• No results found

Rapport: Actief Randenbeheer Flevoland 2011

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rapport: Actief Randenbeheer Flevoland 2011"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Actief Randenbeheer Flevoland 2011 Tussenrapportage over de resultaten uit de gewasinspecties en monitoring.

(2)

(3) Actief Randenbeheer Flevoland 2011 Tussenrapportage over de resultaten uit de gewasinspecties en monitoring. Anneloes Visser Erna van der Wal Janneke Metselaar. CLM Onderzoek en Advies Culemborg, april 2012 CLM 787 – 2012.

(4)

(5) Inhoud _________________________________________________________________________________________ Inhoud. . 1 Inleiding. 1. 2 Werkwijze 2.1 Doelstellingen 2.2 Plaaginsecten en natuurlijke vijanden 2.3 Gewasinspectie 2.4 Monitoring 2.5 Clusterbijeenkomsten. 3 3 3 4 5 7. 3 Deelname in 2011 3.1 Type randen 3.2 Percelen waar gewasinspectie heeft plaatsgevonden 3.3 Percelen waar monitoring heeft plaatsgevonden 3.4 Clusterbijeenkomsten. 9 9 9 10 10. 4 Opkomst van de randen. 13. 5 Resultaten gewasinspecties 5.1 Resultaten per gewas per cluster 5.2 Verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten 5.3 Vergelijking waarnemingen langs de rand en binnen het perceel. 15 15 18 19. 6 Resultaten monitoring 6.1 Tarwe 6.2 Consumptieaardappel 6.2.1 Directe waarnemingen in consumptie-aardappel 6.2.2 Vangbekers in consumptieaardappel. 21 21 23 24 26. 7 Gebruik van insecticiden 7.1 Insecticidengebruik en spuitfrequentie 7.2 Middelenkeuze in 2011 7.3 Milieubelasting 7.4 Effect op natuurlijke vijanden. 29 29 30 31 32. 8 Ervaringen van deelnemers 8.1 Inpasbaarheid in het bouwplan 8.2 Opkomst van de randen 8.3 Onkruidbeheersing 8.4 Waarneming van natuurlijke vijanden 8.5 Gewasbescherming. 33 33 33 34 34 34. 9 Deelnemers over het project. 35. 10Conclusies en aanbevelingen. 37.

(6) Bijlage 1 Protocol voor gewasinspectie 1.1 Consumptieaardappel 1.2 Graan. 41 41 43. Bijlage 2 Scoreformulier gewasinspectie. 45. Bijlage 3 Parameters middelengebruik. 47. Bijlage 4 Zaadmengsels 2011. 49. Bijlage 5Resultaten monitoring 2011 – vangbekers. 51. Bijlage 6 Resultaten monitoring 2011 – directe waarnemingen. 53.

(7) 1. Inleiding ___________________________________________________________________________________ Bloemrijke akkerranden bieden een schuilplaats en voedingsbron aan nuttige insecten, zoals zweefvliegen, lieveheersbeestjes en gaasvliegen. Als deze vanuit de rand het gewas intrekken kunnen zij flinke hoeveelheden schadelijke insecten opeten, zoals luizen en trips. Wanneer er voldoende van deze natuurlijke vijanden aanwezig zijn, kunnen zij een plaag zodanig onderdrukken dat een bespuiting niet nodig is. De rand fungeert ook als buffer tussen het perceel en de sloot, waardoor minder middelen en meststoffen in het water terecht komen. Daarnaast zijn de bloeiende randen erg mooi om te zien! De randen betekenen een voordeel voor het milieu en het landschap, maar mogelijk ook voor de portemonnee van de boer. In het project Akkerranden Flevoland zijn begin 2009 op 26 akkerbouwbedrijven ca. drie meter brede perceelranden ingezaaid met één- of meerjarige bloemenmengsels. In 2010 is dit aantal uitgebreid naar 38 deelnemende akkerbouwbedrijven. In 2011 zijn er nog 12 bijgekomen en is in totaal met 50 deelnemers van start gegaan. Dit jaar is een nieuw cluster gevormd aan de Elandweg. De deelnemende bedrijven liggen in één van de zes clusters, rond de volgende locaties: • Oudebosweg, Dronten • Alikruikweg, Biddinghuizen • Vogelweg, Lelystad • Zeeasterweg, Lelystad • Schokland, Noordoost Polder • Elandweg, Swifterbant Gedurende het vijfjarige project wordt bijgehouden wat de resultaten zijn van de aangelegde randen, met als doel: • informatie verzamelen, waarmee deelnemers met FAB-adviseurs kunnen bepalen of het nodig is om tegen plaaginsecten te spuiten met een insecticide (direct in het veld); • deelnemers inzicht geven in elkaars aanpak en resultaten, zodat ze van elkaar kunnen leren (met adviseur, in groepsbijeenkomsten, of individueel achter de computer); • inzicht geven in de effectiviteit van de plaagbestrijding, verandering van het middelengebruik en de ontwikkeling in de biodiversiteit in de randen. Wat hebben de randen in 2011 opgeleverd? Deze rapportage geeft een beeld van de effecten van de randen in het derde projectjaar. Het beschrijft de resultaten van de tellingen van plaaginsecten en natuurlijke vijanden tijdens de gewasinspecties en het insecticidengebruik. De resultaten van deze uitgebreide monitoring worden ook in deze rapportage gepresenteerd. Dit jaar is de monitoring in het gewas en de akkerranden aangevuld met waarnemingen in de openbare ruimte.. 1.

(8) Daarnaast zijn ook de ervaringen van de deelnemers in het project in kaart gebracht tijdens evaluatiemomenten in clusterbijeenkomsten en via een enquête.. Het project Akkerranden Flevoland duurt van 2009-2013 en streeft naar het aanleggen van in totaal 160 kilometer aan bloemrijke akkerranden bij 80 agrarische ondernemers in Flevoland. Het project is een initiatief van Provincie Flevoland, Waterschap Zuiderzeeland, Landschapsbeheer Flevoland en LTO-Noord. Uitvoerders van het project zijn CLM, Broos Water, Agrifirm (voorheen Agrarische Unie, sinds 2011 gefuseerd met Agrifirm), Communicatiebureau De Lynx en CAH Dronten.. 2.

(9) 2. Werkwijze _______________________________________________________________________________ Hieronder is de werkwijze van de gewasinspecties en de monitoring beschreven. Een uitgebreidere beschrijving van de werkwijze van de gewasinspecties is te vinden in het protocol voor gewasinspecties in bijlage 1.. 2.1 Doelstellingen Het doel van de gewasinspectie is inzicht krijgen in de noodzaak om chemische middelen te gebruiken ter bestrijding van plaaginsecten. Deze noodzaak hangt af van de mate waarin plaaginsecten en natuurlijke vijanden aanwezig zijn in het perceel. In 2011 was het doel om bij 50 deelnemers drie keer een gewasinspectie uit te voeren. Dit is minder dan in 2010 omdat in 2011 is besloten meer tijd te besteden aan clusterbijeenkomsten (zie hoofdstuk 2.5). Het doel van de monitoring is inzicht krijgen in de invloed van (aangepast beheer in) de openbare ruimte (berm) op het aantal natuurlijke vijanden in de rand en het perceel. In 2011 is gekeken naar de aanwezigheid van plaaginsecten en natuurlijke vijanden in het gewas, op verschillende vaste afstanden vanaf de rand. Naast waarnemingen in het gewas vonden ook waarnemingen in de rand en in de berm plaats. Het doel hiervan was inzicht te krijgen in de relatie tussen de aantallen natuurlijke vijanden in het gewas, in de akkerranden en in de berm op bedrijven waar aangepast beheer in de openbare ruimte mogelijk toegepast gaat worden of al plaats vindt. Op basis van de resultaten kan ook een beeld verkregen worden van de migratie van natuurlijke vijanden vanaf de rand het perceel in. De migratie van natuurlijke vijanden is overigens grondiger onderzocht in het FAB2 project in de Hoeksche Waard.. 2.2 Plaaginsecten en natuurlijke vijanden Tijdens de gewasinspectie en de monitoring in het gewas wordt gelet op de aanwezigheid van plaaginsecten en hun natuurlijke vijanden (zie tabel 2.1). In de randen wordt alleen gekeken naar natuurlijke vijanden. Tabel 2.1. Plaaginsecten en natuurlijke vijanden die geteld zijn.. Gewas. Plaaginsect. Consumptieaard-. Luis:. Natuurlijke vijanden. appel. •. Aardappeltopluis. Lieveheersbeestje, gaasvlieg,. •. Wegedoorn/vuilboomluis. zweefvlieg, sluipwesp (mum-. •. Overige luizen. mie), roofwants, galmug, spin, loopkevers.. Graan. Luis. Ui/Sjalot. Trips (larven). Kool. Luis, Trips (larven), Rups. Peen. Wortelvlieg, Luis. 3.

(10) 2.3 Gewasinspectie Protocol voor gewasinspectie De gewasinspectie sluit zo veel mogelijk aan bij de gangbare praktijk. In de praktijk wordt gewasinspectie steekproefsgewijs in een perceel uitgevoerd. Bij de gewasinspectie wordt onderscheid gemaakt in twee afstandscategorieën: • Langs de rand: op een vaste afstand van 2m langs de rand. Langs de rand is de plaagdruk vaak hoger en er komen meer natuurlijke vijanden voor vanuit de rand. • Binnen het perceel: op een variabele afstand >70 m langs de rand. Uit onderzoek in de Hoeksche Waard in 2008 blijkt dat de invloed van de rand reikt tot minimaal 70 m. Adviseurs en telers hebben de voorkeur om niet altijd op precies dezelfde plek te gaan kijken. Op die manier kan met een beperkte inspanning in een aantal bezoeken een bredere indruk verkregen worden van het perceel. Per inspectie worden op 4 steekproefsgewijs vastgestelde locaties (2 locaties langs de rand en 2 locaties binnen het perceel) 5 willekeurige planten bekeken. Hierbij vormt graan een uitzondering, waarbij 10 willekeurige halmen per locatie worden bekeken. In bijlage 1 is het protocol voor de gewasinspectie opgenomen. Hierin is de werkwijze uitvoeriger beschreven. Uitvoering gewasinspectie door FAB-adviseur De FAB-adviseur heeft aan het begin van het seizoen samen met de deelnemer bepaald op welk perceel (in welk gewas) de gewasinspectie uitgevoerd zal worden. De gewasinspectie is uitgevoerd door de FAB-adviseur en (indien belangstellend) de agrariër. Een gewasinspectie duurt ongeveer 30 minuten per perceel (incl. registratie van de telling en advisering). Terugkoppeling gewasinspectie naar deelnemers Van elk bezoek is een notitie gemaakt met het resultaat van de gewasinspectie en een bijbehorend advies om wel of niet te spuiten. Dit is op een doordrukvel achtergelaten bij de agrariër (zie bijlage 2). In 2009 hebben de deelnemers aangegeven de resultaten ook graag per e-mail te ontvangen. Daarom zijn de resultaten van elk cluster en de resultaten per bedrijf gedurende het seizoen ook per e-mail verstuurt naar de desbetreffende telers. Dit gebeurde in de vorm van twee staafdiagrammen, waarin de aantallen natuurlijke vijanden en de luizenaantallen tijdens het seizoen werden getoond. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten. De deelnemers kregen zowel de resultaten van hun eigen bedrijf als het gemiddelde van hun cluster. Presentatie tellingen op de website In 2011 zijn de resultaten van de tellingen ook op een ‘besloten’ deel van de website geplaatst. Dit is gedaan in de vorm van grafieken, waarin per gewas de tellingen zijn weergegeven. De namen van de deelnemers zijn geanonimiseerd. Het doel van het plaatsen van de gegevens op de website is dat telers gegevens met elkaar kunnen vergelijken.. 4.

