• No results found

Trial by media : botsende rechten : vrijheid van meningsuiting vs. onschuldpresumptie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Trial by media : botsende rechten : vrijheid van meningsuiting vs. onschuldpresumptie"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Trial by Media: Botsende Rechten

Vrijheid van Meningsuiting vs. Onschuldpresumptie

Naam: Floor van Stralen Studentnummer: 10830901

Begeleider: dhr. prof. dr. mr. G.K. Sluiter Master: Publiekrecht - Strafrecht

(2)
(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 5

1.1 Aanleiding van het Onderzoek ... 5

1.2 Probleemstelling ... 6

1.3 Verantwoording van de Opzet ... 7

2. Mediatisering ... 8

2.1 Mediatisering als Proces ... 8

2.2 Mediatisering van de Samenleving ... 10

2.3 Media en het Strafrecht ... 11

2.4 Tussenconclusie ... 14

3. Trial by Media ... 15

3.1 Kenmerken van een Trial by Media ... 15

3.1.1 Serialization ... 16

3.1.2 Personification ... 17

3.1.3 Commodification ... 18

3.2 Gevaren van een Mediaproces ... 19

3.2.1 Het Reputatieaspect ... 20

3.2.2 Het Bewijsaspect: Beïnvloeding van en door Autoriteiten, Getuigen en Deskundigen ... 20

3.2.3 Beïnvloeding van het Rechterlijk Oordeel ... 22

3.3 Tussenconclusie ... 23

4. Botsende Belangen: Informatievrijheid en Onschuldpresumptie ... 24

4.1 Vrijheid van Meningsuiting ... 24

4.1.1 Beperking van de Uitingsvrijheid ... 26

4.1.2 Externe Openbaarheid ... 27

4.2 Het Belang van de Onschuldpresumptie ... 28

4.2.1 Normadressaat ... 30

5. Juridische Verhouding Media en Strafproces ... 33

5.1 Besloten Zitting ... 34

5.2 Zelfregulering ... 35

5.3 Positieve Verplichting ... 37

(4)

4 Conclusie ... 44 LITERATUURLIJST ... 48 REGELGEVING EN OVERHEIDSDOCUMENTEN ... 51 NIEUWSBERICHTEN ... 52 AUDIOVISUELE BRONNEN ... 53 JURISPRUDENTIELIJST ... 53

(5)

5

1. Inleiding

1.1 Aanleiding van het Onderzoek

‘Mijn broer Willem Holleeder is een psychopaat’, zo luidt de kop van het interview in het NRC Handelsblad van 24 maart 2015.1 Aan de vooravond van de eerste openbare strafzitting tegen Willem Holleeder in de zaak van de moord op Kees Houtman en Thomas van der Bijl, besluiten ook de zussen van de alom bekende ‘de neus’ een boekje open te doen over hun broer. Zo stelt Sonja: “Willem maakte ons leven tot een hel. Mijn broer dreef ons met zijn

gedrag gewoon in handen van de politie. Om aan te geven hoe krankzinnig hij is geworden: hij bracht het als een gunst dat ik zelf mocht kiezen wie van mijn twee kinderen hij als eerste zou doodschieten.” 2 De zussen hebben als doel om aan de buitenwereld te laten zien wat voor persoon Holleeder nu echt was: een man die ook het leven van zijn eigen zussen terroriseerde. Dit beeld wordt diezelfde avond in RTL Late Night versterkt doordat Peter R. de Vries geluidsfragmenten laat horen waarin Holleeder zijn zus Sonja toeschreeuwt. Voorts stellen de dames in kwestie dat zij over informatie beschikken die hun broer in verband brengt met de liquidaties van Wim Endstra, Cor van Hout, Kees Houtman en Thomas van der Bijl.

Hoge bomen vangen veel wind, dus zeker een ex-Heineken ontvoerder die wederom terecht staat voor een ernstig misdrijf. De hierboven genoemde onthullingen vormen slechts een kleine schakel in het mediaspektakel rondom een van Nederlands meest bekende criminelen. Holleeder zelf was eerder al te gast bij Twan Huys in Collegetour, John van den Heuvel en Bert Huisjes publiceerden het boek Willem Holleeder: 25 jaar poldermaffia, en advocaten schuiven regelmatig aan bij DWDD, RTL Boulevard en Pauw en Witteman.3 Menig mens lijkt een opvatting te hebben over zowel de persoon Holleeder als de feiten waar hij van verdacht wordt.

Niet alleen in de Holleeder zaak heeft de media aandacht hype-achtige vormen aangenomen, ook Benno L. en de kopschoppers te Eindhoven hebben niet aan dit circus weten

1

J. Meeus, ‘Zussen Holleeder willen dat hun broer levenslang krijgt’, NRC Handelsblad 24 maart 2015.

2 J. van den Heuvel, ‘Hij maakt ons leven tot een hel’, Telegraaf 24 maart 2015. 3

Zie: College Tour uitzending Willem Holleeder, http://www.npo.nl/college-tour/12-10-2012/NPS_1211762; J. van den Heuvel & B. Huisjes, Willem Holleeder: 25 jaar poldermaffia, Schelleduinen: House of Knowledge 2008.

(6)

6 te ontsnappen. In beginsel is deze media-aandacht voor strafzaken gerechtvaardigd: de burger heeft recht op informatie en de journalist kan zich beroepen op de persvrijheid. Niettemin verschuift de focus van de media zich steeds meer richting de fase die vooraf gaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Een geruchtmakende zaak trekt namelijk de aandacht van de burger. Er vaak sprake van de heilige viereenheid: bloed, seks, drama en misdaad. Een overdaad aan sensationele en gekleurde berichtgeving over een geruchtmakende zaak kan er echter toe leiden dat een verdachte al reeds door de pers en publieke opinie schuldig is bevonden, voordat hij of zij berecht en veroordeeld is door een rechter. 4 Advocaten gebruiken voor dergelijke mediagenieke processen vaak de term Trial by media. Benno L. werd bijvoorbeeld al snel omgedoopt tot ‘het zwembadmonster’ en Lucia de B. kreeg de naam Engel des Doods toebedeeld. Een dergelijk imago blijft de persoon van verdachte ongeacht of de rechtszaak uitloopt op een veroordeling zijn hele leven achtervolgen: men krijgt maatschappelijk ‘levenslang’. Hoe men het ook wendt of keert, het idee van botsende belangen dient zich aan.

1.2 Probleemstelling

In mijn scriptie wil ik een poging wagen te onderzoeken wat de scheidslijn is tussen de botsende belangen; vrijheid van meningsuiting en de onschuldpresumptie. Bij een trial by

media lijkt deze balans duidelijk verstoord te zijn. De uitingsvrijheid kan echter worden beperkt

indien zij het recht op de onschuldpresumptie raakt. Het EHRM stelt hier strenge eisen aan; ‘de

pers al publieke waakhond mag niet te snel worden gemuilkorfd’.5 Niettemin kennen de lidstaten een zekere beoordelingsvrijheid ten aanzien van het instellen van beperkingen op de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Hoe wordt het evenwicht tussen deze belangrijke rechten ingekleurd?

De probleemstelling die centraal staat in mijn scriptie is dan ook:

In hoeverre kan de onschuldpresumptie de vrijheid van meningsuiting beperken indien sprake is van een trial by media?

4

P.C. Schouten, Trial by Media: wie beschermd de verdachte in een mediaproces?, Deventer: Kluwer 2011, p. 11.

5

(7)

7 1.3 Verantwoording van de Opzet

Om de analyse te kunnen uitvoeren, zal ik in het tweede hoofdstuk een beknopte beschrijving geven van de metamorfose die het medialandschap na de Tweede Wereldoorlog heeft ondergaan, oftewel het proces van mediatisering zal nader worden belicht. De media is namelijk van passieve bode verworden tot de vierde macht in onze samenleving: de toegangspoort tot kennis, begrip, emotie, ontwikkeling en ervaring. De gevolgen van deze gedaanteverwisseling hebben duidelijk haar weerslag op de wisselwerking tussen media en strafrecht: de sensatie- en onthullingsjournalistiek blijkt namelijk een goede voedingsbodem te zijn voor een Trial by Media.

Het fenomeen Trial by Media komt vervolgens in hoofdstuk drie aan de orde. Bij de formulering van het theoretisch kader zal allereerst getracht worden kenmerken van een Trial

by Media te destilleren. Voorts zal duidelijk worden dat aan een dergelijk mediaproces

bepaalde gevaren en nadelen kleven. Een korte weergave van deze algemene kritiek is dan ook van groot belang voor een goed begrip van de problematiek.

De mediatisering van de samenleving zet de wisselwerking tussen het strafrecht en de media onder druk: laatstgenoemde is een medespeler geworden in het strafrechtelijke spel. Een publieke veroordeling naar aanleiding van berichten in de media lijkt de in het strafrecht geldende onschuldbeginsel te ondermijnen. In het vierde hoofdstuk staan de conflicterende rechten, te weten de praesumptio innocentiae en de vrijheid van meningsuiting, centraal. Aan de hand van een nadere bestudering van deze belangrijke grondrechten tracht ik het juridisch kader voor de analyse te schetsen.

