• No results found

CEO-ambtstermijn, accrual-based earnings management en het Sarbanes-Oxley Act

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "CEO-ambtstermijn, accrual-based earnings management en het Sarbanes-Oxley Act"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

CEO-ambtstermijn, accrual-based earnings management en het

Sarbanes-Oxley Act

Name: Jord Vierbergen

Student number: 10468129

Date: 07-06-2015

Version: Final

Words: 14.260

First supervisor: Prof. dr. L.R.T. van der Goot Second supervisor: Dr. S.P. van Triest

MSc Accountancy & Control, specialization Control

(2)

2 Statement of Originality

This document is written by student Jord Vierbergen who declares to take full responsibility for the contents of this document. I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it. The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

3 A b s t r a c t

Deze studie onderzoekt of het aantal dienstjaren van een CEO invloed heeft op het gebruik van accrual-based earnings management. In het eerste dienstjaar van een CEO wordt vaker earnings management gebruikt om de winst te verlagen dan in latere dienstjaren. De resultaten impliceren dat CEO’s in het eerste jaar toekomstige kosten naar voren willen schuiven om in latere jaren de kans op hogere winsten te vergroten. In de periode voor de invoering van het Sarbanes-Oxley Act (SOX) is dit effect twee keer groter dan in de periode na de invoering van SOX. Dit duidt er dus op dat de invoering van SOX geholpen heeft met het verminderen van accrual-based earnings management. Er is in deze studie geen bewijs gevonden dat CEO’s in de eerste (drie) dienstjaren vaker earnings management gebruiken om de winst te verhogen en daarmee hun imago te verbeteren. Ook in het laatste dienstjaar is geen sprake van een winstverhoging door middel van earnings management.

(4)

4

Inhoudsopgave

1. Introductie ... 6 1.1 Aanleiding ... 6 1.2 Relevantie ... 8 1.3 Onderzoeksvraag en hypotheses ... 8 1.4 Onderzoeksmethode ... 11 1.5 Structuur ... 11 2. Earnings management ... 12 2.1 Definities ... 12 2.2 Motieven ... 13

2.3 Real en accrual-based earnings management ... 14

2.4 Theoretisch kader earnings management ... 15

2.4.1 Agency Theory ... 15

2.4.2 Positive Accounting Theory... 16

2.5 ‘Taking a big bath’ ... 17

3. Detecteren van earnings management ... 18

3.1 Healy Model (1985) ... 18

3.2 DeAngelo Model (1986) ... 19

3.3 Jones Model (1991) ... 19

3.4 Modified Jones Model (1995) ... 20

3.5 Modified Jones Model (including performance matching) (2005) ... 21

3.6 Industry Model (1991) ... 21

3.7 Samenvatting detectiemethodes ... 22

4. Sarbanes-Oxley Act ... 23

5. Voorgaande literatuur ... 25

6. Onderzoeksmethode ... 27

(5)

5 6.2 Regressiemodellen ... 29 7. Dataverzameling ... 31 7.2 Data ... 31 7.2 Beschrijvende statistieken ... 34 7.3 Multicollineariteit ... 35 8. Resultaten ... 36

8.1.1 Regressiemodel eerste (drie) dienstjaren ... 36

8.1.2 Eerste (drie) dienstjaren voor en na SOX ... 38

8.2.1 Regressiemodel eerste dienstjaar ... 40

8.2.2 Eerste dienstjaar voor en na SOX ... 42

8.3.1 Regressiemodel laatste dienstjaar ... 44

8.3.2 Laatste dienstjaar voor en na SOX ... 46

9. Conclusie ... 47

(6)

6

1.

Introductie

1.1 Aanleiding

Bestuurders die ondermaats presteren worden veelal in de eerste fase van hun ambtstermijn ontslagen. Daarom is het belangrijk dat ze vooral in de eerste jaren voldoen aan de marktverwachtingen. De markt is in de eerste jaren van een Chief Executive Officer (CEO) nog niet zeker over de bekwaamheid van de CEO, dus wegen de gerapporteerde financiële resultaten in de eerste jaren zwaarder mee in de beoordeling (Gibbons & Murphy, 1992; Holmstrom, 1999). De markt is zelfs onzeker over de capaciteiten als een nieuwe CEO intern vanuit de organisatie gepromoveerd is. De vaardigheden die zijn vereist om een succesvolle CEO te worden, zijn namelijk anders dan de vaardigheden die nodig zijn in een lagere functie in de organisatie (Gibbons & Murphy, 1992). Volgens Gibbons & Murphy (1992) verlaten CEO’s zelden een organisatie om bij een andere organisatie CEO te worden. De markt kijkt dus vooral naar de huidige resultaten, omdat voormalige resultaten niet beschikbaar zijn. CEO’s hebben er in de eerste jaren dus extra belang bij om goede financiële resultaten te rapporteren. De winst is hierbij het belangrijkste item van het jaarverslag, omdat het een indicatie geeft in hoeverre de activiteiten van de organisatie financiële waarde toevoegen. Gezien de relevantie van de winst zullen CEO’s er belang bij hebben op welke manier de winst gerapporteerd wordt. Alhoewel accounting regels steeds meer verscherpt worden, is er voor bedrijven zeker nog een mate van flexibiliteit voor het maken voor accounting keuzes. Deze speelruimte biedt CEO’s de mogelijkheid om de winst te sturen. Dit wordt ook wel earnings management genoemd.

In eerdere studies werd al veelvuldig onderzoek gedaan naar earnings management in het eerste en laatste jaar van de CEO. Er werd in deze studies onderzocht wat CEO-wisselingen voor consequenties hadden voor het gebruik van earnings management. Deze studies toonden aan dat er na een niet-routinematige wisseling van de CEO in het eerste jaar van de nieuwe CEO meer kosten/grotere verliezen worden gemaakt. Deze kosten/verliezen worden vervolgens toegeschreven aan de voormalige CEO. In de daarop volgende jaren worden hogere winsten gerapporteerd in naam van de nieuwe CEO (Strong & Meyer, 1987; Elliott & Shaw, 1988; DeAngelo, 1988; Pourciau, 1993). Onderzoeken over het gebruik van earnings management in het laatste jaar van de CEO hebben wisselende resultaten opgeleverd (Dechow & Sloan, 1991; Pourciau, 1993; Murphy & Zimmerman, 1993; Cheng, 2004; Kalyta, 2009).

(7)

7 Er is nog weinig onderzoek gedaan naar het gebruik van earnings management tijdens de gehele ambtstermijn van een CEO. Ali & Zhang (2014) stellen dat er in de eerste jaren van de ambtstermijn meer winst naar voren wordt gehaald dan in latere jaren. Dit komt overeen met de verwachting dat CEO’s in de eerste dienstjaren extra belang hebben bij het behalen van goede financiële resultaten.

In 2002 is het Sarbanes-Oxley Act (SOX) ingevoerd voor beursgenoteerde bedrijven in de Verenigde Staten. Dit was een reactie op een reeks schandalen die rond de eeuwwisseling plaatsvond en zeer veel publiciteit kreeg. Het gevolg van deze schandalen was dat het vertrouwen van investeerders in de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving daalde (Jain & Rezaee, 2006). Eén van de belangrijkste doelen van SOX was om het vertrouwen in de financiële verslaggeving te herstellen door het terugdringen van earnings management en accounting fraude. Daarom is het effect van SOX op de omvang van earnings management een belangrijk onderzoeksthema (Cohen e.a., 2008). Met betrekking tot de rol van de CFO en CEO zijn een aantal bepalingen in SOX vastgelegd om de correctheid van de financiële verslaggeving te waarborgen. Artikel 404 stelt regels voor de interne controle op de financiële rapportage. Het management wordt verplicht om jaarlijks expliciet een uitspraak te doen over de betrouwbaarheid van de interne controles die in het bedrijf gehanteerd worden. De CEO en de CFO moeten een plechtige verklaring afleggen dat alle controles waterdicht zijn (SOX, 30 juli, 2002). Eerder onderzoek van Cohen e.a. (2008) toonde al aan dat de mate van accrual-based earnings management sterk is afgenomen na de invoering van SOX, terwijl het gebruik van earnings management in de vijftien jaar daarvoor juist gestaag bleef stijgen.

In deze master thesis gaat onderzocht worden in hoeverre de invoering van het Sarbanes-Oxley Act invloed heeft gehad op de relatie tussen de CEO-ambtstermijn en de mate van earnings management.

(8)

8 1.2 Relevantie

Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen de CEO-ambtstermijn en het gebruik van earnings management bij bedrijven. Bestaande literatuur op het gebied van CEO-ambtstermijn en earnings management richt zich vooral op de jaren ‘70, ‘80 en ’90 van de vorige eeuw. Veel van deze onderzoeken zijn gericht op de jaren rond CEO-wisselingen en niet op de totale dienstjaren van een CEO. In deze master thesis wordt de gehele looptijd van de CEO meegenomen in het onderzoek.

