• No results found

De rol van eigenwaarde bij de relatie tussen niet-behaalde seksdoelen en het nemen van seksuele risico’s

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van eigenwaarde bij de relatie tussen niet-behaalde seksdoelen en het nemen van seksuele risico’s"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van eigenwaarde bij de relatie

tussen niet-behaalde seksdoelen en

het nemen van seksuele risico’s

Bachelorthese Sociale Psychologie Naam: Chitra A. J. Mohanlal Studentnummer: 10328041 Begeleider: Kai Jonas Universiteit van Amsterdam 20-05-2015

Aantal woorden (excl. Abstract & Literatuurlijst): 4363 Aantal woorden abstract: 145

(2)

1

Abstract

In dit onderzoek werd onderzocht of er een effect was van niet-behaalde seksdoelen op seksueel risicogedrag. Er werd verwacht dat een toename in niet-behaalde seksdoelen zou leiden tot meer seksueel risicogedrag. Ook werd er verwacht dat dit effect gemedieerd werd door eigenwaarde, waarbij een verhoging in niet-behaalde seksdoelen zou leiden tot een verlaging in eigenwaarde wat weer zou leiden tot een verhoging in seksueel risicogedrag. Niet-behaalde seksdoelen werden gemeten door middel van counterfactuals, eigenwaarde door middel van de Rosenberg Self-Esteem Scale en seksueel risicogedrag door middel van de

Safe Sex Behavior Questionnaire. Deze vragenlijsten werden afgenomen door mensen buiten

aan te spreken. Het bleek dat niet-behaalde seksdoelen inderdaad een effect hadden op seksueel risicogedrag, maar dit effect werd niet gemedieerd door eigenwaarde. Omdat seksueel risicogedrag leidt tot SOA’s is het belangrijk dat er vervolgonderzoek komt naar andere mogelijke mediators, zodat seksueel risicogedrag verminderd kan worden.

(3)

2 Inhoudsopgave Inleiding...………..3 Counterfactuals………4 Eigenwaarde………6 Hypotheses………..7 Methode………..8 Deelnemers………..8 Materialen en procedure………..8 Analyseplan……….9 Resultaten………10 Discussie………...14 Literatuurlijst………..18

(4)

3

De rol van eigenwaarde bij de relatie tussen niet-behaalde seksdoelen en het nemen van seksuele risico’s

Een groot onderdeel van het leven bestaat uit het behalen van doelen. Doelen zijn mentale representaties van een gewenste of juist ongewenste uitkomst (Austin & Vancouver, 1996). Het is de bedoeling dat de gewenste uitkomst behaald wordt en de ongewenste

uitkomst vermeden wordt. Mensen hebben veel doelen die verschillen in hoe abstract en belangrijk ze zijn. (Carver & Scheier, 2012) Een abstract doel is bijvoorbeeld ‘Ik wil veel seks hebben’. Dit abstracte doel is te behalen door het behalen van concretere doelen die deel uitmaken van het abstracte doel. (Carver & Scheier, 2003). Een concreet doel dat hierbij hoort is dan bijvoorbeeld: ‘Ik zal naar een seksfeestje gaan’. Concrete doelen om een abstract doel te behalen, worden ook wel de middelen genoemd om een doel te behalen (Kruglanski et al., 2002). Volgens de goal-systems theory vormen doelen en hun middelen een mentaal netwerk, waarbij er faciliterende linken bestaan tussen de doelen en hun middelen, en inhiberende linken tussen doelen in competitie (Kruglanski et al., 2002). Het eerder genoemde voorbeeld van een abstract doel is een voorbeeld van een seksdoel. Seks is een evolutionaire drift, en seksuele doelen zijn daarom ook bij bijna iedereen aanwezig, maar kunnen verschillende vormen aannemen. Zo is het gebleken dat mannen vaker uit zijn op casual sex, en vrouwen hebben liever seks als onderdeel van een romantische relatie (Lindgren, Schacht, Pantalone, Blayney & George, 2009; Oliver & Hyde, 1993). Ook kunnen de seksdoelen van mensen gefocust zijn op het benaderen van positieve uitkomsten, of juist op het vermijden van negatieve uitkomsten (Muise, Impett & Desmarais, 2013). Een voorbeeld van een seksdoel dat een positieve uitkomst probeert te benaderen is seks hebben omdat het prettig is. Een voorbeeld van een seksdoel dat een negatieve uitkomst probeert te vermijden is seks hebben om de partner tevreden te stellen, zo worden negatieve emoties van de partner vermeden.

(5)

4

Er kunnen echter negatieve gevolgen zijn wanneer deze seksdoelen niet behaald worden. Wanneer men doelen nog niet heeft behaald ontstaan er namelijk negatieve emoties (Carver & Scheier, 2012). Er ontstaan pas positieve emoties wanneer men doelen wel behaalt en dit beter doet dan verwacht. Ook leidt het niet behalen van doelen en daarvan spijt hebben tot een lagere tevredenheid over het leven en een lagere subjectieve fysieke gezondheid (Jokisaari, 2003). Deze bevindingen geven aan dat niet-behaalde seksdoelen negatieve consequenties hebben. Om deze negatieve consequenties te voorkomen zou het mogelijk zijn dat mensen meer risico gaan nemen om hun seksdoelen wel te behalen. Een belangrijke factor die van invloed zou kunnen zijn op het nemen van seksuele risico’s is het hebben van

counterfactuals.