In het vijfde hoofdstuk zal de verhouding tussen deze botsende grondrechten worden behandeld. Het doel is om zo een beeld te krijgen van de mate van bescherming die de onschuldpresumptie biedt tegen berichtgeving door de media, die zich op hun beurt beschermd achten door de informatievrijheid. Oftewel, de probleemstelling van mijn scriptie vormt het uitgangspunt van deze analyse.

Hoofdstuk zes is ten slotte gewijd aan conclusies en aanbevelingen. In dit afsluitende hoofdstuk zal dan ook een antwoord worden geformuleerd op de centrale probleemstelling.

(8)

8

2.

Mediatisering

“Het medium is de boodschap, de werkelijkheid is virtueel, nee de virtualiteit is werkelijk” – Gerben Kor6

Zoals in de inleiding al kort is aangestipt, heeft de media zich met name in de afgelopen 50 jaar in een sneltreinvaart ontwikkeld. De opkomst van televisie en internet heeft ervoor gezorgd dat de media de functie van toegangspoort heeft verkregen: de weg naar kennis, begrip, emotie, ontwikkeling en ervaring.7 In andere woorden, de samenleving is ten prooi gevallen aan het proces van mediatisering. In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op wat dit proces precies inhoudt en in hoeverre het strafrecht hier ook invloed van ondervindt. Voor een goed begrip is echter vereist om eerst duidelijkheid te verschaffen omtrent de fases van mediatisering waarin een samenleving zich kan bevinden. Vervolgens zal ik inzoomen op zowel onze huidige samenleving in het algemeen, als op het strafrecht.

2.1 Mediatisering als Proces

De term mediatisering drukt een proces van sociale verandering uit die het gevolg is van de introductie van een kritische en cynische media in de publieke arena.8 De samenleving als geheel en daarmee haar instellingen raken op den duur verweven met en afhankelijk van deze media. De hiermee samenhangende toenemende invloed van de media wordt ook wel medialogica genoemd.

Strömbäck heeft vier graadmeters ontwikkeld om de mate waarin een samenleving gemediatiseerd is vast te stellen: het belang van media als bron van informatie, de onafhankelijkheid van media ten opzichte van politieke instituties, de onafhankelijkheid van media ten opzichte van politieke logica en de afhankelijkheid van politieke actoren ten opzichte

6

G. Kor, De Medialisering van Recht, Deventer: Kluwer 2008, p. 11; zie ook: http://www.volkskrant.nl/dossier-archief/de-netwerkmaatschappij-uitvoerige-studie-van-manuel-castells-over-nieuwe-samenleving~a474001/.

7 G. Kor, ‘De Togakamer: Over de Medialisering van het Recht.’, Amsterdam: Brave New Books 2013, p. 9. 8

W. Schulz, ‘Reconstructing Mediatization as an Analytical Concept’, European Journal of Communication, 2004, vol. 19(1), p. 88.

(9)

9 van de medialogica. 9 Hoewel deze vier dimensies de gelaagdheid van het processuele verloop van mediatisatie duidelijk aantonen, moet het proces gezien worden als een dynamisch geheel. Oftewel, tijd en plaats hebben invloed op bovengenoemde factoren; de uitkomst kan veranderen.

Aan de eerste dimensie, het belang van media als bron van informatie, is voldaan indien de media de zogenoemde poortfunctie vervuld: de media is het belangrijkste middel van communicatie tussen burgers en politieke instanties, waaronder ook de instellingen van de rechterlijke macht vallen. Deze fase is ook wel bekend als ‘mediated politics’ en vormt de basis voor het proces van mediatisering. Indien de burger namelijk geen gebruik maakt van kranten, televisieprogramma’s of andere vormen van media om haar kennis te optimaliseren, dan is de invloed van media bij voorbaat marginaal te noemen en is er geen sprake van mediatisering als proces.

Met de tweede fase van mediatisering doelt Strömbäck op de onafhankelijkheid van de media; de medialogica doet zijn intrede en verdrijft daarbij de politieke logica.10 De media instellingen kunnen eenvoudigweg niet langer gezien worden als de bodes van door politieke instellingen geformuleerde nieuwsberichten. Zij maken vanaf dit moment namelijk hun eigen keuzes wat betreft de onderwerpen, vormgeving, normen en waarden daarbij haar publiek in het achterhoofd houdende. Nu de media zichzelf een autonome rol heeft aangemeten, is er ruimte voor de zogenaamde ‘negotiation of newsworthiness’ en wordt langzamerhand vorm gegeven aan de derde dimensie van het proces.11

Deze derde dimensie wordt gekenmerkt door het feit dat politieke en sociale actoren zich gaan aanpassen aan de heersende medialogica: perswoordvoerders en mediastrategieën worden zo een onmisbare rol toegedicht. De enige manier waarop men zich nu nog tot het publiek kan richten en haar opinie kan beïnvloeden, is door de berichtgeving zodanig vorm te

9 J. Strömbäck,’Four Phases of Mediatization: an Analysis of the Mediatization of Politics’, The International Journal

of Press/Politics, 2008, vol. 13(3), p. 234.

10

J. Strömbäck,’Four Phases of Mediatization: an Analysis of the Mediatization of Politics’, The International

Journal of Press/Politics,2008, vol. 13(3), p. 237.

11

T.E. Cook, Governing with the News:The News Media as a Political Institution, Chicago: University of Chicago Press 2005.

(10)

10 geven dat zij voldoende recht doet aan de heilige viereenheid in medialand: ‘le sang, le sexe, le

drame et le crime’.12 Het aanpassen wordt puur gezien als een strategische zet, niet als een natuurlijk onderdeel van hun taak.13

Hetgeen verandert in de vierde stap in het mediatiseringsproces: de medialogica koloniseert de samenleving.14 Politieke en sociale actoren accepteren dat de media een integraal onderdeel is geworden van de samenleving en men hier niet aan kan ontsnappen. Echter, door de medialogica zodanig te omarmen ontstaat er een spanningsveld tussen enerzijds de werkelijkheid en anderzijds de mediale representatie van deze werkelijkheid.15 Hetgeen ons brengt bij de quote van de heer Castells aan het begin van dit hoofdstuk: in welke werkelijkheid leven wij eigenlijk?

2.2 Mediatisering van de Samenleving

Het Nederlandse medialandschap heeft sinds de Tweede Wereldoorlog een hele metamorfose ondergaan ten gevolge van de ontzuiling, commercialisering en de digitalisering van de samenleving. Voorheen was de Nederlandse bevolking verdeeld via sociaal-politieke scheidslijnen in afzonderlijke gemeenschappen, de zogeheten zuilen. Iedere stroming had daarbij zijn eigen organisaties op alle terreinen van het maatschappelijk leven: bijvoorbeeld politiek, religie, sport en school. Ook vele bladen en omroepen waren gelieerd aan een dergelijke zuil en konden zo rekenen op een vaste achterban van geïnteresseerden. In de jaren ’60 van de vorige eeuw trad echter de ontzuiling in: het individu baseerde zijn keuzes niet langer op de voorschriften zoals gegeven door de stroming waartoe men behoorde, maar in toenemende mate op eigen afwegingen.16 Niet alleen kwam de band tussen zuil en individu te vervallen, ook de media begon haar eigen plan te trekken. De journalistiek professionaliseerde en emancipeerde zich door zich niet langer te laten leiden door het levensbeschouwelijke

12 P. Bourdieu, Sur la television, Parijs: Liber 1996, p.16. 13

Ibid. noot 5, p. 239.

14

T. Meyer, Media Democracy:How the Media Colonize Politics, Cambridge:Polity 2002.

15 G. Kor, ‘De Togakamer: Over de Medialisering van het Recht.’,Amsterdam: Brave New Books 2013, p. 12. 16

A. Lijphart, ‘Verzuiling, pacificatie, en kentering in de Nederlandse Politiek’, <http://www.dbnl.org/tekst/lijp001verz01_01/lijp001verz01_01_0004.php#4>.

(11)

11 partijbelang van de eigen stroming, maar het publieke belang voorop te stellen.17 Zij begon zich langzamerhand steeds meer te voegen naar het beeld dat het EHRM voor ogen had voor de media in het algemeen: de publieke waakhond van de democratie.