In deze master thesis wordt tevens onderzocht of de invoering van SOX invloed heeft gehad op de relatie tussen de CEO-ambtstermijn en earnings management. Hierin onderscheidt dit onderzoek zich van het onderzoek van Ali & Zhang (2014). In het onderzoek van Ali & Zhang wordt geen onderscheid gemaakt tussen de pre-SOX periode en post-SOX periode. Gezien de algemene daling van earnings management na de invoering van SOX is het relevant om te onderzoeken of de relatie tussen de CEO-ambtstermijn en earnings management nog significant aanwezig is.

Tevens zal de mate van earnings management met behulp van een andere methode gemeten worden dan in het onderzoek van Ali & Zhang (2014). Na uitgebreid literatuuronderzoek in deze studie is gekozen voor de Modified-Jones Model om het gebruik van earnings management te meten.

De bevindingen van dit onderzoek kunnen investeerders en auditors helpen met het beter beoordelen van de kwaliteit van financiële gegevens door de CEO-ambtstermijn in beschouwing te nemen. Tevens is het relevant om te analyseren of de invoering van SOX significante verbeteringen teweeg heeft gebracht.

1.3 Onderzoeksvraag en hypotheses

Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken wat de CEO-ambtstermijn voor invloed heeft op gebruik van earnings management voor en na de invoering van SOX. De volgende onderzoeksvraag is hiervoor geformuleerd:

“Is de invloed van de CEO-ambtstermijn op het gebruik en de mate van accrual-based earnings management veranderd na de invoering van SOX?”

Holmstrom (1982) stelt dat managers in hun eerste jaren harder werken om goede prestaties te leveren. Dit doen ze om niet bestempeld te worden als een manager met weinig capaciteit. Tevens hebben de prestaties uit de eerste jaren invloed op de toekomstige beloningen,

(9)

9 autonomie en de kans op ontslag. Dit zijn redenen voor een CEO om in de eerste jaren earnings management te gebruiken voor het verhogen van de winst. Ali & Zhang (2014) concluderen dat earnings management in de eerste dienstjaren van een CEO meer gebruikt wordt om de winst te verhogen dan in latere dienstjaren. Ze suggereren dat de reden daarvoor is dat CEO’s hun waarde willen laten zien aan de markt. In deze master thesis wordt ook onderzocht of er meer earnings management wordt gebruikt in de eerste CEO-dienstjaren.

H1: Accrual-based earnings management om de winst te verhogen, wordt in de eerste (drie) CEO-dienstjaren meer gebruikt dan in de latere dienstjaren

De eerste hypothese zal getoetst worden door alle observatiejaren van dit onderzoek mee te nemen (1992- 2013). De meting van Ali & Zhang (2014) is niet specifiek geweest voor de periode na de invoering van SOX. Om in deze master thesis een onderscheid te maken tussen de periode voor SOX en de periode na SOX worden er twee metingen gedaan om de tweede hypothese te onderzoeken.

H2: De mate van accrual-based earnings management in de eerste (drie) CEO-dienstjaren om de winst te verhogen wordt na de invoering van SOX minder

Cohen e.a. (2008) toonden al aan dat de mate van accrual earnings management na de invoering van SOX is afgenomen, maar niet geheel is verdwenen. De verwachting is daarom dat er nog wel een relatie is tussen de CEO-ambtstermijn en het gebruik van accrual earnings management, maar dat het effect is afgenomen na de invoering van SOX.

Eerste dienstjaar CEO

Murphy & Zimmerman (1993) stellen echter dat er, bij zowel ongeplande als bij geplande CEO-wisselingen, in het eerste jaar van de nieuwe CEO meer gebruik wordt gemaakt van earnings management om de winst te verlagen. Nieuwe CEO’s doen dit om de slechte resultaten toe te schrijven aan de voormalige CEO. Ook Pourciau (1993) concludeert dat in het eerste jaar van een nieuwe CEO meer earnings management gebruikt wordt voor het verlagen van de winst. In het onderzoek van Pourciau (1993) gold dit echter wel alleen voor ongeplande CEO-wisselingen. Deze resultaten kunnen tegenstrijdig zijn aan de eerste hypothese, omdat in de eerste hypothese juist beweerd wordt dat earnings management in de eerste jaren van een CEO wordt gebruikt om de winst te verhogen. De volgende hypothese wordt getest om te onderzoeken of er een verband bestaat tussen het eerste dienstjaar en het gebruik van earnings management.

(10)

10

H3: Accrual-based earnings management om de winst te verlagen, wordt in de eerste CEO-dienstjaar meer gebruikt dan in de latere dienstjaren

Zoals eerder vermeld, is het gebruik van accrual earnings management na de invoering van SOX afgenomen. Om te onderzoeken of het gebruik van earnings management ook in het eerste CEO-dienstjaar is afgenomen na de invoering van SOX wordt de volgende hypothese getest:

H4: De mate van accrual-based earnings management in het eerste CEO-dienstjaar om de winst te verlagen, wordt na de invoering van SOX minder

Laatste jaar CEO

In het laatste dienstjaar kunnen CEO’s door middel van earnings management de winst nog verhogen, zodat slechte resultaten vermeden worden of om een bonusdoelstelling nog te behalen. Murphy & Zimmerman (1993) concluderen dat CEO’s in het laatste dienstjaar inderdaad earnings management gebruiken om de winst te verhogen. In deze master thesis wordt onderzocht of in de post-SOX periode dit nog steeds gedaan wordt door middel van accrual-based earnings management. Allereerst wordt over de gehele periode bekeken of CEO’s in het laatste dienstjaar meer earnings management gebruiken.

H5: Accrual-based earnings management om de winst te verhogen, wordt in de laatste CEO-dienstjaar meer gebruikt dan in eerdere dienstjaren

Zoals eerder vermeld, is het gebruik van accrual-based earnings management na de invoering van SOX afgenomen. Om te onderzoeken of dit invloed heeft gehad op het laatste CEO-dienstjaar is de volgende hypothese opgesteld:

H6: De mate van accrual-based earnings management in het laatste CEO-dienstjaar om de winst te verhogen, wordt na de invoering van SOX minder

In deze paragraaf zijn de hypotheses geformuleerd. In paragraaf 1.4 wordt de onderzoeksmethode beschreven.

(11)

11 1.4 Onderzoeksmethode

Earnings management wordt gemeten aan de hand van discretionaire accruals (Ronen & Yaari). Accruals ontstaan omdat de geldstromen op een ander tijdstip plaatsvinden dan de oorsprong van de transactie. Discretionaire accruals komen tot stand door de vrijheid van handelen van het management. Om earnings management te meten worden discretionaire accruals als maatstaf gebruikt. De discretionaire accruals gaan in deze studie geschat worden met behulp van het Modified-Jones Model. Dit gebeurt over de gehele ambtstermijn van de CEO. In het derde hoofdstuk wordt door middel van literatuuronderzoek getoond waarom het Modified-Jones model wordt gebruikt in deze studie.

De onderzoeksmethode die gebruikt zal worden is archiefonderzoek. Data uit Wharton Research Data Services (WRDS) databases zullen verzameld worden om een sample te creëren met informatie over de CEO-ambtstermijn en accrual-based earnings management. De informatie over de CEO-ambtstermijn zal via WRDS verzameld worden uit de ExecuComp database en de informatie die benodigd is voor earnings management komt uit de Compustat database. Deze studie richt zich op de Amerikaanse markt, omdat in de Verenigde Staten voor alle beursgenoteerde bedrijven SOX van toepassing is sinds 2002. Er zal een meting gedaan worden naar het effect van CEO-ambtstermijn op accrual-based earnings management in de periode voor de invoering van SOX en een meting na de invoering van SOX. Deze twee metingen zullen met elkaar vergeleken worden om te ontdekken of de invoering van SOX invloed heeft gehad op de correlatie tussen CEO-ambtstermijn en earnings management. Ordinary least square regressie analyses (OLS) zullen gebruikt worden om te meten in hoeverre de CEO-ambtstermijn invloed heeft op de mate van earnings management.

1.5 Structuur

In het tweede hoofdstuk zal de definitie van earnings management besproken worden. Tevens zullen er een aantal motieven en theorieën voor het gebruik van earnings management genoemd worden. Hoofdstuk drie zal zich richten op de beste methode voor het detecteren van earnings management. Het vierde hoofdstuk gaat over het Sarbanes-Oxley Act. Daarna zal in hoofdstuk vijf de belangrijkste voorgaande literatuur kort samengevat worden. In het zesde hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode uitgebreid besproken. In het zevende en achtste hoofdstuk komen de resultaten en conclusies aan bod.

(12)

12

2.

