• No results found

De invloed van concreetheid en details op het waarheidsoordeel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van concreetheid en details op het waarheidsoordeel"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van concreetheid en details op het

waarheidsoordeel

Sanne de Kroon

s4587677

31-01-2018

(2)

2 Samenvatting

In dit onderzoek werd de invloed onderzocht van de concreetheid van verklaringen en de aanwezigheid en de relevantie van details op het oordeel van de ervaren waarheid. Dit werd onderzocht door participanten twaalf situatiebeschrijvingen met verklaringen te laten lezen, waarbij ze een waarheidsoordeel moesten geven op een schaal van 1 (zeker niet waar) tot 7 (zeker waar). Concreetheid bleek een positieve invloed te hebben op het waarheidsoordeel: concrete verklaringen werden als meer waar beschouwd dan abstracte verklaringen. Het toevoegen van details zorgde er niet voor dat een verklaring als meer waar werd ervaren. De relevantie van details speelde in zoverre een rol dat het toevoegen van irrelevante details er niet voor zorgde dat een concrete verklaring als minder waar werd ervaren dan een abstracte tegenhanger, maar wel dat deze niet langer als meer waar werd ervaren.

Inleiding

Er is al veel onderzoek gedaan naar concreet taalgebruik en wat men ermee zou kunnen bereiken. Concrete teksten worden vaak begrijpelijker en interessanter gevonden en zijn bovendien gemakkelijker te onthouden (Sadoski, Goetz & Rodriguez, 2000). De effecten van concreetheid zijn onderzocht in verschillende contexten, van nieuwsartikelen (Bechlivanidis, Lagnado, Zemla & Sloman, 2017) tot aan leugendetectie (Akehurst, Köhnken, Vrij & Bull, 1996; DePaulo, Lindsay, Malone, Muhlenbruck, Charlton & Cooper, 2003; Vrij, Evans, Akehurst & Mann, 2004). Bij nieuwsartikelen worden concrete teksten beoordeeld als hoger van kwaliteit dan de abstracte tegenhangers (Bechlivanidis et al., 2017). In de leugendetectie komt concreetheid voor in de vorm van details. Later in dit artikel zal er nader op in gegaan worden in welke mate details als een onderdeel van concreetheid gezien kunnen worden. Het detailgehalte kan bij leugendetectie-onderzoek gebruikt worden om de waarheid van een uiting vast te stellen. Een waar relaas bevat vaak meer details dan een leugen (Akehurst et al., 1996; DePaulo et al., 2003; Vrij et al., 2004). In dit onderzoek zullen we ons vooral

bezighouden met het verband tussen concreetheid en waarheid. Onze vraag is of men door het manipuleren van concreetheid ook het waarheidsoordeel kan beïnvloeden. Wordt een

concretere uiting als meer waar beoordeeld? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal eerst vastgesteld moeten worden wat het begrip concreetheid inhoudt. Hier zal ook de rol van details bij concreetheid besproken worden. Vervolgens zullen de bevindingen van eerder onderzoek naar concreetheid en details worden beschreven en als laatste wordt beschreven hoe wij het bestaande onderzoek zullen aanvullen met ons experiment.

(3)

3

De definities van concreetheid die in het huidige onderzoeksgebied gehanteerd worden, kunnen op vier aspecten van elkaar verschillen (Douma, 1994). Ten eerste kunnen deze definities afwijken wat betreft het niveau waarop concreetheid gemeten kan worden, op woordniveau of hoger (zins-, alinea- of tekstniveau). Ten tweede bestaat er variatie of de zintuiglijke waarneembaarheid in de definitie voorkomt. Verder kan verschillen of concreetheid wordt gezien als een absoluut of een gradueel begrip, waarbij men bij een absoluut begrip veronderstelt dat iets altijd of concreet of abstract is en men er bij een

gradueel begrip vanuit gaat dat concreetheid op een continuüm ligt. Het één kan net weer wat concreter zijn dan het ander. Het laatste aspect gaat over het zien van concreetheid als een absoluut of een relatief begrip. Bij een absoluut begrip gaat men er vanuit dat iets objectief een bepaald niveau van concreetheid kent, terwijl er bij een relatief begrip verondersteld wordt dat hoe concreet iets is, per persoon kan verschillen. De definitie die in dit onderzoek gehanteerd zal worden, is die van Douma (1994): “C is een concretisering van A als C, anders dan A, refereert aan zintuiglijk waarneembare zaken en een specificering van A is.”

