• No results found

Etnische enclaves: zegen of plaag voor de economische integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond? : een sociologische studie naar de gevolgen van etnische concentratie voor de economische integratie van ’s

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Etnische enclaves: zegen of plaag voor de economische integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond? : een sociologische studie naar de gevolgen van etnische concentratie voor de economische integratie van ’s "

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

van Nederlanders met een migratieachtergrond?

Een sociologische studie naar de gevolgen van etnische concentratie voor de economische integratie van ’s Nederlands vier grootste migrantengroepen.

Jorit Verkerk 10757929 28 juni 2019 +/- 7000 woorden Agnieszka Kanas Matthijs Kalmijn ABSTRACT

Dit onderzoek richt zich op de gevolgen van etnische concentratie op de economische integratie van minderheden. Economische integratie wordt opgedeeld in toegang tot werk en inkomenshoogte. De hypotheses in dit onderzoek gaan uit van enerzijds de sociaal kapitaaltheorie, en anderzijds van de menselijk kapitaaltheorie. Sociaal kapitaal wordt gemeten in termen van contact met natives en menselijk kapitaal wordt gevat in Nederlandse taalbeheersing. Voor het testen van de hypotheses is gebruikgemaakt van data van het SPVA-onderzoek uit 2002-2003, uitgevoerd onder Surinaamse, Antilliaanse, Marokkaanse en Turkse Nederlanders. Verwacht werd dat etnische concentratie een negatief effect heeft op zowel Nederlandse taalbeheersing als contact met natives, wat de relatie tussen etnische concentratie en economische integratie zou bepalen, hoewel er vanuit sociaal kapitaal ook mechanismen bestaan die bevorderlijk kunnen zijn voor toegang tot werk. Uiteindelijk is er geen significant effect gevonden van etnische concentratie op toegang tot werk noch inkomenshoogte. De relatie tussen onafhankelijke en afhankelijke variabele wordt verklaard door relevante controlevariabelen als gender, opleidingsniveau en afkomst en door de mate van contact met natives en Nederlandse taalbeheersing. Deze laatste twee variabelen hebben tevens een bewezen mediërende rol.

(2)

2

1. Introductie

De integratie van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders is een veelbesproken onderwerp binnen het Nederlandse politieke discours. Waar Pim Fortuyn met zijn partij LPF het zogenoemde ‘integratieprobleem’ op de politieke agenda kreeg, begin deze eeuw, is de discussie hierover anno 2019, hoewel Fortuyn en zijn LPF niet meer bestaan, nog niet uit diezelfde agenda verdwenen. Fortuyns nalatenschap is groot. De toon van het integratiedebat is in de loop der decennia wél veranderd. Hoewel eerst nog tolerantie richting minderheden en de verschillen die zij hebben ten opzichte van de witte bevolking – in het vervolg aangeduid als natives – werd gepredikt, worden die verschillen nu stevig geproblematiseerd: het zouden juist die sociale en culturele verschillen zijn die de integratie van minderheden in de weg staan (Sleegers, 2007). Ook het thema ruimtelijke segregatie is hierin relevant bevonden. Zo kwam de Gemeente Rotterdam in 2003 op de proppen met de nota Rotterdam zet door, waarin werd betoogd dat segregatie op basis van etniciteit de belangrijkste barrière vormt voor integratie van etnische minderheden (Gemeente Rotterdam, 2003). De argumentatie hiervoor luidde dat segregatie zou leiden tot verminderd contact tussen minderheden en natives, dat er ‘parallelle samenlevingen’ zouden ontstaan en dat het verloedering en werkeloosheid in de hand zou werken (Ibid.). Ook het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) vestigde in 2005 de aandacht op de gevolgen van ruimtelijke segregatie van Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. De onderzoeksinstelling publiceerde het rapport Uit elkaars buurt, waarin de sociaal-culturele integratie belicht wordt, en dan concreet de gevolgen van ruimtelijke segregatie van etnische minderheden op de contacten met natives, de beheersing van de Nederlandse taal en de beeldvorming tussen wat het SCP ouderwets nog ‘autochtonen’ en ‘allochtonen’ noemt. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de sociale afstand tussen ‘s Nederlands vier grootste minderheidsgroepen en de natives groter is in buurten waarin de etnische concentratie hoog is – ook wel etnische enclaves genoemd – en dat deze afstand afneemt naarmate de buurten gemengder worden. Desalniettemin is er wel sprake van een plafond: wanneer meer dan de helft van de buurten bestaat uit niet-westerse minderheden, nemen de contacten met natives juist af (Gijsberts & Dagevos, 2005). Ook een relevante bevinding is dat contacten met natives een positief effect hebben op de beheersing van de Nederlandse taal. Zo blijkt dat Turkse Nederlanders de Nederlandse taal het slechtst beheersen, wat weer verklaard wordt door het feit dat zij het sterkst gericht zijn op de eigen groep (Ibid.). Tenslotte wordt het gezegde ‘bekend maakt bemind’ bewaarheid: interetnisch

(3)

3

contact blijkt essentieel voor wederzijdse acceptatie en het doorbreken van negatieve stereotypen (Ibid.).

Mijn onderzoekscriptie zal zich focussen op de relatie tussen het wonen in etnische enclaves en de economische integratie van minderheden, gevat in toegang tot werk en inkomenshoogte. De onderzoeksvraag die ik hierbij hanteer luidt: Wat is de relatie tussen wonen in een etnische enclave en de economische integratie van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders?

De focus van eerder onderzoek naar de gevolgen van etnische concentratie in Nederland ligt niet onlogisch op sociaal-culturele integratie, want in het politieke discours is hier, zoals ik eerder aankaartte, de nadruk op gelegd. Toch is het, in het kader van de betekenissen van ruimtelijke segregatie van etnische minderheden, ook zeker van belang om in te zoomen op de economische integratie van Nederlandse etnische minderheden. Hier is elders in Europa, maar ook in de Verenigde Staten, al wel tamelijk veel onderzoek naar gedaan. In Denemarken, bijvoorbeeld, blijkt uit onderzoek naar het effect van wonen in een etnische enclave op jaarlijks inkomen dat een verhoging van de relatieve standaarddeviatie van een etnische enclave het jaarlijks inkomen van vluchtelingen met gemiddeld achttien procent verhoogt – onafhankelijk van verschillen in menselijk kapitaal (Damm, 2009). Een vergelijkbaar geluid klinkt uit Zweden, waar Edin et al. (2003) uit hun onderzoek concludeerden dat een sterkere concentratie van etnische minderheden een verhoging van inkomen betekent voor immigranten met relatief weinig menselijk kapitaal. Wat ook uit dit onderzoek naar voren komt, is dat het positieve effect van de etnische enclave versterkt wordt naarmate het niveau (dus het menselijk kapitaal) van de etnische enclave stijgt (Edin, Fredriksson & Åslund, 2003). Het is wetenschappelijk relevant om te onderzoeken hoe etnische concentratie zich in Nederland manifesteert in arbeidsuitkomsten. Binnen dit kader zal mijn onderzoek voortbouwen op het onderzoek van het SCP uit 2005, alleen zal ik de nadruk verschuiven van sociaal-culturele integratie naar economische integratie, dus toegang tot werk en inkomenshoogte.