Earnings management

In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk zal de definitie van earnings management beschreven worden. Tevens zullen er in paragraaf 2.2 een aantal motieven genoemd worden voor het manipuleren van de financiële resultaten. In de derde paragraaf wordt het verschil tussen real en accrual-based earnings management uitgelegd. In paragraaf vier worden de twee belangrijkste theorieën besproken en tot slot gaat paragraaf vijf over een veelgebruikt begrip: ‘taking a big bath’

2.1 Definities

Het financieel verslag geeft de prestaties van een bedrijf weer ten behoeve van aandeelhouders en andere belanghebbende gebruikers. Accounting standaarden zijn hierbij de richtlijnen die gevolgd moeten worden bij het voorbereiden van het financieel verslag. Binnen deze richtlijnen hebben managers de mogelijkheid om de winst te manipuleren. Dit wordt ook wel earnings management genoemd (Stolowy & Breton, 2004).

In voorgaande literatuur is er geen eenduidige definitie voor het gebruik van earnings management. Het gebruik van earnings management is een breed begrip en kan op meerdere manieren geïnterpreteerd worden. Dit resulteert dus in een inconsistente definitie van het concept earnings management.

Ronen en Yaari (2008) vergelijken meerdere definities van earnings management en verdelen deze definities in drie categorieën. De eerste categorie definieert de term earnings management als het transparanter maken van het financieel verslag. Dit is de ‘witte’ vorm van earnings management. De volgende categorie wordt bestempeld als ‘zwart’. Deze vorm impliceert een totaal onjuiste voorstelling van zaken of maakt het financiële verslag minder transparant. De laatste categorie wordt ‘grijs’ genoemd en definieert de term als het beïnvloeden van het financieel verslag binnen de grenzen van de wetgeving omtrent de jaarverslaggeving. Niet alle vormen van earnings management zijn dus per definitie misleidend (Ronen & Yaari, 2008).

(13)

13 Healy & Whalen (1999) en Schipper (1989) hebben de term earnings management gedefinieerd op een manier die gecategoriseerd kan worden als ‘zwart’.

“When managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.” (Healy & Whalen 1999, p. 368)

“Purposeful intervention in the external financial reporting process, with the intent of obtaining some private gain.” (Schipper, 1989, p. 92)

Beneish (2001) stelt echter dat earnings management ook op een positieve manier gebruikt kan worden. De intentie van earnings management is dat managers hun persoonlijke verwachtingen aan investeerders kunnen onthullen over de toekomstige cash flows van een bedrijf. Stolowy & Breton (2004) stellen dat er een duidelijk verschil is tussen earnings manipulatie en earnings management. Earnings manipulatie doet zich voor als managers de winst manipuleren om investeerders te misleiden. Bij earnings management worden investeerders niet misleid (Stolowy & Breton, 2004).

Healy & Whalen (1999) geven meerdere motieven en prikkels voor het manipuleren van financiële gegevens. Zo kan earnings management toegepast worden om de waarnemingen op de aandelenmarkt te beïnvloeden. Een andere reden kan voor managers zijn om hun beloning te verhogen door het behalen van betere resultaten. Tevens kan earnings management toegepast worden om bepaalde regelgeving te vermijden. Schipper (1989) stelt ook dat managers earnings management gebruiken om persoonlijke doelen te bereiken. In de volgende paragraaf zullen deze motieven besproken worden.

2.2 Motieven

Volgens Healy & Whalen (1999) zijn er drie belangrijke factoren die een prikkel geven voor het gebruik van earnings management. De eerste factor zijn de percepties en waarderingen op de kapitaalmarkt. Managers worden gemotiveerd om de gerapporteerde winst te beïnvloeden om de prestaties van de aandelen op de korte termijn te verbeteren. Als managers meer informatie hebben dan de partijen op de aandelenmarkt kan deze strategie succesvol zijn (Healy & Whalen). Kasznik (1999) stelt dat managers inkomstenverhogende accounting beslissingen maken als ze daardoor hun persoonlijke doelstelling kunnen behalen.

(14)

14 De tweede factor die behandeld wordt door Healy & Whalen (1999) zijn de contractuele motivaties die managers hebben. Financiële informatie wordt namelijk ook gebruikt in de contractuele afspraken tussen bedrijven en de stakeholders. Volgens Jensen en Meckling (1976) is een bedrijf een verbinding/samenhang van contractuele afspraken. Ook managers kunnen bij betere prestaties extra beloningen verdienen. Tevens bieden betere prestaties een grotere zekerheid op het aanblijven van een manager. Zeker in de eerste jaren van een manager kan dit essentieel zijn.

De derde en laatste factor die behandeld wordt door Healy & Whalen (1999) zijn overheidsvoorschriften en regelementen. Managers zouden hierdoor motieven kunnen hebben om winst te manipuleren om minder winstgevend te worden. Zo kunnen volgens Healy & Whalen (1999) bedrijven de winst drukken om subsidie of belastingvoordelen te verkrijgen. 2.3 Real en accrual-based earnings management

Managers kunnen op meerdere manieren financiële resultaten beïnvloeden. Sommige van deze methodes zijn gebaseerd op accounting beslissingen en andere methodes zijn meer gebaseerd op werkelijke transacties. Voor het toepassen van earnings management worden twee methodes gedefinieerd: ‘real earnings management’ en ‘accrual-based earnings management’. De eerste methode houdt in dat managers de gerapporteerde winst manipuleren door het beïnvloeden van werkelijke transacties. De timing en de schaal van de werkelijke transacties wordt in een bepaalde periode beïnvloed waardoor een specifieke winstdoelstelling behaald wordt (Kim & Sohn, 2009). Volgens Roychowdhury (2006) kan real earnings management onderscheiden worden in sales manipulatie, het verlagen van discretionaire kosten en overproductie.

Deze studie zal zich echter richten op beïnvloeden van het resultaat door middel van accruals. Accruals zijn het verschil tussen de resultaten en de geldstromen van een bedrijf (Ronen & Yaari, 2008). ‘Accrued revenues’ verwijzen naar toegekende opbrengsten in een bepaalde periode, waarvan de geldstromen nog niet ontvangen zijn. ‘Accrued expenses’ verwijzen naar gemaakte kosten in een bepaalde periode die nog niet betaald zijn. Managers hebben de mogelijkheid om de accruals aan het eind van een boekjaar te manipuleren binnen de grenzen van de geldende accounting regels.

(15)

15 2.4 Theoretisch kader earnings management

In de economische wetenschap zijn er verschillende theorieën die aan earnings management gelinkt worden. In de volgende paragrafen zullen de twee belangrijkste theorieën omtrent het manipuleren van de winst gedefinieerd worden. In de volgende paragraaf zal de agency theory besproken worden. Vervolgens zal in paragraaf 2.4.2 ingegaan worden op de positive accounting theory (PAT).

2.4.1 Agency Theory

Eén of meer personen (principal) nemen iemand (agent) in dienst om een bepaalde dienst voor hun rekening te nemen, wat inhoudt dat een beslissingsbevoegdheid door de principal gedelegeerd wordt aan de agent (Jensen & Meckling, 1976; Hill e.a., 1992). Het agency probleem betekent dat de doelstellingen en belangen van deze twee samenwerkende partijen uiteenlopen. Jensen en Meckling (1976) stellen dat hierdoor ‘agency kosten’ veroorzaakt worden voor bedrijven. CEO’s nemen namelijk beslissingen die goed zijn voor het eigen belang ten koste van de waarde van aandeelhouders. Behalve verschillende doelstellingen kunnen de principal en agent ook een verschillende houding hebben wat betreft de risicoaversie (Eisenhardt, 1989).

Daarnaast is er bij de agency theory nog sprake van informatieasymmetrie. Dit houdt in dat managers meer informatie hebben over het bedrijf dan de aandeelhouders. Dit komt doordat managers dagelijks bezig zijn met operationele activiteiten en aandeelhouders niet (Jensen & Meckling, 1976; Eisenhardt, 1989). Managers hebben hierdoor de mogelijkheid om in hun eigen belang te handelen in plaats van in het beste belang van de aandeelhouders. Omdat de aandeelhouders niet in staat zijn om dit constant te monitoren, kunnen managers bijvoorbeeld financiële resultaten manipuleren zonder dat dit in het belang is van de aandeelhouders. Managers kunnen bijvoorbeeld opzettelijk boekhoudkundige keuzes maken om de winst te beïnvloeden. Derhalve kunnen de winsten van een bedrijf niet de juiste weergave zijn om de economische situatie weer te geven (Palliam et al., 2003). In het geval dat de winsten op een discutabele manier beïnvloed worden, laten deze winsten een voor de manager wenselijk beeld zien. Door de informatieasymmetrie is dit voor aandeelhouders niet altijd waar te nemen.

(16)

16 2.4.2 Positive Accounting Theory

De tweede theorie die earnings management kan verklaren is de Positive Accounting Theory (PAT). De theorie is ontworpen om te verklaren en voorspellen welk bedrijf voor een bepaalde accounting methode kiest. Ook deze theorie gaat over de relatie tussen individuen die zijn betrokken bij het delegeren van beslissingsbevoegdheden bij bedrijven.