Een model waarmee concreetheid geoperationaliseerd kan worden, is het LCM (linguistic category model). Het LCM deelt woordklassen in op een continuüm van concreet naar abstract. Het concreetst zijn descriptieve actiewerkwoorden, zoals “schrijven” of “tellen”. Daarna komen de interpretatieve actiewerkwoorden. Een voorbeeld daarvan is “helpen” of “beledigen”. Vervolgens komen werkwoorden die een staat beschrijven, zoals “haten” of “houden van”. Het meest abstract zijn de bijvoeglijke naamwoorden. Ook is

volgens het model de passieve constructie abstracter dan de actieve (Hansen & Wänke, 2010). Het LCM is een hele specifieke manier om concreetheid te manipuleren. Een tekst kan eveneens concreter gemaakt worden zonder een tekst helemaal te analyseren op woordklassen en type werkwoord. Een relatief simpele manier om een tekst concreter te maken, is door het toevoegen van details. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het onderzoek van Shedler en Manis (1986), waar de manipulatie bestond uit het toevoegen van een concreet en kleurrijk maar irrelevant detail. Hun onderzoek is eigenlijk een onderzoek naar levendigheid, maar

levendigheid verschilt in wezen niet veel van concreetheid. Levendigheid houdt in: “concreet en beeldend taalgebruik, dat emotie opwekt, en nabij is met betrekking tot vertelinstantie” (Hustinx & de Wit, 2012, pp. 218). Het belangrijkste talige aspect van levendigheid is dus concreetheid. Daarom zal in dit artikel ook levendigheidsonderzoek besproken worden.

Een andere manier om concreetheid te benaderen, is door de concreetheid van

bepaalde woorden te laten scoren door participanten (Brysbaert, Stevens, Deyne, Voorspoels & Storms, 2014). Brysbaert et al. (2014) lieten participanten de concreetheidscores bepalen

(4)

4

van 30.000 woorden van de Nederlandse taal. De oordelen moesten worden gemaakt op een schaal van 1 (erg abstract/ op taal gebaseerd) tot 5 (erg concreet/ op ervaring gebaseerd). Met deze gegevens kan de concreetheid van nieuwe teksten gemanipuleerd worden. Concreetheid kan bovendien gemanipuleerd worden met behulp van de achterliggende predictoren van concreetheid (Spooren, Hustinx, Aben & Turkenburg, 2015). Zintuiglijke waarneembaarheid is de belangrijkste predictor voor concreetheid. Bij zelfstandige naamwoorden is specificiteit eveneens een belangrijke predictor. In de definitie van Douma (1994) heeft specificiteit dus terecht een plekje gekregen. Bij werkwoorden is de teken-/ filmbaarheid van een woord verder nog een belangrijke predictor (Spooren et al., 2015).

Douma (1994) verwijt psychologen dat ze geen definitie geven van concreetheid aan hun participanten. Meestal laten ze het aan de beoordelaars zelf over om te bepalen wanneer iets concreet is. Brysbaert et al. (2014) zijn dan misschien weer iets te uitgebreid. Zij geven in de instructie voor de participanten een uitleg van meer dan 200 woorden over het verschil tussen concrete en abstracte woorden. Volgens hen zijn concrete woorden gebaseerd op ervaring en abstracte woorden gebaseerd op taal. Onder ervaring worden dingen gerekend die zintuiglijk waarneembaar zijn en acties die uitvoerbaar zijn. In hun uitleg wordt ook de teken-/ filmbaarheid van concrete woorden genoemd. Deze komt aan bod bij de volgende

voorbeelden: “Om “springen” uit te leggen, kun je op en neer springen of een videoclip tonen van iemand die springt. Om de betekenis van “sofa” uit te leggen, kun je een sofa of een tekening van een sofa tonen.” (Brysbaert et al., 2014, pp. 83). Abstracte woorden zijn daarentegen volgens hen het makkelijkste uit te leggen met behulp van andere woorden.