Het belang van het hebben van werk voor mensen met een migratieachtergrond dient niet in twijfel te worden getrokken. Vanuit de belangen van vestigingslanden beredeneerd, betekent lage werkloosheid onder migranten allereerst dat er minder uitkeringen verstrekt hoeven worden. Bovendien wordt één van de grote pro-migratie argumenten, namelijk dat migratie een uitkomst is voor vergrijzing en dus voor het uit haar balans rakende omslagstelsel, in het geval van lage migrantenwerkloosheid bevestigd. Tenslotte is werkzaam zijn bepalend voor armoede, materieel welzijn, sociale integratie en de integratie van

(4)

4

toekomstige generaties migranten (Kesler, 2006). Het is dus van maatschappelijk belang om de relatie tussen wonen in een etnische enclave en economische integratie van etnische minderheden te onderzoeken, daar het een verbeterd inzicht zou kunnen bieden in de prestaties van etnische minderheden op de arbeidsmarkt. Daarnaast is het relevant om andermaal een licht te schijnen op het belang – of het gebrek daaraan – van mengingsbeleid. Dergelijk beleid is in bijvoorbeeld Amsterdam reeds ingezet, door de woningvoorraad in ‘slechte’ wijken te veranderen: meer woningen voor midden- en hoge inkomensgroepen, meer koop en minder huur (Gijsberts & Dagevos, 2005). Of dit beleid in het kader van economische integratie, dus wat toegang tot werk en inkomenshoogte betreft, wenselijk is, zou in mijn onderzoek kunnen worden vastgesteld. Als ik bijvoorbeeld concludeer dat negatieve enclave-effecten kunnen worden verklaard doordat etnische minderheden minder in contact komen met natives en hierdoor de Nederlandse taal minder goed spreken, is dat een argument ten faveure van mengingsbeleid.

Ik zal mijn hoofdvraag uitwerken aan de hand van de theorieën over sociaal en menselijk kapitaal. Redenerend vanuit de sociaal kapitaaltheorie, kan een etnische enclave voordelige gevolgen met zich mee brengen door een sociaal netwerk te verschaffen dat middels het doorgeven van informatie en normen de toegang tot werk en inkomenshoogte van etnische minderheden positief kan beïnvloeden (Bertrand, Luttmer & Mullainathan, 2000). Dit is eveneens het argument van wat de etnische enclavetheorie wordt genoemd (Kogan & Kalter, 2006). Logan en Alba (2003) tonen in hun onderzoek bovendien aan dat een sterke concentratie van etnische minderheden zelfstandig ondernemerschap stimuleert, wat een tweeledig positief effect heeft op werkstatus van etnische minderheden: zowel voor werkgevers als werknemers, vaak mensen uit de zelfde etnische groep (Logan & Alba, 2003). Er zijn echter ook onderzoeken die uitwijzen dat het sociale netwerk dat een etnische enclave met zich meebrengt een negatieve invloed kan hebben op economische integratie van etnische minderheden. Zo beargumenteren Sanders en Nee (1987), onder anderen, dat etnische minderheden die bij etnische ondernemingen werkzaam zijn juist sneller lagere lonen zullen accepteren uit intra-etnische solidariteitsdrang. Hier zal ik in mijn theoretisch kader nader aandacht aan besteden.

De theorie van menselijk kapitaal belicht ik door te kijken naar de Nederlandse taalbeheersing van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders. Taalbeheersing zou de relatie tussen de etnische enclave en economische integratie namelijk kunnen verklaren. Het is bekend dat een slechte beheersing van de taal van het vestigingsland nadelige gevolgen heeft voor de arbeidsmarktuitkomsten van immigranten (Dustmann &

(5)

5

Fabbri, 2003). Bovendien hebben meerdere studies naar de gevolgen van etnische concentratie uitgewezen dat etnische concentratie een negatief effect heeft op beheersing van de voertaal van het vestigingsland (Lazear, 1999; Gijsberts & Dagevos, 2005; Danzer, Feuerbaum, Piopiunik & Woessmann, 2018). Ook hier zal ik in mijn theoretisch kader dieper op ingaan.

Mijn hoofdvraag zal ik opdelen in een aantal sub-vragen. Mijn sub-vragen klinken als volgt: 1. Wat is de aard van de relatie tussen wonen in een etnische enclave en de

economische integratie van etnische minderheden?

2. Kan de relatie tussen wonen in een etnische enclave en de economische integratie van etnische minderheden deels worden verklaard door Nederlandse taalbeheersing?

3. Kan de relatie tussen wonen in een etnische enclave en de economische integratie van etnische minderheden deels worden verklaard door sociale contacten met natives?

De verwachtingen die ik heb aangaande mijn sub-vragen, dus mijn hypotheses, zal ik in mijn theoretisch kader uitlichten. Na mijn theoretisch kader zal ik een kort overzicht van mijn data schetsen, beschrijven hoe ik mijn onafhankelijke en afhankelijke variabelen zal gaan operationaliseren en mijn onderzoeksmethode beschrijven. Vervolgens zal ik mijn analyses uitvoeren, dezen portretteren en interpreteren en mijn hoofdvraag beantwoorden. Ik sluit af met reflectie.

2. Theoretisch kader en hypothesen

Over het effect van etnische enclaves op economische integratie is geen eenduidig oordeel te vinden in de wetenschappelijke literatuur. Resultaten verschillen per land, per methode en per definitie van ‘etnische enclave’. Ook de theorieën bieden geen duidelijk antwoord. Op basis van de theorie van sociaal kapitaal, gedefinieerd als ‘the collection of resources and potential resources that our durable network of relationships connects us to’ (Bourdieu, 1986), zou gesteld kunnen worden dat het wonen in een etnische enclave voordelige gevolgen heeft voor de economische integratie van minderheden. In het licht van de theorie van sociaal kapitaal, betogen Bertrand et al. (2000) dat sociale netwerken op twee manieren van invloed zijn op

(6)

6

individueel gedrag: via informatie en via het doorgeven van normen. Informatie kan voortvloeien uit sociale netwerken doordat deze netwerken een toegang bieden tot waardevolle kennis. Een voorbeeld hiervan is informatie over openstaande vacatures, binnen of buiten de etnische enclave. Verder kan ook kennis over hoe een eigen bedrijf te starten, over leningen en over goede beschikbare arbeidskrachten uit dezelfde minderheidsgroep worden verstrekt door het sociale netwerk (Portes, 1998). Aan de andere kant kan het sociale netwerk dat de etnische enclave verschaft ook ‘resources’ bieden die niet goed zullen zijn voor economische integratie: ook informatie over hoe er een beroep kan worden gedaan op de verzorgingsstaat, denk aan een uitkering, kan uit het netwerk voortvloeien. Dit zou er voor kunnen zorgen dat individuen daar sneller een beroep op zullen doen, in plaats van dat ze actief proberen te zoeken naar betaald werk (Bertrand et al., 2000).