Counterfactuals

Niet-behaalde doelen gaan vaak gepaard met spijt en gedachtes over hoe het zou kunnen zijn geweest als men anders had gehandeld (Savitsky, Medvec & Gilovic, 1997). Dit soort gedachtes worden counterfactuals genoemd. Counterfactuals zijn mentale representaties van alternatieve handelingen die men had kunnen uitvoeren in plaats van de handelingen die zij daadwerkelijk hebben uitgevoerd (Byrne, 2005). Een voorbeeld van een counterfactual is: “Ik wou dat ik voor die baan gesolliciteerd had.” Dit voorbeeld is een voorbeeld van een

upward additive counterfactual. Er bestaan upward vs. downward (Gleicher et al. 1990) en additive vs. substractive counterfactuals (Roese & Olson, 1993). Een upward counterfactual

is een mentale representatie van een beter alternatief dan de werkelijkheid. Hier tegenover staat een downward counterfactual, wat een slechter alternatief dan de werkelijkheid

voorstelt, bijvoorbeeld: “Ik had ook geen baan kunnen hebben (maar ik heb er nu wel een).” Een additive counterfactual is een gedachte over een alternatief dat een ding of actie toevoegt, bijvoorbeeld: “Ik wou dat ik meer sollicitatiebrieven had geschreven.” Hier tegenover staat

(6)

5

een substractive counterfactual, wat een alternatief is dat iets wegneemt van de werkelijke situatie, bijvoorbeeld: “Ik wou dat ik niet zoveel tijd aan tv kijken verspild had.”

Uit onderzoek is gebleken dat het hebben van counterfactuals een functionele waarde heeft: het reguleert namelijk gedrag (Epstude & Roese, 2008). Counterfactuals leiden tot het ontstaan van gedragsintenties, en gedragsintenties leiden weer tot gedrag. Dit is vooral het geval bij upward additive counterfactuals (Roese, 1994). Dus wanneer men denkt over alternatieven waarbij handelingen worden toegevoegd die hun prestatie beter hadden kunnen maken, is de kans het grootst dat zij deze nieuwe handelingen in het vervolg ook uitvoeren om succesvoller te zijn in het behalen van hun doel. Verder leidt het maken van downward

counterfactuals tot een positieve stemming (Roese, 1994).

De negatieve consequenties van niet-behaalde doelen die eerder beschreven zijn, kunnen dus voorkomen worden door upward counterfactuals. Deze leiden tot

gedragsverandering, waardoor de niet-behaalde doelen wel behaald kunnen worden. Dit is dus ook een manier waarop mensen om kunnen gaan met hun niet-behaalde seksdoelen. Iemand die graag meer seks zou willen hebben, vertaalt die counterfactual naar gedrag, waardoor diegene wel zoveel seks zal krijgen als hij zou willen hebben. In dit geval is het nemen van seksuele risico’s één van de middelen om dit doel te bereiken. Dit is een probleem, omdat dit de kans op SOA’s bij mensen vergroot.

Om meer inzicht te krijgen in het verband tussen niet-behaalde seksdoelen en seksuele risico’s is het belangrijk om te bekijken welke factoren een rol zouden kunnen spelen bij dit verband. Op die manier kan er gevonden worden welke factor een onderliggende verklaring is voor het verband. Zo is uit onderzoek gebleken dat, lage familiewarmte, ouders die veel toestaan en het hebben van een hoge seksmotivatie, leiden tot het nemen van meer seksuele risico’s (Kan, Cheng, Landale & McHale, 2010). Het hebben van counterfactuals door niet-behaalde seksdoelen zou ook kunnen samenhangen met iemands eigenwaarde. Iemand met

(7)

6

veel spijtgedachtes zou hier een lage eigenwaarde van kunnen krijgen, waardoor diegene zijn gedrag gaat veranderen om de counterfactuals te verminderen en om te proberen zijn

eigenwaarde weer omhoog te krijgen.