(11) 2.4 Monitoring Selectie monitoringspercelen De monitoringspercelen zijn in overleg met Landschapsbeheer Flevoland (LBF) en Agrifirm geselecteerd. Een belangrijk uitgangspunt hierbij was dat ze grensden aan een berm waar aangepast beheer plaats vindt of mogelijkheden hiervoor onderzocht kunnen worden, geïnitieerd door LBF. Daarnaast is gekozen voor percelen met tarwe of consumptieaardappel grenzend aan de berm. Voor het waarnemen van trends is het wenselijk dat herhalingen worden aangelegd van hetzelfde gewas. Dit jaar was dit mogelijk voor consumptieaardappel en zomertarwe. Aangepast beheer openbare ruimte In 2009 is een inventarisatie gemaakt van de mogelijkheden om de openbare ruimte (o.a. wegbermen, taluds en boerenerven) anders te gaan beheren. Het doel hiervan is de biodiversiteit van dieren, planten, en insecten te bevorderen. In 2010 is gestart met de clusters Oudebosweg en Vogelweg en gekeken naar de mogelijkheden om het beheer van de verschillende gebiedselementen te verbeteren. In 2011 is ook gekeken naar de mogelijkheden voor de Zeeasterweg, de Alikruikweg en Schokland. Met name aangepast beheer van taluds van het waterschap en taluds op het land van de agrariër biedt mogelijkheden. Door het talud één- of tweemaal per jaar te maaien en het maaisel af te voeren kan de bodem verschraald worden waardoor bloeiende kruiden gestimuleerd worden. Daarnaast is aangepast beheer mogelijk van provinciale en gemeentelijke wegbermen. De provinciale bermen kunnen ingezaaid worden met soorten die aantrekkelijk zijn voor insecten en/of vogels. Deze bermen worden gefaseerd gemaaid waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Voor gemeentelijke bermen die vallen onder de SNL-regeling wordt het voorstel gedaan om 2/3 van de berm tweemaal per jaar te maaien en 1/3 van de berm met rust te laten. Verder wordt ook advies gegeven over de inrichting en het beheer op boerenerven. Hierbij wordt o.a. gekeken naar mogelijkheden voor het planten van fruitbomen, zoom- en mantelvegetatie, insecten- en ruigtestroken. De mogelijkheden voor aangepast beheer worden in meer detail beschreven in ‘FAB gebiedsbenadering kansen en mogelijkheden 2010-2011’ van Landschapsbeheer Flevoland1. Protocol voor monitoring Op 9 akkerbouwbedrijven is in één perceel gemonitord. Langs alle percelen lag een akkerrand die grensde aan een berm waar aangepast beheer mogelijk toegepast gaat worden of is gestart. Metingen vonden plaats in 2 herhalingen per perceel op 4 verschillende meetlocaties: in de berm, in de akkerrand, in het perceel op 2m van de akkerrand en in het perceel op 70m van de akkerrand. De meetlocaties zijn willekeurig gekozen en uitgezet met een GPS en daarna gemarkeerd met bamboestokken. De proefopzet per perceel is weergegeven in figuur 2.2.. 1. Landschapsbeheer Flevoland, 2010. FAB gebiedsbenadering kansen en mogelijkheden 2010-2011. 1p. 5.

(12) Figuur 2.1. Proefopzet monitoring in berm, akkerrand en gewas. Monitoring is uitgevoerd met vangbekers en directe waarnemingen.. Voor de monitoring is een combinatie van directe waarnemingen en vangbekers toegepast. Tijdens de directe waarnemingen is vooral gekeken naar vliegende insecten en luizen. Met de vangbekers zijn vooral kruipende insecten gevangen. Per meetlocatie is één vangbeker geplaatst. De vangbekers zijn in week 27 (5-7 juli) geplaatst in alle percelen en gevuld met een verzadigde zoutoplossing en een beetje afwasmiddel. Na ongeveer één week zijn deze vangbekers geleegd zodat de vangsten gedetermineerd konden worden. In de omgeving van deze vangbekers vonden directe waarnemingen plaats met tijdsintervallen van ca. 2 weken. Voor de directe waarnemingen in het gewas is hetzelfde protocol gebruikt als voor de gewasinspecties (bijlage 1). De monitoring was echter intensiever dan de gewasinspecties, door een verdubbeling van het aantal onderzochte planten per meetlocatie. In de rand en de berm vonden directe waarnemingen plaats in een kwadrant van 3 m2, waarbij een observatietijd van 5 minuten is aangehouden. Om eventuele variatie tussen de resultaten van verschillende bedrijven te kunnen verklaren is tegelijkertijd met de directe waarnemingen de ontwikkeling van de akkerrand gevolgd met behulp van vegetatieopnames. Hierbij vormden de ingezaaide bloemenmengsels het uitgangspunt. In de kwadranten voor de directe waarnemingen is geïnventariseerd welke planten opgekomen waren en of deze bloeiden. Bovendien is een top 3 gemaakt van de meest voorkomende planten. Ter aanvulling op de bovengenoemde metingen zijn ook de breedte van de akkerrand, het groeistadium van het gewas en de hoogte van het gewas bepaald. Daarnaast is een notitie gemaakt van de hoeveelheid onkruid en de weersomstandigheden. Door de vroege tarweoogst en veronkruiding van akkerranden waardoor vroegtijdig gemaaid moest worden waren in augustus nog maar twee aardappelpercelen geschikt voor monitoring. In week 31 (3 augustus) zijn in deze twee percelen vangbekers geplaatst volgens hetzelfde protocol als eerder beschreven.. 6.

(13) Terugkoppeling monitoring aan deelnemers Alle 9 bedrijven waar monitoring plaatsvond hebben gedurende het seizoen een email ontvangen met daarin de resultaten van de vangbekers en de directe waarnemingen. Dit gebeurde in de vorm van staafdiagrammen waarin de aantallen natuurlijke vijanden en de luizenaantallen tijdens het seizoen werden weergegeven.. 2.5 Clusterbijeenkomsten Het projectteam organiseerde voor elk cluster twee veldbijeenkomsten. Deze vinden plaats in het veld, één in graan en één in consumptieaardappel. Doel van de bijeenkomsten is kennisuitwisseling. Via e-mail en sms zijn de deelnemers hiervoor uitgenodigd. Ook kennisuitdragers hebben daarbij een belangrijke rol. Door samen naar insecten te zoeken in het gewas en te beoordelen of ingrijpen nodig is, en zo ja, met welk middel, leren telers veel van elkaar.. 7.

(14) 8.

(15) 3. Deelname in 2011 ____________________________________________________________. 3.1 Type randen Deelnemers konden kiezen voor de aanleg van eenjarige en/of een meerjarige akkerrand van 3 meter breed. In 2011 zijn de volgende type randen aangelegd: • 20 ha eenjarige rand, door 31 deelnemers (vergoeding 2.613 euro/ha); • 15 ha meerjarige rand, door 26 deelnemers (vergoeding 2.662 euro/ha). Het mengsel is op verzoek van de deelnemers licht aangepast ten opzichte van 2010. Gele ganzenbloem is vervangen door een kamillesoort, omdat men het idee had dat de ganzenbloem een probleem kan gaan vormen in het perceel.. 3.2 Percelen waar gewasinspectie heeft plaatsgevonden Op basis van waarnemingen in het veld kan bepaald worden hoe de verhouding natuurlijke vijanden is ten opzichte van het aantal plaaginsecten en of het nodig is om een insecticide in te zetten. De FAB-adviseur voert (samen met de deelnemer) gewasinspectie uit op één perceel, in één van de gewassen waarlangs de akkerrand ligt. Op de andere percelen kan de deelnemer dit zelf doen. Het perceel waarin deze gewasinspectie plaats vindt, wordt aan het begin van het seizoen gekozen door de teler in overleg met de adviseur. Alle 50 deelnemers hebben dit gesprek gehad, echter soms later dan de bedoeling was. Alleen de waarnemingen van de adviseur worden geregistreerd en zijn meegenomen in deze rapportage. In 2011 zijn gewasinspecties uitgevoerd in consumptieaardappel, wintertarwe, zomertarwe en zomergerst (zie tabel 3.1). Uiteindelijk is op 24 bedrijven gewasinspectie uitgevoerd. De bedoeling was op 51 bedrijven, dus op 27 bedrijven is niet geteld. Hiervoor zijn verschillende redenen.. Tabel 3.1. Gewas waarin inspecties hebben plaatsgevonden.. Gewas. Aantal deelnemers. Consumptieaardappel. 16. Wintertarwe. 6. Zomertarwe. 1. Zomergerst. 1. Aanvankelijk was het streven om elke deelnemer drie keer in het groeiseizoen te bezoeken. In totaal waren er 51 deelnemers. Het potentieel aan tellingen lag op 96 en dus lager dan 150, om de volgende redenen: rand lag niet aan graan of consumptieaardappel, mislukken van de rand, stoppen of verhuur van het bedrijf of ziekte ondernemer. In deze correctie is niet meegenomen dat de weersomstandigheden in het teeltseizoen (mei-aug) vaak regenachtig waren. In de regen heeft het. 9.