De tweede manier waarop sociale netwerken van invloed kunnen zijn op individueel gedrag, in dit geval toegang tot werk, is door het doorgeven van sociale normen. Dit kan volgens Borjas (1995) zowel op indirecte wijze, als op directe wijze. Direct hebben sociale normen een effect op toegang tot werk door werkethiek, houdingen ten opzichte van het verkrijgen van uitkeringen, de arbeidsdeling tussen echtgenoten of familietradities wat betreft zelfstandig ondernemerschap te vormen. Indirect gebeurt dit door bijvoorbeeld huwelijksnormen: als het binnen de cultuur van een bepaalde etnische minderheidsgroep normaal is om vroeg te trouwen, heeft dit waarschijnlijk als gevolg dat er vroeger voor (meer) kinderen wordt gekozen, wat er weer voor zorgt dat het opleidingsniveau lager zal liggen (Borjas, 1995). Samengevat, kan het wonen in een etnische enclave, en het sociaal kapitaal dat hieruit verworven wordt, enerzijds economisch succes bevorderen en anderzijds economisch succes in de weg zitten, afhangend van de natuur van de informatie of kennis die wordt verstrekt.

Een derde manier waarop sociale netwerken van invloed kunnen zijn op economische integratie van etnische minderheden binnen etnische enclaves, is direct: namelijk door het bieden van werkgelegenheid door ondernemingen die gericht zijn op de eigen minderheidsgroep, zoals de Turkse supermarkt waar voornamelijk Turkse migranten winkelen én werken. Onderzoek in de Verenigde Staten naar Cubaanse immigranten in Miami heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat 40 procent van de Cubaanse immigranten in loondienst is bij Cubaanse ondernemingen (Portes, 1987). Een vergelijkbare trend werd gevonden door Light et al. (1994), die concludeerden dat 58 procent van de werknemers van Iraanse ondernemingen in Los Angeles van Iraanse afkomst zijn.

(7)

7

Op deze trend is ook de nodige kritiek geuit, door zoal Sanders en Nee (1987). Hun kernargument is dat er binnen etnische enclaves, met daarin gelegen in-group ondernemingen, een klassenstrijd wordt versterkt tussen werkgevers en werknemers. Ondernemers zouden in dit geval een beroep doen op intra-etnische solidariteit om een laagbetaalde werknemersgroep met migratie-achtergrond te isoleren en te reproduceren, in plaats van ze stimuleren tot zelfstandig ondernemerschap. Het gevolg hiervan zou zijn dat immigranten uit solidariteitsdrang blijven hangen in ongewenste banen met lage salarissen (Sanders & Nee, 1987). Light en Gold (2000) benadrukken dit sterk, door te stellen dat ondernemers binnen etnische enclaves kunnen gedijen dankzij de uitbuiting van co-ethnics. Wat ook wordt gespeculeerd is dat etnische minderheden sneller een laag loon zullen accepteren wanneer het werk binnen ‘hun’ etnische enclave gelegen is. De gedachte hierachter is dat het verblijf in de etnische enclave kostenverlagend werkt: ‘etnische’ goederen en diensten, denk aan traditioneel voedsel, kunnen tegen lagere prijzen worden aangeschaft dan goederen die uit de ‘reguliere’ economie komen (Chiswick, Lee & Miller, 2005). Dit zijn ontwikkelingen die zouden doen verwachten dat het werken in een etnische enclave een negatief effect heeft op de inkomenshoogte van etnische minderheden.

Een laatste kritiek die kan worden geopperd tegen het idee dat etnisch ondernemerschap binnen etnische enclaves een voordelige uitwerking heeft op de economische integratie van etnische minderheden, komt van Beaman (2011). Zij laat in haar onderzoek naar de effecten van sociale netwerken voor vluchtelingen in de Verenigde Staten op arbeidsmarktuitkomsten namelijk zien dat een hoge concentratie van etnische minderheden ook betekenen kan dat veel mensen met elkaar concurreren voor dezelfde banen – mits zij ongeveer tegelijkertijd in de etnische enclave zijn gaan wonen (Beaman, 2011). Dit is voornamelijk van toepassing voor laaggeschoolde mensen met een migratieachtergrond, die de taal van het vestigingsland niet goed machtig zijn. Voor die mensen bieden ‘etnische ondernemingen’ namelijk een uitkomst, omdat ze zich daar vaak kunnen redden met hun moedertaal en de culturele normen uit het moederland. Als de etnische enclave dus voornamelijk bestaat uit minderheden met weinig voor het vestigingsland relevant menselijk kapitaal zullen velen uit dezelfde vijver moeten vissen, wat een negatief effect kan veroorzaken op de toegang tot werk en zelfs inkomenshoogte.

- Hypothese 1a: Wonen in een etnische enclave bevordert het contact met co-ethnics, wat de kans op een baan vergroot.

(8)

8

- Hypothese 1b: Immigranten binnen etnische enclaves hebben meer te maken met concurrentie om vergelijkbare banen met co-ethnics dan immigranten buiten etnische enclaves, wat de kans op een baan verkleint.

- Hypothese 2: Etnische concentratie heeft een negatief effect op inkomenshoogte. - Hypothese 3: Etnische concentratie heeft een negatief effect op contact met natives. - Hypothese 4: Wonen in een etnische enclave vermindert het contact met natives,

waardoor immigranten die binnen etnische enclaves wonen gemiddeld lagere inkomens hebben dan immigranten die buiten etnische enclaves wonen.

De tweede theorie die in het kader van mijn onderzoeksvraag van belang is, is de theorie van menselijk kapitaal, gedefinieerd als ‘de kennis, vaardigheden en bekwaamheden belichaamd in individuen, die relevant zijn voor economische activiteit en die gevormd worden door onderwijs en training’ (Keeley, 2007, pp. 26 – 28). Menselijk kapitaal heeft een bewezen positief effect op economische status, dus is het noodzakelijk om te controleren of menselijk kapitaal bevorderd of juist geremd wordt binnen een etnische enclave. Onder anderen Lazear (1999) en Danzer et al. (2018) hebben – zij het binnen respectievelijk Amerikaanse en Duitse context – bewezen dat wonen in een etnische enclave een negatief effect heeft op de beheersing van de taal van het vestigingsland, doordat etnische minderheden door de grote concentratie van co-etnische personen minder in contact komen met natives. Zoals eerder benoemd, is eenzelfde effect gevonden door het SCP in 2005. In dat onderzoek kwam naar voren dat van de vier grootste etnische minderheidsgroepen, het Turkse Nederlanders zijn die het slechtst Nederlands spreken, en dat dit kan worden verklaard door het feit dat zij het sterkst gericht zijn op de eigen groep (Gijsberts & Dagevos, 2005). In de lijn der verwachting hebben Dustmann en Fabbri (2003) in hun onderzoek naar de relatie tussen taalbeheersing en arbeidsmarktuitkomsten van immigranten in het Verenigd Koninkrijk geconcludeerd dat een slechte beheersing van de taal van het vestigingsland een negatieve invloed heeft op arbeidsmarktuitkomsten.

- Hypothese 5: Wonen in een etnische enclave heeft een negatief effect op Nederlandse taalbeheersing.

(9)

9

- Hypothese 6: De relatie tussen het wonen in etnische enclaves en toegang tot werk en inkomenshoogte van immigranten valt deels te verklaren door de Nederlandse taalbeheersing van immigranten die in etnische enclaves wonen.