Eigenwaarde

Eerder onderzoek heeft ook al verbanden aangetoond tussen counterfactuals en

eigenwaarde (Sanna, Turley-Ames & Meier, 1999), maar ook tussen eigenwaarde en seksueel risicogedrag. Bij adolescente vrouwen voorspelt een lage eigenwaarde namelijk het nemen van meer seksuele risico’s (Ethier et al., 2006). Ook bij andere populaties werden resultaten in deze lijn gevonden. ‘At risk’ vrouwen nemen namelijk sneller seksuele risico’s wanneer zij een lage eigenwaarde hebben (Sterk, Klein & Elifson,, 2005). Mannen die seks hebben met mannen, hoog scoren op seksuele compulsiviteit en vaak onveilige seks hebben, hebben een lagere eigenwaarde (Benotch, Kalichman & Kelly, 1999). Bij biseksuele en homoseksuele mannen is er een samenhang tussen instabiele eigenwaarde en het hebben van onveilige anale seks (Martin & Knox, 1997). Studenten van non-mainstream scholen doen later in hun leven aan seks wanneer zij een hoge eigenwaarde hebben (Connor, Poyrazli, Ferrer-Wreder & Grahame, 2004). Non-mainstream scholen zijn scholen waar jongeren naar toe gaan die een groter risico hebben dan normaal om slecht academisch te presteren en om delinquent gedrag te vertonen. Als laatste toont onderzoek van McNair, Carter & Williams, (1998) aan dat studenten die geen alcohol misbruiken en een hoge eigenwaarde hebben vaker condooms gebruiken.

Eigenwaarde heeft dus invloed op het nemen van seksuele risico’s. Om te onderzoeken wat de rol van eigenwaarde is bij de relatie tussen niet-behaalde seksdoelen en het nemen van seksuele risico’s, moet er ook gekeken worden naar de relatie tussen eigenwaarde en niet-behaalde doelen. Zo zijn er verbanden tussen eigenwaarde en counterfactuals gevonden.

(8)

7

Mensen met een hoge eigenwaarde maken meer downward counterfactuals waardoor ze zich beter gaan voelen, en mensen met een lage eigenwaarde maken meer upward counterfactuals (Sanna, Turley-Ames & Meier, 1999). Die counterfactuals kunnen weer leiden tot

verandering in gedrag waaronder risicovol gedrag. Na het niet volbrengen van een doel veranderen mensen met een lage eigenwaarde hun gedrag sneller (counterfactual thinking) dan mensen met een hoge eigenwaarde. Mensen met een hoge eigenwaarde veranderen hun gedrag juist sneller dan mensen met een lage eigenwaarde na een succesvolle situatie (Roese & Olson, 1993).

Hypotheses

Omdat uit deze resultaten blijkt dat upward counterfactuals samenhangen met een lage eigenwaarde, en een lage eigenwaarde voor meer risicovol gedrag zorgt zou het goed kunnen dat eigenwaarde een mediërende rol speelt bij de relatie tussen niet-behaalde seksdoelen en het nemen van seksuele risico’s. Eigenwaarde verklaart dan dus waarom het effect van niet-behaalde seksdoelen op seksueel risico gedrag optreedt. In dit onderzoek wordt verwacht dat wanneer mensen veel niet-behaalde seksdoelen hebben, zij een lage eigenwaarde hebben, en dat die lage eigenwaarde ervoor zorgt dat zij meer risico zullen willen nemen om de seksdoelen wel te behalen.

Het onderzoeken van eigenwaarde als mediator is belangrijk, want volgens de voorspelling zal risicovol gedrag afnemen wanneer eigenwaarde verhoogd wordt. Een hoge eigenwaarde zou dus de oplossing kunnen zijn voor het probleem dat sommige mensen veel seksuele risico’s nemen en grote kans hebben op SOA’s.

In dit onderzoek worden eigenwaarde en het nemen van seksuele risico’s gemeten door middel van vragenlijsten. Verder worden niet-behaalde seksdoelen gemeten door middel van het vragen naar counterfactuals. Met behulp van een mediatieanalyse wordt onderzocht of

(9)

8

eigenwaarde een verklarende factor is van het effect van niet-behaalde seksdoelen op het nemen van seksuele risico’s.

Methode

Deelnemers

Er werden 107 deelnemers gerekruteerd waarvan 47 man waren en 59 vrouw en 1 heeft zijn/haar geslacht niet aangegeven. Zij werden in verschillende plaatsen in Amsterdam gerekruteerd, waaronder het Vondelpark en de Reguliersdwarsstraat. Hier werd hun gevraagd of ze mee wilden doen aan het onderzoek. De leeftijd zat tussen de 18 en 68 jaar. De

deelnemers kregen snoep als beloning voor het participeren.

Materialen en Procedure

De vragenlijsten werden op papier aan de deelnemers overhandigd en die moesten zij ter plekke invullen. Voor het meten van eigenwaarde werd de Nederlandse versie van de

Rosenberg Self-Esteem Scale (RSE; Rosenberg, 1965) gebruikt (Cronbach’s Alpha = .84).

Deze vragenlijst bestaat uit 10 items, die elk beantwoord kunnen worden met een 4-punt-schaal die van “sterk mee eens” naar “sterk mee oneens” gaat. De scoring is als volgt: Sterk mee eens = 3, mee eens =2, mee oneens = 1 en sterk mee oneens = 0. Dit geldt niet voor de items 2, 5, 6, 8 en 9. Die worden namelijk omgescoord waardoor de scoring als volgt is: Sterk mee eens = 0, mee eens = 1, mee oneens = 2 en sterk mee oneens = 3. De maximale score op deze lijst is 30 en de minimumscore is 0. Hoe hoger de totale score op deze lijst hoe hoger de eigenwaarde. Voorbeelden van items uit deze vragenlijst zijn “Over het algemeen ben ik tevreden met mezelf” en “Het is ongetwijfeld zo dat ik me bij momenten nutteloos voel”.