Bij het geven van uitleg over concreetheid aan participanten is het belangrijk dat deze uitleg niet te kort is en niet te uitgebreid. Een te korte uitleg zou ertoe kunnen leiden dat participanten niet snappen wat concreetheid is en het probleem van een te uitgebreide uitleg is dat het zou kunnen dat je alleen test hoe goed participanten zijn in het uitvoeren van je

instructie. Met dit probleem rekenen Spooren et al. (2015) af door de resultaten van Brysbaert et al. (2014) met hun uitgebreide instructie, te vergelijken met hun eigen resultaten, die zonder inhoudelijke instructie zijn verkregen. Er was een sterke correlatie te vinden tussen de

concreetheidscores in hun onderzoek en die van Brysbaert et al. (2014), wat aantoont dat ook zonder het geven van een uitgebreide instructie, participanten tot hetzelfde

concreetheidsoordeel kunnen komen.

Nu de definitie van concreetheid vastgesteld is, zal kort ingegaan worden op de bevindingen van eerder onderzoek naar de effecten van concreetheid en details. Ten eerste worden concrete teksten vaak interessanter en begrijpelijker gevonden (Sadoski et al., 2000).

(5)

5

Bovendien worden concrete teksten beter onthouden. Dit is te verklaren met behulp de Dual Coding theorie. Deze theorie stelt dat alle cognitie onder te verdelen is in twee mentale codes: een verbale code en een non-verbale code, bestaande uit beelden. Het idee is dat deze twee codes elkaar aanvullen. Wanneer informatie opgeslagen is in verbale en non-verbale code, dan zou deze beter te onthouden zijn dan wanneer de informatie slechts in één van de twee codes opgeslagen zou zijn. Aangezien concrete tekst meer beelden oproept dan abstracte tekst, zou concrete tekst beter te onthouden zijn. Uit onderzoek blijkt dat dit ook het geval is (Sadoski et al., 2000).

Concreetheid kan bovendien invloed hebben op oordelen, waarbij concrete

voorargumenten en abstracte tegenargumenten leiden tot een positiever oordeel dan abstracte voorargumenten en concrete tegenargumenten (Shedler & Manis, 1986). In het onderzoek van Shedler en Manis (1986) werd participanten gevraagd een oordeel te vellen over de

geschiktheid van mevrouw Johnson als ouder voor haar zevenjarige zoontje. Concreetheid werd geoperationaliseerd door het toevoegen van een concreet, kleurrijk detail dat irrelevant was voor het oordeel dat de participanten moesten maken. De participanten kregen acht argumenten voor de geschiktheid van mevrouw Johnson te horen en acht tegenargumenten. In de ene conditie waren de voorargumenten concreet gemaakt en de tegenargumenten abstract. In de andere conditie was dit andersom. De argumenten werden auditief aangeboden. Na het horen van de argumenten in één van de twee condities werd de participanten gevraagd drie oordelen te geven op een elf-puntschaal over de geschiktheid van mevrouw Johnson als ouder. Achtenveertig uur later moesten de participanten dezelfde vragen opnieuw

beantwoorden. Ze hoefden niet hetzelfde antwoord te geven. Daarna werd de participanten gevraagd om de argumenten op te schrijven die ze zich nog herinnerden. Uit het onderzoek kwam een significant effect naar voren van concreetheid op het oordeel: in de conditie waar de voorargumenten concreet waren en de tegenargumenten abstract, werd een positiever oordeel gegeven dan in de conditie waar het tegenovergestelde het geval was. Dit effect werd gevonden bij de oordelen die meteen na het horen van de argumenten waren gegeven en bij de oordelen die achtenveertig uur later werden gegeven. Er was geen sterker effect te zien bij de oordelen die later waren gegeven.

Shedler en Manis (1986) onderzochten of de Availability Heuristic een mogelijke verklaring zou kunnen vormen voor concreetheidseffecten. De Availability Heuristic stelt dat oordelen gemedieerd worden door het geheugen. Een oordeel over frequentie of

waarschijnlijkheid zou beïnvloed worden door hoe gemakkelijk men zich iets kan herinneren. Als iets makkelijker te herinneren is, dan zou dat als frequenter of waarschijnlijk beoordeeld

(6)

6

worden dan iets wat moeilijker te herinneren is. Om de Availability Heuristic te testen werd participanten gevraagd om op te schrijven welke argumenten ze zich nog konden herinneren. Als concreetheid alleen of voornamelijk via het geheugen invloed had op het oordeel, dan was dat een bewijs geweest voor de Availability Heuristic. Dit bewijs kon alleen niet worden gevonden. Concreetheid had direct effect op het oordeel.