(16) geen zin om te tellen. In werkelijkheid lag het potentieel aan tellingen waarschijnlijk iets lager. Er zijn in totaal 60 tellingen uitgevoerd. Wanneer we een kleine correctie toepassen voor de natte weersomstandigheden dan zijn dat 30% minder tellingen dan de bedoeling was. De verdeling over de bedrijven en redenen zijn: • 24 bedrijven met tellingen: - waarvan 13 met voldoende tellingen (gezien omstandigheden rand); - waarvan 11 met onvoldoende tellingen. • 27 bedrijven zonder tellingen: - waarvan 3 wegens stoppen bedrijf/ ziekte teler; - waarvan 1 wegens mislukken rand; - waarvan 9 rand lag niet langs consumptieaardappel of graan; - waarvan 14 zonder goede (opgegeven) reden. Een andere reden waarom er te weinig inspecties zijn uitgevoerd, is de fusie van Agrarische Unie en Agrifirm en personeelswisseling. De overdracht en planning van het werk was daardoor niet optimaal. Voor 2012 is dit inmiddels goed op de rit gezet.. 3.3 Percelen waar monitoring heeft plaatsgevonden In de periode van juli t/m augustus 2011 heeft op 9 akkerbouwbedrijven een uitgebreide monitoring van natuurlijke vijanden en plaaginsecten plaatsgevonden. Deze percelen lagen zoveel mogelijk naast een openbare ruimte (o.a. berm, talud) waar mede in het kader van dit project aangepast beheer plaats gaat vinden of al plaats vindt. In deze percelen is gekeken naar de relatie tussen de aantallen natuurlijke vijanden in het gewas, in de randen en in de berm. In 2011 heeft monitoring plaatsgevonden in consumptieaardappel en zomertarwe (zie tabel 3.2).. Tabel 3.2. Gewas en type rand per cluster waar monitoring heeft plaatsgevonden.. Gewas. Cluster. Consumptieaardappel. Elandweg Zeeasterweg Alikruikweg. 1. Alikruikweg Zeeasterweg Vogelweg Elandweg. 1 2*. Zomertarwe. *. Aantal deelnemers Eenjarige rand Meerjarige rand 1*** 2. 1** 1. Op 1 van deze percelen stond een 1-jarige rand met opslag van voorgaande jaren die werd gedomineerd door gele ganzenbloem.. **. Deze meerjarige rand is vroeg in het seizoen gemaaid, rand stond niet in bloei.. *** Deze meerjarige rand is in het najaar van 2010 doorgezaaid met een meerjarig mengsel.. 3.4 Clusterbijeenkomsten Het projectteam heeft voor elk cluster twee veldbijeenkomsten georganiseerd, in juli en augustus. In totaal waren dat 12 clusterbijeenkomsten. Tijdens de veldbijeenkomsten is aandacht besteed aan de stand van het gewas en de rand, onkruid10.

(17) beheersing, het herkennen van plagen en natuurlijke vijanden, de resultaten van de gewasinspectie en monitoring en de reacties op het project tot nu toe. Enkele telers hebben ook individueel advies (telefonisch of bezoek) gehad over aanleg, opkomst en veronkruiding van de rand.. Figuur 3.1. Impressie van de clusterbijeenkomsten.. 11.

(18) 12.

(19) 4. Opkomst van de randen ______________________________________________ Het weer in het voorjaar en zomer 2011 verbrak de records. Het voorjaar was extreem droog en de zomer extreem nat (figuur 4.1). Pas in juni viel enige neerslag van betekenis, waardoor de randen pas laat opkwamen.. Figuur 4.1. Cumulatief neerslagoverschot in 2011.. De natte zomer zorgde dat de randen goed groeiden en ook het onkruid in de rand. De randen bleven langer dan andere jaren doorbloeien. Maar vanwege de hoge onkruiddruk in de rand zijn veel bloeiende randen toch gemaaid om zaadverspreiding van onkruiden te voorkomen. Gevolg van de late opkomst was dat de randen bij graan pas bloeiden op het moment dat luizen in het gewas niet meer voor problemen zorgden.. Figuur 4.2. Akkerrand in mei en in juli.. 13.

(20) 14.

(21) 5. Resultaten gewasinspecties __________________________________ In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de resultaten van de gewasinspecties in 2011. Dit jaar zijn er door omstandigheden weinig inspecties uitgevoerd. Daarom is er voor gekozen om de monitoringsresultaten ook op te nemen in de grafieken. Net als andere jaren is in de analyse geen onderscheid gemaakt tussen eenjarige en meerjarige akkerranden.. 5.1 Resultaten per gewas per cluster Consumptieaardappel In figuur 5.1 zijn voor vier clusters de resultaten van de gewasinspectie weergegeven. Nieuw is het cluster Elandweg.. 15.

(22) Figuur 5.1. Aantal natuurlijke vijanden en plaaginsecten in consumptieaardappel, gemiddeld per week, per cluster. Tussen haakjes het aantal bedrijven waar gewasinspectie plaats vond. In weken met * is geen inspectie uitgevoerd.. Behalve in het cluster Vogelweg, zijn in alle clusters voorafgaand aan de gewasinspecties bespuitingen uitgevoerd met insecticiden (begin juni, week 22 en 23). In alle clusters zijn daarbij voor het merendeel middelen ingezet die schadelijk zijn voor natuurlijke vijanden. De hoeveelheid luizen in aardappel piekte of vroeg in het seizoen in cluster Alikruikweg of halverwege het seizoen in cluster Oudebosweg. In de overige clusters was het aantal luizen relatief laag, waarschijnlijk door de inzet van insecticiden aan het begin van het seizoen. Een vroege bestrijding is met name gericht op aardappeltopluis, deze werd ook nauwelijks waargenomen tijdens de inspecties. Het aantal natuurlijke vijanden is niet opvallend hoger of lager dan vorig jaar. Dit jaar zijn in verhouding veel gaasvliegen waargenomen en weinig lieveheersbeestjes.. 16.

(23) Graan In de graanpercelen (voornamelijk wintertarwe) was de diversiteit aan natuurlijke vijanden groot. Er zijn weinig luizen aangetroffen. Zie figuur 5.2.. Figuur 5.2. Aantal natuurlijke vijanden en plaaginsecten in graan, gemiddeld per week, per cluster. Tussen haakjes het aantal bedrijven waar gewasinspectie plaats vond. In weken met * is geen inspectie uitgevoerd.. 17.

(24) Het effect van gewasbescherming op de telresultaten in wintertarwe is moeilijk vast te stellen, omdat een beperkt aantal telers waar gewasinspectie of monitoring heeft plaatsgevonden in wintertarwe spuitgegevens heeft aangeleverd. Vier wintertarwetelers waar gewasinspectie plaats vond, leverden gegevens aan. Drie daarvan voerden geen bespuiting uit. Enkele telers waar geen gewasinspectie in wintertarwe plaats vond, leverden wel spuitgegevens aan voor dit gewas. Deze telers voerden vrijwel alle bespuitingen aan het begin van het seizoen uit. Vaak werd hiervoor Karate Zeon gebruikt, wat schadelijk is voor natuurlijke vijanden. Het is mogelijk dat het spuitgedrag van telers waar gewasinspectie is uitgevoerd anders was en dat zij kozen voor alternatieve middelen of geen bespuiting, maar dat is niet vast te stellen, omdat uit deze groep weinig spuitgegevens zijn aangeleverd.. 5.2 Verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten Uit onderzoek is gebleken dat natuurlijke vijanden een plaag voldoende zouden kunnen onderdrukken wanneer per tien plaaginsecten minstens één natuurlijke vijand aanwezig is in het perceel (dit bleek o.a. in het FAB-project in de Hoeksche Waard)2. Op basis van gewasinspecties en monitoring is geanalyseerd hoe de gemiddelde relatie tussen beide groepen was in 2011. De resultaten zijn weergegeven in figuur 5.3. Op 26 van de 29 bedrijven waar gewasinspecties of monitoring is uitgevoerd was tijdens alle waarnemingen de verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten gunstig. Dit heeft ook te maken met het feit dat dit jaar minder waarnemingen per bedrijf zijn gedaan. Op twee bedrijven lag de verhouding precies op de grens 1:10. Percelen met een ongunstige verhouding of een verhouding precies op de grens waren allemaal aardappelpercelen.. 2. Projecten FABI 2005-2007 en LTO-FABII 2008-2011 (ZLTO, WUR-PPO, WUR-PRI, UvA_IBED, DLV Plant, CLM en LBI). 18.

(25) Figuur 5.3. Verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten op de deelnemende bedrijven (een score boven de rode lijn is gunstig). CA = consumptieaardappelen en Gr = graan (winter- en zomertarwe).. 5.3 Vergelijking waarnemingen langs de rand en binnen het perceel Veel natuurlijke vijanden hebben stuifmeel en nectar nodig als voedingsbron en zullen daardoor het meest in de buurt van de rand te vinden zijn. Vanuit de rand gaan zij het perceel in. De verwachting was daarom dat langs de rand meer natuurlijke vijanden voorkomen dan binnen het perceel. Dit wordt niet bevestigd door de gewasinspectie en monitoringsresultaten (figuur 5.4).. 19.

(26) Afwisselend is het aantal natuurlijke vijanden hoog langs de rand of in het gewas. Dat was vorig jaar ook het geval in aardappel. In 2009 was in alle telweken het aantal natuurlijke vijanden hoger langs de rand dan in het aardappelperceel. Voor graan is de vergelijking alleen te maken met 2010 toen werden in de meeste telweken de hoogste aantallen aangetroffen in het perceel en niet langs de rand. Wat betreft de luizen lijken deze in aardappel talrijker langs de rand in plaats van in het gewas. Dit was in de tweede helft van het telperiode vorig jaar ook het geval. Een mogelijke verklaring was dat na een bespuiting de luizen meer langs de rand worden aangetroffen in plaats van in het perceel. Van de percelen waarvan de bespuitingen in 2011 bekend zijn, is voornamelijk voorafgaand aan de telperiode gespoten. Dit lijkt dus in 2011 geen verklaring voor het voorkomen van luizen langs de rand gedurende de hele telperiode. In 2009 was de situatie tegenovergesteld aan 2011. In 2009 werden in de meeste telweken meer luizen in het perceel aangetroffen, het ging om relatief kleine aantallen luis in 2009. Het aantal luizen in graan is, net als de natuurlijke vijanden in de meeste telweken hoger binnen het perceel dan langs de rand. Dat was ook in 2010 het geval.. Figuur 5.4. Vergelijking aantal natuurlijke vijanden en plaaginsecten tijdens gewasinspecties langs de rand (2m van de rand) en binnen het perceel (>40m van de rand). In weken met een * is geen gewasinspectie uitgevoerd.. 20.