Deze emancipatie en professionalisering gingen hand in hand met een andere ontwikkeling: de commercialisering. Gratis kranten zoals de Metro en de Spits deden namelijk hun intrede en eind jaren 80 kwam ook het verbod op commerciële televisiezenders te vervallen.18 Dientengevolge kreeg de media af te rekenen met moordende concurrentie, waarbij niet te ontsnappen viel aan het fenomeen van markt oriëntatie: wat trekt de aandacht van burgers en maakt een feit nieuwswaardig? Het antwoord leek gelegen in onmiddellijkheid, dramatisering, personalisering, prikkeling en uitzonderlijkheid.19 De onder invloed van deze criteria ontwikkelde dramademocratie zorgde voor zo wel een sterk toenemende populariteit van de media als informatiebron, als voor een verandering in de weergave van nieuwsfeiten.20 De inhoud van het nieuws heeft namelijk niet langer de prioriteit, de eigenschappen van het medium en dan met name de medialogica bepalen het nieuws. Kor maakt dan ook een onderscheid tussen de mediale werkelijkheid en de reële werkelijkheid.21

2.3 Media en het Strafrecht

Hoewel het onderzoek van Strömbäck naar de dimensies van mediatisering zich voornamelijk gericht heeft op de wijze waarop media en politiek tijdens verkiezingscampagnes met elkaar omgaan, kunnen de bevindingen veelal mutatis mutandis worden toegepast op communicatie van strafrechtspleging.22 Criminaliteit en het strafrecht zijn namelijk onlosmakelijk verbonden aan de politieke zaak. Dat de strafrechtpraktijk niet heeft weten te ontsnappen aan de mediatisering van de samenleving lijkt dan ook een feit. Zo schuift Peter R. de Vries bijvoorbeeld regelmatig aan bij RTL Boulevard om zich uit te spreken over lopende strafzaken en kijken wekelijks vele mensen naar het programma opsporing verzocht.

17

C. H. Brants, ‘Trial by Media:Publiciteit in het Vooronderzoek’, in: Praktisch Strafrecht (Bundel Reijntjes), Nijmegen: Wolf 2005, p. 51.

18 Ibid. 19

G. Kor, ‘De Togakamer: Over de Medialisering van het Recht.’,Amsterdam: Brave New Books 2013, p. 12

20

M. Elchardus, De dramademocratie, Tielt: Lannoo 2002.

21 Id. noot 13. 22

C. H. Brants, ‘Trial by Media:Publiciteit in het Vooronderzoek’, in: Praktisch Strafrecht (Bundel Reijntjes), Nijmegen: Wolf 2005, p. 48.

(12)

12 Criminaliteit blijkt uitstekend te verkopen in de huidige dramademocratie: de pers geeft het verhaal vaak zo danig vorm dat het de burger recht in haar hart en buik raakt.23 De tijd dat verslaggevers ellenlange oninteressante rechtbankverslagen opdreunden voor de camera is al lang voorbij. De huidige journalisten houden de drie retorische overtuigingselementen van Aristoteles in hun achterhoofd: pathos als zijnde het gevoel wat men heeft omtrent de misdaad, logos in de zin van het mysterie omtrent de dader en ten slotte ethos dat ziet op de aandacht voor de verdachte en hoofdrolspelers in het strafproces.24 Het gegeven dat de verdachte in plaats van de misdaad zelf in het middelpunt van de mediabelangstelling staat, is een trend die de afgelopen jaren steeds beter zichtbaar is geworden. Een goed voorbeeld is bijvoorbeeld Benno L.: van een ordinaire zwemleraar in Den Bosch werd hij na de ontdekking van kinderporno op zijn computer ineens het alom bekende zwembadmonster.25 Een echte BN’er van wie de gehele historie en handel en wandel terug te vinden is op het internet. Berichtgeving en commentaar lopen hierbij regelmatig door elkaar, waardoor objectieve beeldvorming in het gedrang komt. Men is niet langer in staat om uit de bulk van informatie de werkelijke feiten en omstandigheden te distilleren en deze vrij van vooroordelen af te wegen. Oftewel het grote publiek vormt zich op basis van gekleurde informatie een mening over de verdachte en de op te leggen straf. Deze beeldvorming is veelal schadelijk voor verdachte: hij of zij loopt het risico voortijdig te worden veroordeeld door de samenleving en zal dientengevolge reputatieschade oplopen.

Aangezien de beschikbare informatie over het gros van de lopende strafzaken vaak niet boven de drempel van nieuwswaardigheid zoals gehanteerd door de media uitkomt, heeft de journalistiek zichzelf ook een eigen inhoudelijk rol aangemeten. In het huidige tijdperk floreert namelijk de onthullingsjournalistiek. De drang tot het onthullen van bij het grote publiek onbekende gegevens kent twee varianten. Ten eerste ondernemen journalisten steeds vaker actieve zoektochten om misstanden en broddelwerk van justitie en/of politie aan het licht te brengen. Een sprekend voorbeeld is het artikel ‘Sjoemelen loont’ dat op 15 augustus 2010 door

23 P.C. Schouten, Trial by Media: wie beschermd de verdachte in een mediaproces?, Deventer: Kluwer 2011, p.32. 24

B. Stonehill, ‘Take it from Aristotle: don’t touch that dial’, Los Angeles Times, 20 februari 1995.

25

(13)

13 Vrij Nederland is gepubliceerd.26 In dit artikel werd gesteld dat officieren van justitie vaker willens en wetens fouten maken zonder dat er sancties volgen, zo worden onder andere toezeggingen aan getuigen opzettelijk verhuld, meineed gepleegd of bewijs vernietigd.27 Illustratief is voorts de onthulling van Nieuwsuur: het bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie ‘onvindbare’ bonnetje van de Teevendeal was in hun bezit.28 Het schikkingsbedrag betrof 4,7 miljoen gulden in plaats van het door Teeven in de Tweede Kamer beweerde bedrag van 1,25 miljoen.29 Door de sensationele weergave van dergelijke blunders wordt afbreuk gedaan aan het vertrouwen dat de burger heeft in het rechtsbestel: doen we er wel goed aan deze instanties zo veel macht te geven?

De tweede variant ziet op journalisten die zichzelf de rol van politie aanmeten. Door middel van diepgaand speurwerk trachten zij in een onopgeloste zaak als nog een verdachte aan te wijzen of proberen zij de onschuld van een al reeds veroordeeld persoon aan te tonen.30 Menigeen zal hierbij denken aan de rol die Peter R. de Vries heeft gespeeld in de zaak Natalee Holloway. Niet justitie, maar deze zelfverklaarde expert heeft met een verborgen camera een bekentenis van Joran van der Sloot los weten te krijgen.

Zowel uit de juridische hoek als vanuit de journalistiek komt veelvoudig commentaar op het feit dat media zichzelf opsporingsmethoden toe-eigenen. Advocaat Frank van Ardenne stelde naar aanleiding van de beruchte Joran-uitzending: ‘Dit was opsporingsonderzoek en een

veroordeling tegelijk. De publieke opinie over Joran is in zijn nadeel veranderd door iets wat mogelijk een kletsverhaal is. Dat is de schaduwkant van Trial by Media. We hebben niet voor niets waarborgen en procedures in strafzaken.’31 Gijs Schreuders uitte zijn ongenoegen over misdaadverslaggevers spelende de rol van opsporingsambtenaren, oftewel de methoden van Peter R. de Vries, al eerder dat jaar in een artikel in de Volkskrant. Zo stelde hij: ‘het ontbreekt

er na gisteravond nog maar aan dat SBS6 beschikt over een eigen arrestatieteam dat op

26

Rvdj 26 januari 2010, nr. 2010/5 (OM/Vrij Nederland).

27 Ibid. 28

http://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2022739-verbijstering-in-kamer-over-teevendeal.html.

29

Ibid.

30 C. H. Brants, ‘Trial by Media: Publiciteit in het Vooronderzoek’, in: Praktisch Strafrecht (Bundel Reijntjes),

Nijmegen: Wolf 2005, p. 6.

31

(14)

14

aanwijzing van commissaris De Vries overgaat tot de aanhouding van de verdachten. Deze zouden dan in een kelder onder de televisiestudio’s in voorlopige hechtenis moeten blijven in afwachting van hun televisieberechting, waarna de kijkers interactief over de schuldvraag mogen beslissen.’32

Al met al lijkt de veranderende journalistiek niet bij iedereen in goede aarde te vallen. Hoewel zij de taak heeft om de wetgevende en rechtsprekende macht te controleren, lijkt zij met haar actieve rol toch echt haar boekje te buiten te gaan. De toenemende spanning tussen enerzijds de juridische beginselen en anderzijds de media is duidelijk voelbaar.

2.4 Tussenconclusie

Het nieuws verspreidt zich als een lopend vuurtje. Men kan van een mug een olifant maken. Deze uitdrukkingen hebben in de huidige samenleving een letterlijke betekenis gekregen ten gevolge van het mediatiseringsproces. De ontwikkeling van de televisie, internet en social media heeft ertoe geleid dat het nieuws steeds meer burgers op een steeds snellere manier bereikt. Live rapportages van belangrijke gebeurtenissen of evenementen zijn aan de orde van de dag en de website van de NOS wordt 24/7 geüpdate. Vanwege de sterke concurrentie in het medialandschap zijn de instituties geneigd de berichtgeving in een kijker-vriendelijke vorm te gieten waarbij drama, spanning en sensatie zeer gewaardeerd worden. Geruchtmakende strafzaken en onthullingsjournalistiek blijken perfect te voldoen aan de eisen van de burger. Hoewel de gekleurde en sensatiegerichte weergave van de feiten nog al eens afwijkt van de reële werkelijkheid, heeft zij een grote invloed op de publieke opinie. Heden ten dage speelt de media dan ook een zeer dominante rol in onze samenleving. Zijnde een uiterst belangrijke bron van informatie, wordt zij veelal bestempeld als vierde macht. Maar wie controleert haar?