Concreetheid kan ook invloed hebben op attitudes van participanten ten opzichte van misdaad. Pettus en Diener (1977) onderzochten dit door participanten onder andere te vragen naar de waargenomen noodzaak voor veranderingen van institutionele voorzorgsmaatregelen en het oordeel over de gepaste lengte van een gevangenisstraf voor een beschreven misdaad. De concreetheid werd gemanipuleerd met behulp van details: om de beschreven misdaad concreter te maken, werden er meer details aan toegevoegd. De participanten in de conditie met details waren geneigd om een hogere noodzaak te zien voor het veranderen van

institutionele voorzorgsmaatregelen tegen misdaad, zoals bijvoorbeeld het aannemen van meer lokale politieagenten en het verhogen van het bedrag dat beschikbaar gesteld werd voor misdaadpreventie. Deze participanten achtten bovendien een zwaardere straf noodzakelijk voor de in het experiment beschreven misdaad dan de participanten waarbij de misdaad slechts genoemd werd.

Het toevoegen van details aan een tekst hoeft er echter niet altijd voor te zorgen dat deze tekst overtuigender wordt. Er zijn aanwijzingen dat de relevantie van de details van belang is voor de richting van het effect van concreetheid (Guadagno, Rhoads & Sagarin, 2011). Uit het onderzoek van Guadagno et al. (2011) blijkt dat concreetheid alleen een positief effect heeft op de overtuigingskracht, of in ieder geval een sterker effect heeft, als de centrale boodschap (“figure”) geconcretiseerd wordt. Dit werd gedaan door het toevoegen van een relevant detail. Als achtergrondinformatie (“ground”) geconcretiseerd zou worden, door het toevoegen van een irrelevant detail, dan zou dit alleen maar de aandacht afleiden van de centrale boodschap.

Niet in ieder onderzoek wordt een negatief effect gevonden van irrelevante details. Bechlivanidis, Lagnado, Zemla en Sloman (2017) keken ook naar de verschillen tussen causaal relevante en irrelevante details. In hun onderzoek werd onderzocht wat de invloed is van relevante en irrelevante details op de kwaliteit van een verklaring. Hier is dus wederom sprake van een oordeel, maar dan van een kwaliteitsoordeel. Bechlivanidis et al. (2017) zagen concreetheid als iets wat te bereiken is door het verwijderen van irrelevante details. Dit is in strijd met de invulling van concreetheid door bijvoorbeeld Shedler en Manis (1986), die concreetheid juist operationaliseren door het gebruik van een irrelevant detail. De

(7)

7

verwachting van Bechlivanidis et al. (2017) was dat verklaringen met irrelevante details beoordeeld zouden worden als van lagere kwaliteit dan verklaringen zonder deze details. De concrete conditie met de relevante details werd in ieder geval beter beoordeeld dan de

abstracte conditie, maar de toevoeging van irrelevante details aan de concrete conditie leidde alleen in het tweede experiment tot een lager kwaliteitsoordeel. Details zorgen dus voor een hoger kwaliteitsoordeel. Of relevantie hierbij een rol speelt, blijft nog een open vraag.

Concreetheid kan ook nog een ander soort oordeel positief beïnvloeden, namelijk een waarheidsoordeel. Hansen en Wänke (2010) lieten participanten een oordeel vellen over de waarheid van triviale feitjes. De helft was waar en de helft niet. De stellingen waren

bovendien zo aangepast dat ze voor de ene groep participanten concreet waren en voor de andere groep abstract. De concreetheid werd gemanipuleerd met behulp van het LCM (linguistic category model). De concrete en abstracte versies verschilden van elkaar wat betreft de gebruikte werkwoorden. Bij het abstract maken van een concrete stelling werd bijvoorbeeld een descriptief actiewerkwoord vervangen door een werkwoord dat een staat beschrijft, wat een abstracter type werkwoord is volgens het LCM. De

