hoofdstuk vin, toen hett cultuurbeleid van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Weten-schappenn werd overgeheveld naar dat van Cultuur, Recreatie en Maat-schappelijkk werk, en in 1982, toen het werd ondergebracht bij het minis-teriee van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Nadat in hoofdstuk ix 166 aandacht is besteed aan de belangrijkste algemene trends vanaf 1982, wordtt nagegaan wat de gevolgen daarvan voor de afzonderlijke sectoren vann het cultuurbeleid betekenden. Ter afsluiting wordt in hoofdstuk x bezienn welke invloeden zich over een langere periode op de beleidsont-wikkelingg hebben doen gelden.

Omdatt het overheidshandelen tijdens de Tweede Wereldoorlog niet hett resultaat was van in de Nederlandse Grondwet verankerde democra-tischee besluitvorming, maar door de Duitse overheersers werd opge-legd,, is aan de periode 19 40-1945 geen afzonderlijk hoofdstuk gewijd. Inn plaats daarvan komen het tijdens de bezetting gevoerde cultuurbe-leidd en de gevolgen daarvan aan het begin van hoofdstuk vu (1945-1965)) ter sprake.

Aangezienn afzonderlijke sectoren in de verschillende hoofdstukken alleenn aan de orde komen als zij in de daar behandelde periode deel uit-makenn van het cultuurbeleid, komt het voor dat bepaalde onderdelen vann het huidige beleid pas in hoofdstuk ix worden behandeld. Dit is bij-voorbeeldd het geval met het omroepbeleid, dat in de jaren twintig welis-waarr veel stof deed opwaaien, maar dat toen nog niet tot het cultuurbe-leidd werd gerekend. In dit boek komen 'de media' pas aan de orde in de periodee na 1982, toen deze op grond van cultuurpolitieke overwegingen bijj het cultuurbeleid werden gevoegd.

Ietss vergelijkbaars doet zich voor waar het gaat om de invloed van particulierenn op de beleidsontwikkeling. Lange tijd was deze relatief groot.. Om die reden worden in de eerste zeven hoofdstukken, die het beleidd tot 1965 bestrijken, afzonderlijke paragrafen aan de invloed van particulieree initiatiefnemers besteed. Daarna is de zelfstandige invloed vann het 'klassieke' particulier initiatief echter zodanig aan het door de overheidd gevoerde (en door professionals beïnvloede) beleid onderge-schiktt geraakt, dat speciale belangstelling niet meer in de rede lag. De

(4)

INLEIDING G

dominantiee van het rijksbeleid vanaf 1965 had tevens tot gevolg dat daarnaa ook geen afzonderlijke aandacht meer aan het beleid van provin-ciess en gemeenten is geschonken. Uiteraard komt het beleid van deze overhedenn vanaf 1965 op verschillende momenten wel ter sprake.

Tenn slotte wordt opgemerkt dat het in dit boek niet enkel gaat om eenn historisch onderzoek waarin de belangrijkste feiten uit de ontwik-kelingg van het Nederlandse cultuurbeleid in een chronologische volg-ordee zijn geplaatst. Naast deze, voor een goed begrip van het beleid overigenss belangrijke kennis, gaat het hier tevens om een analyse waar-inn bewust aansluiting is gezocht bij relevante thema's en ontwikkelingen binnenn verschillende wetenschappelijke disciplines. Naast de in de his-torischee wetenschappen nog steeds groeiende belangstelling voor staats-- en natievorming, internationalisering en de rol van particulieren

inn moderne westerse democratieën, is in dit licht tevens aandacht ge- 17 schonkenn aan vooral binnen de sociale wetenschappen bestudeerde

the-ma'ss als professionalisering en institutionalisering. Eveneens is, geheel inn lijn met de aard van het onderwerp - beleid - aansluiting gezocht bij dee politieke en bestuurswetenschappen, waar een groeiende interesse voorr de historische ontwikkeling van politiek-bestuurlijke besluitvor-mingsprocessenn kan worden gesignaleerd. Veel aandacht is daarbij uit-gegaann naar het 'spoor van waarden' dat in dit onderzoek over een lan-geree periode zichtbaar wordt gemaakt. Deze Vaarden-oriëntatie' sluit opp haar beurt aan bij actuele discussies binnen de cultuurgeschiedenis, waarr de relatie tussen de overheid en het culturele leven tot op heden overigenss weinig aandacht krijgt.

1.. De stukken van de verschillende cultuurministeries bevinden zich in het Algemeenn Rijksarchief en de archieven van de ministeries van Onderwijs, Cultuurr en Wetenschappen en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Naast dee reeds in de tekst genoemde, werden de volgende archieven geraad-pleegd:: de Rijksarchieven in Noord-Holland en Utrecht, de gemeente-archievenn van Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Haarlem, het archief vann het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, het Koninklijk Huisarchief,, het archief van het LOKV, dat van het Rijksmuseum en dat van dee (voormalige) Rijksdienst Beeldende Kunst.

(5)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

There is a striking linear positivee relationship between the rate of basal endogenous glucose production and thee degree of fasting hyperglycemia: the higher the fasting

Too evaluate the effects of indomethacin on EGP in type 2 diabetes mellitus, wee measured endogenous glucose production in a placebo controlled crossover studyy by infusion of [6,6-

To evaluate wether this stimulatory effectt on glucose production is solely attributable to inhibition of insulin secretion, indomethacinn was administered in a placebo

In our study, despite a significant increasee in insulin concentrations and decrease in the production of glucose, plasmaa glucose concentration declined at a similar rate

enrichmentt of the precursor pool of GNG, the triose phosphate pool, was derived by thee principles of the mass isotopomer distribution analysis (MIDA)

Too evaluate the effect of dietary carbohydrate content on postabsorptive glucosee metabolism, we quantified gluconeogenesis and glycogenosis after 11 days of aa high

To evaluate the adaptation of glycogenosis and gluconeogenesiss to a short extension of the postabsorptive state, we compared in six patientss with type 2 diabetes mellitus

decreasesdecreases by about 20% between 16 and 22 hours of fasting, whereas plasmaa glucose concentration hardly changes. 2)) in patients with type 2 diabetes mellitus a decrease