Overig

Een onvermijdelijk probleem in het analyseren van de relatie tussen wonen in een etnische enclave en de economische integratie van minderheden, is wat het ‘residential sorting problem’ wordt genoemd. Immigranten worden niet willekeurig over buurten verdeeld: waar men gaat wonen is uiteindelijk een individuele of huishoudelijke keuze. Om die reden is het waarschijnlijk dat individuen kiezen waar te gaan wonen op basis van individuele skills die tevens effect hebben op economische uitkomsten. Als steeds meer laaggeschoolde en slecht Nederlands sprekende etnische minderheden in een etnische enclave huisvesten, en moeite hebben met het vinden van een baan met een goed inkomen, wordt er waarschijnlijk een

Figuur 1: Schematische weergave verwachte effecten onafhankelijke, mediërende en afhankelijke variabelen

Figuur 2: Schematische weergave verwachte effecten onafhankelijke, mediërende en afhankelijke variabelen

(10)

10

negatieve relatie gevonden tussen wonen in een etnische enclave en economische integratie van minderheden, verklaard door residential sorting. Echter zouden laaggeschoolde en slecht Nederlands sprekende immigranten het sowieso bovengemiddeld moeilijk hebben op de arbeidsmarkt – wonend in een etnische enclave of niet. Anderzijds valt ook te verwachten dat immigranten met veel menselijk kapitaal juist wegtrekken uit etnische enclaves. Hierdoor is het moeilijk om de daadwerkelijke invloed die de etnische enclave heeft op economische integratie te meten (Schüller, 2016).

3. Data, operationalisering en methoden

Voor mijn onderzoek zal ik gebruik maken van de data over de Sociale Positie en Voorzieningengebruik Allochtonen (SPVA) van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders uit 2002-2003. De reden hiervoor is dat de opvolger van het SPVA-onderzoek, de SIM, geen postcodegegevens bevat, waardoor het lastiger wordt om ‘etnische enclave’ te operationaliseren. Het SPVA-onderzoek bevat deze gegevens wel. Het veldwerk voor het SPVA-onderzoek is in dertien grote en middelgrote Nederlandse steden gedaan in een periode van februari 2002 tot april 2003, door middel van een mondelinge vragenlijst. De onderzoekentiteiten zijn huishoudens en personen, waarvan er respectievelijk 4199 en 8321 geparticipeerd hebben, als gevolg van een respons die varieert van 44% tot 52%.

Het nadeel van de data uit het SPVA-onderzoek is dat het redelijk verouderd is, namelijk uit 2002-2003. Aangezien het gemiddelde opleidingsniveau van Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond, met name vrouwen, blijft stijgen en de werkloosheid van Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond de afgelopen jaren continu is gedaald (CBS, 2019), zou de data uit het SPVA-onderzoek van 2002-2003 een negatiever beeld van de economische integratie van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders kunnen voorschotelen dan vandaag de dag van toepassing is. De kwaliteit van etnische enclaves zou kortweg gestegen kunnen zijn, wat zijn uitwerking op economische integratie heeft. Echter, omdat het SPVA-onderzoek als enige data verleent waarin postcodes van de respondenten verwerkt zijn, ben ik genoodzaakt hier gebruik van te maken.

Een tweede nadeel van het SPVA-onderzoek is dat het een cross-sectioneel onderzoek is. In het kader van het residential sorting problem, dat ik in mijn theoretisch kader heb besproken, zou een longitudinaal onderzoek beter zijn. Met longitudinale data zou ik namelijk de ontwikkelingen van de kwaliteit van etnische enclaves op het gebied van menselijk

(11)

11

kapitaal, in ogenschouw kunnen nemen. Dat is onmogelijk met de momentopname van het SPVA-onderzoek.

Een laatste voordeel van het SPVA-onderzoek is dat het specifiek gericht is op Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders. Hierdoor heb ik een hoog aantal respondenten (N=5250). Bovendien is voor het afnemen van de SPVA-enquêtes de respondent gematcht met de interviewer op basis van etnische herkomst, wat ervoor zorgt dat ook respondenten die de Nederlandse taal niet (goed) machtig zijn konden worden meegenomen, in plaats van dat deze ‘onderkant’ van de steekproef genegeerd zou moeten blijven.

Afhankelijke en mediërende variabelen

Toegang tot werk meet ik op dichotome wijze: 0 staat voor ‘werk’ en 1 staat voor ‘geen werk’.

Inkomenshoogte meet ik aan de hand van tien klassen, variërend van (1 = tot 550 euro) en (2 = 550-750 euro) tot (9 = 2000-2250 euro) en (8 = meer dan 2250 euro).

Contact met natives is het resultaat van het samenvoegen van de variabelen ‘bezoek van autochtone buren of vrienden’ en ‘contact in vrije tijd met autochtonen’. Hiervoor bestaan vijf categorieën: (0 = nooit, 0,5 = zelden, 1 = soms, 1,5 = vaak en 2 = heel vaak).

Nederlandse taalbeheersing doelt op spreekvaardigheid en wordt gemeten met de vraag: ‘Heeft u, als u een gesprek in het Nederlands heeft, moeite met de Nederlandse taal?’ Hiervoor bestaan drie antwoordcategorieën: (1 = vaak moeite/spreekt geen Nederlands, 2 = soms moeite en 3 = nooit moeite).

Controlevariabelen

Percentage niet-westerse migranten in buurt is het resultaat van het linken van de postcodes van de respondenten aan de percentages niet-westerse migranten in de desbetreffende postcodegebieden in 2002, verkregen via CBS Statline. Dit is een doorlopende variabele die loopt van 1.05 procent tot 84.97 procent, met een gemiddelde van 35.82 procent.

Onder Caribisch vallen Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders, die ik heb gecontrasteerd met Marokkaanse en Turkse Nederlanders (Mediterraan). Ik heb deze groepen gecombineerd om een hoger aantal respondenten te krijgen en omdat ze wat betreft taal, religie en economische ontwikkeling homogeen zijn.

(12)

12

Leeftijd wordt gemeten aan de hand van vijf ordinale leeftijdsklassen: (1 = 17-24, 2 = 25-34, 3 = 35-44, 4 = 45-54 en 5 = 55-64). Respondenten die buiten de beroepsbevolking vallen heb ik dus buiten de analyse gelaten.

Burgerlijke staat meet ik dichotoom: (0 = niet getrouwd en 1 = getrouwd). Onder ‘niet getrouwd’ vallen ‘gescheiden’, ‘weduwe/weduwnaar’ en ‘nooit getrouwd geweest’. De variabele Opleiding is het resultaat van het combineren van de variabelen ‘maximaal behaalde diploma in het buitenland’ en ‘maximaal behaalde diploma in Nederland’, waarvan vervolgens het hoogst afgeronde onderwijs van de respondent geldt. De variabele is opgedeeld in vijf categorieën: (1 = geen onderwijs, 2 = primair onderwijs, 3 = lager secundair onderwijs, 4 = hoger secundair onderwijs en 5 = tertiair onderwijs).

Aantal kinderen is een doorlopende variabele die loopt van 0 tot 17.

Jaren sinds emigratie is een doorlopende variabele die ik heb gecreëerd door het opgegeven jaartal van migratie af te trekken van 2003 (het censusjaar).