32

(15)

15

3.

Trial by Media

Zoals in het voorgaande hoofdstuk al duidelijk naar voren is gekomen, valt in de 21e eeuw niet te ontsnappen aan de media. De media is overal ter plaatse: Van de rampplek van MH17 in het oorlogsgebied in Oekraïne tot aan het door burgers opgerichte beschermingsteam van de uitstervende witte neushoorn of de auto inbraak bij Britt Decker. Journalisten zitten overal bovenop, zo ook op het onderzoek naar en de vervolging van verdachten in een strafzaak. De journalistiek verwordt tot een steeds actiever wordende entiteit: de druk om te scoren en te verkopen ligt erg hoog en onthullingen vormen een garantie voor populariteit. Een dergelijk klimaat is de voedingsbodem geweest voor het ontstaan van het fenomeen trial by

media. Een begrip dat vaak door advocaten in de mond wordt genomen indien hun cliënt ten

prooi valt aan een overvloed aan media-aandacht. Een geslaagd beroep op dit verschijnsel kan immers leiden tot strafvermindering. In dit hoofdstuk zal ik dieper ingaan op trial by media als fenomeen. In de eerste deelparagraaf zal ik trachten enkele kenmerken te destilleren die een

trial by media onderscheiden van ordinaire strafzaken. Vervolgens zal ik kort de gevaren

uiteenzetten die samenhangen met een dergelijk mediaproces. 3.1 Kenmerken van een Trial by Media

Hoewel trial by media een standaard term lijkt te zijn geworden in het juristenwoordenboek, ontbreekt een duidelijke academische definitie. Menig onderzoeker houdt zich namelijk verre van dit fenomeen. Helena Machado en Phillipe Santos daarentegen hebben hun onderzoek naar de berichtgeving rondom de verdenking van de ouders van de vermiste Madeleine McCann laten aanvangen met een omschrijving van trial by media. Zij stelden dat:

“de term trial by media gebruikt wordt voor een zaak of persoon die door veelvuldig en soms suggestieve media-aandacht terechtstaat voor het publiek, in plaats van voor de rechtbank.”33

33

H. Machado & P. Santos, “The disappearance of Madeleine McCann: Public drama and trial by media in the Portugese press”, Crime, Media, Culture, 2009, vol. 5(2), p. 148.

(16)

16 Veelal zal een dergelijke publieke veroordeling zich voltrekken in de pre-trial fase: voorafgaand aan de behandeling door een rechtbank. Informatie vergaard op een zitting zal de nieuwswaarde drempel zoals gehanteerd door de hedendaagse media veelal niet overschrijden.34 Daarom probeert de media als ‘onafhankelijke’ detective zo snel mogelijk interessante feiten omtrent de persoon van de verdachte en het misdrijf boven tafel krijgen. Oftewel journalisten proberen het proces van waarheidsvinding en veroordeling te vervroegen.35 Sensationele verslaggeving is hierbij eerder regel dan uitzondering en heeft een grote sturende invloed op de beeldvorming van haar publiek. Een publieke veroordeling is doorgaans dan ook het resultaat.

Machado en Santos hebben hun definitie van trial by media gestoeld op de theorie van de criminoloog Ray Surette. In deze theorie onderscheidt hij drie kenmerken die een mediaproces karakteriseren, namelijk serialization, personification en commodification.

3.1.1 Serialization

Serialization is een begrip dat voornamelijk gebruikt wordt in de computerwetenschappen. Deze term duidt het proces aan waarbij een object geschikt wordt gemaakt voor opslag in een storage medium, waaruit het op een later tijdstip weer verkregen kan worden en gereconstrueerd.36 Indien men dit principe toepast op een trial by media proces, veronderstelt men dat er gedurende geruime tijd verslag wordt gedaan van een bepaalde zaak, en de lezer of kijker enige voorkennis heeft verworven op basis van deze keten aan berichtgeving. Oftewel, niet elk nieuw artikel of programma dient aan te vangen met een weergave van de al eerder gepubliceerde feiten van de zaak. Het menselijk brein functioneert in deze theorie als storage medium: de nieuwsconsument ontvangt nieuwe gegevens en tezamen met de al bekende informatie reconstrueert zij een nieuw, al dan niet meer compleet

34

C. H. Brants, ‘Trial by Media:Publiciteit in het Vooronderzoek’, in: Praktisch Strafrecht (Bundel Reijntjes), Nijmegen: Wolf 2005, p. 5.

35 Id. 36

C.J.M. Tauro, N. Ganesan, S. Mishra & A. Bhagwat, ‘Object Serialization: A Study of Techniques of Implementing Binary Serialization in C++, JAVA, and .NET’, International Journal of Computer Applications, 2012, vol. 45(6), p.25.

(17)

17 beeld van de situatie. Surette vergelijkt serialization treffend met een voortschrijdende dramatische televisieserie: het doel is om een groep trouwe volgers te creëren.37

Serialization kan op twee verschillende niveaus tot uiting komen: op algemeen en op

specifiek niveau. In het eerste geval dient te worden gekeken naar de mate waarin de strafzaak aanwezig is in het nieuws: domineert de informatie omtrent de zaak het nieuws? Hierbij wordt de berichtgeving niet beperkt tot de feiten van algemene bekendheid, maar zendt de televisie ook reconstructies uit, worden er specials gepresenteerd die achtergrondinformatie bieden en wordt het strafbaar feit in een bredere context belicht door een te gast zijnde deskundige. Men kan bijvoorbeeld denken aan het boek Mocro Maffia van Wouter Laumans en Marijn Schrijver.38 Hierin bespreken de schrijvers de opkomst van een nieuwe generatie zware criminelen, de Mocro Maffia: een bende die heden ten dage in verband wordt gebracht met de Amsterdamse liquidatiegolf.

Het aantal berichten omtrent een strafzaak vormt echter niet het enige meetpunt voor

serialization, ook op bericht-specifiek niveau valt de aanwezigheid van dit fenomeen waar te

nemen. Hoe minder de feiten van een zaak opnieuw worden geïntroduceerd, hoe meer voorkennis er bij de consument verondersteld wordt. Niettemin zullen nieuwsproducenten bij tijd en wijle een overzicht van de stand van zaken op dat moment publiceren. Het overzicht functioneert dan als een opfriscursus: het storage medium wordt opnieuw geordend op basis van de gepresenteerde hoofdlijnen en ontbrekende puzzelstukjes worden ingepast.

Tezamen geven de kenmerken op algemeen en specifiek niveau aan of er al dan niet sprake is van het eerste kenmerk van trial by media: serialization.

3.1.2 Personification

Een mediaproces kenmerkt zich voorts door personificatie: de deelnemers aan het proces vormen het belangrijkste onderwerp in de artikelen die verschijnen in de media. Deze trend past uitzonderlijk goed bij de fase van mediatisering waarin Nederland zich momenteel bevindt. Het weergeven van de feiten en het zaaksverloop wordt gezien als het startpunt van

37 R. Surette, Media, Crime and Criminal Justice: Images and Realities, Belmont: Wadsworth Cengage Learning

1998, p. 72.

38

(18)

18 een verhaal, oftewel het fundament van een lange reeks aan berichten. Na publicatie zal er echter gezocht moeten worden naar andere aanvullende informatie, zodat de aandacht van het publiek niet verslapt. De kijker wil de personages beter leren kennen.

In een trial by media wordt niet alleen een portret geschetst van de verdachte, ook de naaste familieleden, vrienden en professionele partijen in het proces worden onder de loep genomen. Van onbekende individuen verworden de betrokkenen dan ook vaak tot een beroemdheid. Journalisten belichten namelijk elk aspect uit hun leven, hoe triviaal het ook moge zijn.

Deze obsessie voor individuen strekt echter verder dan het weergeven van persoonlijke kenmerken en bijzondere eigenaardigheden, ook de psyche van de verdachte en zijn mogelijke motief vormen geliefde gespreksonderwerpen. Men zal proberen om officiële vertrouwelijke documenten zoals rechtbankverslagen, getuigenverklaringen en psychologische rapporten in handen te krijgen. In de regelmaat zal vervolgens een deskundige de wetenschappelijke gegevens vertalen naar voor de leek begrijpbare uitlatingen en zal hij zijn of haar mening omtrent de verdachte ventileren. Klinisch psycholoog en psychotherapeut Jacques Koekkoek staat hier echter sceptisch tegenover. Volgens hem tast een psychologische analyse in de media niet alleen de privacy van de verdachte aan, maar omvat zij ook een intrinsieke veroordeling.39

3.1.3 Commodification

Het derde kenmerk, commodificatie, is een begrip dat voortvloeit uit de Marxistische theorie. Dit proces wordt omschreven als: het geven van een economische waarde aan een entiteit, hetwelk voorafgaand niet beschouwd werd als een economisch goed.40 Oftewel, een on-verhandelbaar goed wordt onderworpen aan de grillen van vraag en aanbod in een marktsituatie; de entiteit wordt verkocht voor een prijs.