Het betreft bijvoorbeeld de relatie tussen de aandeelhouders en de manager en de accounting standaarden die worden gebruikt bij het functioneren van deze relaties (Watts and Zimmerman, 1978). Watts & Zimmerman (1990) stellen met de PAT dat managers, aandeelhouders en toezichthouders allemaal rationeel pogen hun eigen nut te maximaliseren. Dit is direct gerelateerd aan hun beloning en dus hun welvaart. Het management zal uit eigen belang opereren en dus boekhoudkundige standaarden gebruiken om een maximaal resultaat te behalen (Watts & Zimmerman, 1978). Het doel van de theorie is om de accounting keuzes van managers te beschrijven, verklaren en te voorpellen.

Naast de aanname dat managers altijd uit eigen belang acteren, is er nog een andere aanname bij deze theorie. De tweede veronderstelling is namelijk dat individuen op een opportunistische manier zullen handelen (Watts & Zimmerman, 1978).

De PAT bestaat uit drie verschillende hypotheses : - Bonus plan hypothesis

- Debt covenant hypothesis - Political cost hypothesis

De eerste hypothese houdt in dat managers accounting standaarden gaan gebruiken waarbij de kans groter is dat toekomstige winsten naar voren worden geschoven. Om de persoonlijke vergoeding voor een manager zo hoog mogelijk te maken, is het gunstig om de gerapporteerde winst te verhogen, zodat ook de prestatieafhankelijke beloningen gemaximaliseerd worden (Watts & Zimmerman, 1990).

De tweede hypothese houdt in dat bedrijven ernaar streven om zo min mogelijk problemen met schuldeisers te krijgen. Vooral in tijden dat bedrijven neigen om schuldovereenkomsten te schenden, is de kans groter dat er gekozen wordt voor accounting standaarden waarbij toekomstige winsten naar voren worden geschoven (Watts & Zimmerman, 1990).

De laatste hypothese gaat erover dat bij bedrijven waarbij de politieke kosten groter zijn, de neiging groter is om accounting standaarden te gebruiken waarbij behaalde opbrengsten juist

(17)

17 naar toekomstige periodes worden geschoven. De reden hierachter is dat winstgevende organisaties meer (negatieve) media-aandacht krijgen. Deze aandacht kan een verhoging van belasting en regelgeving betekenen in tijden waarin een hoge winst niet altijd als positief wordt gezien. Om dit deels te vermijden kunnen managers earnings management gebruiken (Watts & Zimmerman, 1990). Voor dit onderzoek is deze hypothese van minder groot belang. 2.5 ‘Taking a big bath’

In deze studie worden twee hypotheses getest die over het eerste jaar van een nieuwe CEO gaan. Dit is vaak een jaar waarin de voormalige CEO ook nog werkzaam is geweest. ‘Taking a bath’ is een bekend fenomeen in de wetenschappelijke literatuur en kan optreden als een reorganisatie wordt doorgevoerd of als er een nieuwe CEO in dienst treedt. ‘Taking big a bath’ houdt in dat er extra veel kosten worden gemaakt om het verlies voor een bepaald jaar nog groter te maken. Deze extra kosten worden gemaakt door middel van bijvoorbeeld extra activa afschrijvingen, het voorzien van toekomstige kosten en het direct nemen van R&D kosten. Dit wordt gedaan om de kans op toekomstige winsten te verhogen. In het geval van een CEO-wisseling worden de mindere resultaten toegeschreven aan het functioneren van de voormalige CEO om vervolgens de jaren daarop meer winst te maken.

In dit hoofdstuk is de theorie omtrent earnings management beschreven. In het volgende hoofdstuk worden verschillen methodes besproken waarmee earnings management geconstateerd kan worden.

(18)

18

3.

Detecteren van earnings management

Het gebruik van earnings management is lastig om te detecteren, omdat dit op vele manieren gedaan kan worden (Dechow & Skinner, 2002). Onderzoekers hebben alleen beschikking over de externe verslaggeving van bedrijven, maar niet over interne documentatie. Toch bestaan er een aantal methoden in de wetenschap om het gebruik van earnings management te meten. Omdat dit op meerdere manieren kan, worden in dit hoofdstuk meerdere methoden besproken. Tevens wordt uitgelegd welke methode er in dit onderzoek gebruikt gaat worden. De populairste methode om earnings management te ontdekken is door te kijken naar de ‘discretionaire accruals’. De totale accruals worden gedefinieerd als het verschil tussen de opbrengen en de cash flow uit operationele activiteiten (Dechow e.a., 1995). Accruals kunnen verdeeld worden in niet-discretionaire en discretionaire accruals. Niet-discretionaire accruals zijn de accruals die voortvloeien uit de normale bedrijfsactiviteiten. Discretionaire accruals zijn de accruals die voortvloeien uit transacties of boekhoudkundige behandelingen om de winst te beïnvloeden. Bartov e.a. (2001) stellen dat de discretionaire accruals een geldige indicatie vormen voor het meten van earnings management. Volgens Bartov e.a. (2001) bestaan er vijf geaccepteerde modellen om discretionaire accruals te meten. Deze vijf modellen zijn:

- Healy model (1985) - DeAngelo model (1986) - Jones model (1991)

- Modified Jones model (1995) - Industry model (1991)

In de volgende paragrafen zullen deze verschillende methodes besproken worden. In de conclusie staat de motivatie voor het kiezen van de Modified Jones methode in dit onderzoek. 3.1 Healy Model (1985)

In het model van Healy wordt ervan uit gegaan dat de niet-discretionaire accruals gelijk zijn aan de gemiddelde totale accruals van afgelopen jaren. Er wordt dus verondersteld dat de niet-discretionaire accruals in de jaren daarvoor constant zijn.

NDA t = ∑ (TA t / A t-1)

NDA t = Niet-discretionaire accruals in jaar t

TA t = Totale accruals in jaar t

(19)

19 Bij dit model kunnen de discretionaire accruals berekend worden door de totale accruals in een periode te verminderen met de niet-discretionaire accruals. Het model is alleen geschikt als de niet-discretionaire accruals meerdere jaren stabiel zijn. Een nadeel van dit model is dat economische omstandigheden gedurende de jaren niet worden meegenomen, omdat de niet-discretionaire accruals worden berekend aan de hand van het gemiddelde van afgelopen jaren (Kaplan, 1985).

3.2 DeAngelo Model (1986)

Net als in het model van Healy wordt er in dit model vanuit gegaan dat de niet-discretionaire accruals gelijk zijn aan de totale accruals van een eerdere periode. De gemiddelde totale accruals van de vorige periode worden gebruikt om de niet-discretionaire accruals te schatten. In tegenstelling tot het model van Healy wordt in het DeAngelo Model alleen naar het vorige jaar (t-1) gekeken voor het schatten van de niet-discretionaire accruals. In het Healy Model worden de niet-discretionaire accruals dus geschat aan de hand van meerdere jaren en in het DeAngelo Model wordt alleen gekeken naar één periode.

NDA t = TA t-1 / A t-2

NDA t = Niet-discretionaire accruals in jaar t

TA t-1 = Totale accruals in jaar t-1

A t-2 = Totale activa in jaar t-2

De discretionaire accruals kunnen aan de hand van deze formule berekend worden door de totale accruals te verminderen met de niet-discretionaire accruals in jaar t. Het model gaat ervan uit dat er in de vorige periode (t-1) geen earnings management is toegepast (Bartov e.a., 2001). Het DeAngelo model is alleen bruikbaar als de niet-discretionaire accruals in meerdere periodes hetzelfde zijn. Als dit niet het geval is, zijn de schattingen in dit model niet nauwkeurig (Bartov e.a., 2001). Het model houdt dus geen rekening met economische ontwikkelingen gedurende de jaren.

3.3 Jones Model (1991)

Het Jones Model gaat ervan uit dat de economische ontwikkeling van een bedrijf invloed heeft op de niet-discretionaire accruals (Bartov e.a., 2001). Verschil met het DeAngelo Model

(20)

20 en Healy Model is dat dit model er niet van uitgaat dat de waarden van niet-discretionaire accruals meerdere jaren constant zijn.

NDA t = α1 (1 / A t-1) + α2 (Δ REV t / A t-1) + α3 (PPE t / A t-1)

NDA t = Niet-discretionaire accruals in jaar t

α1, α2, α3, = Regressiecoëfficiënten (bedrijfs- of industrie specifiek)

PPE t = Property, plant en equipment in jaar t

Δ REV t = Verschil opbrengsten tussen jaar t en jaar t-1

A t-1 = Totale activa einde jaar t-1

Ook bij dit model kunnen de discretionaire accruals gevonden worden door het verschil te berekenen tussen de totale accruals en de niet-discretionaire accruals van jaar t. De totale accruals zijn het verschil tussen netto inkomen en de netto geldstromen uit operationele activiteiten.