Range Mean S.D.

Afhankelijke variabelen

Toegang tot werk 1/0 0.59

Inkomenshoogte 1-10 5.66 2.21 Contact natives 0-2 1.05 0.69 Taalbeheersing 1-3 2.40 0.74 Controlevariabelen Percentage niet-westerse migranten in postcodegebied 1.05-84.97 35.82 21.58 Gender (vrouw) 1/0 0.41 Aantal kinderen 0-17 2.55 1.92 Leeftijd 1-5 3.08 1.13 Burgerlijke staat (getrouwd) 1/0 0.55 Opleidingsniveau 1-5 2.91 1.25

(13)

13

Tabel 1: Descriptive Statistics van Afhankelijke en Onafhankelijke Variabelen

Methoden

Om de relatie tussen etnische concentratie (X) en toegang tot werk (Y1) te meten, voer ik een binaire logistische regressie uit. Voor het meten van de relatie tussen 1) etnische concentratie (X) en inkomenshoogte (Y2), 2) etnische concentratie (X) en Nederlandse taalbeheersing (Z1) en 3) etnische concentratie (X) en contact met natives (Z2) doe ik een beroep op de OLS regressie. In alle gevallen controleer ik voor andere belangrijke determinanten van mijn afhankelijke variabele, zoals opleidingsniveau, gender, leeftijd, afkomst, burgerlijke staat, jaren sinds emigratie, aantal kinderen en wanneer van toepassing ook contact met natives en Nederlandse taalbeheersing.

4. Resultaten

Ik heb mijn regressieanalyses gevat in vier tabellen. Tabel 2 weergeeft de logistische regressie voor toegang tot werk en Tabel 3 demonstreert de resultaten van de OLS regressie voor inkomenshoogte. Beide tabellen tellen vier modellen. Model 1 bevat de variabele percentage niet-westerse immigranten in buurt en mijn controlevariabelen; Model 2 bevat de variabele percentage niet-westerse immigranten in buurt, mijn controlevariabelen en de mediërende variabele contact met natives (sociaal kapitaal); Model 3 bevat de variabele percentage niet-westerse immigranten in buurt, mijn controlevariabelen en de mediërende variabele Nederlandse taalbeheersing (menselijk kapitaal) en Model 4 bevat alle variabelen, dus de variabele percentage niet-westerse immigranten in buurt, controlevariabelen en beide mediërende variabelen. Ik zal de modellen met elkaar vergelijken om vast te kunnen stellen of het eventuele effect van etnische concentratie al dan niet verklaard kan worden door mijn mediërende variabelen; contact met natives en Nederlandse taalbeheersing. Tabel 4 en 5 geven de resultaten weer van de OLS-regressie-analyses van het effect van etnische concentratie op mijn mediërende variabelen, respectievelijk Nederlandse taalbeheersing en contact met natives. In beide analyses heb ik gecontroleerd voor variabelen die voor de desbetreffende variabele relevant zijn: in Tabel 4 voor opleidingsniveau, afkomst en aantal jaren sinds emigratie, in Tabel 5 louter voor opleidingsniveau en afkomst.

Caribisch 1/0 0.47

Mediterraan 1/0 0.53

(14)

14

Sociaal kapitaal

Wat betreft sociaal kapitaal heb ik vijf hypothesen gesteld. Ten eerste verwacht ik dat een hoge mate van etnische concentratie een positief effect heeft op toegang tot werk, dankzij de relatief sterke aanwezigheid van co-ethnics (H1a). Ten tweede verwacht ik, in tegenstelling tot hypothese 1a, dat immigranten die wonen in een etnische enclave meer concurreren met co-ethnics om vergelijkbare banen, wat de kans op een baan verkleint (H1b). Model 1 evenals Model 2, 3 en 4 (Tabel 2) laten zien dat een hoger percentage niet-westerse immigranten in een buurt (postcodegebied) een negatief effect heeft op toegang tot werk, hoewel dit negatieve effect alleen in Model 1 en Model 3 significant is bij (p < 0.05). Het feit dat het negatieve effect in Model 2 en 4 niet significant is, lijkt te betekenen dat het negatieve effect verklaard kan worden door de mediërende variabelen Contact met natives en Nederlandse taalbeheersing. In Model 2 is Contact met natives, wat een positief en significant effect heeft, namelijk in de analyse opgenomen, waardoor het negatieve effect van etnische concentratie niet langer significant is. Wanneer ik Contact met natives vervang door Nederlandse taalbeheersing (Model 3), wat tevens een positief en significant effect heeft, wordt het effect van etnische concentratie wel weer significant. In Model 4 blijkt echter dat wanneer beide mediërende variabelen in de analyse worden meegenomen, het negatieve effect van etnische concentratie definitief zijn significantie verliest. Hypothese 1a kan dus worden verworpen, daar er geen sprake is van een positief effect van etnische concentratie op toegang tot werk. Ook hypothese 1b kan worden verworpen. Hoewel er inderdaad sprake is van een negatief effect van etnische concentratie op toegang tot werk, is dit effect niet significant wanneer ik beide mediërende variabelen, Contact met natives en Nederlandse taalbeheersing, toevoeg aan mijn analyse. Om te testen of het effect van etnische concentratie op toegang tot werk en inkomenshoogte inderdaad verklaard kan worden door mijn contact met natives heb ik de Sobel Test uitgevoerd. Voor toegang tot werk kwam hier een ‘test statistic’ van -11.49, een standaardfout van .00053 en een p-waarde van 0 uit, wat betekent dat Contact met natives inderdaad een belangrijk deel van het effect van etnische concentratie op toegang tot werk draagt. Voor inkomenshoogte resulteerde de Sobel Test in een ‘test statistic’ van -7.19, een standaardfout van .00077 en een p-waarde van 0. Contact met natives verklaart dus ook een belangrijk deel van het effect van etnische concentratie op inkomenshoogte.

Mijn tweede hypothese (H2) veronderstelt dat etnische concentratie een negatief effect heeft op inkomen. Deze hypothese kan met overtuiging worden verworpen: uit Tabel 3 blijkt dat er een positief effect van etnische concentratie op inkomen is, maar dat dit effect in geen

(15)

15

van de vier modellen significant is. Een hoger percentage aan etnische minderheden in een buurt leidt dus niet tot een lager inkomen.

De derde hypothese (H3) die ik heb opgesteld gaat uit van een negatief effect van etnische concentratie op contact met natives. Tabel 5 laat zien dat deze hypothese kan worden aangenomen: het negatieve effect van etnische concentratie op contact met natives is significant bij (p < 0.01), terwijl er gecontroleerd is voor zowel opleidingsniveau als afkomst. Hoe sterker de concentratie etnische minderheden in een buurt, hoe minder bewoners in contact komen met natives.

Volgens hypothese vier (H4) vermindert wonen in een etnische enclave het contact met natives, waardoor immigranten binnen een etnische enclave gemiddeld lagere inkomens hebben dan immigranten die buiten etnische enclaves wonen. Zoals reeds vastgesteld in de twee voorgaande alinea’s, vermindert wonen in een etnische enclave inderdaad het contact met natives, alleen zorgt dit niet voor een negatief effect op inkomenshoogte. De vierde hypothese kan dus worden verworpen.