(27) 6. Resultaten monitoring _________________________________________________ In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de resultaten van de monitoring in 2011 in tarwe en consumptieaardappel. Dit jaar zijn in 5 tarwepercelen en 4 consumptie-aardappelpercelen waarnemingen gedaan. Het type rand varieerde tussen de percelen zoals blijkt uit tabel 2.4. Bovendien konden ook verschillen in opkomst waargenomen worden tussen eenjarige randen die op verschillende locaties waren ingezaaid. Mogelijk kan dit een gevolg zijn van verschillen in bodemstructuur, voorgewas, zaaimoment, onkruidbeheersing en de onkruiddruk in voorgaande jaren. Wat betreft zaaimoment is het vermoeden dat soorten die weinig bodembedekkend zijn (bijv. klaproos) beter opkomen bij vroege zaai, dan zijn ze onkruiden een stap voor. Alle randen waren redelijk tot goed ontwikkeld zonder extreme onkruidproblemen tijdens de metingen. Vanwege de grote verschillen tussen randen in de praktijk zijn deze verschillen in de analyse buiten beschouwing gelaten. Ondanks de extra variatie die hierdoor ontstaat kunnen met 5 herhalingen voor tarwe en 4 herhalingen voor consumptieaardappel toch een aantal duidelijke trends waargenomen worden. Voor consumptieaardappel is ook gekeken naar de resultaten van 2010 en 2011 gezamenlijk. De resultaten van de individuele bedrijven staan in bijlage 5 en 6 (resp. vangbekers en directe waarnemingen).. 6.1 Tarwe De monitoringsperiode voor tarwe was dit jaar kort. De late start werd veroorzaakt door het late opkomen van de rand door het droge voorjaar. De monitoringsperiode kon niet verlengd worden doordat de tarwe begin augustus werd geoogst. De directe waarnemingen konden daardoor op de meeste bedrijven maar drie keer plaatsvinden, terwijl op vijf keer gerekend was. De vangbekers zijn één keer geplaatst en gecontroleerd in juli, een tweede plaatsing in augustus was niet mogelijk. Voor 5 bedrijven is zowel voor de directe waarnemingen als voor de resultaten van de vangbekers gekeken naar de correlaties tussen de aantallen natuurlijke vijanden in het gewas, in de akkerrand en in de berm. Analyse van de correlatie tussen de hoeveelheid natuurlijke vijanden en de luizenaantallen in het gewas vond plaats op basis van de directe waarnemingen.. 6.1.1. Directe waarnemingen in tarwe Op basis van de directe waarnemingen in tarwe kan alleen een significante correlatie worden gevonden tussen de aantallen natuurlijk vijanden op 2m en op 70m van de rand in het gewas (P=0,05, R2 = 0,71). In figuur 6.1 is dit weergegeven. De aantallen natuurlijke vijanden in de berm en in de akkerrand lijken niet gecorreleerd te zijn. In de berm zijn geen natuurlijke vijanden aangetroffen. Ook kunnen geen duidelijke correlaties waargenomen worden tussen de aantallen natuurlijke vijanden in de berm of akkerrand en de aantallen natuurlijke vijanden in het gewas. De relatie tussen de totale aantallen natuurlijke vijanden en de luizenaantallen is weergegeven in figuur 6.2. De luisdruk was erg laag. Mogelijk hebben een paar 21.

(28) telers drie tot vijf weken voor de directe waarnemingen gespoten ter voorkoming van topluis, maar niet tijdens de waarnemingen. Er lijkt geen duidelijk verband te zijn tussen de aantallen natuurlijke vijanden en de luizenaantallen in het gewas. Bovendien kunnen geen duidelijke verschillen waargenomen worden tussen de verschillende meetlocaties in het gewas.. Figuur 6.1. Totaal aantal natuurlijke vijanden in tarwe op 2m van de akkerrand t.o.v. 70m van de akkerrand op basis van directe waarnemingen. Correlatie is weergegeven met R2.. Figuur 6.2. Totaal aantal natuurlijke vijanden in tarwe t.o.v. totaal aantal luizen op basis van directe waarnemingen. Correlatie is weergegeven met R2. Onderscheid is gemaakt tussen metingen op 2m (blauw) en op 70m van de akkerrand (rood). 22.

(29) 6.1.2. Vangbekers in tarwe Op alle vier de locaties (berm, akkerrand, gewas op 2 m en 70 m afstand van de rand) zijn voornamelijk kevers aangetroffen in de vangbekers, maar ook spinnen. Weinig lieveheersbeestjes. Bij vergelijking van de natuurlijke vijanden in de vangbekers in de akkerrand en in de vangbekers in het gewas lijkt er een verband te bestaan (figuur 6.3). Hoe hoger het aantal in de akkerrand hoe hoger het aantal in het gewas, op 2 m en op 70 m afstand van de rand. Opgemerkt moet worden dat de resultaten op één waarneming per bedrijf is gebaseerd, waarbij de omstandigheden per bedrijf lastig te vergelijken zijn. Er is geen sprake van een relatie tussen de natuurlijke vijanden in de berm en in de akkerrand of het gewas, omdat er te weinig data beschikbaar is. Mogelijk is er een verband, maar dit zou in een volgend seizoen met meer waarnemingen onderbouwd moeten worden. Vergelijking met vangbekerresultaten uit 2010 is niet mogelijk, omdat de vangbekers dit jaar voor het eerst zijn geplaatst in tarwe.. Figuur 6.3. Totaal aantal natuurlijke vijanden in de akkerrand langs tarwe t.o.v. 2m (blauw) en 70m (rood) van de akkerrand op basis van vangbekers. Correlatie is weergegeven met R2.. 6.2 Consumptie-aardappel De monitoringsperiode was dit jaar kort door de late opkomst van de randen als gevolg van het droge voorjaar. Op de meeste aardappelpercelen is half juli met de directe waarnemingen gestart. Uiteindelijk waren maximaal vier rondes mogelijk in plaats van de geplande vijf. Op twee bedrijven is drie keer een monitoring uitgevoerd, omdat de rand, in verband met de hoge onkruiddruk vroegtijdig was gemaaid. Door het vroegtijdig maaien van de randen zijn op twee bedrijven maar één keer vangbekers neergezet en gecontroleerd. Op de andere twee bedrijven is dit wel twee keer gelukt, zoals vooraf gepland. Voor de 4 deelnemende bedrijven is zowel voor de directe waarnemingen als voor de resultaten van de vangbekers gekeken naar de correlaties tussen de aantallen natuurlijke vijanden in het gewas, in de akkerrand en in de berm. Analyse van de 23.

(30) correlatie tussen de hoeveelheid natuurlijke vijanden en de luizenaantallen in het gewas vond plaats op basis van de directe waarnemingen.. 6.2.1. Directe waarnemingen in consumptie-aardappel Op basis van de directe waarnemingen in consumptieaardappel kan alleen een significante correlatie worden gevonden tussen de aantallen natuurlijk vijanden op 2 m en op 70 m van de rand in het gewas (P=0,05, R2 = 0,50). In figuur 6.4 is dit weergegeven. Ook als de aantallen van 2010 meenemen is er een verband (zie figuur 6.5). Er zijn geen natuurlijke vijanden in de berm aangetroffen, wel in het gewas en in de akkerrand. Bermen waren vaak kortgemaaid, waardoor weinig bloemen aanwezig waren. De aantallen natuurlijke vijanden in de akkerrand en in het gewas lijken niet gecorreleerd te zijn. Opvallend is wel dat het aantal natuurlijke vijanden in het gewas hoger is dan in de rand. De bloeiperiode van de aardappelplanten was kort tijdens de waarnemingsperiode, ook zijn er niet opvallend veel natuurlijke vijanden op de bloemen van de aardappelplanten waargenomen. Twee van de vier akkerranden zijn slecht ontwikkeld. Deze laatste zijn ook vroegtijdig gemaaid, maar dat verschil lijkt niet van invloed op het aantal natuurlijke vijanden in de rand. Voor het grotere aantal natuurlijke vijanden in het gewas en niet in de rand is geen overtuigende verklaring te geven.. Figuur 6.4. Totaal aantal natuurlijke vijanden in consumptie-aardappel in 2011 op 2m van de akkerrand t.o.v. 70m van de akkerrand op basis van directe waarnemingen. Correlatie is weergegeven met R2.. 24.

(31) Figuur 6.5. Totaal aantal natuurlijke vijanden in consumptie-aardappel in 2010 en 2011 op 2m van de akkerrand t.o.v. 70m van de akkerrand op basis van directe waarnemingen. Correlatie is weergegeven met R2.. De luisdruk in aardappel was laag. Waarschijnlijk is in alle aardappelpercelen een aantal weken voor de directe waarnemingen een bespuiting uitgevoerd, maar niet tijdens de waarnemingen. Het aantal luizen op 2 m afstand van de rand en op 70 m afstand van de rand is sterk gecorreleerd (zie figuur 6.6, P=0,05, R2 = 0,609). Het aantal natuurlijke vijanden op 2 m afstand van de rand verklaart het aantal luizen in het gewas minder goed dan het aantal natuurlijke vijanden op 70 m van de rand. De luizen op 70 m van de rand zijn ook het relatief beter gecorreleerd met de natuurlijke vijanden op dezelfde afstand (zie figuur 6.7, P=0,05, R2 = 0,55). Maar door de lage luisdruk en het beperkt aantal waarnemingen zijn hier geen duidelijke conclusies uit te trekken.. Figuur 6.6. Totaal aantal luizen in consumptie-aardappel in 2010 en 2011 op 2m van de akkerrand t.o.v. 70m van de akkerrand op basis van directe waarnemingen. Correlatie is weergegeven met R2.. 25.

(32) Figuur 6.7. Totaal aantal natuurlijke vijanden in consumptie-aardappel op 70 m van de rand t.o.v. totaal aantal luizen op basis van directe waarnemingen. Correlatie is weergegeven met R2. Onderscheid is gemaakt tussen metingen van luizen op 2m (blauw) en op 70m van de akkerrand (rood).. 6.2.2. Vangbekers in consumptie-aardappel Op alle vier de locaties (berm, akkerrand, gewas op 2 m en 70 m afstand van de rand) zijn voornamelijk loopkevers aangetroffen in de vangbekers. Weinig spinnen en lieveheersbeestjes. Er lijkt een relatie tussen het aantal natuurlijke vijanden in de berm en in de akkerrand (zie figuur 6.8, P=0,05, R2 = 0,59). Opgemerkt moet worden dat de resultaten op één waarneming per bedrijf zijn gebaseerd, waarbij de omstandigheden per bedrijf lastig te vergelijken zijn. Mogelijk is er een verband, maar dit zou in een volgend seizoen met meer waarnemingen onderbouwd moeten worden. Vergelijking met vangbekerresultaten uit 2010 is niet mogelijk, omdat de vangbekers dit jaar voor het eerst in bermen zijn geplaatst.. 26.