Omdat de niet-discretionaire accruals veranderen met de economische ontwikkeling van een bedrijf, is het Jones Model een beter model voor het schatten van de discretionaire accruals dan de vorige beschreven modellen. Een nadeel van het Jones Model is dat alle veranderingen in opbrengsten worden beschouwd als niet-discretionaire accruals. Als de opbrengsten echter gemanipuleerd worden, kan dit een verkeerd beeld geven van de discretionaire accruals. Gemanipuleerde opbrengsten worden in dit model dus niet meegenomen als discretionaire accrual (Dechow e.a., 1995). In de volgende paragraaf wordt een model beschreven waarbij dit probleem verholpen wordt.

3.4 Modified Jones Model (1995)

Het verschil met het Jones Model is dat in het Modified Jones Model ook het manipuleren van de opbrengsten meeneemt. De verandering in opbrengsten wordt namelijk in dit model gecorrigeerd door de verandering in ontvangsten (Dechow e.a., 1995).

NDA t = α1 (1/A t-1) + α2 (Δ REV t – Δ REC t / A t-1) + α3 (PPE t / A t-1)

NDA t = Niet-discretionaire accruals in jaar t

α1, α2, α3, = Regressiecoëfficiënten (bedrijfs- of industrie specifiek)

A t-1 = Totale activa einde jaar t-1

Δ REV t = Verschil opbrengsten tussen jaar t en jaar t-1

Δ REC t = Verschil ontvangsten tussen jaar t en jaar t-1

(21)

21 Door bovenstaande formule te gebruiken, worden de niet-discretionaire accruals berekend. De discretionaire accruals kunnen vervolgens berekend worden door de totale accruals te verminderen met de niet-discretionaire accruals.

Het Modified Jones Model wordt gezien als het beste model in de wetenschap voor het berekenen van discretionaire accruals (Dechow e.a., 1995; Bartov e.a., 2001). Kothari e.a. (2005) stellen dat dit model het beste meetinstrument voor discretionaire accruals is onder een breed scala van omstandigheden.

3.5 Modified Jones Model (including performance matching) (2005) Door meerdere onderzoekers is geprobeerd het Modified Jones Model te verbeteren. De verbeterde versie die het meest wordt gebruikt komt van Kothari, Leone & Wasley (2005). Zij voegen een extra item toe aan de formule: Return On Assets (ROA). Hiermee wordt het probleem voorkomen dat de huidige prestaties en prestaties uit het verleden invloed hebben op de geschatte discretionaire accruals. Performance matching houdt dus in dat de

discretionaire accrual meting wordt aangepast door rekening te houden met de financiële prestaties van het bedrijf.

NDA t = α1 (1/A t-1) + α2 (Δ REV t – Δ REC t / A t-1) + α3 (PPE t / A t-1) + α4 ROA t

NDA t = Niet-discretionaire accruals in jaar t

α1, α2, α3, α4 = Regressiecoëfficiënten (bedrijfs- of industrie specifiek)

A t-1 = Totale activa einde jaar t-1

Δ REV t = Verschil opbrengsten tussen jaar t en jaar t-1

Δ REC t = Verschil ontvangsten tussen jaar t en jaar t-1

PPE t = Property, plant en equipment in jaar t

ROA t = Return on assets in jaar t

De resultaten van Kothari e.a. (2005) geven aan dat deze methode beter en betrouwbaarder is om earnings management te detecteren.

3.6 Industry Model (1991)

In het Industry Model wordt er net als in het Jones Model en Modified Jones Model vanuit gegaan dat de niet-discretionaire accruals per jaar verschillen en dus niet constant zijn over de jaren. Het verschil in dit model is echter dat de bepalende factoren voor de niet-discretionaire accruals worden bepaald aan de hand van bedrijven in dezelfde industrie. De veranderingen in

(22)

22 niet-discretionaire accruals worden dus bepaald door industrie-specifieke indicatoren (Dechow e.a., 1995).

NDA t = γ1 + γ2 mediaan j (TA t / A t-1)

NDA t = Niet-discretionaire accruals in jaar t

γ1 en γ2 = Bedrijfsspecifieke parameters

mediaan j (TA t / A t-1) = De mediaan van de totale accruals uit de industrie

Nadeel van dit model is dat de veranderingen van niet-discretionaire accruals worden berekend aan de hand van de industrie en niet van het bedrijf zelf. Deze berekeningsmethode is dus minder nauwkeurig als de economische omstandigheden specifiek voor een bedrijf veranderen (Dechow e.a., 1995).

3.7 Samenvatting detectiemethodes

In de loop der jaren zijn er sterke ontwikkelingen geweest wat betreft het detecteren van earnings management. De meest populaire modellen voor het vinden van niet-discretionaire en discretionaire accruals zijn het DeAngelo Model, Healy Model, Jones Model, Modified Jones Model, Industry Model en het Cross-sectional Jones Model. Er bestaan voor alle modellen voor- en nadelen. Het meest toegepaste model is echter het Modified Jones Model. Dit model houdt het meest rekening met de bedrijfsspecifieke economische veranderingen over de jaren. Kothari e.a. (2005) hebben deze methode nog verbeterd door een item (ROA) aan de formule toe te voegen. De resultaten van de studie van Kothari e.a. (2005) bewijzen dat deze methode beter en betrouwbaarder is om earnings management te detecteren dan andere modellen. In deze studie wordt daarom gebruik gemaakt van de Modified-Jones methode inclusief de performance correctie van Kothari e.a. (2005). In hoofdstuk zes ‘Onderzoeksmethode’ wordt het model nog gedetailleerder besproken.

In dit hoofdstuk zijn verschillende modellen geanalyseerd om het gebruik van earnings management te meten. In het volgende hoofdstuk gaat over de invoering van het Sarbanes-Oxley Act.

(23)

23

4.

Sarbanes-Oxley Act

Een aantal accounting schandalen volgden elkaar op aan het begin van deze eeuw in Noord-Amerika. De schandalen die de meeste publiciteit kregen waren de gevallen bij Enron en WorldCom (Petra & Loukatos, 2009). Externe gebruikers van de jaarrekeningen konden dit op voorhand niet zien aankomen en de integriteit van de verslaggeving kwam hierdoor sterk in het geding. Het vertrouwen van investeerders in de financiële verslaggeving daalde als gevolg hiervan. Mede hierdoor daalden de aandelenprijzen in de daaropvolgende jaren op de kapitaalmarkt. Dit is één van de redenen waardoor in 2002 het Sarbanes-Oxley Act (SOX) werd ingevoerd voor beursgenoteerde bedrijven (Cohen e.a., 2008). Het belangrijkste doel hiervan was om de kwaliteit van de financiële verslaggeving te verbeteren en daarmee het vertrouwen van investeerders te verhogen (Petra & Loukatos, 2009). SOX is echter niet alleen ingevoerd om de grote schandalen te voorkomen. SOX bevat ook onderdelen die de kwaliteit en nauwkeurigheid van de gerapporteerde winst moeten waarborgen.

De twee belangrijkste artikelen in het Sarbanes-Oxley Act zijn artikel 302 en artikel 404. Artikel 302 vereist van de CEO en de CFO dat ze elk kwartaalrapport hebben beoordeeld en dat er geen onjuistheden instaan omtrent de financiële verslaggeving. Dit moet ervoor zorgen dat de CEO en CFO extra verantwoordelijkheid krijgen wat betreft de kwaliteit van de verslaggeving. Artikel 404 vereist dat het management een rapport presenteert over de effectiviteit van de interne controles binnen het bedrijf. De CEO en CFO dienen een officiële verklaring te geven over de beoordeling van de effectiviteit van de interne controles over de financiële verslaggeving (Petra & Loukatos, 2009). Daarnaast moet ook een onafhankelijke auditor een verklaring afleggen over de beoordeling van het jaarrapport (SOX, 2002). Deze interne controlemaatregelen uit artikel 404 moeten leiden tot meer vertrouwen van investeerders in de financiële verslaggeving. Ook de transparantie en leesbaarheid van de financiële verslaggeving moet verhoogd worden door de artikelen in SOX (Petra & Loukatos, 2009).

Sinds de invoering in 2002 zijn er veel discussies over de kosten en baten van SOX. Onderzoeken hebben verschillende resultaten opgeleverd wat betreft de kwaliteit van de gerapporteerde winst na de invoering van SOX. De wetgeving legt door SOX hogere straffen op aan CEO’s en CFO’s die financiële resultaten manipuleren. Artikel 906 bevat de strafrechtelijke sancties die opgelegd kunnen worden aan CEO’s en CFO’s die niet voldoen aan de belangrijkste vereisten van SOX. Straffen voor wandaden kunnen oplopen tot een boete van $ 5 miljoen of een gevangenisstraf van 20 jaar (SOX, 2002). Lobo en Zhou (2006)

(24)

24 stellen dat risicomijdende managers waarschijnlijk hierdoor lagere winsten rapporteren door minder gebruik te maken van winst verhogende discretionaire accruals. Discrete activiteiten van het management om de winst te verhogen zullen dus minder vaak voorkomen (Lobo en Zhou, 2006). Cohen e.a. (2008) tonen ook aan dat na de invoering van SOX het gebruik van discretionaire accruals is verminderd. Bartov en Cohen (2009) concluderen dat earnings management door middel van accounting is gedaald na de invoering. Deze conservatieve manier van rapporteren hoeft echter niet te betekenen dat de kwaliteit van de winst is verhoogd.