In relatie tot mediaprocessen kan commodification volgens Surette gezien worden als een formule “in which the trials are packaged, promoted and sold much like any other media

39 J. Koekkoek, ‘Joran’, De Volkskrant 8 juni 2010. 40

G. Murdock, ‘Commodification of the Media’, in: W. Donsbach, The International Encyclopedia of

(19)

19

program,[...]which encourages viewers to see justice as part of a marketplace rather than as a public institutional space and to see themselves as consumers rather than citizens.”41

In de huidige samenleving worden berichten in de media zodanig gepresenteerd dat de kijker de informatie tot zich kan nemen zonder een persoonlijke afweging te maken over de waarde van het nieuws. De burger wordt niet langer aangespoord de juistheid van het gestelde te onderzoeken of actie te ondernemen, maar neemt de feiten simpelweg tot zich. Kortom, de burger is een ‘indifferent consumer’ geworden.42

Als gevolg van de commercialisering van de media, dienen de producenten in te springen op de bestaande vraag naar nieuws. De indifferent consumer heeft meer behoefte aan emotionele participerende journalistiek dan aan een statische weergave van de feiten. Journalisten dienen het nieuws daarom in deze verkoopbare package te gieten, als zij tot doel hebben het hoofd boven water wil houden in de strijd om de aandacht van het publiek. Misdaadverslaggeving vormt hierop geen uitzondering.

3.2 Gevaren van een Mediaproces

Een trial by media is echter niet gevrijwaard van de nodige gevaren. De gekleurde berichtgeving kan bijvoorbeeld de waarheidsvinding in de opsporingsfase en het onderzoek ter terechtzitting negatief beïnvloeden. De druk van de publieke opinie kan er toe leiden dat de opsporingsambtenaren in een tunnelvisie blijven hangen en hun ogen sluiten voor mogelijke andere lezingen van de reeds beschikbare feiten. Hiernaast zou men ook kunnen wijzen op de mogelijke invloed op de rechterlijke oordeelsvorming, hetwelk onpartijdig dient te geschieden. Rechters zijn ook mensen; zij lezen de krant en nemen de mediaberichten tot zich. Zijn deze magistraten in staat om puur op basis voor handen zijnde bewijs een onpartijdig en onafhankelijk oordeel te vormen zonder aandacht te schenken aan de onrust onder de bevolking? In dit deelhoofdstuk, zullen de gevaren van een mediaproces stuk voor stuk kort aan bod komen, hetgeen noodzakelijk is voor een goed begrip van het fenomeen trial by media.

41 B.R. Litman, ‘The Convergent Society and the Media Industries’, in: R. Surette, Media, Crime and Criminal Justice:

Images, Realities, and Policies, Belmont: Wadsworth Cengage Learning 1998, p. 73.

42

(20)

20

3.2.1 Het Reputatieaspect

Het eerste gevaar betreft het reputatieaspect, dat zowel de demonisering van verdachte als een publieke veroordeling omvat.43 De media vormen als zodanig naast de rechtszaal het tweede strijdtoneel waarin de verdachte dient te verschijnen. Door middel van een overdaad aan bevooroordeelde en veroordelende berichtgeving omtrent de geruchtmakende strafzaak, wordt de verdachte namelijk uit de anonimiteit gehaald en door de publieke opinie aan de schandpaal genageld. Ongeacht de uitspraak van de officiële autoriteiten, heeft de persoon in kwestie deze strijd veelal al bij voorbaat van het publiek verloren. Doorgaans zal de verdachte, ondanks dat zijn door de rechter opgelegde straf al is uitgezeten, zijn leven lang achtervolgd worden door dit in de media gecreëerde beeld. Men kan hierbij denken aan de commotie die ontstond nadat het NRC Handelsblad de woonplaats van Benno L. onthuld had.44 Gesteld kan worden dat naming en shaming zowel de onschuldpresumptie als het recht op privacy sterk onder druk zet.

3.2.2 Het Bewijsaspect: Beïnvloeding van en door Autoriteiten, Getuigen en Deskundigen

Een publiekelijke veroordeling komt niet enkel tot stand onder de invloed van de medialogica, ook het actieve beleid van het Openbaar Ministerie en de politie vormt in toenemende mate de aanleiding voor een trial by media. Getuige de Aanwijzing Voorlichting Opsporing en Vervolging 2007, hebben deze strafprocessuele autoriteiten tot doel om een assertief voorlichtingsbeleid te voeren.45 Door middel van een open communicatie trachten zij zonder dat behandeling van de strafzaak in de media plaatsvindt een positieve bijdrage te leveren aan het vertrouwen van de burger in het vervolgingsapparaat. In de praktijk blijkt echter dat de woordkeus in persberichten, persconferenties, en officiële commentaren soms juist een trial by media aanzwengelt. Oftewel, zoals Schouten treffend verwoordt: “de Officier

van Justitie kiest ervoor om het mediavuurtje onder een publieke veroordeling aan te wakkeren om daarmee het vonnis in de richting van de door hem gewenste uitkomst te sturen […].”46 De

persconferentie die volgde op de arrestatie van de voortvluchtige Dino Soerel illustreert deze

43

P.C. Schouten, Trial by Media: Wie Beschermt de Verdachte in een Mediaproces?, Deventer: Kluwer 2011, p.127.

44

Zie voor het desbetreffende artikel: T. Schouten & E. Isitman, ‘Ontuchtpleger Benno L. vindt Onderdak in Leidse Seniorenflat’, NRC Handelsblad 15 februari 2014.

45

Aanwijzing Voorlichting Opsporing en Vervolging 2007, Staatscourant 2007, 202, p.28.

46

(21)

21 uitspraak van Schouten. Politiecommissaris Jan Boersma refereert hierbij aan de arrestatie van Saddam Hoessein, door de woorden ‘We got him’ aan te halen.47 Zoals Bénédicte Ficq boos stelt in NOVA: “Vanmiddag had ik het gevoel dat ze mijn cliënt bijna als een soort trofee à la

Joran van der Sloot in Peru het liefst hadden willen tonen aan het volk dat zich dan vervolgens blij maakt over zijn arrestatie.”48

Publiciteit in het vooronderzoek heeft voorts een sturende werking op de betrokken partijen. Indien de media lucht krijgen van een geruchtmakende zaak, storten zij zich volledig op de voortgang van het vooronderzoek en de partijen in de zaak. Getracht wordt om elk klein detail boven water te krijgen. Deze stortvloed aan berichtgeving verhoogt de druk op de politie om de zaak zo spoedig mogelijk op te lossen; de scoringsdrift neemt toe.49 Deze drift gaat veelal gepaard met een groot risico op confirmation bias: de opsporingsambtenaren gaan het verkregen bewijs zozeer interpreteren dat het een bevestiging vormt voor de juistheid van het ingeslagen pad.50 Kortom, zij laten hun kritische houding varen en focussen zich enkel op de veroordeling van de verdachte die zij voor ogen hebben. Deze eenzijdige bewijsgaring tast de waarheidsvinding, zijnde een van de primaire doelstellingen van het strafrecht, en de onschuldpresumptie aan.

Deze waarheidsvinding komt echter verder in het gedrang, indien men beseft dat er een gegrond risico bestaat dat de massale mediabelangstelling ook de beeldvorming van getuigen en deskundigen kan aantasten. Getuigen bijvoorbeeld zullen na het consumeren van nieuws moeilijk onderscheid kunnen maken tussen eigen waarneming en kennis ontleent aan de berichtgeving.51

47 J. van den Heuvel & B. Huisjes, ‘Dino Soerel gepakt: meest gezochte crimineel’, De Telegraaf 28 augustus 2010. 48

N. Sterkenburg, ‘Tussen de Zware Jongens: een week op het gerenommeerde kantoor Meijering van Kleef Ficq en Van Der Werf Advocaten, https://nikkinikster.files.wordpress.com/2010/08/the-firm.pdf <laatst geraadpleegd op 29 april 2015>; zie voor de NOVA uitzending:

http://www.novatv.nl/page/detail/uitzendingen/8042/Dino+Soerel+opgepakt.

49

H.F.M. Crombag, P.J. van Koppen & W.A. Wagenaar, Dubieuze zaken. De Psychologie van het Strafrechtelijk

Bewijs, Amsterdam: Contact 2006, p.124.

50

Ibid. p. 125.