(10)

9

Voor het meten van niet-behaalde seksdoelen werd het meten van counterfactuals over seksdoelen gebruikt. Dit werd gedaan door op papier uit te leggen dat men gedachten kan hebben over het anders handelen in een situatie dan gehandeld is. Deze gedachten nemen de vorm aan van “Als ik dit had gedaan dan…” Daarna werden er twee voorbeelden gegeven van zo’n gedachte die niet over seks gingen. Het ene voorbeeld was een voorbeeld van een

upward counterfactual en de ander was een voorbeeld van een downward counterfactual. Als

laatste werd gevraagd of mensen een lijst konden maken van dit soort gedachten die zij hadden over hun seksleven. De counterfactuals die men opschreef werden gecodeerd volgens het Coding Scheme Counterfactual Thinking (Roese, 2000).

Voor het meten van het nemen van seksuele risico’s werd de Safe Sex Behavior

Questionnaire (SSBR; Dorio, Parsons, Lehr, Adame & Carlone, 1992) gebruikt (Cronbach’s

Alpha = .78). Deze is door de onderzoekers naar het Nederlands vertaald. Deze vragenlijst bestaat uit 24 items die beantwoord kunnen worden op een 4-punt-schaal. De

antwoordmogelijkheden lopen van “nooit” tot “altijd.” De scoring is als volgt: Nooit = 1, soms = 2, meestal = 3, en altijd = 4. Dit geldt niet voor items 2, 7, 13, 14, 15, 20, 22, 23, en 24. Deze items worden namelijk omgescoord waardoor de scoring als volgt is: Nooit = 4, soms = 3, meestal = 2 en altijd = 1. De maximale score op deze lijst is 96 en de minimum score is 24. Hoe hoger de score is, hoe veiliger de seks is en hoe minder er dus sprake is van seksueel risico nemen. Voorbeelden van items zijn “Ik sta erop een condoom te gebruiken wanneer ik seks heb” en “Ik heb orale seks zonder bescherming te gebruiken zoals een condoom of een beflapje”.

Analyseplan

Er wordt verwacht dat eigenwaarde een mediërende rol speelt bij de invloed van niet-behaalde seksdoelen op het nemen van seksuele risico’s. Hierom wordt er dus ook een

(11)

10

mediatie analyse uitgevoerd door middel van de extensie PROCESS van Andrew F. Hayes voor SPSS . De onafhankelijke variabele is hier de mate van counterfactuals over het

seksleven (die niet-behaalde seksdoelen aangeven), de afhankelijke variabele is de score op de SSBR en de mediator is de score op de RSE.

Resultaten

Omdat de SSBR gebruikt wordt als maat voor seksueel risicogedrag, maar een hoge score op deze vragenlijst juist veilig seksueel gedrag aangeeft, wordt er in deze

resultatensectie steeds gekeken naar het hebben van veilige seks als afhankelijke maat, omdat het rapporteren van de resultaten anders te verwarrend wordt.

Ten eerste werd er gekeken of er verschillen waren tussen mannen en vrouwen wat betreft eigenwaarde, het hebben van veilige seks en counterfactuals over seks en daten. Dit werd gedaan met independent samples t-tests. Bij de eigenwaarde bleek uit de Levene’s test dat er geen verschil was in de variantie tussen mannen en vrouwen, deze was namelijk niet significant, Levene’s F = .004, p = .947. Mannen (M = 2.32, SD = 0.44) hadden een hogere eigenwaarde dan vrouwen (M = 2.12, SD = 0.49), t(104) = 2.12, p = .037. Bij het hebben van veilige seks bleek uit de Levene’s test dat er ook aan de homogeniteitsassumptie voldaan werd. De varianties tussen mannen en vrouwen verschilden namelijk niet, Levene’s F = .45, p = .503. Mannen (M = 2.46, SD = 0.47) verschilden niet van vrouwen (M = 2.57, SD = 0.41) wat betreft het doen aan veilige seks, t(103) = -1.18, p = .240. Als laatste werd er gekeken of er verschillen waren tussen mannen en vrouwen wat betreft counterfactuals over seks en daten. De Levene’s test gaf aan dat de varianties van mannen en vrouwen niet verschilden van elkaar F = .37, p = .546. Ook was er geen verschil in het aantal counterfactuals van mannen (M = 0.87, SD = 1.03) en vrouwen (M = 0.84, SD = 0.81), t(104) = .14, p = .890.