Volgens Dechow (1994) heeft een conservatieve manier van rapporteren tot gevolg dat kosten en baten niet altijd in de juiste periode genomen worden. De gerapporteerde cijfers geven hierdoor niet een juist en eerlijk beeld van de werkelijke financiële situatie. Volgens Lobo en Zhou (2006) adviseren financiële consultants om een behoudendere benadering te gebruiken bij de financiële rapportages door de invoering van SOX. Ook de verhoogde aandacht voor agressieve accounting methodes heeft ervoor gezorgd dat er voorzichtiger gerapporteerd wordt dan voorheen. Lobo en Zhou (2006) tonen aan dat bedrijven in de twee jaren na de invoering van SOX behoudender zijn dan in de twee jaren voor SOX.

Volgens Doyle e.a. (2007) zijn slechte interne controles geassocieerd met een slechte kwaliteit van accruals. Het verbeteren van de interne controles zou dus moeten leiden tot een betere kwaliteit van de gerapporteerde winsten.

De effecten van SOX zijn veel onderzocht en de meeste onderzoekers vonden positieve resultaten met betrekking tot de kwaliteit van de verslaggeving. In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste redenen hiervan besproken. In het volgende hoofdstuk wordt de literatuur besproken over de invloed van de CEO-ambtstermijn op accrual-based earnings management.

(25)

25

5.

Voorgaande literatuur

In dit hoofdstuk zal de belangrijkste voorgaande literatuur besproken worden op het gebied van de CEO-ambtstermijn en accrual-based earnings management. In de eerste paragraaf wordt het artikel van Ali & Zhang (2014) besproken. In dit onderzoek werd ook de gehele ambtstermijn meegenomen. In de overige besproken onderzoeken worden CEO-wisselingen onderzocht. Dit komt niet geheel overeen met dit onderzoek, maar heeft wel veel raakvlakken. In dit onderzoek worden namelijk ook het eerste en laatste jaar van CEO’s onderzocht.

“CEO tenure and earnings management” Ali & Zhang (2014)

Ali en Zhang hebben in 2014 een vernieuwd onderzoek uitgebracht over de invloed van de CEO-ambtstermijn op het gebruik van earnings management. De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is dat een CEO in de eerste fase van zijn/haar ambtstermijn meer gebruik maakt van earnings management om de winst te verhogen. In de latere fase van de ambtstermijn gebeurt dit dus minder. Het gebruik van earnings management wordt zowel bewerkstelligd met discretionaire accruals als met het verlagen van discretionaire kosten. Deze resultaten suggereren dat een nieuwe CEO de financiële resultaten op korte termijn gunstig beïnvloedt, zodat er wordt voldaan aan de marktverwachtingen op het moment dat de markt nog niet zeker is over de bekwaamheid van de CEO. Voor bedrijven die zowel intern als extern beter gemonitord worden, is dit verband tussen de ambtstermijn en het gebruik van earnings management minder sterk.

Deze test werd herhaald met een reduceerde steekproef om te kijken of het effect van de CEO-ambtstermijn op het gebruik van earnings management werd veroorzaakt door CEO’s die kort in dienst bleven. De CEO’s die korter dan zes jaar in dienst waren, werden uit de steekproef gehaald, zodat gekeken kon worden of het effect niet veroorzaakt werd door de ‘low-ability’ CEO’s. Deze test leverde dezelfde resultaten op als de eerste test. Dit wil dus zeggen dat ook CEO’s die lang in dienst blijven in hun beginjaren meer gebruik maken van earnings management om de winst positief te beïnvloeden. De totale lengte van de ambtstermijn had dus geen invloed op het resultaat. Het effect van de winstoverwaardering in de eerste jaren van de ambtstermijn was dat de ‘return on investment’ met gemiddeld 25% steeg.

In het onderzoek werd tevens het gebruik van earnings management in het laatste volledige dienstjaar van een CEO onderzocht. De uitkomst hiervan was dat vooral CEO’s die in hun eerste dienstjaren gebruik maken van earnings management dit ook in hun laatste dienstjaar

(26)

26 doen. Reden voor een CEO kan zijn om in het laatste dienstjaar nog een doelstelling te behalen.

De observatieperiode van dit onderzoek is 1992 tot 2012. Er is binnen deze periode geen rekening gehouden met verschillende corporate governance codes of verschillende accounting standaarden.

“Earnings management and non-routine executive changes” Pourciau (1993)

In dit onderzoek wordt onderzocht of er een verband bestaat tussen niet-routinematige CEO-wisselingen en het gebruik van earnings management. Rondom de CEO-wisseling worden drie jaren geanalyseerd. Het laatste jaar waarin de vertrekkende CEO nog invloed heeft op het financiële jaarverslag, het jaar van de wisseling en het eerste volledige jaar van de nieuwe CEO worden onderzocht. Pourciau meet in deze jaren de winst, accruals, cash flow, speciale items en afschrijvingen om earnings management te meten. De studie meet in een periode van 4 jaar (1985-1988) 73 CEO-wisselingen.

De resultaten van dit onderzoek laten zien dat in het jaar van de CEO-wisseling vaker gebruik wordt gemaakt van earnings management om de winst te verlagen. In het eerste volledige jaar van de nieuwe CEO wordt earnings management juist vaker gebruikt om de winst te verhogen. Tegen de verwachting in wordt er in het laatste volledige jaar van de vertrekkende CEO meer gebruik gemaakt van accruals en afschrijvingen om de winst te verlagen. Hiervoor is geen relevante verklaring gegeven.

“Earnings management surrounding CEO changes” Wells (2002)

In dit onderzoek wordt earnings management onderzocht rondom CEO-wisselingen bij Australische bedrijven. Door middel van de Modified-Jones methode worden discretionaire accruals gemeten in het jaar voor de wisseling, het jaar van de wisseling en in het jaar na de wisseling. De belangrijkste bevinding van dit onderzoek is dat er in het jaar van de wisseling meer gebruik wordt gemaakt van earnings management om de winst te verlagen. Het principe ‘taking a big bath’ kwam dus naar voren in deze studie.

“Earnings and impression management: The case of Chief executive officer changes” Godfrey, Mather and Ramsay (2003)

In deze studie wordt earnings en ‘impression’ management onderzocht in de jaarrekeningen in het jaar van een CEO-wisseling en in het jaar na de CEO-wisseling. In de periode 1992-1998 zijn 63 CEO-wisselingen geanalyseerd bij Australische bedrijven.

(27)

27 De belangrijkste bevindingen zijn dat in het jaar van de wisseling er bewijs is gevonden voor het gebruik van earnings management om de winst te verlagen. Deze uitkomst is consistent met de hiervoor genoemde onderzoeken. In het jaar na de wisseling werd earnings management vaker gebruikt om de winst te verhogen. Voor het gebruik van ‘impression’ management werd voor beide jaren geen bewijs gevonden.

6.

Onderzoeksmethode

In dit hoofdstuk zal de onderzoeksmethode besproken worden. Ten eerste wordt het gekozen detectiemodel in paragraaf 6.1 beschreven (Modified-Jones model en de performance correctie van Kothari e.a. (2005)). Vervolgens staan in paragraaf 6.2 de regressiemodellen.

6.1 Bepalen van accruals

Zoals besproken in hoofdstuk drie zal het Modified-Jones model in deze studie gebruikt worden om het gebruik van earnings management te meten. De discretionaire accruals moeten uiteindelijk bepaald worden met dit model. Om de discretionaire accruals te berekenen, moeten eerst de totale accruals bepaald worden. De totale accruals kunnen berekend worden door het netto inkomen te verminderen met de cash flow die gerealiseerd wordt door de operationele activiteiten:

TA t = EXBI t – CFO t TA t = Totale accruals in jaar t

EXBI t = Winst voor buitengewone posten (Income before extraordinary items) jaar t CFO t = Cash flow operationele activiteiten in jaar t

Vervolgens kunnen de niet-discretionaire accruals geschat worden aan de hand van de volgende formule.