51

(22)

22

3.2.3 Beïnvloeding van het Rechterlijk Oordeel

Het kerngevaar van een mediaproces wordt echter gevormd door het risico dat de rechterlijk mening- en oordeelsvorming beïnvloed wordt, met het gevolg dat haar onpartijdigheid en onafhankelijkheid in het gedrang komt. Blijkens artikel 338 Wetboek van Strafvordering kan de rechter enkel tot een veroordeling komen indien aan de wettelijke bewijsvoorwaarden is voldaan en de rechter in persoon de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte in de zaak schuldig is aan het tenlastegelegde feit. Hierbij gaat men ervan uit dat de zittende magistraat onafhankelijk en onpartijdig is: vrij van externe invloeden of vooringenomenheid. De rol van de rechter kent als het ware twee enigszins tegenstrijdige gezichten. Enerzijds dient de rechter dermate maatschappelijk georiënteerd te zijn dat hij op de hoogte is van de mate van vergelding die de samenleving passend acht bij dergelijke delicten, en anderzijds behoort hij een zodanige afstand te bewaren tot diezelfde enigszins emotionele samenleving om tot een rechtvaardige beslissing te komen. Uit hoofde van zijn professie en aanstelling wordt de rechter dan ook vermoed onderscheid te kunnen maken tussen de beeldvorming in de media en de waarheidsvinding.52 Oftewel, hij laat zich leiden door de ratio van het dossier en de zitting, en is immuun voor de invloed van de media.

De commissie Meijerink heeft in haar evaluatie van de organisatie van de behandeling van de strafzaak tegen Wilders onder andere onderzocht wat een overdaad aan publiciteit doet met de rechter.53 Blijkens dit rapport voelen rechters daadwerkelijk de druk van de media, waardoor zij in hun vrije tijd moeilijk afstand kunnen nemen van de desbetreffende zaak. Voorts wordt opgemerkt dat juiste en evenwichtige verslaggeving niet vanzelfsprekend is, en het geven van publicitaire tegendruk veelal de schijn van partijdigheid opwekt. Deze concrete ervaringen tonen aan dat het normatieve concept van de onpartijdige rechter zoals hierboven beschreven in het huidige tijdperk moeilijk vol te houden is. De sterk gemediatiseerde samenleving maakt het de rechterlijke macht onmogelijk om zich te verschansen tegen de invloed van de Vierde Macht. Zelfs indien een persoon stelt over dergelijke kwaliteiten te

52

A.A. Franken, ‘Media en Strafrechter’, Delikt en Delikwent, 2011, vol. 34, p. 390.

53 Commissie Meijerink, Rapport “Evaluatie van de Organisatie van de Strafzaak Wilders”, december 2010,

http://www.rechtspraak.nl/organisatie/rechtbanken/amsterdam/nieuws/pages/commissie-van-rooy-onderzoekt-tweede-gedeelte-van-het-proces-wilders.aspx, p.11 <laatst geraadpleegd op 29 april 2015>.

(23)

23 beschikken dat hij zijn rug recht kan houden en zich niet-ontvankelijk toont voor de in de media gecreëerde beeldvorming over de verdachte of de strafzaak, is moeilijk vast te stellen of dit daadwerkelijk het geval is. Onbewust kan de rechterlijke overtuiging toch door het mediageweld in een bepaalde richting worden geduwd.

3.3 Tussenconclusie

Nu trial by media pas redelijk recent zijn intrede heeft gedaan in het Nederlandse strafrecht, zijn er vooralsnog weinig pogingen ondernomen om toetsbare kenmerken te definiëren, aan de hand waarvan vastgesteld kan worden of er daadwerkelijk sprake is van een mediaproces. Surette heeft daarentegen getracht deze lacune op te vullen met de termen

serialization, personification, en commodification. Oftewel, door middel van een grote

hoeveelheid elkaar opvolgende berichtgeving probeert een journalist door een gekleurde weergave van de feiten, een vaste groep volgers te sturen. Deze berichtgeving stilt de honger van de consument in dat opzicht dat zij in hapklare brokken wordt geserveerd; zij voldoet aan de eisen van de consument in een sterk gemediatiseerde samenleving en is daardoor goed verkoopbaar. Uiteindelijk zal dit resulteren in een publiekelijke veroordeling van de verdachte.

Een dergelijk proces gaat echter gepaard met een drietal risico’s. Ten eerste, is er een gegronde kans dat naar aanleiding van de media-aandacht de verdachte reputatieschade oploopt. Dit negatieve stigma blijft de persoon in kwestie zijn leven lang achtervolgen, ongeacht of hij of zij door een rechter veroordeeld wordt. Daarnaast heeft een overdaad aan berichtgeving invloed op de waarheidsvinding en komt de onafhankelijke en onpartijdige mening- en oordeelvorming van de rechter in het gedrang. Kortom, het fenomeen trial by

(24)

24

4.

Botsende Belangen: Informatievrijheid en Onschuldpresumptie

Een conflict tussen de onschuldpresumptie ex artikel 6, tweede lid, Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en het recht op informatievrijheid zoals neergelegd in artikel 10 EVRM is in een sterk gemediatiseerde samenleving niet denkbeeldig. Beide rechten zullen in dit hoofdstuk nader worden belicht. Welke belangen dienen zij in de context van de publicatie over strafrechtspleging? Op wie acht het EHRM deze uiterst belangrijke beginselen van de rechtstaat van toepassing, oftewel welke partijen zijn te bestempelen als normaddressaat: enkel gezagdragers of ook private partijen als de media? Afsluitend zal vervolgens bekeken worden of de onschuldpresumptie in staat is om de verdachte te beschermen tegen schadelijke publicaties betreffende het strafproces. Hoe staat het Europees Hof van de Rechten van de Mens hier tegenover? Hierbij zal voornamelijk worden ingezoomd op de strafvorderlijk betekenis van het beginsel, en dan met name de vraag of hier een potentiele autonome beschermingsfunctie aan valt af te leiden.

4.1 Vrijheid van Meningsuiting

De tegenhanger van de onschuldpresumptie in een trial by media vindt gestalte in artikel 10 EVRM: het recht op vrijheid van informatie. Velaers spreekt ook wel van een recht met een Januskop. 54 Deze expressievrijheid kent namelijk een dubbele grondslag. Enerzijds vormt zij een essentieel fundament van de democratische rechtstaat, en anderzijds stimuleert zij de ontwikkeling van elk individu door de mogelijkheid tot uiting te creëren. Blijkens het klassieke arrest Handyside t. Verenigd Koninkrijk vloeit uit bovenstaande doelen voort dat de geboden bescherming niet enkel ziet op 'information or ideas that are favourably received or

regarded as inoffensive but also to those that offend, shock or disturb the state or any sector of the population.’55 Door misstanden aan de kaak te stellen en discussie te doen ontspruiten, dwingt de media de autoriteiten tot transparantie en adequaat beleid. De pers valt in deze zin

54

J. Velaers, De Beperkingen van de Vrijheid van Meningsuiting, Antwerpen: Maklu 1991, p. 37.

55

(25)

25 te bestempelen als een waakhond, die tot taak heeft de burger te informeren over uiteenlopende zaken van publiek belang.56

Het EHRM heeft in de welbekende zaak Sunday Times t. Verenigd Koninkrijk gesteld dat deze uitgangspunten in gelijke mate gelden bij de publicatie van strafzaken:

“They are equally applicable to the field of administration of justice, which serves the interest of the community at large and requires the co-operation of an enlightened public. There is general recognition of the fact that the courts cannot operate in a vacuum. Whilst they are the forum for the settlement of disputes, this does not mean that there can be no prior discussion of disputes elsewhere, be it in specialised journals, in the general press or amongst the public at large. Furthermore whilst the mass media must not overstep the bounds imposed in the interests of the proper administration of justice, it is incumbent on them to impart information and ideas concerning matters that come before the courts just as in other areas of public interest. Not only do the media have the task to impart such information and ideas: the public also have the right to receive them.”57

Uit dit citaat blijkt dat artikel 10 EVRM naast de pers ook bescherming biedt aan de burger als ontvanger van informatie. Het publiek heeft een zelfstandig ontvangstrecht, waarbij de Staat de informatieflow enkel mag hinderen indien is voldaan aan de vereisten van het tweede lid. De burger wordt op deze manier in de gelegenheid gesteld om te controleren of de rechter zijn taak naar behoren vervult. Het bestaan van een mogelijkheid tot publieke controle is van grote invloed op de maatschappelijke aanvaarding van de uitspraak.

56

EHRM 27 maart 1996, , Reports 1996-II, p. 500 (Goodwin/Verenigd Koninkrijk), §39.

57

(26)

26

4.1.1 Beperking van de Uitingsvrijheid

Hoewel de vrijheid van meningsuiting vaak beschouwd wordt als een integraal concept van democratieën, is zij niet absoluut.58 Artikel 10, tweede lid, EVRM geeft de gronden en gevallen aan waarop de vrijheid van meningsuiting kan worden ingeperkt.