Menselijk kapitaal

Met betrekking tot menselijk kapitaal heb ik twee hypotheses gesteld. Om te beginnen verwacht ik dat een hoger percentage niet-westerse immigranten in een buurt (postcodegebied) een negatief effect heeft op Nederlandse taalbeheersing (H5). Ten tweede verwacht ik dat de relatie tussen een hoger percentage niet-westerse immigranten in een buurt op toegang tot werk en inkomenshoogte deels valt te verklaren door Nederlandse taalbeheersing (H6). Uit Tabel 4 valt af te lezen dat het negatieve effect van etnische concentratie niet significant is, wanneer ik controleer voor opleidingsniveau, jaren sinds emigratie en afkomst. Hypothese 5 kan dus worden verworpen, aangezien de kans dat dit negatieve effect ook buiten mijn steekproef wordt gevonden niet groot genoeg is. Concluderend, kan er niet worden gesteld dat etnische concentratie leidt tot een slechtere beheersing van de Nederlandse taal.

Nederlandse taalbeheersing heeft echter wel een positief en significant effect op zowel toegang tot werk en inkomenshoogte, zo valt af te lezen uit Tabel 2 en 3. Met betrekking tot mijn zesde hypothese (H6) kan ik dus de conclusie trekken dat, hoewel er geen sprake is van een significant effect van etnische concentratie op toegang tot werk noch inkomenshoogte, immigranten met een betere beheersing van de Nederlandse taal zowel een grotere kans hebben op werk, als gemiddeld meer verdienen dan immigranten met een slechtere beheersing van de Nederlandse taal. Om de mediërende rol van Nederlandse taalbeheersing te

(16)

16

onderzoeken, heb ik wederom de Sobel Test uitgevoerd. Voor toegang tot werk resulteerde dit in een ‘test statistic’ van -5.58, een standaardfout van .00077 en een p-waarde van 2e-8. Voor inkomenshoogte resulteerde de Sobel Test in een ‘test statistic’ van -4.69, een standaardfout van .00072 en een p-waarde van .000003. Nederlandse taalbeheersing speelt dus een belangrijke rol als mediator van het effect van etnische concentratie op zowel toegang tot werk als inkomenshoogte. Concluderend kan hypothese 6 worden aangenomen: hoewel het effect van etnische concentratie op toegang tot werk noch inkomenshoogte na het toevoegen van alle relevante variabelen significant is, treedt Nederlandse taalbeheersing definitief op als mediator.

(17)

B S.E. B S.E. B S.E. B S.E. Percentage niet-westerse migranten in postcodegebied -.005 .002* -.003 .002 -.004 .002* -.004 .002 Opleidingsniveau .510 .042** .486 .043** .462 .043** .449 .043** Vrouw -1.315 .111** -1.324 .111** -1.288 .112** -1.295 .112** Leeftijd -.429 .057** -.416 .057** -.363 .058** -.358 .058** Jaren sinds emigratie .009 .006 .005 .006 -.002 .006 -.004 .006 Aantal kinderen -.086 .029** -.077 .029** -.075 .029** -.071 .029* Getrouwd .216 .127 .206 .128 .242 .129 .234 .129 Caribisch (vs. Mediterraan) 1.051 .120** .967 .123** .776 .128** .737 .129** Contact natives .236 .076** .150 .078 Nederlandse taalbeheersing .465 .069** .441 .071** ** p < 0.01 & * p < 0.05

(18)

18

Tabel 3: OLS regressie voor inkomenshoogte; 2002; niet-gestandaardiseerde coëfficiënten.

Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

B S.E. B S.E. B S.E. B S.E.

Percentage niet-westerse migranten in postcodegebied .002 .002 .003 .002 .002 .002 .003 .002 Opleidingsniveau .614 .043** .600 .044** .587 .044** .579 .045** Vrouw -1.675 .118** -1.677 .119** -1.680 .118** -1.679 .118** Leeftijd .218 .066** .228 .066** .253 .066** .256 .066**

Jaren sinds emigratie .043 .006** .039 .006** .036 .006** .034 .006**

Aantal kinderen -.039 .037 -.032 .037 -.029 .037 -.024 .037 Getrouwd -.017 .129 -.012 .130 -.004 .129 -.003 .129 Caribisch (vs. Mediterraan) .408 .120** .329 .124** .263 .126* .218 .128 Contact natives .204 .084* .158 .085 Nederlandse taalbeheersing .304 .080** .270 .082** ** p < 0.01 & * p < 0.05

(19)

** p < 0.01 & * p < 0.05

Tabel 5: OLS regressie voor Contact met natives; 2002; niet-gestandaardiseerde coëfficiënten.

B S.E. Percentage niet-westerse immigranten in buurt -.006 .000** Opleidingsniveau .128 .008** Caribisch (vs. Mediterraan) .352 .021** ** p < 0.01 & * p < 0.05

Tot slot zal ik licht schijnen op de controlevariabelen. Opleidingsniveau blijkt in zowel het geval van toegang tot werk als in het geval van inkomenshoogte een positief en significant effect te hebben, wat betekent dat hoger opgeleiden een grotere kans op werk hebben dan lager opgeleiden, en bovendien gemiddeld meer zullen verdienen. Schrikbarend is het effect van gender op arbeidsmarktuitkomsten. Voor zowel toegang tot werk als inkomenshoogte is er een hevig negatief en significant effect van vrouw-zijn. Vrouwen hebben een veel kleinere kans op werk en verdienen bovendien een stuk minder dan mannen. Het effect van leeftijd is voor toegang tot werk evenals inkomenshoogte significant. Echter, voor toegang tot werk is dit effect negatief en voor inkomenshoogte positief. Een oudere immigrant heeft dus een kleinere kans op werk dan een jongere immigrant, maar een werkende oudere immigrant verdient gemiddeld wel meer dan een werkende jonge immigrant. Van een significant effect van jaren sinds emigratie op toegang tot werk is geen sprake, hoewel deze variabele wel een positief en significant effect heeft op inkomenshoogte. Des te langer een immigrant dus in Nederland woont, des te meer hij/zij verdient. Aantal kinderen heeft een negatief significant effect (p < 0.05) op toegang tot werk, wat betekent dat een extra kind de kans op werk verkleint. Aantal kinderen heeft geen effect op Percentage niet-westerse

immigranten in buurt

-.001 .001

Opleidingsniveau .156 .009**

Jaren sinds emigratie .012 .001**

(20)

20

inkomenshoogte. Of een immigrant al dan niet getrouwd is heeft op toegang tot werk noch inkomenshoogte een significant effect. Afkomst is voor toegang tot werk van belang. Een immigrant van Caribische (Surinaams of Antilliaans) afkomst heeft een grotere kans op werk dan een immigrant van Mediterrane (Marokkaans of Turks) afkomst – zo valt te concluderen na het zien van het positieve significante effect van de controlevariabele Caribisch op toegang tot werk. Het effect van afkomst op inkomenshoogte is niet significant, wanneer beide mediërende variabelen in de analyse worden opgenomen (Tabel 3, Model 4). Of het verschil in inkomenshoogte tussen immigranten van Caribische (Surinaams en Antilliaans) afkomst en immigranten van Mediterrane (Turks en Marokkaans) afkomst ook buiten mijn steekproef van toepassing is, valt dus niet met genoeg zekerheid te zeggen.