(12)

11

Uit een eenweg-variantie analyse met als onafhankelijke variabele relatie en als afhankelijke variabele gemiddelde eigenwaarde bleek er een effect te zijn van soort relatie op eigenwaarde F(3, 102) = 4.60, p = .005, r = .35 De varianties verschilden niet van elkaar, Levene’s F(3, 102) = 1.65, p = .183. Met een Tukey HSD test werd gekeken welke groepen er dan van elkaar verschilden in eigenwaarde. Hieruit bleek dat mensen met wisselende partners een hogere eigenwaarde (M = 2.45, SD = 0.55) hadden dan mensen zonder relatie (M

= 2.04, SD = .48, p =.033) en mensen met een gecompliceerde relatiestatus (M = 1.67, SD =

0.69, p = .040). Echter waren er maar drie personen die aangegeven hadden een gecompliceerde relatie te hebben, dus daar valt eigenlijk geen conclusie uit te trekken.

Een zelfde eenweg-variantie analyse werd uitgevoerd met als onafhankelijke variabele relatie en als afhankelijke variabele het hebben van veilige seks. Hierbij werden echter geen significante effecten gevonden, F(3, 101) = 1.61, p = .192, r = .21, Levene’s F (3, 101) = .05,

p = .984. Ook met als onafhankelijke variabele relatie en als afhankelijke variabele het aantal counterfactuals werden er geen significante verschillen gevonden tussen de verschillende

soorten relaties. Hierbij is gekeken naar de Welch F(3, 9.05) = 3.05, p = .084, r = .34, omdat de varianties van elkaar verschilden, Levene’s F(3, 102) = 9.27, p < .001.

Met een Pearson correlatie analyse werd er gekeken of leeftijd gecorreleerd was met eigenwaarde. Dit bleek zo te zijn (r = .29, p = .003). Hoe hoger de leeftijd is, hoe hoger de eigenwaarde is. Op dezelfde manier werd de correlatie tussen leeftijd en het hebben van veilige seks onderzocht. Hier bleek ook een significant verband te bestaan (r = .31, p = .002). Dit wil zeggen dat hoe hoger de leeftijd is, hoe veiliger men seks heeft. Als laatste werd deze correlatie analyse ook uitgevoerd voor leeftijd en het aantal counterfactuals. Ook dit verband was significant (r = -.25, p = .009). Hieruit valt af te leiden dat hoe hoger de leeftijd is, hoe minder counterfactuals men heeft.

(13)

12

Figuur 1 Het totale effect van counterfactuals op veilige seks.

Daarna werd er een mediatieanalyse uitgevoerd om te onderzoeken of eigenwaarde een verklarende rol speelt bij het effect van niet-behaalde seksdoelen op seksueel

risicogedrag. In figuur 1 is het totale effect van counterfactuals op veilig seksueel gedrag te zien. Bij dit model is eigenwaarde niet opgenomen als mediator. Het bleek dat het hebben van

counterfactuals een negatief effect heeft op de gemiddelde score per persoon op de SSBQ, b=

-.10, t = -2,31, p = .023, R² = .043. Dit betekent dus dat hoe meer niet-behaalde seksdoelen men heeft, hoe minder veilige seks men heeft (en dus hoe meer seksueel risico genomen wordt). Deze voorspelling kwam dus uit.

b = -.05, t = -1.14, p = .258

b= -.10, t= -2,31, p= .023

Counterfactuals Veilig seksueel gedrag

Counterfactuals Veilige seks

Eigenwaarde

b = -.06, t = -.64, p = .522

Direct effect: b = -.10, t = -2.32, p = .022

(14)

13

Figuur 2 Het effect van counterfactuals op veilige seks met als mediator eigenwaarde.

In figuur 2 is het effect van het hebben van counterfactuals op veilige seks met eigenwaarde als mediator afgebeeld. Het bleek dat het hebben van counterfactuals geen siginificant effect had op de gemiddelde score per persoon op de RSE, b = -.05, t = -1.14, p = .258, R² = .011. Dit wil zeggen dat niet-behaalde seksdoelen dus geen effect hebben op de eigenwaarde van een persoon. De voorspelling dat niet-behaalde seksdoelen zouden leiden tot een lagere eigenwaarde kwam dus niet uit.

Ook had de gemiddelde score per persoon op de RSE geen significant effect op de gemiddelde score per persoon op de SSBQ, b = -.06, t = -.64, p = .522, R² = .047.Hieruit blijkt dat eigenwaarde dus geen significante voorspeller is voor het hebben van veilige seks (en dus het nemen van seksuele risico’s) Dit is in tegenstelling met wat verwacht werd,

namelijk dat het hebben van een lage eigenwaarde zou zorgen voor minder veilige seks en dus meer seksueel risicogedrag.

Verder was het directe effect van counterfactuals op veilige seks met eigenwaarde opgenomen in het model significant, b = -.10, t = -2.32, p = .022, R² = .047 . Hieruit blijkt ook dat hoe meer niet-behaalde seksdoelen men heeft, hoe minder veilige seks men heeft (en hoe meer seksueel risico men dus neemt). Bij een mediatie wordt echter verwacht dat wanneer de mediator opgenomen wordt in het model, het directe effect verdwijnt (of afneemt ten opzichte van het totale effect in geval van een partiële mediatie). Hier is dat niet het geval, dus

eigenwaarde speelt geen mediërende of partieel mediërende rol bij het effect van niet-behaalde seksdoelen op het nemen van seksuele risico’s.