NDA t = α1 (1/A t-1) + α2 (Δ REV t – Δ REC t / A t-1) + α3 (PPE t / A t-1) + α4 ROA t

NDA t = Niet-discretionaire accruals in jaar t

α1, α2, α3, α4 = Regressiecoëfficiënten (industrie specifiek)

A t-1 = Totale activa einde jaar t-1

Δ REV t = Verschil opbrengsten tussen jaar t en jaar t-1

Δ REC t = Verschil ontvangsten tussen jaar t en jaar t-1

PPE t = Vaste activa (Property, plant en equipment) in jaar t

(28)

28 De regressiecoëfficiënten (α1, α2, α3, α4) worden bepaald aan de hand van regressietesten per groep met hetzelfde tweecijferige SIC-nummer op jaarlijkse basis. Het SIC-nummer is een nummer dat verschillende sectoren onderscheidt. Deze regressietesten worden gedaan met behulp van data die beschikbaar is over bedrijven in Noord-Amerika in de Compustat database. Sectoren waarbij in een jaar minder dan 10 waarnemingen aanwezig zijn, worden niet meegenomen. De formule die voor deze regressietesten gebruikt wordt, is:

TA t / A t-1 = α1 (1/A t-1) + α2 (Δ REV t – Δ REC t / A t-1) + α3 (PPE t / A t-1) + α4 ROA t

TA t = Totale accruals in jaar t

α1, α2, α3, α4 = Regressiecoëfficiënten (industrie specifiek)

A t-1 = Totale activa einde jaar t-1

Δ REV t = Verschil opbrengsten tussen jaar t en jaar t-1

Δ REC t = Verschil ontvangsten tussen jaar t en jaar t-1

PPE t = Vaste activa (Property, plant en equipment) in jaar t

ROA t = Return on assets in jaar t

Als de niet-discretionaire accruals bepaald zijn, kunnen de discretionaire accruals berekend worden. De discretionaire accruals zijn het verschil tussen de totale accruals van een bepaald jaar en de niet-discretionaire accruals van dat jaar. Aan de hand van de volgende formule kunnen de discretionaire accruals berekend worden:

DA t = TA t -/- NDA t

DA t = Discretionaire accruals in jaar t

TA t = Totale accruals in jaar t

NDA t = Niet-discretionaire accruals in jaar t

De berekende discretionaire accruals kunnen zowel een positieve als negatieve uitkomst hebben. Een positieve uitkomst van discretionaire accruals wil zeggen dat earnings management gebruikt worden om de inkomsten te verhogen. Negatieve accruals betekenen juist dat er earnings management is toegepast om de inkomsten te verlagen. De berekende discretionaire accruals worden in de regressiemodellen gebruikt als de afhankelijke variabele. In de volgende paragraaf worden deze regressiemodellen beschreven.

(29)

29 6.2 Regressiemodellen

Het volgende model wordt gebruikt om de eerste en twee hypothese van deze studie te testen.

Discretionaire Accruals = α0 + α1Eerste dienstjaren + α2 Procentueel Eigendom CEO + α3

LnLeeftijd CEO + α4 LnMVequity + α5 MarketBookRatio + α6

Leverage + α7 ROA + α8 Verlies + α9 Cash Flow + α10

Activagroei + α11Omzetgroei + δ

De control variabelen komen uit eerdere studies (Ali & Zhang, 2014). In tabel 1 is een beschrijving van alle variabelen gegeven. De discretionaire accruals worden gebruikt als de afhankelijke variabelen in model. Voor de eerste twee hypotheses wordt een dummyvariabele gebruikt die aangeeft of de CEO drie jaar of korter in dienst is aan het eind van het fiscale jaar. Aan de hand van deze variabele kan een vergelijking gemaakt worden tussen de eerste drie dienstjaren en de latere dienstjaren. Om de derde en vierde hypothese over het eerste dienstjaar te testen, wordt gebruik gemaakt van het onderstaande regressiemodel. Verschillende dienstjaren van de CEO worden hiermee afzonderlijk gemeten. De control variabelen zijn hetzelfde als in het eerste model.

Discretionaire Accruals = α0 + α1 Dienstjaar 1 + α2 Dienstjaar 2 + α3 Dienstjaar 3 + α4

Dienstjaar 4 + α5 Dienstjaar 5 + α6 Dienstjaar 6 + α7

Procentueel Eigendom CEO + α8 LnLeeftijd CEO + α9

LnMVequity + α10 MarketBookRatio + α11Leverage + α12ROA +

α13Verlies + α9 Cash Flow + α10Activagroei + α11Omzetgroei + δ

Om het laatste dienstjaar te meten wordt een ander model gebruikt. Deze is om de vijfde en zesde hypothese te testen. Ook hierbij zijn de control variabelen gelijk aan de vorige modellen en beschreven in tabel 1.

Discretionaire Accruals = α0 + α1 Laatste dienstjaar + α2 Procentueel Eigendom CEO + α3

LnLeeftijd CEO + α4 LnMVequity + α5 MarketBookRatio + α6

Leverage + α7 ROA + α8 Verlies + α9 Cash Flow + α10

(30)

30 Tabel 1

Variabele Beschrijving

Discretionaire accruals Discretionaire accruals berekend aan de hand van het Modified-Jones model. Indicatiefactor voor earnings management.

Eerste dienstjaren Dummyvariabele die aangeeft of de CEO aan het eind van het fiscale jaar korter dan drie jaar in dienst is

Laatste dienstjaar Dummyvariabele die aangeeft of de CEO zich in het laatste volledige dienstjaar begeeft.

Procentueel Eigendom CEO Het aantal aandelen in eigendom van de CEO gedeeld door het totaal aantal aandelen van het bedrijf aan het begin van het jaar

LnLeeftijd CEO Natuurlijk logaritme van de leeftijd van de CEO in het huidige jaar

LnMVequity Natuurlijk logaritme van de marktwaarde van het eigen vermogen aan het begin van het jaar

MarketBookRatio Marktwaarde van het eigen vermogen gedeeld door de

boekwaarde van het eigen vermogen aan het begin van het jaar Leverage Totale schulden gedeeld door de totale activa aan het begin

van het jaar

ROA (Return on Assets) Inkomsten voor uitzonderlijke elementen gedeeld door de activa aan het begin van het jaar

Verlies Dummyvariabele die aangeeft of er verlies wordt gemaakt in het betreffende jaar

Cash Flow De geldstroom van operationele activiteiten gedeeld door de totale activa aan het begin van het jaar

Activagroei De verandering van de activa in het betreffende jaar gedeeld door de totale activa aan het begin van het jaar

Omzetgroei Groei van de omzet ten opzichte van het vorige fiscale jaar

In dit hoofdstuk zijn de detectiemethode van earnings management en de regressiemodellen beschreven. In het volgende hoofdstuk zal de informatie omtrent de dataverzameling beschreven worden.

(31)

31

7.

Dataverzameling

De data die verzameld is voor dit onderzoek komt uit Wharton Research Data Services (WRDS). Het betreft data via de Compustat database van beursgenoteerde bedrijven die in Noord-Amerika gevestigd zijn.

7.2 Data

De metingen worden gedaan over de jaren 1992 tot en met 2013. Om de periode voor de invoering van SOX te vergelijken met de periode na SOX is er onderscheid gemaakt tussen twee periodes. In de tweede, vierde en zesde hypothese worden deze periodes met elkaar vergeleken.

Figuur 1

De meting voor SOX gaat over de jaren 1992-2001. De meting na SOX gaat over de jaren 2003-2013. De reden dat 2002 niet wordt meegenomen, is dat in 2002 SOX ingevoerd is. In eerdere onderzoeken over dit onderwerp is geen rekening gehouden met de invoering van SOX. De eerste, derde en vijfde hypothese worden getest door een meting uit te voeren over de gehele periode (1992-2013).

Datareductie

De hoeveelheid data zal gereduceerd worden door bepaalde industrieën niet mee te nemen in het onderzoek. De financiële industrieën (SIC codes 6000-6999) zijn niet meegenomen in de metingen. De reden voor het niet meenemen van deze data is dat de accounting standaarden in deze sectoren anders zijn door (overheids-)regulering. Ook kunnen deze bedrijven anders geleid worden en geldstromen verlopen vaak op een andere manier dan in andere sectoren. Kortom, het is lastig om conclusies te verbinden aan discretionaire accruals voor bedrijven in de financiële sector. Ook de jaren van bedrijven waarin data ontbrak in de database zijn niet meegenomen in de metingen. Van CEO’s waar geen einddatum van bekend is in de database is het laatste observatiejaar verwijderd. Op deze manier wordt voorkomen dat CEO-jaren worden meegenomen waarin de CEO geen invloed meer heeft op de financiële verslaggeving. In tabel 2 is een overzicht gegeven van de datareductie.

1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013

(32)

32 Tabel 2

Totaal aantal waarnemingen 1992-2013 37.327

Verwijderen van CEO’s waarvan de startdatum niet bekend is - 1.331 Verwijderen van CEO-jaren waarin de persoon (nog) geen CEO was - 2.835 Verwijderen van CEO-jaren waarin data ontbreekt

(data voor discretionaire accruals en/of control variabelen)

- 9.124

Verwijderen CEO-jaren met SIC-codes 6000-6999 -1.229

Uiteindelijke aantal waarnemingen 1992-2013 22.808

Uiteindelijk aantal waarnemingen voor de invoering van SOX (1992-2001)

8.733

Uiteindelijk aantal waarnemingen na de invoering van SOX (2003-2013)

12.971

De financiële data voor het berekenen van de discretionaire accruals zijn verzameld uit de Compustat Fundamental databases in WRDS. Voor het berekenen van de industrie-specifieke regressiecoëfficiënten in de Modified Jones methode voor de discretionaire accruals zijn alle Noord-Amerikaanse bedrijven meegenomen waarvan CEO-data bekend was.

