Examen 1930(RK)
Opgave 1
Met gemeenschappelijk hoekpunt M zien we drie gelijkbenige driehoeken waarvan de benen alle
de lengte 6,5 hebben.
Wanneer de hoeken van de driehoek ABC aangeduid worden met resp.
,
en
, hebben
we op grond van de vermelde gelijkbenigheid
AEM en
BDM .Dan volgt uit
AME18002en
BMD18002dat
EMD18002.
Ter controle: optelling van deze drie hoeken levert inderdaad een gestrekte hoek op namelijk
0 0 0 0 0 0 0
180 2180 2180 2 540 2( ) 540 360 180
.
De cosinusregel in driehoek ABC geeft AB2AC2BC2 2 ACBCcos hetgeen na invullen van de gegeven lengtes leidt tot 132 142152 2 14 15 cos waaruit volgt cos 3
5
Via de eigenschap cos(1800 2 ) cos(2 ) 1 2cos ( ) 1 2 ( )2 3 2 75 25
kunnen we nu de cosinusregel
in driehoek EMD toepassen.
We vinden: 2 (6 )1 2 (6 )1 2 2 61 61 7 1521 2 2 2 2 25 25 ED en dus 39 5 ED Opgave 2
Aangetoond moet worden dat (AC BD AB AB AC BD ) : : ( ) ofwel AB2AC2BD2. Geschreven als AB2BD2AC2 doet dit sterk denken aan de stelling van Pythagoras.
Driehoek MBA is gegeven rechthoekig te zijn, maar ook de driehoeken MBD en MAC zijn rechthoekig i.v.m. de stelling dat de straal naar het raakpunt loodrecht op de raaklijn staat.
Wanneer de straal van de cirkel aangeduid wordt met R, krijgen we nu met Pythagoras de volgende gelijkheden.
2 2 2 2 2 2
Wanneer deze twee gelijkheden opgeteld worden, krijgen we
2 2 2 2 2 2 2
AB BD AC MB AM AB AC (omdat AM2AB2MB2)
Opgave 3
Omdat van de rechthoekige driehoek BCD zijde CD en C gegeven zijn , is deze driehoek te construeren. Vanwege BEC900, ligt E op de cirkel met diameter BC.
Na de constructie van deze cirkel kan het lijnstuk BE vanuit B worden omgecirkeld, waarna E vastligt. De verlengde lijnstukken CD en BE snijden elkaar in A waarmee de driehoek voltooid kan worden.