5. Conclusie & reflectie

Middels deze scriptie heb ik gepoogd inzicht te scheppen in de gevolgen van ruimtelijke concentratie van etnische minderheden op economische integratie, gemeten door toegang tot werk en inkomenshoogte. Het is zowel van maatschappelijk als wetenschappelijk belang om inzichten op te doen over de prestaties van etnische minderheden op de arbeidsmarkt. In dit kader zijn de gevolgen van ruimtelijke concentratie van etnische minderheden interessant.

Uit het bestuderen van de bestaande, uiteenlopende theorieën, opgedeeld in theorie over sociaal kapitaal en menselijk kapitaal, en eerdere onderzoeken over de gevolgen van etnische concentratie, trok ik de volgende hypothesen. Ten eerste verwachtte ik dat etnische concentratie een positief effect heeft op toegang tot werk, dankzij het door de etnische enclave verstrekte sociaal kapitaal (H1a). Ten tweede verwachtte ik dat etnische concentratie een negatief effect heeft op toegang tot werk, doordat inwoners van buurten met een sterke concentratie van etnische minderheden te kampen hebben met meer concurrentie met co-ethnics om vergelijkbare banen (H1b). Ten derde verwachtte ik dat etnische concentratie een negatief effect heeft op zowel inkomenshoogte (H2) als contact met natives (H3), en dat het negatieve effect van etnische concentratie op inkomenshoogte kan worden verklaard door het feit dat wonen in een etnische enclave de mate van contact met natives vermindert (H4). Met betrekking tot menselijk kapitaal verwachtte ik dat etnische concentratie een negatief effect heeft op Nederlandse taalbeheersing (H5) en dat de relatie tussen etnische concentratie en economische integratie deels te verklaren valt door Nederlandse taalbeheersing (H6).

Voor mijn onderzoek heb ik gebruikgemaakt van data van het SPVA-onderzoek uit 2002-2003, gedaan naar Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Om

(21)

21

mijn hypotheses te testen heb ik een logistische regressie gedaan voor toegang tot werk en een OLS regressie voor inkomenshoogte, contact met natives en Nederlandse taalbeheersing. Hypothese 1a noch 1b kon ik aannemen: het negatieve effect van etnische concentratie op toegang tot werk was na het toevoegen van mijn mediërende variabelen, contact met natives en Nederlandse taalbeheersing, niet significant. Ook hypothese 2 werd verworpen, omdat etnische concentratie een positief effect bleek te hebben op inkomenshoogte, hoewel dit effect eveneens niet significant is. Hypothese 3 nam ik aan: etnische concentratie heeft een significant negatief effect op contact met natives. Het feit dat etnische concentratie geen significant negatief effect heeft op inkomenshoogte, heeft tot gevolg dat hypothese 4 niet kan worden aangenomen. Doordat het negatieve effect van etnische concentratie op Nederlandse taalbeheersing niet significant is, moet ook hypothese 5 worden verworpen. Tot slot nam ik hypothese 6 aan: hoewel er na het toevoegen van alle relevante variabelen geen significant effect is van etnische concentratie op economische integratie, werd de rol van Nederlandse taalbeheersing als mediator bevestigd. Eenzelfde mediërende rol is weggelegd voor contact met natives, zo bleek uit mijn analyse.

Met betrekking tot mijn controlevariabelen, bleek het voor zowel toegang tot werk als inkomenshoogte voordelig om hoogopgeleid en man te zijn. Een leeftijdsverhoging is voordelig voor inkomenshoogte, maar nadelig voor toegang tot werk. Hoe langer het geleden is dat een immigrant emigreerde, hoe meer hij/zij gemiddeld verdient. Een extra kind verkleint de kans op een baan. Tenslotte hebben immigranten van Caribische afkomst een grotere kans op werk dan immigranten van Mediterrane afkomst, wat te maken heeft met het feit dat zij de Nederlandse taal beter beheersen en meer contact hebben met natives.

Concluderend, kan ik stellen dat ruimtelijke concentratie van etnische minderheden geen significant positief of negatief effect heeft op economische integratie, maar dat de relatie tussen mijn onafhankelijke en afhankelijke variabele grotendeels gedragen wordt door Nederlandse taalbeheersing en contact met natives, wat beide mediators zijn. Ook opleidingsniveau, gender en afkomst hebben aanzienlijke invloed op arbeidsmarktuitkomsten.

Reflectie

Opvallend is het zeer sterke negatieve effect van vrouw-zijn op zowel toegang tot werk als inkomenshoogte. Het is echter wel de verwachting dat dit effect anno 2019 gekrompen is, daar vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond het inmiddels beter in het onderwijs doen dan mannen met een niet-westerse migratieachtergrond, en opleidingsniveau een bewezen positief effect heeft op toegang tot werk evenals inkomenshoogte (CBS, 2019). Hier

(22)

22

tegenover staat wel dat de arbeidsdeelname van vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond relatief laag is en bovendien nauwelijks stijgt (Portegrijs & Van den Brakel, 2018), waardoor de invloed van het verhoogde gemiddelde opleidingsniveau van vrouwen met een migratieachtergrond beperkt zou kunnen blijven tot een hoger gemiddeld inkomen. Een toekomstig longitudinaal onderzoek zou hier uitsluitsel over kunnen bieden. Wat ook in het oog springt, is dat het effect van contact met natives in Model 4 van zowel mijn logistische regressieanalyse naar toegang tot werk als mijn OLS regressie naar inkomenshoogte niet significant is. Naar alle waarschijnlijkheid komt dit doordat contact met natives en Nederlandse taalbeheersing te sterk met elkaar correleren: het is logisch dat veelvuldig contact met natives de Nederlandse taalbeheersing ten goede komt. Het feit dat Nederlandse taalbeheersing in ieder model wel een significant effect blijft behouden, zou kunnen betekenen dat een goede beheersing van de Nederlandse taal het belangrijkste is dat voortvloeit uit het contact dat etnische minderheden met natives hebben. Immers, als contact met natives daadwerkelijk functioneert als middel om etnische minderheden door middel van informatie aan goede banen te helpen, zoals Bertrand et al. (2000) betogen, dan zou er verwacht worden dat de variabele significant blijft naast Nederlandse taalbeheersing. Het kan echter ook zijn dat contact met natives bij een grotere steekproef wel significant zou blijven, aangezien de significantiegrens in het geval van dit onderzoek net aan overtreden werd met (p = 0.056).

Met betrekking tot mijn variabele leeftijd, is het opvallend dat leeftijd een significant negatief effect heeft op toegang tot werk, maar een significant positief effect op inkomenshoogte. Dit laatste valt simpelweg te verklaren door het feit dat men naarmate men ouder wordt in hogere loonschalen terechtkomt, of doordat werknemers doorgaans een tijd moeten werken voordat zij promoties met bijbehorende loonsverhogingen krijgen. Het negatieve effect van een leeftijdsverhoging op toegang tot werk schept echter geen rechtvaardig beeld van de werkelijkheid. Het effect van leeftijd op toegang tot werk verloopt in werkelijkheid namelijk in een curve: in het beginstadium van de beroepsgerechtigde leeftijd is de kans op een baan doorgaans groot, waarna er een punt bereikt wordt waarop een extra jaar in leeftijd een negatief effect begint te hebben op de kans op een baan. Om hiervoor te corrigeren in mijn analyses, was het beter geweest als ik van leeftijd een interactie-effect had gemaakt.