CEO-ambtstermijn

De informatie over de CEO-ambtstermijn en CEO-leeftijd is verzameld uit de Execucomp database in WRDS. De uiteindelijke sample die wordt gebruikt, bestaat uit 22.808 observaties. Deze observaties representeerde 4576 CEO’s en 2444 bedrijven. Het dienstjaar van de CEO is bepaald met de gegeven startdatum van de CEO en het betreffende fiscale jaar. Door middel van deze gegevens kon berekend worden in het hoeveelste dienstjaar de CEO is. Het fiscale jaar waarin de indiensttreding van de CEO valt, is het eerste dienstjaar. Als een CEO bijvoorbeeld op 01-01-2012 is begonnen, is het eerste dienstjaar van de CEO dus 2012.

Figuur 2

CEO wisseling

Laatste jaar van vertrekkende CEO

Eerste jaren van een nieuwe CEO

(33)

33

Een persoon kan ook gedurende het jaar beginnen in de functie als CEO. Ook in dat geval is het fiscale jaar waarin de indiensttreding valt het eerste dienstjaar van een CEO. Als een CEO dus op 01-08-2008 is begonnen, is 2008 het eerste dienstjaar. De reden voor deze berekeningsmethode is dat het jaarverslag pas na het beëindigen van het fiscale jaar opgesteld en gepubliceerd wordt. Indien een CEO in de latere maanden van het fiscale jaar in dienst komt, heeft hij/zij dus nog wel de mogelijkheid om de winst te sturen door middel van accruals.

Figuur 3

Vertrekkende CEO’s

Jaren waarin een CEO tussentijds vertrekt, zijn niet meegenomen in de analyses, omdat de CEO geen invloed meer heeft op het financiële jaarverslag. Als een CEO bijvoorbeeld uit dienst treedt op 31-07-2008 heeft hij/zij niet meer de mogelijkheid om aan het eind van het fiscale jaar de jaarrekening te manipuleren door middel van accruals.

Bij het testen van de laatste twee hypotheses is de data gereduceerd, omdat niet van alle CEO’s een specifieke einddatum bekend was. Bij deze CEO’s kon dus niet met zekerheid bepaald worden welk jaar het laatste volledige dienstjaar was. In figuur 4 is deze data gebruikt om een verdeling te maken van het aantal dienstjaren als CEO op het moment van uitdiensttreding. In deze analyse zijn 2772 CEO’s meegenomen. Gemiddeld bleef een CEO 8,7 jaar in dienst.

Figuur 4

Frequencyverdeling van het aantal dienstjaren als CEO bij uitdiensttreding

CEO wisseling

Laatste jaar van vertrekkende CEO

Eerste jaren van een nieuwe CEO

0 50 100 150 200 250 300 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 A an tal C EO 's

(34)

34 7.2 Beschrijvende statistieken

In deze paragraaf worden de beschrijvende statistieken toegelicht. In paragraaf 7.1 zijn in tabel 1 alle variabelen beschreven die in dit onderzoek worden meegenomen. In de eerste kolom van tabel 3 is de gemiddelde waarde van de variabelen te zien. In de tweede en derde kolom staan de standaard deviatie en de mediaan. De laatste twee kolommen geven respectievelijk de waardes van het eerste en derde kwartiel weer.

Tabel 3

Beschrijvende statistieken van variabelen in de regressiemodellen

Gemiddelde STD Mediaan Q1 Q3

Discretionaire accruals -0.001 0.063 0.001 -0.030 0.030

Eerste dienstjaren 0.293 0.455 0.000 0.000 1.000

Laatste dienstjaar 0.104 0.305 0.000 0.000 0.000

Procentueel Eigendom CEO 0.023 0.054 0.003 0.001 0.013

Leeftijd CEO 55.25 7.296 55.00 50.00 60.00

LnMVequity 7.344 1.615 7.234 6.247 8.379

MarketBookRatio 3.050 3.385 2.238 1.461 3.621

Leverage 0.519 0.227 0.525 0.358 0.662

ROA (Return on Assets) 0.050 0.118 0.055 0.021 0.100

Verlies 0.179 0.383 0.000 0.000 0.000 Cash Flow 0.115 0.102 0.108 0.064 0.164 Activagroei 0.136 0.313 0.068 -0.008 0.180 Omzetgroei 0.123 0.271 0.080 -0.001 0.191 Aantal observaties 22,808

De periode waarover deze 22.808 observaties waargenomen zijn, is 1992 tot 2013.

Ali & Zhang (2014) gebruiken in hun onderzoek ook nog de control variabelen ‘institutional ownership’, ‘mergers&Aquisition’ en ‘Issuer’. Deze control variabelen komen uit andere databases en worden in dit onderzoek niet meegenomen.

(35)

35 7.3 Multicollineariteit

Voordat de resultaten geanalyseerd kunnen worden, wordt in deze paragraaf de onafhankelijkheid van de variabelen onderzocht. De betrouwbaarheid van het regressiemodel wordt namelijk minder als de diverse variabelen in het model te sterk correleren. Om vast te stellen dat de correlatie tussen variabelen niet te sterk is, is een Pearson correlatie test uitgevoerd. De Pearson correlatiecoëfficiënt geeft de sterkte van de correlatie aan tussen de twee variabelen. In de meeste financiële accounting studies wordt aangenomen dat alle correlatiecoëfficiënten tussen -0,8 en 0,8 moeten liggen voor een betrouwbaar model. De resultaten van de Pearson correlatie test worden in tabel 4 getoond.

Geen van de correlatiecoëfficiënten is hoger dan 0,8 of lager dan -0,8. Dit wil dus zeggen dat er geen bewijs is gevonden voor een te hoge mate van multicollineariteit. In dit hoofdstuk is de data geanalyseerd. In het volgende hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek getoond.

Tabel 4

De Pearson correlatie test

AAC First years Final year Eigen-dom CEO (%) LN Leeftijd CEO LnMV equity Market Book Ratio

Lever-age ROA Verlies

Cash Flow Activa-groei Omzet-groei AAC 1.000 Firstyears -0.017 * 1.000 Finalyear -0.011 -0.049 * 1.000 Eigendom CEO (%) 0.009 -0.176 * -0.033 * 1.000 LnLeeftijd CEO 0.045 * -0.218 * 0.129 * 0.094 * 1.000 LnMVequity -0.085 * -0.003 -0.010 -0.178 * 0.097 * 1.000 MarketBookRatio -0.122 * -0.018 * -0.015 0.030 * -0.092 * 0.273 * 1.000 Leverage 0.092 * 0.084 * 0.032 * -0.152 * 0.082 * 0.130 * -0.032 * 1.000

ROA (Return on Assets) -0.011 -0.081 * -0.063 * 0.057 * 0.044 * 0.293 * 0.214 * -0.117 * 1.000

Verlies -0.016 0.087 * 0.068 * -0.021 * -0.082 * -0.301 * -0.106 * 0.028 * -0.648 * 1.000

Cash Flow -0.586 * -0.055 * -0.050 * 0.052 * -0.020 * 0.274 * 0.272 * -0.171 * 0.657 * -0.418 * 1.000

Activagroei -0.021 * -0.076 * -0.036 * 0.063 * -0.083 * 0.099 * 0.184 * -0.134 * 0.232 * -0.161 * 0.240 * 1.000

Omzetgroei 0.015 -0.086 * -0.024 * 0.064 * -0.089 * 0.055 * 0.187 * -0.115 * 0.149 * -0.129 * 0.149 * 0.582 * 1.000 * statistisch significant op 1%-niveau

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Results concerning segregation due to disparities in particles ’ material densities show that the maximal degree to which a system can achieve segregation is directly related to

A complete understanding of the etiology and pathogenesis of diabetic retinopathy and diabetic macular edema requires a detailed study at multiple levels of the

General political opportunity structure Issue specific opportunity structure The divestment movement in Ireland Policy making process and relevant actors Policy

The inuence of the relative humidity on the drying of the droplet was analyzed by monitoring the change in contact angle (q), diameter (D), volume (V) and height (h) of a

De onafhankelijk variabelen (bron en CHV) zijn variabelen die gemanipuleerd kunnen worden en daarom wordt gebruik gemaakt van een experiment. De CHV kan functioneren als een

We now discuss the di fferent types of information typically used in recommender systems.. We do not aim to give a complete categorization of information used, but instead to

Challenges to be addressed for the development of a real-time simulation include: (1) a simulation tool that can offer the required features for the continuous refinement of

Hypothesis 2c: The association between financial distress and real earnings management is stronger when the CEO of the firm is in the early years of its tenure than when the CEO of