‘Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.’

Indien het garanderen en in stand houden van de vrije pers in het geding is, stelt het EHRM hoge eisen aan de inperkende maatregelen zoals geïntroduceerd door de lidstaten. De pers als publieke waakhond mag in haar opinie niet te gemakkelijk gemuilkorfd worden.59 Een inmenging van nationale autoriteiten is enkel toegestaan indien voldaan is aan de vereisten van lid 2, artikel 10 EVRM.

Ten eerste dient te zijn voldaan aan het legaliteitsbeginsel: de beperking dient een grond in het recht te hebben. Om te kunnen spreken van een rechtmatige beperking, is het echter onvoldoende om te stellen dat zij in overeenstemming is met het nationale recht. De bepaling dient voorts voldoende toegankelijk te zijn en met dusdanige precisie te zijn

geformuleerd, opdat het de burger in staat stelt om de gevolgen van zijn of haar gedrag te voorzien.60 Hetzij door eigen inzicht, hetzij met de hulp van een professionele instantie. Het EHRM spreekt ook wel over de vereisten van accesibility en foreseeability.

58 A.J. Nieuwenhuis, Over de grens van de uitingsvrijheid, Nijmegen: Ars Aequi Libri 1997, p. 15. 59

EHRM 26 april 1979, application no. 6538/74 (Sunday Times/Verenigd Koninkrijk; m. nt. E.A. Alkema).

60

(27)

27 Ten tweede dient overtuigend te worden aangetoond dat de limitatie strikt noodzakelijk is in een democratische samenleving, oftewel een pressing social need. Het Hof stelt in het

Handyside/UK dat het in beginsel de taak van de Lidstaten is om een effectief

beschermingsmechanisme te ontwerpen dat toeziet op de correcte naleving van de rechten en vrijheden zoals gecodificeerd in het EVRM.61 De ratio achter deze opvatting is dat een Lidstaat door direct en continu contact met haar samenleving beter in staat is om te beoordelen of een dergelijke inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting geacht wordt noodzakelijk te zijn in het kader van de nationale omstandigheden en gewoontes.62 Deze beoordelingsvrijheid wordt ook wel de margin of appreciation genoemd.

Hoewel het wegens de grote variëteit aan Lidstaten vrijwel onmogelijk is om een uniform ontwerp van Europese moralen te formuleren, trekt het EHRM haar handen niet geheel van de invulling van het begrip pressing social need af. Zij behoudt zichzelf het recht voor om een finaal oordeel te vellen omtrent de rechtmatigheid van dergelijke

belangenafweging. Zo dient de maatregel zowel proportioneel, als effectief en doelmatig te zijn ten aanzien van het nagestreefde doel. Van de in artikel 10, tweede lid, EVRM opgesomde doelen zullen met het oog op een trial by media met name de volgende drie belangen een rol spelen: de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, het voorkomen van de verspreiding van vertrouwelijke informatie en het waarborgen van gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht.

4.1.2 Externe Openbaarheid

De persvrijheid wordt voorts gefaciliteerd door het uitgangspunt dat terechtzittingen in beginsel openbaar zijn. Artikel 121 GW jo. Artikel 269 Sv jo. Artikel 6, eerste lid, EVRM stellen door het opnemen van de externe openbaarheidseis een ieder in staat om de

strafrechtspleging te controleren. De burger heeft in beginsel het recht om fysiek aanwezig te zijn bij de behandeling van strafzaken. In het merendeel van de gevallen echter, zal de media functioneren als toegangspoort voor kennis en informatie; zij is de representant van de

61

EHRM 7 december 1976, nr. 5493/72, NJ 1978, 236 (Handyside/Verenigd Koninkrijk), §48.

62

(28)

28 burger.63 Door middel van mediaverslaggeving verschaft de pers de burger informatie omtrent de activiteiten van justitie en politie. Via de pers wordt de zij voorts in staat gesteld om zijn mening in het publieke domein te brengen.64 Zodanig wordt er ruimte gecreëerd voor een publiek debat; een pijler van de democratische rechtsstaat. Om deze pijler optimaal te laten floreren, is het van groot belang dat de pers niet te veel in haar werk wordt belemmerd.

Hoewel de externe openbaarheid de vrijheid van meningsuiting, daarbij inbegrepen de persvrijheid, faciliteert op zowel informatief als controlerend vlak, kan de rechter onder bepaalde omstandigheden ambtshalve of op verzoek van verdachte besluiten om de zitting geheel of gedeeltelijk achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. De openbaarheid staat namelijk primair in dienst van een eerlijk proces; informatievoorziening als zodanig vormt geen zelfstandig doel.65 In het kader van een trial by media is de vraag of de rechter ter bescherming van de onschuldpresumptie over dient te gaan tot een besloten zitting.

4.2 Het Belang van de Onschuldpresumptie

De onschuldpresumptie wordt nationaal en internationaal erkent als een van de meest fundamentele beginselen in het strafrecht. Wegens het ontbreken van een codificatie in de Nederlandse Grondwet, wordt teruggegrepen op de praesumptio innocentiae zoals neergelegd in het ter lande rechtstreeks werkende artikel 6 EVRM, tweede lid: ‘Everyone charged with a

criminal offence shall be presumed innocent until proved guilty according to law.’66

Trechsel stelt dat dit vermoeden twee fundamenteel verschillende componenten herbergt: de outcome-related aspect en de reputation-related aspect.67 Het eerstgenoemde

aspect stelt dat de onschuldpresumptie functioneert als een richtsnoer voor alle aan het strafonderzoek deelnemende autoriteiten. Oftewel, het begrip omvat materieelrechtelijke en procesrechtelijke aspecten, die een eerlijk proces trachten te garanderen. Allereerst vereist zij een bepaalde proceshouding van partijen, en dan met name de rechtsprekende macht. Blijkens artikel 271, tweede lid, Sv dient men namelijk voortdurend open te staan voor de mogelijkheid

63

EHRM 26 april 1995, nr. 15974/90, § 34 (Prager & Oberschlick/Oostenrijk).

64

L. van Lent, Externe Openbaarheid in het Strafproces, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 207.

65 L. van Lent, Externe Openbaarheid in het Strafproces, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 60. 66

G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 37-38.

67

(29)

29 dat de verdachte onschuldig is, ongeacht het reeds voor handen zijnde bewijs en de innerlijke overtuiging betreffende de schuld van verdachte.68 Als zo danig betreft het beginsel geen feitelijk, maar een juridisch vermoeden.69 Uit deze veronderstelling vloeit voort dat een rechter enkel tot een veroordeling kan komen indien er geen gerede twijfel omtrent de schuld bestaat.70 De praesumptio innocentiae vormt het tegengif voor zowel de invloed die uitgaat van de resultaten van het vooronderzoek, als de algemene ervaringsregel dat de meeste beschuldigden ook inderdaad schuldig zijn.71 Als zodanig formuleert zij de bewijsstandaard in strafzaken: een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid.

Aan deze maatstaf kan enkel voldaan worden, indien de rechter oordeelt dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen is.72 Hiervoor dient zij terug te grijpen op het voor handen zijnde redengevende wettelijke bewijsmateriaal. De onschuldpresumptie verduidelijkt wie van de partijen het bewijs dient te leveren. Volgens het verwante nemo

tenetur-beginsel is de verdachte namelijk niet gehouden om mee te werken aan zijn eigen

veroordeling. Dit uitvloeisel normeert als zodanig in grote mate de accusatoire rechtspleging zoals voornamelijk toegepast in de common law systemen.

Deze beperking van de onschuldpresumptie tot een bewijs- en beslisregel wordt in het huidige tijdperk echter gezien als een te enge interpretatie van het begrip.73 Nu de waarheidsvinding zowel op strafrechtelijk als publiekelijk niveau plaatsvindt, wordt het onschuldbeginsel geacht meer te zijn dan een procedurele juridische waarborg.74 Zoals Keijzer stelt: ‘het vermoeden is [voorts] erop gericht om verdachten te beschermen tegen het zwaard

68 L. Stevens, ‘Aant. 7 op art. 271 Sv’, in: A.L. Melai, M.S. Groenhuijsen e.a., Het Wetboek van Strafvordering,

Deventer: Kluwer 2003.

69

N. Keijzer, ‘Enkele opmerkingen omtrent de praesumptio innocentiae in strafzaken’, in: Naar Eer en Geweten:

Liber Amoricum J. Remmelink, Arnhem: Gouda Quint 1987, p. 243.

70

Id. P. 244. Het beginsel is ook wel bekend als in dubio pro reo.

71

Id. noot 69, p. 237.

72 Art. 338 van het Wetboek van Strafvordering. 73

Sliedrecht betoogt daarentegen dat het bejegeningsaspect geen onderdeel uitmaakt van de

onschuldpresumptie. Zie: E. van Sliedregt, Tien tegen één. Een Hedendaagse Bezinning op de Onschuldpresumptie (Oratie Vrije Universiteit Amsterdam), Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2009, p. 42.

