Uitwerkingen Meetkunde MULO-B 1965 Openbaar
Opgave 1.
a. In ABDgeldt BD2 AB2AD2 2 AB AD cos108 13'o .
Omdat cos108 13'o cos 71 47 'o geldt dus 2 2 2 2 cos 71 47 'o BD AB AD AB AD 2 16 64 2 4 8 0,3126 100, 0064 BD BD10 b. In BCDgeldt BD2 BC2CD2 2 BC CD cosBCD 100,0064 36 36 2 6 6 cos BCD 72cosBCD 28,0064 28,0064 cos 0,3890... 72 BCD . In de sinustafel zoeken we op de waarde 0,3890 (neem 0,3891) en vinden dan een hoek van 67 54 'o . Omdat cosBCD 0,3890... geldt
o o o o 180 67 06' 112 54' 113 BCD . Nu geldt 1 2 ( ) sin O ABD AB AD BAD o o 1 2 ( ) 4 8 sin108 13' 16 sin 71 47 ' O ABD 16 0,9499 15,1984 . Verder geldt 1 2 ( ) sin O BCD BC CD BCD o o 1 2 ( ) 6 6 sin112 54 ' 18 sin 67 06' O BCD 18 0,9212 16,5816.
De oppervlakte van vierhoek ABCD is dus gelijk aan 15,1984 16,5816 31,78 32
Opgave 2.
Het was doorgaans de bedoeling, dat een hoek van 72 graden geconstrueerd worden. Dit kan gedaan worden door een rechthoekige driehoek te construeren, waarbij de ene rechthoekzijde twee keer de lengte heeft dan de andere. In de tekening hiernaast geldt PQ 2 PR.
Cirkel nu PR met als middelpunt R en straal
RP. De cirkelboog snijdt de rechthoekzijde QR
in S. Cirkel nu QS om met middelpunt Q en straal QS. De cirkelboog snijdt PQ in T. We hebben nu PQ in uiterste en middelste reden verdeeld.
Immers: Stel
PR 1 PQ2
QR 5.1 5 1 5 1 2 ( 5 1) 3 5
RSRP OS QT PT .
PQ is in uiterste en middelste reden verdeeld als geldt PT TQ TQ PQ: : . En dit is inderdaad
zo want : : 3 5 5 1 2 PT TQ TQ PQ PT TQ PQ
2 3 5 : 5 1 5 1 : 2 2 3 5 5 1 en dat klopt.We kunnen nu PT 3 5 gebruiken als zijde van een gelijkbenige driehoek met de zijden 5 1
PQ QT . Dit geeft een driehoek met TPQ PTQ72oen PQT 36o.
We construeren nu ABCD
Teken een lijn, die we gebruiken als drager van AB en neem daarop een willekeurig punt E. Omdat ME r en 1 o o
2 72 36
EAM
kunnen we AEM construeren. Nu we het punt A gevonden hebben kunnen we AB pafpassen op de drager van AB en hebben we dus lijnstuk
AB gevonden. We kunnen de ingeschreven cirkel van ABDtekenen en door vanuit A en B de raaklijnen aan de ingeschreven cirkel te construeren vinden we als snijpunt van deze beide raaklijnen het punt D.
Construeer nu de raaklijn AP vanuit A op BD. De oppervlakte van ABDis gelijk aan
1
2BD AP . Door nu voor de nog te construeren BCDals basis BD te nemen en een hoogte
gelijk aan 1
2AP vinden we een driehoek BCD, waarvoor geldt O BCD( ) 12O(ABD).
Neem bijvoorbeeld als hoogte van BCDhet lijnstuk 1 2
BQ AP. Het hoekpunt C van BCD
ligt nu op een lijn door Q evenwijdig aan BD.
Omdat ABCD een koordenvierhoek is ligt het punt C tevens op de omgeschreven cirkel van ABD
. Het snijpunt van de omgeschreven cirkel van ABDmet de lijn door Q evenwijdig aan BD geeft het gevraagde punt C. Er zijn dus twee mogelijkheden aangegeven met een rode invulkleur en met een blauwe invulkleur.
Opgave 3.
a. is gelijkbenig is gelijkbenig (overstaande hoeken) BCD BDC BCDACE AEC ACE
BCD ACE
BDC AECABDE is een koorden-
vierhoek (omgekeerde van de constante hoekstelling).
b. Omdat ABDE koordenvierhoek is bestaat er een cirkel door de punten A, B, D en E. 1 2 1 2 boog boog ADB AB ADB AEB AEB AB 1 1
2ADB 2 AEB FDG GEFomdat DG
en EF bissectrices zijn. Ook nu geldt voor FGDE het omgekeerde van de constante hoek-stelling, dus
FGDE is een koordenvierhoek.
c. Omdat FGDE een koordenvierhoek is gaat er een cirkel door de punten F, G, D en E.
1 2 1 2 boog boog EDA AE EDA EBA EBA AE (a) 1 2 1 2 boog boog EDA EDF EF EDA EGF EGF EF (b)