Het spreekt voor zich dat er dan ook geen significant indirect effect gevonden is, b = .00, 95% BCa CI [-.0041, .0265].. Het indirecte effect is het effect van counterfactuals op veilige

(15)

14

seks dat via eigenwaarde loopt. De waarde 0 valt binnen het betrouwbaarheidsinterval, wat betekent dat het indirecte effect niet significant is.

Discussie

Uit dit onderzoek is gebleken dat niet-behaalde seksdoelen leiden tot het nemen van meer seksuele risico’s. Dit sluit aan bij eerder onderzoek, omdat er al bekend was dat

counterfactuals leiden tot gedragsverandering. In dit geval leiden niet-behaalde seksdoelen,

en dus counterfactuals over seks, tot een verandering van gedrag, namelijk meer seksueel risico nemen om de doelen wel te kunnen behalen. Dit toont dus ook de functionele rol van

counterfactuals aan, namelijk het reguleren van gedrag. In dit geval ontstaat er risicovol

gedrag, wat mensen eigenlijk zouden moeten proberen te voorkomen. Wanneer mensen bewust worden gemaakt van dit fenomeen zijn zij misschien beter in staat om hun eigen

counterfactuals over seks te herkennen en er op een andere manier mee om te gaan dan

seksuele risico’s te nemen. Bewustzijn kan bijvoorbeeld worden gecreëerd door deze informatie te integreren in voorlichting over seksuele risico’s.

In dit onderzoek werd ook verwacht dat dit effect van niet-behaalde seksdoelen op seksueel risicogedrag gemedieerd zou worden door eigenwaarde. Dit was echter niet het geval. Hieruit blijkt dus dat eigenwaarde het effect van niet-behaalde seksdoelen op seksueel risicogedrag niet verklaart.

Ook werden er geen onderlinge relaties gevonden tussen niet-behaalde seksdoelen en eigenwaarde, en tussen eigenwaarde en het nemen van seksuele risico’s. Dit is niet in lijn met resultaten van eerder onderzoek, waarin deze relaties wel gevonden zijn. Bij de relatie tussen eigenwaarde en het nemen van seksuele risico’s zou dit kunnen liggen aan het feit dat bij eerder onderzoek andere soorten populaties zijn gebruikt dan bij dit onderzoek. Het negatieve effect dat eigenwaarde heeft op seksueel risicogedrag wordt namelijk gevonden bij

(16)

15

adolescente vrouwen (Ethier et al., 2006), ‘at risk’ vrouwen (Sterk, Klein & Elifson,, 2005), mannen die seks hebben met mannen die hoog scoren op seksuele compulsiviteit (Benotch, Kalichman & Kelly, 1999), studenten van non-mainstream scholen (Connor, Poyrazli, Ferrer-Wreder & Grahame, 2004) en studenten die geen alcohol misbruiken (McNair, Carter & Williams, 1998). Het huidige onderzoek was echter veldonderzoek waardoor er een erg gevarieerde sample ontstond. Dit kan wel aangeven dat het toenemen van seksueel

risicogedrag naarmate de eigenwaarde afneemt, alleen geldt voor bepaalde groepen en dus niet gegeneraliseerd kan worden naar iedereen.

Dat er geen relatie is gevonden tussen niet-behaalde seksdoelen en eigenwaarde kan komen doordat de onafhankelijke variabele in de mediatieanalyse gemeten werd met alleen het aantal counterfactuals. In eerder onderzoek is echter gevonden dat specifiek upward

counterfactuals voorkomen bij mensen met een lage eigenwaarde, maar dat downward counterfactuals voorkomen bij mensen met een hoge eigenwaarde (Sanna, Turley-Ames &

Meier, 1999).. Als er in het huidige onderzoek het aantal upward counterfactuals als

onafhankelijke maat werd genomen, was er misschien wel een negatief effect op eigenwaarde gevonden. Er zou misschien wel een mediatie effect van eigenwaarde gevonden worden wanneer de onafhankelijke variabele gemeten wordt aan de hand van upward counterfactuals en de sample een specifieke doelgroep zou zijn.

Als laatste zou het zo kunnen zijn dat mensen de vragenlijsten niet helemaal nauwkeurig hebben ingevuld. Dit kan zo zijn, omdat we mensen in een park, een café en terrasjes aanspraken. Mensen zijn dan vaak met iets anders bezig en hebben geen zin om heel veel moeite te steken in de vragenlijsten. In café en terrasjes wordt ook alcohol geschonken, wat ook van invloed kan zijn op wat mensen invullen.