(33) Figuur 6.8. Totaal aantal natuurlijke vijanden in de berm bij consumptie-aardappel t.o.v. van de akkerrand op basis van vangbekers. Correlatie is weergegeven met R2.. Er is een verband tussen het aantal natuurlijke vijanden in de vangbekers op 2 m afstand van de rand en op 70m afstand van de rand (P=0,05, R2 = 0,45) in 2011. Het verband wordt sterker als ook de data uit 2010 meegenomen worden (zie figuur 6.9, P=0,05, R2 = 0,69).. Figuur 6.9. Totaal aantal natuurlijke vijanden op 2 m afstand van de rand langs consumptie-aardappel t.o.v. van 70 m afstand op basis van vangbekers in 2010 en 2011. Correlatie is weergegeven met R2.. 27.

(34) Voor de vangbekerresultaten uit 2011 geldt geen relatie tussen de resultaten in de akkerrand en het gewas. In combinatie met de resultaten van 2010 wel (zie figuur 6.10, P=0,05, R2 = 0,48 voor 2 m afstand, R2 = 0,55 voor 70 m afstand).. Figuur 6.10 Totaal aantal natuurlijke vijanden in de akkerrand langs consumptieaardappel tov totaal aantal natuurlijke vijanden op basis van vangbekers. Correlatie is weergegeven met R2. Onderscheid is gemaakt tussen metingen van natuurlijke vijanden op 2m (blauw) en op 70m van de akkerrand (rood).. 28.

(35) 7. Gebruik van insecticiden ___________________________________________. 7.1 Insecticidengebruik en spuitfrequentie In consumptieaardappel lag het middelgebruik op de percelen waarin gewasinspecties plaatsvonden op gem. 1,4 bespuitingen met gemiddeld 0,027 kg werkzame stof per hectare. Dit is een sterke daling ten opzichte van 2010. Zie figuur 7.1. Het aantal deelnemers dat gegevens heeft aangeleverd is vergelijkbaar met vorig jaar. In 2011 hebben 12 van 16 consumptieaardappel telers bespuitingen aangeleverd na herhaalde oproepen hiervoor. In wintertarwe lag het middelgebruik op percelen waarin gewasinspecties plaatsvonden op gem. 0,3 bespuitingen met gem. 0,001 kg werkzame stof/ha. Vier van de zes wintertarwetelers waar gewasinspecties plaatsvonden hebben hun spuitgegevens aangeleverd. Dat is een verbetering ten opzichte van vorig jaar. Drie van de vier telers die hun gegevens aanleverden voerden geen bespuiting uit in wintertarwe. Vanwege het wisselende aantal deelnemers en de beperkte hoeveelheid spuitgegevens van vorig jaar is een vergelijking met voorgaande jaren niet goed te maken. Alle percelen (met en zonder gewasinspectie) waarvan bespuitingen zijn aangeleverd levert, zijn vergeleken (2010: 13, 2011: 12 percelen). Daaruit blijkt dat het middelgebruik in 2010 met gem. 0,5 bespuitingen op gem. 0,018 kg ws/ha lag. Het middelgebruik in 2011 lag met gem. 0,7 bespuitingen op gem. 0,013 kg ws/ha. Het aantal bespuitingen is gemiddeld toegenomen, maar per bespuiting is minder werkzame stof gebruikt. In uien is dit jaar geen gewasinspectie uitgevoerd. Er is gekozen voor wintertarwe en aardappel, omdat hier meer milieuwinst is te verwachten dan in uien. Natuurlijke plaagbestrijding van trips in uien blijkt lastig, vanwege de moeilijk bereikbare trips in de uienrokken. In hoeverre veranderingen in het middelengebruik zijn toe te schrijven zijn aan de effectiviteit van de rand, begeleiding in het project of aan seizoensverschillen is moeilijk te zeggen. Bij vergelijking van het middelengebruik op percelen waar wel gewasinspectie plaatsvond door een FAB-adviseur met percelen van dezelfde bedrijven waar dit niet gebeurde (zie bijlage 4), bleek dat het middelengebruik daarop nauwelijks verschilde in consumptieaardappel. In wintertarwe zijn in 2011 minder bespuitingen uitgevoerd en is de hoeveelheid gebruikte werkzame stof ook minder op percelen waar gewasinspectie plaats vond, dan in vergelijking met alle percelen waarvan spuitgegevens zijn aangeleverd. Deze vergelijking is niet uit te voeren voor 2010 vanwege de beperkte hoeveelheid aangeleverde spuitgegevens en voor 2008 en 2009 blijkt dit verschil tussen percelen met en zonder gewasinspectie niet te bestaan.. 29.

(36) 7.2 Middelenkeuze in 2011 Het middelgebruik in consumptieaardappel is in het algemeen afgenomen en voor deltamethrin (Decis EC) en esfenvaleraat (Sumicidin Super) gelijk gebleven (zie tabel 7.1). Opvallend is dat pirimicarb (Pirimor) niet is ingezet. Vorig jaar werd voor het eerst pymetrozine (Plenum) gebruikt, maar dit jaar niet meer. Thiametoxam (Actara) was vorig jaar ook nieuw en is in 2011 ook gebruikt, maar gemiddeld een lagere hoeveelheid. Pirimicarb (Pirimor) is ook niet ingezet in wintertarwe. Daarentegen wel Karate Zeon. De luisdruk was in de loop van het groeiseizoen relatief laag in 2011, waardoor minder middelen zijn ingezet.. Tabel 7.1. Vergelijking van het gebruik van de verschillende insecticiden in 2008 t/m 2011 in de gewassen waarin in 2011 gewasinspectie plaatsvond (rood=toename t.o.v. jaar eerder en groen=afname t.o.v. jaar eerder).. 2008. Gem. gebruik per werkz. stof (kg a.s./ha). Middelnaam. Werkzame stof. DECIS EC. deltamethrin. 0,005. KARATE ZEON. lambda-cyhalothrin. 0,008. SUMICIDIN SUPER. esfenvaleraat. 0,005. PIRIMOR. pirimicarb. 0,075. TEPPEKI. flocinamid. 0,08. CALYPSO. thiacloprid. 0. ACTARA. thiamethoxam. 0. PLENUM 50 WP. pymetrozine. 0. 2009 Middelnaam. C.Aardappel. Wintertarwe. 0,25. Gem. gebruik per werkz. stof (kg a.s./ha) Werkzame stof. C.Aardappel. DECIS EC. deltamethrin. KARATE ZEON. lambda-cyhalothrin. 0,005. SUMICIDIN SUPER. esfenvaleraat. 0,005. PIRIMOR. pirimicarb. 0,075. TEPPEKI. flocinamid. 0,08 0,07. 0. CALYPSO. thiacloprid. ACTARA. thiamethoxam. 0. PLENUM 50 WP. pymetrozine. 0. 2010. Wintertarwe. 0,25. Gem. gebruik per werkz. stof (kg a.s./ha). Middelnaam. Werkzame stof. DECIS EC. deltamethrin. C.Aardappel 0,006. KARATE ZEON. lambda-cyhalothrin. 0,007. SUMICIDIN SUPER. esfenvaleraat. 0,005. PIRIMOR. pirimicarb. 0,1. TEPPEKI. flocinamid. 0,075. CALYPSO. thiacloprid. 0,096. ACTARA. thiamethoxam. 0,023. PLENUM 50 WP. pymetrozine. 0,15. * Beperkt aantal deelnemers heeft gegevens aangeleverd.. 30. Wintertarwe*. 0.

(37) 2011. Gem. gebruik per werkz. stof (kg a.s./ha). Middelnaam. Werkzame stof. DECIS EC. deltamethrin. C.Aardappel 0,006. KARATE ZEON. lambda-cyhalothrin. 0,005. SUMICIDIN SUPER. esfenvaleraat. 0,005. PIRIMOR. pirimicarb. 0. TEPPEKI. flocinamid. 0,04. CALYPSO. thiacloprid. 0,072. ACTARA. thiamethoxam. 0,016. PLENUM 50 WP. pymetrozine. Wintertarwe 0,005 0. 0. In bijlage 4 staat het gemiddelde gebruik van middelen in gewassen waar een gewasinspectie is uitgevoerd en de gewassen waar dat niet plaats vond, maar wel het middelgebruik van beschikbaar is. Ook hier blijkt dat het middelgebruik in consumptieaardappel minder is dan in 2010.. 7.3 Milieubelasting De gemiddelde milieubelasting in aardappel is vrijwel gelijk gebleven ten opzichte van 2010 en 2009 (figuur 7.1). In wintertarwe is vorig jaar door de drie deelnemers die hun spuitgegevens aangeleverd hebben geen bespuiting uitgevoerd. Dit jaar hebben meer telers hun gegevens aangeleverd en is er door een teler gespoten, waardoor de gemiddelde milieubelasting van het waterleven beperkt is. Ten opzichte van de start van het project (2007 en 2008) is de milieubelasting in 2011 laag. In uien zijn dit jaar geen inspecties uitgevoerd en daardoor ook geen spuitgegevens beschikbaar. Wel zijn er gegevens beschikbaar van uienpercelen zonder rand en gewasinspecties. De gemiddelde milieubelasting van het waterleven is afgenomen in 2011 ten opzichte van voorgaande jaren, ondanks een toename in het aantal bespuitingen en onveranderd middelgebruik. In verhouding is minder deltamethrin (Decis EC) ingezet in 2011, maar meer Karate Zeon, dat relatief minder schadelijk is voor waterleven.. 31.

(38) Figuur 7.1. Vergelijking van het insecticidengebruik in 2008 t/m 2011 in gewassen waarlangs een rand lang in 2011: gebruikt volume (kg actieve stof/ha), milieubelasting van waterleven (in milieubelastingspunten volgens de Milieumeetlat), % bespuitingen met een middel dat schadelijk is voor natuurlijke vijanden (geen A-score in de Milieumeetlat) en het aantal bespuitingen per seizoen. In 2010 zijn voor wintertarwe weinig spuitgegevens aangeleverd. In 2011 zijn geen gewasinspecties uitgevoerd in ui.. 7.4 Effect op natuurlijke vijanden In consumptieaardappel is het gemiddeld aantal bespuitingen en het middelgebruik in 2011 licht afgenomen, maar de middelen die ingezet zijn waren schadelijker dan voorgaande jaren. In verhouding is meer Karate Zeon ingezet, dat schadelijk is voor natuurlijke vijanden. Zie figuur 7.1. In wintertarwe is door een van de vier telers die hun gegevens aanleverde een bespuiting uitgevoerd. Hier is Karate Zeon ingezet, wat slecht scoort op het effect op natuurlijke vijanden. In voorgaande jaren werd niet gespoten of met Pirimor wat minder schadelijk is voor natuurlijke vijanden. Het gemiddeld aantal bespuitingen van alle wintertarwepercelen (met en zonder gewasinspectie) schommelt door de jaren heen rond de 80%. De schommelingen worden veroorzaakt doordat het ene jaar wat meer of minder Pirimor wordt ingezet, maar in de meeste gevallen is dat het schadelijke Karate Zeon. Dit middel is goedkoper dan middelen die minder schadelijk zijn. We zullen in 2012 nog meer aandacht besteden aan de middelkeuze.. 32.