74

P.C. Schouten, Trial by Media: Wie Beschermt de Verdachte in een Mediaproces?, Deventer: Kluwer 2011, p. 54-55.

(30)

30

van Justitia voordat haar vonnis is geveld.’75 Oftewel, zij omvat ook het zelfstandige recht op voorkoming van reputatieschade. Een verdachte dient te worden behandeld als onschuldige totdat haar schuld in rechte is komen vast te staan.76 Dit recht speelt een belangrijke rol met het oog op de gevaren die gepaard gaan met een trial by media. De effecten van naming en

shaming nemen soms zo danige proporties aan dat zij de gevolgen van de officiële straf

overschrijden. Het oordeel zoals geveld door het publiek blijft het individu, al dan niet vrijgesproken, zijn gehele leven achtervolgen. Eenmaal het zwembadmonster, altijd het zwembadmonster. Het is uiterst moeilijk, dan wel onmogelijk, om dit negatieve stigma van je af te schudden. Ook het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft in haar aanbeveling betreffende de information through the media in relation to criminal proceedings het belang van privacyrechten en de onschuldpresumptie onderstreept.77 Blijkens voorgenoemde Aanbeveling, dienen Staten bij de regulering van de persvrijheid rekening te houden met deze autonome belangen; dusdanig vormen zij nieuwe gronden waarop het recht uit art. 10 EVRM aan banden kan worden gelegd.78

4.2.1 Normadressaat

In beginsel worden slechts de overheid, de zittende en staande magistratuur en de overige overheidsfunctionarissen als normadressaat van het in artikel 6, tweede lid, EVRM neergelegde recht beschouwd.79 Om aan de uit de praesumptio innocentiae voortvloeiende zorgplicht te voldoen, dienen de desbetreffende personen zich terughoudend en met een zekere voorzichtigheid uit te laten over de lopende strafrechtelijke onderzoeken. Men dient zijn of haar publiekelijke uitlatingen zo te formuleren dat het geen oordeel omtrent de schuld van

75

N. Keijzer, ‘Enkele opmerkingen omtrent de praesumptio innocentiae in strafzaken’, in: Naar Eer en Geweten:

Liber Amoricum J. Remmelink, Arnhem: Gouda Quint 1987, p. 245.

76 Europese Commissie, Green Paper. The Presumption of Innocence, Brussel: COM 2006, p. 11. 77

Aanbeveling Rec (2003) 13 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (10 juli 2003), On the provision

of information through the media in relation to criminal proceedings.

78 Aanbeveling Rec (2003) 13 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (10 juli 2003), On the provision

of information through the media in relation to criminal proceedings, principe 2 & 8.

79

(31)

31 verdachte bevat.80 Ook indien men ten goede trouw is, kan immers een schending van het onschuldbeginsel worden vastgesteld.81

De Hoge Raad en het EHRM zitten ten aanzien van de omvang van de onschuldpresumptie duidelijk op één lijn: ook politici vallen onder het bereik van dit fundamentele beginsel. Uit de nationale jurisprudentie blijkt dat de rechterlijke macht meestal een schending van de praesumptio innocentiae vaststelt indien de uitlating ofwel het rechterlijk oordeel beïnvloedt, ofwel het publiek aangemoedigt om in de schuld van verdachte te geloven. Hoewel dergelijke incriminerende uitspraken sterk worden afgekeurd, laten de rechterlijke instanties het vaak na om aan deze schendingen consequenties te verbinden.

In de zaak Holleeder bijvoorbeeld voerde de verdediging aan dat de heer Teeven, lid van de Tweede Kamer, de onschuldpresumptie had geschonden door in het Algemeen Dagblad van 13 november 2007 een reactie te geven op het requisitoir van de Officier van Justitie. 82 Deze reactie kwam er kort gezegd op neer dat er voldoende bewijs voor handen was voor een veroordeling van Willem H. en dat diens verklaringen niet erg geloofwaardig waren. Volgens de rechtbank is de orde van en de context waarin de al dan niet incriminerende uitlatingen zijn gedaan doorslaggevend voor de beoordeling of de praesumptio innocentiae is geschonden.83 Belangrijke factoren kunnen de frequentie van de uitlatingen, het tijdstip waarop de uitlatingen zijn gedaan en of de spreker betrokken is bij de vervolging of berechting van het feit zijn. In de bovenstaande zaak acht de rechtbank strafverlaging een voldoende compensatie voor het nadeel dat verdachte heeft geleden. Het Hof beperkt zich in hoger beroep echter tot een vaststelling van een schending van recht; zij verbindt aan de schending geen consequenties.84 Door het sub iudice beginsel als zodanig te erkennen, is de reikwijdte van de onschuldpresumptie sterk uitgebreid. Zij beschermt de verdachte ook tegen een belangrijke katalysator van een trial by media: incriminerende uitspraken van politici.

80

EHRM 18 maart 2010, nr. 58939/00 (Kouzmin/Rusland).

81

EHRM 22 april 2010, nr. 40984/07, (Fattulayev/Azerbeidzjan), §162.

82 Rb Haarlem, 21 december 2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0703, r.o. 2.2 A. 83

Id.

84

(32)
(33)

33 5. Juridische Verhouding Media en Strafproces

Uit het vorige hoofdstuk blijkt duidelijk dat de onschuldpresumptie in de continentale civiele rechtssystemen zich volgens de academici heeft ontwikkeld tot een overkoepelende norm. Naast de twee kernregels van bewijslast en bewijsstandaard, is zij ook verworden tot een autonoom belang. Anderzijds komt naar voren dat de vrijheid van meningsuiting bij een botsing met andere grondrechten in sommige gevallen het onderspit moet delven en beperkingen op haar werking moet tolereren. Deze informatie in het achterhoofd houdende, rest nu de vraag in hoeverre de praesumptio innocentiae als zijnde een fundamenteel rechtsbeginsel de botsing tussen de media en het strafproces kan reguleren. Om deze vraag naar behoeven te kunnen beantwoorden, is het van belang om te kijken welke mogelijke beperkingen op de persvrijheid zowel effectief als juridisch toelaatbaar zijn. Hierbij speelt de jurisprudentie van het EHRM een belangrijke rol.

Voordat dit hoofdstuk aanvangt met het onderzoek naar de normatieve/juridische relatie tussen de media en de onschuldpresumptie, is het van belang om te benadrukken dat deze relatie onlosmakelijk verbonden is met de feitelijke aanwezigheid en problematiek rondom de media. Het recht als zodanig vormt veelal een reactie op de nieuwe knelpunten die ontstaan door de ontwikkelingen in mediatechnologieën en –toepassingen.85 Een recent voorbeeld is de aanwezigheid van camera’s in de rechtszaal.86 Enerzijds geeft zij de burger een goed zicht op hoe strafprocessen in Nederland plaatsvinden, en of hierbij de regels van de wet worden nageleefd. Op deze manier dient de aanwezigheid van camera’s het belang van openbaarheid als controle op een eerlijk proces. Hetgeen reeds gewaarborgd wordt door artikel 121 GW jo. Artikel 269 Sv jo. Artikel 6 EVRM: in beginsel zijn zittingen openbaar. Anderzijds kan men stellen dat de privacy van verdachte in het gedrang komt en dat het proces van waarheidsvinding negatief beïnvloed wordt. Er ontstaat bijvoorbeeld een risico dat verdachte niet meer openlijk durft te spreken over zijn of haar daden vanwege de angst voor een

85

F.P. Ölçer, ‘Recht en Media: de Onschuldpresumptie’, in: Recht en Media: Zijn de Media een Gevaar of een Zegen

voor het Recht?, Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2014, p. 106-107.

86 Zie voor verschillende opinies:

http://www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Pages/%27Camera%27sinrechtszaalhelpenprocessenduidelijkte maken%27.aspx.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Noncoital reproduction; right to reproduce; right to make decisions regarding reproduction; right to privacy; assisted reproductive technologies; mitochondrial

Circulating tumour cell increase as a biomarker of disease progression in metastatic castration-resistant prostate cancer patients with low baseline

De vrijheid van meningsuiting is bijzonder groot waar het gaat om waardeoordelen door politici in het kader van een publiek debat (binnen én buiten het parlement), al vormen

The Local Government: Municipal Systems Act, (Act 32 of 2000) (hereafter called the Municipal Systems Act) endorses the need for participation, linking local

In de laatste paragraaf is nagegaan of de jurisprudentie van het EHRM, op basis waarvan de Hoge Raad sinds het begin van deze eeuw een zogeheten contextuele toetsing toepast, deze

Caxton/CTP, still the main suburban publisher in South Africa, follows a simple formula, according to Jackson (1993:87-88): “Offer advertisers assured high penetration – at

Biobased, thermoreversibly crosslinked polyesters A styrene-free alternative to currently employed

We analyze cross-border spillovers that are estimated based on the investment plans of Austria, Belgium, France, Germany and The Netherlands as published in the Ten Year