Het effect van niet-behaalde seksdoelen op het nemen van seksuele risico’s is wel significant gebleken. Een alternatieve verklaring voor het gevonden effect zou kunnen zijn dat

(17)

16

de proefpersonen door de vragenlijsten makkelijk konden weten welke constructen er

onderzocht werden en zo achter de hypothesen konden komen. Daardoor zouden ze met opzet het zo hebben kunnen ingevuld dat die hypothese ook uit kwam. Dit is echter onwaarschijnlijk omdat er veel verschillende vragenlijsten bij zaten (van andere onderzoekers die andere hypothesen hadden dan dit onderzoek) en het zo dus moeilijk is om te raden wat het doel van het onderzoek is. Ook al zouden zij weten welke constructen er gemeten worden, dan zouden zij niet meteen weten wat de richting van het effect is uit de hypothese. Het zou dus

onmogelijk zijn dat elke proefpersoon voorspelt dat bij een hoger aantal niet-behaalde seksdoelen er ook meer seksuele risico’s genomen worden.

Verder komt het vaak in onderzoeken voor dat de operationalisering van een bepaald construct niet helemaal goed is, waardoor die bepaalde operationalisering een verklaring zou zijn voor het effect, maar het construct eigenlijk geen significante voorspeller is. In dit onderzoek is echter alleen gebruik gemaakt van vragenlijsten, waarvan al bekend was dat zij een hoge validiteit hebben. Het opgetreden effect zal in dit onderzoek dus niet liggen aan een fout in operationalisering.

In vervolgonderzoek zou een aantal dingen beter kunnen worden uitgevoerd. Zoals eerder genoemd is het nadeel van veldwerk dat deelnemers vaak met iets anders bezig zijn en daarom minder nauwkeurig de vragenlijsten invullen. Het zou daarom beter zijn als

deelnemers een afspraak zouden kunnen maken en een geldvergoeding zouden krijgen, zodat zij serieus met de vragenlijsten aan de gang gaan. Verder moet er in het vervolg ook gezegd worden dat de deelnemers elke vraag moeten invullen. In dit onderzoek was het namelijk het geval dat vaak vragen werden overgeslagen en/of meerdere antwoorden werden omcirkeld terwijl er maar één antwoord gegeven mocht worden.

Uiteindelijk is uit dit onderzoek gebleken dat eigenwaarde geen mediator is bij de invloed van niet-behaalde seksdoelen op het nemen van seksuele risico’s. Dit gaat tegen de

(18)

17

hypothese in, maar ook dit is nuttige informatie. Dit wil namelijk zeggen dat eigenwaarde niet het onderliggende mechanisme is bij het effect. In vervolgonderzoek zullen er dan dus andere mogelijke mediatoren onderzocht kunnen worden die het effect wel kunnen verklaren. Dat eigenwaarde geen verklarende factor is van dit effect, is ook een bijdrage aan de

wetenschappelijke kennis over dit onderwerp.

Uitbreiden van kennis over dit onderwerp is van belang, omdat er op deze manier meer inzicht wordt gecreëerd in de motieven van mensen die veel risico’s nemen. Deze kennis kan geïntegreerd worden in voorlichtingen waardoor seksueel risicogedrag en SOA’s

ingeperkt kunnen worden. Vooral voor jongere mensen is dit van belang, want zij hebben meer counterfactuals en vertonen meer seksueel risicogedrag dan oudere mensen, zoals ook uit de resultaten gebleken is.

De conclusie van dit onderzoek is dat eigenwaarde geen mediator is bij het effect van niet-behaalde seksdoelen op het nemen van seksuele risico’s. Daarom is het belangrijk dat er nog meer onderzoek gedaan wordt naar dit effect om achter de verklarende factoren van dit effect te komen. Op die manier komt er meer inzicht in voorspellers van seksueel risico gedrag, waardoor soa’s verminderd kunnen worden en de volksgezondheid verbeterd kan worden.

(19)

18

Literatuurlijst

Austin, J. T., & Vancouver, J. B. (1996). Goal constructs in psychology: Structure, process, and content. Psychological Bulletin, 120, 338-375.

Byrne, R. M. J. (2005). The rational imagination: How people create alternatives to reality. Cambridge, MA: MIT Press.

Benotch, E. G., Kalichman, S. C., & Kelly, J. A. (1999), Sexual compulsivity and substance use in HIV-seropositive men who have sex with men: Prevalence and predictors of high-risk behaviors. Addictive Behaviors, 24, 857-868.

Carver, C. S., & Scheier, M. F. (2003). Three human strengths. In L. G. Aspinwall & U. M. Staudinger (Eds.), A psychology of human strengths: Fundamental questions and

future directions for a positive psychology, (pp. 87-102). Washington, DC, US:

American Psychological Association.

Carver, C. S., & Scheier, M. F. (2012). Cybernetic control processes and the self-regulation of behavior. In R. M. Ryan (Ed.), The Oxford Handbook of Human Motivation (pp. 28-42). New York: Oxford.

(20)

19

Connor, J. M., Poyrazli, S., Ferrer-Wreder, L., & Grahame, K. M. (2004). The relation of age, gender, ethnicity, and risk behaviors to self-esteem among students in nonmainstream schools. Adolescence, 39, 457-473.