Dit onderzoek kent meerdere tekortkomingen, onder andere vanwege het feit dat het zich baseert op een cross-sectionele dataset. Hierdoor wordt het eerdergenoemde probleem van ‘residential sorting’ geen tegenstand geboden. Een longitudinale studie zou hier wel een

(23)

23

antwoord op kunnen geven door rekening te houden met de veranderende ‘kwaliteit’ van de etnische enclaves. Op die manier zouden de gevolgen van ruimtelijke concentratie van etnische minderheden beter onderzocht kunnen worden, in plaats van dat de onzekerheid blijft bestaan dat de geanalyseerde arbeidsuitkomsten het gevolg zijn van de samenstelling van de etnische enclave.

Een laatste tekortkoming aan deze studie is de manier waarop ik de kwaliteit van werk heb gemeten. Dit heb ik gedaan door te kijken naar maandelijks arbeidsinkomen, terwijl een hoog inkomen niet per se betekent dat iemand een goede baan heeft. Gevaarlijk werk levert bijvoorbeeld ook relatief veel geld op, en iemand die 60 uur per week werkt zal ook een relatief hoog arbeidsinkomen hebben. In volgend onderzoek naar de economische gevolgen van etnische concentratie zou de kwaliteit van arbeid beter gemeten kunnen worden in termen van bijvoorbeeld de Internationale Socio-Economische Index (ISEI), waarin worden banen onderverdeeld in schalen op basis van het gewogen gemiddelde aan educatie en inkomsten dat de desbetreffende baan toebehoort. Op die manier kunnen de kwaliteit en de status van werk beter in kaart worden gebracht.

(24)

Evidence from Refugees Resettled in the U.S.. The Review of Economic Studies, 79(1), 128 – 161.

Bertrand, M., Luttmer, E., & Mullainathan, S. (2000). Network Effects and Welfare Cultures. The Quaterly Journal of Economics, 1019 – 1055.

Borjas, G. (1995). Ethnicity, Neighborhoods, and Human-Capital Externalities. American Economic Review, 85(3), 365–390.

Bourdieu, P. (1986). The forms of capital. In: Richardson, J., Handbook of Theory and Research for the Sociology of Education. Westport, Connecticut: Greenwood Press, 241 – 58.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2019, 15 februari). Werkloosheid naar

migratieachtergrond. Geraadpleegd op 18 maart 2019, van https://www.cbs.nl/nl- nl/visualisaties/dashboard-arbeidsmarkt/werklozen/toelichtingen/werkloosheid-naar-migratieachtergrond

Chiswick, B., Lee, Y. L., & Miller, P. (2005, 8 september). Immigrant Earnings: a Longitudinal Analysis. The Review of Income and Wealth, 51(4), 485–503. Damm, A. P. (2009). Ethnic enclaves and immigrant labor market outcomes: Quasi-

experimental evidence. Journal of Labor Economics, 27(2), 281 – 314.

Danzer, A., Feuerbaum, C., Piopiunik, M., & Woessmann, L. (2018). Growing Up in Ethnic Enclaves: Language Proficiency and Educational Attainment of Immigrant Children. Geraadpleegd van https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=3205895

Dustmann, C., & Fabbri, F. (2003). Language Proficiency and Labour Market Performance of Immigrants in the UK. The Economic Journal, 113(489), 697 – 717.

Edin, P., Fredriksson, P., & Åslund, O. (2003). Ethnic Enclaves and the Economic Success of Immigrants: Evidence from a Natural Experiment. The Quarterly Journal of

Economics, 118(1), 329 – 357.

Gemeente Rotterdam (2003). Rotterdam zet door. Op weg naar een stad in balans. Rotterdam: Gemeente Rotterdam.

Gijsberts, M., & Dagevos, J. (2005). Uit elkaars buurt. Geraadpleegd van

https://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2005/Uit_elkaars_buurt Keeley, B. (2007). Human Capital: How what you know shapes your life, OECD Insights,

OECD Publishing, Parijs, 26 – 28.

(25)

25

Social Forces, 85(2), 743 – 770.

Kogan, I. & Kalter, F. (2006). The Effects of Relative Group Size on Occupational Outcomes: Turks and Ex-Yugoslavs in Austria. European Sociological Review, 22(1), 35 –

48.

Lazear, E.P. (1999). Culture and Language. Journal of Political Economy, 107(6), pp. 95 – 126.

Light, I., Sabagh, G., Bozorgmehr, M. & Der-Martirosian, C. (1994). Beyond the Ethnic Enclave Economy. Social Problems, 41(1), 65 – 80.

Logan, J. R., Alba, R.D. & Stults, B.J. (2003). Enclaves and Entrepreneurs: Assessing the Payoff for Immigrants and Minorities. International Migration Review, 37(2), 344 – 388.

Portegrijs, W., & Van den Brakel, M. (2018, 14 december). Emancipatiemonitor: 2018 - CBS | SCP. Geraadpleegd 24 juni 2019, van https://digital.scp.nl/emancipatiemonitor2018/ Portes, A. (1987). The Social Origins of the Cuban Enclave Economy of Miami. Sociological

Perspectives, 30(4).

Sanders, J.M. & Nee, V. (1987). Limits of Ethnic Solidarity in the Enclave Economy. American Sociological Review, 52(6).

Schüller, S. (2016). Ethnic enclaves and immigrant economic integration. Geraadpleegd van

https://wol.iza.org/uploads/articles/287/pdfs/ethnic-enclaves-and-immigrant-economic-integration.pdf

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel gedetineerden (25 van de 57) geven te kennen dat ze 'er niet tegen kunnen', 'gek worden', zich een- zaam voelen of zich alleen voelen staan. Het is uiteraard moeilijk te

Er blijkt geen verschil te zijn tussen kleurlingen en blanken: evenveel contacten ontstaan door initiatief van de surveillant als door initia- tief door de burger zelf of op

Van de Nederlandse kinderen raakt 57% gewond, onder de andere etnische groepen is dit percentage hoger: bij de Marokkaanse kinderen 68%, bij de Turkse kinderen 67% en Suri-

Veranderingen vanuit het meerstromenmodel hebben invloed op het proces van procesmanagement maar mogelijk werkt deze invloed tevens andersom: mogelijk heeft het proces van

This study explores the relation between personality (based on the Five Factor Model) and game preference (based on the Five Domains of Play theory) to enable creation of such

At any one time only one of the ONUs was registered with the OLT as the optical signal to the other one was at- tenuated (below receiver sensitivity) with the VOA. The VOAs

Hypothesis 3: power tactics related to relationships based on social norms positively influence compliance to change, mediated by normative commitment. Hypothesis 4:

Tegenover deze negatieve zienswijze staat een meer positief perspectief: niet-westerse allochtonen zouden grote vooruitgang hebben geboekt op verschillende terreinen