(39) 8. Ervaringen van deelnemers _____________________________________ In dit hoofdstuk wordt een indruk gegeven van de ervaringen van de deelnemers over de praktische kanten van de rand. De informatie is gebaseerd op gesprekken met deelnemers, opmerkingen tijdens veldbijeenkomsten en een korte schriftelijke enquête (zie figuur 8.1). Ruim 60% van de deelnemers heeft de enquête ingevuld, voornamelijk de deelnemers die al meerdere jaren mee doen.. Figuur 8.1. Scores op stellingen over aanleg, beheer en functionaliteit van de randen (n=31).. 8.1 Inpasbaarheid in het bouwplan De meeste telers geven aan de akkerranden goed inpasbaar zijn in het bouwplan. Het aantal deelnemers dat daar ‘zeer mee eens’ is neemt toe. Waarschijnlijk is dit te verklaren door het aantal deelnemers dat nu al een aantal jaren ervaring heeft met de randen.. 8.2 Opkomst van de randen Bij de helft van de deelnemers ontwikkelde de rand zich het afgelopen seizoen goed. Een iets kleiner gedeelte van de deelnemers had problemen met de opkomst van de rand of last van veronkruiding. Over het algemeen zijn deelnemers positiever dan vorig jaar.. 33.

(40) 8.3 Onkruidbeheersing Uit de enquête blijkt dat telers in 2011 meer last hadden van onkruiden dan vorig jaar.. 8.4 Waarneming van natuurlijke vijanden Iets meer dan de helft van de telers geeft aan meer natuurlijke vijanden waar te nemen in de percelen waarlangs akkerranden zijn ingezaaid. De rest van de telers geeft aan geen duidelijke verschillen te kunnen zien met percelen zonder ingezaaide randen. Buiten natuurlijke vijanden noemen telers ook veel andere dieren die ze zien in de rand zoals reeën, vogels en kleine zoogdieren.. 8.5 Gewasbescherming Wat betreft het insecticidegebruik zijn de meningen verdeeld. Ongeveer een derde van de telers geeft aan dat de aanwezigheid van natuurlijke vijanden voldoende is om minder insecticiden te gebruiken. Een kwart van de telers is het hier echter niet mee eens en de rest van de telers antwoord neutraal of weet het niet.. 34.

(41) 9. Deelnemers over het project __________________________________ De individuele begeleiding van de deelnemers verliep dit jaar minder gestructureerd dan voorgaande jaren. Daardoor zijn minder bedrijfsbezoeken afgelegd dan gepland. Dit komt naar voren uit de resultaten van de enquête waarin de mening van de telers over het project is gevraagd (zie figuur 9.1). De begeleiding en de communicatie door de projectleiding worden minder gewaardeerd dan voorgaande jaren.. Figuur 9.1. Scores op stellingen over de uitvoering van het project Akkerranden Flevoland (n=31).. Opvallend is dat deelnemers minder tevreden zijn over de vergoeding die zij kregen in vergelijking met 2010. Hoewel maar ca. 10% van de telers echt ontevreden is. Over het gebruik van Masterlink blijven de meningen verdeeld. Waarschijnlijk gebruiken veel telers het programma niet voor dit project. Het tussentijds toesturen van telresultaten per e-mail wordt gewaardeerd en ook de clusterbijeenkomsten worden als leerzaam ervaren. De clusterbijeenkomsten worden gewaardeerd om het ontmoeten van collega-telers en het uitwisselen van kennis en ervaringen. In het algemeen wordt het nut van het project steeds hoger gewaardeerd. In de enquête wordt dit onderbouwd door volgende toelichtingen: waardering door omwonenden, mooie bloemen, goed gevoel, leuk om te leren over gedrag en het nut van insecten. Suggesties voor verbetering die door de deelnemers worden genoemd: • Mogelijkheid om akkerranden met variabele breedte aan te leggen. • Tegengaan onkruid blijft aandachtspunt. • Zichtbaarheid van begeleiders vergroten. 35.

(42) • • •. Eerder leveren van zaaizaad. Voorkom dat het zaadmengsel eenzijdig van kleur wordt. Optimaliseren samenwerking tussen verschillende organisaties binnen het project en ook tussen de verschillende akkerrandenprojecten (o.a. communicatiemateriaal met Bloeiend Bedrijf).. 36.

(43) 10. Conclusies en aanbevelingen _____________________ Akkerranden en gewasinspecties In 2011 namen 50 akkerbouwers deel aan het project. Dat zijn er 10 meer dan in 2010. Zij hadden de volgende type randen (sommige telers hadden meerdere type randen): • 20 ha eenjarige rand, door 31 deelnemers. • 15 ha meerjarige rand, door 26 deelnemers. De ontwikkeling van de akkerranden kwam traag op gang door de droogte. Daarna viel er veel neerslag waardoor rand snel tot ontwikkeling kwam en lang doorbloeide. Gewasinpecties zijn uitgevoerd in consumptieaardappel en graan (voornamelijk wintertarwe en enkele percelen zomertarwe). Ui, peen en erwt zijn niet geïnspecteerd omdat natuurlijke plaagbestrijding daar minder effectief is gebleken. Bij 24 bedrijven zijn uiteindelijk gewasinspecties uitgevoerd (in totaal 60 gewasinspecties). Naast de gewasinspecties heeft een uitgebreide monitoring naar plaaginsecten en natuurlijke vijanden plaatsgevonden in het gewas, de akkerrand en in de berm, waar het beheer van de openbare ruimte zal worden aangepast. Hiervoor zijn 9 locaties geselecteerd. Resultaten gewasinspecties De diversiteit in aantallen en soorten plaaginsecten en natuurlijke vijanden tussen percelen is groot. Consumptieaardappel In de meeste clusters was het aantal luizen laag ten opzichte van 2010. In twee clusters piekte het aantal luizen (in het begin of halverwege het groeiseizoen). Op 16 van de 19 bedrijven met consumptieaardappel (bijna 85%) was de verhouding natuurlijke vijanden en plaaginsecten (>1:10) tijdens alle gewasinspecties optimaal. Op de drie andere bedrijven was dat maar bij een deel van de inspecties het geval. Net als vorig jaar is er geen duidelijk onderscheid tussen de aanwezigheid van natuurlijke vijanden langs de rand en binnen het perceel. Waar de hoogste aantallen zich bevonden verschilde per inspectie. Wat betreft luizen zijn de aantallen talrijker in het gewas dan langs de rand. Vorig jaar was dat in het eerste gedeelte van het seizoen ook het geval. Later in het seizoen was dat andersom. Gedurende het groeiseizoen is het aantal luizen laag. Het middelgebruik was lager dan 2010. De gemiddelde milieubelasting voor waterleven van de ingezette middelen is niet veranderd. Het aandeel middelen dat schadelijk is voor natuurlijke vijanden is in 2011 hoger dan voorgaande jaren. Er zijn minder middelen ingezet, maar deze waren dus gemiddeld wel schadelijker voor natuurlijke vijanden. Wintertarwe Vorig jaar was door het te natte voorjaar de opkomst van de akkerranden slecht, waardoor er nauwelijks natuurlijke vijanden werden aangetroffen. Dit jaar is dat aantal groter. De luisdruk was net als vorig jaar laag. Dit jaar was tijdens alle gewasinspecties de verhouding tussen natuurlijke vijanden en plaaginsecten gunstig. Vorig jaar was dat maar op tweederde van de bedrijven het geval. 37.

(44) Luizen zijn dit jaar talrijker langs de rand dan binnen het perceel. Vorig jaar was dit andersom. Voor natuurlijke vijanden is daar geen uitspraak over te doen. Dit jaar is één bespuiting uitgevoerd tegen luizen in wintertarwe. Dit was een bespuiting met Karate Zeon die schadelijk is voor natuurlijke vijanden. Een vergelijking met vorig jaar is niet te maken, omdat toen een te beperkt aantal bedrijven spuitgegevens heeft aangeleverd t.a.v. wintertarwe. Deze bedrijven gaven aan geen bespuiting te hebben uitgevoerd. Resultaten monitoring Dit jaar is voor het eerst ook monitoring uitgevoerd in de berm naast de akkerrand. De periode voor monitoring was kort dit jaar door de late opkomst van de rand in verband met het droge voorjaar. Tarwe In tarwe zijn drie i.p.v. vijf directe waarnemingen uitgevoerd en één keer vangbekers geplaatst in plaats van twee keer. Dit als gevolg van de late opkomst van de randen door het droge voorjaar en oogsten van de tarwe in augustus waardoor de monitoringsperiode niet kon worden verlengd. Vangbekers zijn dit jaar voor het eerst geplaatst in tarwe. De resultaten van vijf tarwepercelen zijn geanalyseerd. Het aantal natuurlijke vijanden bij directe waarnemingen op 2 m en 70 m van de rand was positief gecorreleerd. Relaties met de aantallen in de rand en in de berm zijn niet gevonden. In de berm zijn geen natuurlijke vijanden waargenomen, omdat er weinig bloemen waren als gevolg van maaien. In en rondom het tarweperceel zijn geen relaties gevonden tussen het aantal natuurlijke vijanden en luizen. De luisdruk was gedurende het seizoen erg laag, waarschijnlijk als gevolg van bespuitingen voor aanvang van de monitoring. Er lijkt een positief verband te zijn tussen het aantal natuurlijke vijanden in de vangbekers in de akkerrand en in het gewas (op 2 m en 70 m). Dit zou met meer waarnemingen volgend jaar beter onderbouwd kunnen worden. Consumptieaardappel In consumptieaardappel zijn drie of vier keer directe waarnemingen uitgevoerd i.p.v. de geplande vijf. Dit als gevolg van de late opkomst van de randen door het droge voorjaar en het vroegtijdig maaien van enkele randen i.v.m. de hoge onkruiddruk. Op twee van de vier bedrijven is het gelukt om twee keer vangbekers te plaatsen. De resultaten van vier aardappelpercelen zijn geanalyseerd. Het aantal natuurlijke vijanden bij directe waarnemingen op 2 m en 70 m van de rand was positief gecorreleerd, ook als de directe waarnemingen uit 2010 worden opgenomen. Relaties met de aantallen in de rand en in de berm zijn niet gevonden. In de berm zijn geen natuurlijke vijanden waargenomen, omdat er weinig bloemen waren als gevolg van maaien. In en rondom het aardappelperceel zijn geen relaties gevonden tussen het aantal natuurlijke vijanden en luizen. De luisdruk was gedurende het seizoen erg laag, waarschijnlijk als gevolg van bespuitingen voor aanvang van de monitoring. De relatie tussen het aantal luizen in het gewas wordt het best beschreven met het aantal natuurlijke vijanden in het gewas op 70 m van de rand. Er lijkt een positief verband te zijn tussen het aantal natuurlijke vijanden in de vangbekers in de berm en in de akkerrand. Dit zou met meer waarnemingen volgend jaar onderbouwd kunnen worden. De vangbekerresultaten op 2 m en 70 m van de rand zijn positief gecorreleerd, ook als de resultaten uit 2010 worden meegenomen. Tussen de akkerrand en het gewas bestaat alleen een positief verband als de waarnemingen uit 2010 worden meegenomen.. 38.