Dorio, C., Parsons, M., Lehr, S., Adame, D., & Carlone, J. (1992). Measurement of safe sex behavior in adolescents and young adults. Nursing Research, 41, 203-209.

Epstude, K., & Roese, N. J. (2008). The functional theory of counterfactual thinking.

Personality and Social Psychology Review, 12, 168-192.

Ethier, K. A., Kershaw, T. S., Lewis, J. B., Milan, S., Niccolai, L. M., & Ickovics, J. R. (2006). Self-esteem, emotional distress and sexual behavior among adolescent females: Inter-relationships and temporal effects. Journal of Adolescent Health, 38, 268-274.

Gleicher, F., Kost, K. A., Baker, S. M., Strathman, A. J., Richman, S. A., & Sherman, S. J. (1990). The role of counterfactual thinking in judgments of affect. Personality and

Social Psychology Bulletin, 16, 284-295.

Jokisaari, M. (2003). Regret appraisals, age, and subjective well-being. Journal of Research

in Personality, 37, 487-503.

Kan, M. L., Cheng, Y. H. A., Landale, N. S., & McHale, S. M. (2010). Longitudinal predictors of change in number of sexual partners across adolescence and early adulthood. Journal of Adolescent Health, 46, 25-31.

(21)

20

Kruglanski, A. W., Shah, J. Y., Fishbach, A., Friedman, R., Chun, W. Y., & Sleeth-Keppler, D. (2002). A theory of goal systems. Advances in Experimental Social Psychology, 34, 331-378.

Lindgren, K. P., Schacht, R. L., Pantalone, D. W., & Blayney, J. A. (2009). Sexual communication, sexual goals, and students’ transition to college: Implications for sexual assault, decision-making, and risky behaviors. Journal of College Student

Development, 50, 491-503.

Martin, J. I., & Knox,J. (1997). Self-esteem instability and its implications for HIV prevention among gay men. Health and Social Work, 22, 264-273.

Muise, A., Impett, E. A., & Desmarais, S. (2013). Getting it on versus getting it over with: Sexual motivation, desire, and satisfaction in intimate bonds. Personality and Social

Psychology Bulletin, 39, 1320-1332.

McNair, L.D., Carter, J.A., & Williams, M. K. (1998). Self-esteem, gender, and alcohol use: Relationships with HIV risk perception and behaviors in college students. Journal of

Sex and Marital Therapy, 24, 29-36.

Oliver, M. B., & Hyde, J. S. (1993). Gender differences in sexuality: a meta-analysis. Psychological Bulletin, 114, 29-51.

(22)

21

Roese, N. J. (1994). The functional basis of counterfactual thinking. Journal of Personality

and Social Psychology, 66, 805-818.

Roese, N. J., & Olson, J. M. (1993). Self-esteem and counterfactual thinking. Journal of

Personality and Social Psychology, 65, 199-206.

Roese, N. J., & Olson, J. M. (1993). The structure of counterfactual thought. Personality and

Social Psychology Bulletin, 19, 312-319.

Rosenberg, M. (1965). Society and the adolescent self-image. Princeton, NJ: Princeton University Press.

Sanna, L. J., Turley-Ames, K. J., & Meier, S. (1999). Mood, self-esteem, and simulated alternatives: thought-provoking affective influences on counterfactual

direction. Journal of Personality and Social Psychology, 76, 543-558.

Savitsky, K., Medvec, V. H., & Gilovich, T. (1997). Remembering and regretting: The Zeigarnik effect and the cognitive availability of regrettable actions and

inactions. Personality and Social Psychology Bulletin, 23, 248-257.

Sterk, C. E., Klein, H., & Elifson, K. W. (2005). Self-esteem and “at risk” women: Determinants and relevance to sexual and HIV-related risk behaviors . Women &

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meer kennis van de beleving van de werknemers zelf, in samenhang met de betekenis die door de omgeving wordt gegeven aan een burn-out kan er voor zorgen dat er bij het ontwikkelen van

De referent denkt dat deze gegevens van individuele patiënten bij de fabrikant wel bekend zijn en stelt voor deze bij de fabrikant op te vragen.. Op basis van deze gegevens kan

One hundred and twenty juice samples obtained from eight different fruits; Musa sapientum (banana) ; Mangifera indica ( mango ) ; Citrullus lanatus (watermelon) ;

Our study aim was to investigate to which degree personality characteristics (self‐discipline, social activ- ity and emotional stability) and self‐efficacy predict the

Industrial Focus Group XUV Optics, MESA+ Institute for Nanotechnology, University of Twente, Enschede, The Netherlands d.kuznetsov@utwente.nl. Conclusions

Objective Objectives of this study were to determine (1) reference maximum standardized uptake values (SUVmax) for normal adrenal 18 F-DOPA tracer uptake and (2) the optimal

contacten, gebrekkige informatie van andere diensten en instanties over de inwoner aan de professional, onderschatting en overschatting bij zowel meneer als bij de professional).

rotation speed for wet particles with 100% (V/V) water (case 7) and we present the data with cross red symbols in Fig. We also vary the capillary force for drum rotation speed of 25