(45) Aanbevelingen voor de praktijk • Gewasinspecties uitvoeren bij alle deelnemers met een rand en voldoende inspecties op deze bedrijven uitvoeren om inzicht te krijgen in de natuurlijke plaagbestrijding. • Onverminderde aandacht voor onkruidbeheersing. • Het gebruik van Karate Zeon beperken en zo nodig kiezen voor alternatieven als Pirimor, Plenum of Teppeki. • Aanpassing beheer openbare ruimte. Het volgende is afgesproken: Langs de Zeeasterweg wordt het beheer van de slootkanten aangepast (maaien en afvoeren). Langs het Larsperpad wordt het maaisel van de bermen al drie jaar afgevoerd en wordt voortgezet. Door de verschraling is de variatie in soorten hier al toegenomen. Het talud van de Oude Bostocht wordt nu een keer per jaar gemaaid. Het maaisel wordt naar de stort gebracht. Het voornemen is om volgend jaar beide zijden te maaien en het maaisel af te voeren. Het doel is dan een composteringsproef op te zetten. Hier is medewerking van de gemeente nodig. Dit verloopt moeizaam. Met Rijkswaterstaat wordt bekeken hoe de bermen bij het knooppunt in Ens met een bepaald mengsel kan worden ingezaaid. Er is overleg met de gemeente Dronten geweest over het inzaaien van de berm van de Oude Bosweg en het nieuwe fietspad met een bloemenmengsel en het plaatsen van een heg. De praktische uitvoering blijkt lastig. Rondom Schokland is 1,3 ha met een mengsel ingezaaid welke geschikt is voor de zweefvlieg. Pogingen tot samenwerking met ProRail worden voortgezet. Aanbevelingen voor het project(proces) • Bermen waar monitoring plaats vindt later maaien, zodat het effect van (bloeiende) bermen op de aanwezigheid van natuurlijke vijanden bepaald kan worden. • Vroegtijdig beschikbaar stellen van zaaizaad. Zaadmengsel niet te veel uitkleden, zodat de kleur niet te eenzijdig wordt. • Zorg voor zichtbaarheid FAB adviseur bij deelnemer. • Clusterbijeenkomsten regelmatig blijven organiseren, deze worden erg gewaardeerd. • Betrekken van bedrijfsadviseurs bij clusterbijeenkomsten in het veld. Een enquêtevraag hierover wijst uit dat 50% van de deelnemers hier neutraal tot positief tegenover staat. Iets minder dan 20% vindt het niet nodig. Het overige deel weet het niet. • Afstemmen communicatie met andere akkerrandenprojecten, zoals Bloeiend Bedrijf.. 39.

(46) 40.

(47) Bijlage 1 Protocol voor gewasinspectie _________ In de volgende paragrafen wordt voor de drie belangrijkste akkerbouwgewassen (aardappel, graan, ui) een handleiding gegeven voor het uitvoeren van de gewasinspectie. Tijdens de gewasinspectie in het gewas wordt gelet op de aanwezigheid van plaaginsecten en hun natuurlijke vijanden (zie tabel).. Gewas. Plaaginsect. Consumptieaardappel. Luis:. Natuurlijke vijanden. •. Aardappeltopluis. Lieveheersbeestje, gaasvlieg,. •. Wegedoorn/vuilboomluis. zweefvlieg, sluipwesp (mummie),. •. Overige luizen. roofwants, galmug, spin, loopke-. Graan. Luis. Uien. Trips (larven). vers.. De FAB-adviseur bepaalt samen met de deelnemer op welk perceel (in welk gewas) de gewasinspectie uitgevoerd zal worden. De gewasinspectie wordt uitgevoerd door de FAB-adviseur en (indien belangstellend) de agrariër. De adviseur bezoekt de agrariër 5x in het groeiseizoen. De frequentie zal 1-2 wekelijks zijn en is afhankelijk van de ziekte- en plaagdruk. Om deze druk te voorspellen/ bepalen wordt gebruik gemaakt van Dacom waarschuwingssystemen (tripsmodel, via Masterlink). Een gewasinspectie duurt ongeveer 30 minuten per perceel (incl. registratie van de telling en advisering). Van elk bezoek wordt een korte notitie gemaakt met het resultaat van de gewasinspectie en het advies. Deze notitie wordt direct (uiterlijk binnen 2 werkdagen) aan de deelnemer gegeven. Doel van de gewasinspectie Het doel van de gewasinspectie is inzicht krijgen in de noodzaak om chemische middelen te gebruiken ter bestrijding van plaaginsecten. Deze noodzaak hangt af van de mate waarin plaaginsecten en natuurlijke vijanden aanwezig zijn in het perceel.. 1.1. Consumptie-aardappel Waarschuwing Start bemonstering op basis van NAK zuigvallen en Bayer-berichten. Bemonstering De belangrijkste soorten luizen in aardappel zijn: •. Aardappeltopluis. •. Vuilboomluis en Wegedoornluis. •. Overige luizen: bijv. Groene Perzikbladluis, Sjalotteluis. Er wordt bij de waarneming onderscheid gemaakt in deze 3 categorieën luizen. Aantal te inspecteren planten per 5 ha: 20 Aantal samengestelde bladeren per plant: 3 (boven, midden en onder).. 41.

(48) Registratie: aantal luizen per soort of groep (alle stadia samen) en natuurlijke vijanden (per soort) per 3 samengestelde bladeren per plant. Daarnaast wordt ook het aantal planten met >25 luizen genoteerd, om een beeld te krijgen van de mate waarin kolonievorming optreedt. Looproute Per perceel vindt inspectie plaats in 4 banen, per baan worden 5 planten bekeken: •. banen langs de rand liggen ca. 2 meter vanaf de rand; bij percelen met meerdere randen, wordt langs 2 randen waargenomen.. •. locaties van de 2 banen binnen het perceel worden steekproefsgewijs gekozen (zoals in de praktijk gebruikelijk is bij gewasinspecties). Hierbij wordt een afstand aangehouden van tenminste 70m vanaf de akkerranden. Uit onderzoek in de Hoeksche Waard blijkt dat de invloed van de rand na ca. 70 meter niet goed meer waarneembaar is.. •. de 5 planten per locatie worden willekeurig gekozen.. Zie onderstaande schema’s. Rand. Rand. Rand. Gewas. Gewas. Gewas. Rand Periode en frequentie Periode ca. eind mei tot en met augustus. Frequentie minimaal 5 keer. Er worden geen inspecties meer uitgevoerd aan het eind van het seizoen, als insectenbestrijding in het gewas niet meer aan de orde is Schadedrempel Onderstaande schadedrempels geven een handvat. Schadedrempels zijn afhankelijk van de situatie per perceel: ras, gewasgroei, gespoten middelen, droogtestress etc. Aardappeltopluis:. 2 bij ‘kleine’ plant en 5 bij ‘grote’ plant. Vuilboomluis en wegedoornluis:. 25 per samengesteld blad. Perzikbladluis:. 50 per samengesteld blad (25 bij stress). Als de schadedrempel wordt overschreden, maar de verhouding aantal natuurlijke vijanden en aantal plaaginsecten 1:10 is (alle stadia meetellen), dan kan de schadedrempel worden genegeerd. Registratieformulier Aantal insecten (per vakje: aantal op 10 planten). Langs de rand (2m van de rand) Binnen perceel (>70m van de rand) 42. met >25 luis. ten. Aantal plan-. Overige luizen. Aantal per soort. Natuurlijke vijanden. samen) Wegedoornluis. Datum. Vuilboom +. Locatie. luis. ceel. Plaaginsecten (alle stadia. Aardappeltop-. Bedrijf. Per-.

(49) Bij notities aangeven wat de algehele indruk van de schade is en geadviseerde aanpak.. 1.2. Graan Waarschuwing Geen. Waarneming De belangrijkste soorten luizen in graan zijn: •. Grote graanluis (met name in de aar).. •. Roos-grasluis en Vogelkersluis (koloniseren vrijwel alleen bladeren en stengel).. Er wordt bij de waarneming geen onderscheid gemaakt tussen soorten luizen en stadia. Aantal te inspecteren planten per 5 ha: 40. Registratie: aantal halmen met luizen en aantal aren met luizen en natuurlijke vijanden. Looproute Per perceel vindt inspectie plaats in 4 banen, per baan worden 10 halmen bekeken: •. banen langs de rand liggen ca. 2 meter van de rand; bij percelen met meerdere randen, wordt langs 2 randen waargenomen.. •. locaties van de 2 banen binnen het perceel worden steekproefsgewijs gekozen, op >40m vanaf de rand.. •. de 10 halmen per locatie worden willekeurig gekozen.. Zie het schema bij aardappel. Periode en frequentie Periode ca. eind mei tot en met begin juni. Frequentie minimaal 5 keer. Schadedrempel Bij de schadedrempel wordt geen onderscheid gemaakt in de luizensoort. Wel is het ontwikkelingsstadium van het graan van belang. De schadedrempel wordt mede bepaald door ras, droogtestress, etc. De schadedrempels zijn als volgt: •. voor en tijdens de bloei, als gelijktijdig een fungicide moet worden ingezet: 30% van de halmen (aar+blad+stengel) met bladluizen.. •. na de bloei: 70% van de halmen met bladluizen.. Als de schadedrempel wordt overschreden, maar de verhouding aantal natuurlijke vijanden en aantal plaaginsecten 1:10 is (alle stadia meetellen), dan kan de schadedrempel worden genegeerd.. 43.

(50) Registratieformulier Aantal insecten (per vakje: aantal op 20 halmen) Locatie. Plaaginsecten (alle. Natuurlijke vijanden. soort. Aantal per. met luis. halmen. stadia samen) Luizen (op. ceel. Datum. Aantal. Per-. totale halm). Bedrijf. Langs de rand (2m van de rand) Binnen perceel (ca.70m van de rand) Bij notities aangeven wat de algehele indruk van de schade is en geadviseerde aanpak.. 44.

(51) Bijlage 2 Scoreformulier gewasinspectie Scoreformulier gewasinspectie FAB. Akkerranden Flevoland. Uitgevoerd door:. Bedrijf:. Gewas:. Datum:. Perceel:. Totaal aantal bekeken planten langs de rand:. Registratie: turf per vakje de aantallen van alle bekeken planten samen (zie protocol) Plaaginsecten aantal*. aantal*. aantal*. aantal planten/ halmen met **. ................... ................. ................. > ....... luizen. Locatie. Totaal aantal bekeken planten binnen perceel:. Natuurlijke vijanden Lieveheer beestje. Sluipwes Gaasvlieg. Zweefvlieg. mummie. Roofwants. Galmug. Spin. Loopkever. Langs de rand (op 2 plaatsen, ca. 2m van rand). Opgeteld (in cijfers): Binnen perceel (op 2 plaatsen, ca. 70m van rand). Opgeteld (in cijfers): Notities (algemene indruk van het perceel):. Tekening perceel en bezochte locaties:. Advies:. * en ** :. vul in welk plaaginsect geteld is:. 

(52)   

(53)      

(54)      

(55)   

(56) 

(57)       

(58)    !# 

(59) 

(60) $"  

(61)    

(62)  

(63)  

(64) 

(65) !# 

(66) 

(67) 

(68)

(69) 

(70)   

(71) 

(72)   

(73) 

(74)  %!#  

(75)     

(76) 

(77)    

(78)    !  

(79)  

(80)  

(81) 

(82) !  

(83) 

(84)

(85) 

(86)   

(87) 

(88)   

(89)  %         

(90)     

(91)    !# 

(92) 

(93)  

(94)  

(95) 

(96) !# 

(97) 

(98) 

(99)

(100) 

(101)   . 45.

(102) 46.

(103) Bijlage 3 Parameters middelengebruik ____________ In figuur 7.1 is zijn verschillende parameters met betrekking tot het gewasbeschermingsmiddelengebruik weergegeven voor de gewassen waarin gewasinspectie heeft plaatsgevonden in 2011. In de onderstaande figuren zijn dezelfde parameters gegeven voor alle gewassen waarlangs in 2011 een rand lag; dus ook degenen waarin geen gewasinspectie heeft plaatsgevonden door de FAB-adviseur. Het is interessant om te volgen of het middelengebruik ook veranderd zonder dat de gewasinspectie plaatsvindt. Dit kan door de figuren en tabellen in deze bijlage te vergelijken met figuur 7.1 en tabel 7.1 uit de rapportage.. Vergelijking van het insecticidengebruik in 2008 t/m 2011 in alle gewassen waarlangs een rand lag in 2011: gebruikt volume (kg actieve stof/ha), milieubelasting van waterleven (in milieubelastingspunten volgens de Milieumeetlat), % bespuitingen met een middel dat schadelijk is voor natuurlijke vijanden (geen A-score in de Milieumeetlat) en het aantal bespuitingen per seizoen (n=35).. 47.

(104) Vergelijking van het gebruik van de verschillende insecticiden in 2008, 2009 en 2010 in alle gewassen waarlangs in 2010 een rand lag (rood=toename t.o.v. jaar eerder en groen=afname t.o.v. jaar eerder). 2008 Middelnaam. Gem. gebruik per werkzame stof (kg a.s./ha) Werkzame stof. Ui. Peen C.Aardappel. Wintertarwe. DECIS EC. deltamethrin. 0,012. 0,005. 0,0048. KARATE ZEON. lambda-cyhalothrin. 0,005. 0,007. 0,007. SUMICIDIN SUPER. esfenvaleraat. 0,005. 0,005. 0,005. PERFEKTHION. dimethoaat. 0,4. 0,2. PIRIMOR. pirimicarb. 0,08. 0,25. TEPPEKI. flocinamid. 0,08. CALYPSO. Thiacloprid. 2009 Middelnaam. 0,5. 0 Gem. gebruik per werkzame stof (kg a.s./ha). Werkzame stof. Ui. Peen C.Aardappel. Wintertarwe. DECIS EC. deltamethrin. 0,012. 0. 0. KARATE ZEON. lambda-cyhalothrin. 0,005. 0,005. 0,007. SUMICIDIN SUPER. esfenvaleraat. 0. 0,005. 0,005. PERFEKTHION. dimethoaat. 0. 0,2. PIRIMOR. pirimicarb. 0,08. 0,14. TEPPEKI. flocinamid. 0,08. CALYPSO. thiacloprid. 0,07. 2010. 0,9. Gem. gebruik per werkzame stof (kg a.s./ha). Middelnaam. Werkzame stof. Ui. Peen C.Aardappel. Wintertarwe. DECIS EC. deltamethrin. 0,007. 0,006. 0,005. 0,005. 0,006. 0,005. 0. 0,005. 0. 0,2. 0,2 0. KARATE ZEON. lambda-cyhalothrin. SUMICIDIN SUPER. esfenvaleraat. PERFEKTHION. dimethoaat. 0,2. PIRIMOR. pirimicarb. 0,10. TEPPEKI. flocinamid. 0,08. CALYPSO. thiacloprid. 0,08. ACTARA. thiametoxam. 0,02. PLENUM 50 WP. pymetrozine. 0,15. 2011. Gem. gebruik per werkzame stof (kg a.s./ha). Middelnaam. Werkzame stof. Ui. Peen C.Aardappel. Wintertarwe. DECIS EC. deltamethrin. 0,008. 0,006. 0. 0,005. 0,005. 0,005. 0. 0,005. 0,005. 0. 0 0,125. KARATE ZEON. lambda-cyhalothrin. SUMICIDIN SUPER. esfenvaleraat. PERFEKTHION. dimethoaat. PIRIMOR. pirimicarb. 0. TEPPEKI. flocinamid. 0,04. CALYPSO. thiacloprid. 0,072. ACTARA. thiametoxam. 0,016. PLENUM 50 WP. pymetrozine. 0,2. 0. 48.

(105) Bijlage 4 Zaadmengsels 2011 ______________________ Eenjarig mengsel. Zaadgewicht. Meerjarig mengsel. Zaadgewicht. kg/ha Eenjarige kruiden. kg/ha Eenjarige kruiden. Fagopyrum esculentum. Boekweit. 5.2. Fagopyrum esculentum. Boekweit. 2.29. Chrysanthemum spp.. Gele Ganzenbloem. 1.2. Chrysanthemum segetum. Gele Ganzebloem. 0.57. Centaurea cyanus. Korenbloem. 2.4. Anthemis nobilis. Roomse Kamille. 0.69. Vicia sativa. Voederwikke. 2. Helianthus annuus. Zonnebloem (klein). Gypsophila elegans. Gipskruid. 2. Anthemis tinctoria. Gele Kamille. 1.14. Papaver rhoeas. Klaproos. 1. Achillea millefolium. Duizendblad. 0.91. Triticum aestivum. Zomertarwe. 2. Leucanthemum vulgare. Margriet (wilde). 0.80. Panicum miliaceum. Gierst. 1. Lotus corniculatus. Rolklaver. 1.14. Agrostemma githago. Bolderik. Trifolium repens. Witte Klaver. 0.57. Plantago lanceolata. Smalle Weegbree. 0.46. Ranunculus acris. Scherpe Boterbloem. 1.37. Cynosurus cristatus. Kamgras. 2.51. Agrostis capillaris. Gewoon Struisgras. 2.51. Festuca rubra ssp. juncea. Roodzwenkgras. 3.89. Holcus lanatus. gestreepte witbol. 1.14. 0.5. 1.2. Meerjarige kruiden Anthemis tinctoria. Gele kamille. Meerjarige kruiden. 1.5 Grassen. Totaal. 20.0. 20.0. 49.

(106) 50.

(107) Bijlage 5 Resultaten monitoring 2011 – vangbekers ____________________________________________________ Onderstaande figuur: Resultaten van monitoring vangbekers in juli en augustus op 2 verschillende bedrijven.. Bedrijf B - Tarwe - Nat.vijanden in augustus Gem. aantal/per vangbeker. Gem. aantal/per vangbeker. Bedrijf B - Tarwe - Nat.vijanden 100 Loopkevers. 90. Lieveheersbeestjes Spinnen. 80. Kortschildkevers. 70 60. 100 Loopkevers. 90. Lieveheersbeestjes Spinnen. 80. Kortschildkevers. 70 60 50. 50. 40. 40. 30. 30. 20. 20. 10. 10. 0. 0 Omgeving. Akkerrand. Veld 2m. Omgeving. Veld 70m. Akkerrand. Veld 2m. Bedrijf v S - Aardappel - Nat.vijanden in augustus Gem. aantal/per vangbeker. Gem. aantal/per vangbeker. Bedrijf v S - Aardappel - Nat.vijanden 140 130. Loopkevers Lieveheersbeestjes. 120. Spinnen. 110. Veld 70m Locatie. Locatie. Kortschildkevers. 100 90 80. 100 Loopkevers. 90. Lieveheersbeestjes Spinnen. 80. Kortschildkevers. 70 60 50. 70. 40. 60 50. 30. 40 20. 30 20. 10. 10 0. 0 Omgeving. Akkerrand. Veld 2m. Omgeving. Veld 70m. Akkerrand. Veld 2m. Veld 70m Locatie. Locatie. 51.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Building on previous work performed in our laboratory during which we have characterized deer mouse (Peromyscus maniculatus bairdii) behavior as a naturalistic, non- induced

Numerous amino- and fatty acid related intermediates (including phase II biotransformation products) were markedly higher in the urine of the MT1+2KO mice that

relevant gemaak kan word, nie deur die noodwendige ontwikkeling van 'n aparre inheemse sielkunde nie, maar deur die aanwending van universele sielkundige beginsels op

The purpose of this research was to explore what is understood by relevance and what relevance means to different learners in a specific context, and to seek answers to the

In die lig van hierdie gebeure, wat telkens Islamitiese fundamentalistiese groepe onder die loep plaas, word ’n mens onwillekeurig aan die Amerikaanse politieke wetenskaplike,

Die feit dat laasgenoemde benaderings (of ’n kombinasie daarvan) egter voorveronderstel word deur Rick Warren se The pur- pose driven life (2002), wat oor die 20 miljoen

An important aspect of the provisions pertaining to the Register relates to section 50(2), which provides that a court which has convicted a person of a sexual offence against a