concreetheidsmanipulatie bleek effect te hebben: concrete stellingen werden eerder als waar beschouwd dan abstracte stellingen, ongeacht of ze in werkelijkheid waar waren of niet. In een ander experiment testten Hansen en Wänke (2010) of het waarheidsoordeel van hun participanten misschien beïnvloed werd door de mind-set waarin de participanten zich bevonden. Dit werd onderzocht door het primen van een concrete of een abstracte mind-set. Er werd nog steeds een hoofdeffect van concreetheid gevonden: concrete uitingen werden als meer waar ervaren, dan abstracte uitingen. Maar er vond een interactie-effect plaats met de concreetheid en de mind-set. Participanten ondervonden voordeel bij een match tussen de stijl van de tekst en hun mind-set. Een concrete uiting werd als meer waar ervaren, wanneer de participanten een concrete mind-set hadden vergeleken met wanneer ze een abstracte mind-set hadden. Een abstracte uiting werd als meer waar ervaren wanneer de participanten een

abstracte mind-set hadden ten opzichte van een concrete.

De theorie die ten grondslag ligt aan de invloed van concreetheid op het

waarheidsoordeel, is de Construal Level Theory (CLT). Deze theorie stelt dat naarmate de psychologische afstand toeneemt, de abstractie van de representatie ook toeneemt (Trope & Liberman, 2010). De psychologische afstand wordt gemeten vanaf de ik in het hier en nu. Deze afstand kan voorkomen in de vorm van tijd, ruimte, sociale afstand en

waarschijnlijkheid. Bij het waarheidsoordeel is de waarschijnlijkheid van belang. Wanneer de psychologische afstand groter is op het gebied van waarschijnlijkheid, ofwel wanneer de

(8)

8

waarschijnlijkheid van een hypothetische situatie afneemt, neemt de abstractie van de

representatie toe. Dit uit zich in het gebruik van abstracter taalgebruik. Er is eveneens bewijs gevonden dat de CLT geldt wanneer de relatie wordt omgedraaid. Wanneer de representatie abstracter wordt, ofwel het taalgebruik abstracter wordt, gaan participanten uit van een grotere psychologische afstand (Trope & Liberman, 2010). Dit betekent dat wanneer een situatie in abstract taalgebruik beschreven is, deze als minder waarschijnlijk of minder waar wordt gezien, dan wanneer deze situatie in concreet taalgebruik beschreven is.

Een onderzoeksgebied dat zich vooral bezighoudt met de rol van waarheid, is het deceptieonderzoek. Leugenaars zouden te betrappen zijn door te letten op verschillende verbale en non-verbale cues (Akehurst, Köhnken, Vrij & Bull, 1996). Een cliché is

bijvoorbeeld dat leugenaars minder oogcontact zouden maken, terwijl in werkelijkheid juist het tegenovergestelde het geval is. Voor dit onderzoek over concreetheid zijn alleen de verbale cues relevant. Zo gebruiken leugenaars over het algemeen minder details vergeleken met waarheidsprekers en gebruiken ze bovendien minder ongebruikelijke en overbodige details. Deze laatste twee kunnen gelijk gesteld worden aan irrelevante details. In

werkelijkheid zou een waar relaas dus zowel meer relevante als irrelevante details bevatten (Akehurst et al., 1996), maar de vraag is of het oordeel van de leek zich hierbij aansluit. In het onderzoek van Akehurst et al. (1996) schatten participanten in dat de hoeveelheid details over het algemeen, en de ongebruikelijke en overbodige details, toenemen wanneer ze zelf liegen. Bij het leugenachtig gedrag van anderen schatten ze in dat de hoeveelheid details over het algemeen afneemt, maar dat ongebruikelijke en overbodige details toenemen. Als je

overtuigend over wil komen, dan is het dus maar de vraag of het gebruik van details je daarbij helpt. Met name irrelevante details kunnen misschien beter achterwegen gelaten worden.

DePaulo, Lindsay, Malone, Muhlenbruck, Charlton en Cooper (2003) voerden een grootschalig metaonderzoek uit over deceptie. Daaruit bleek dat leugenaars inderdaad minder gebruik maken van details. Ook ongebruikelijke en overbodige details waren opgenomen in het metaonderzoek. Zij verwachtten dat leugenaars deze ook minder zullen gebruiken, maar er werd geen significant effect gevonden. Er werd wel gevonden dat leugenaars significant minder zintuigelijke informatie toevoegen aan hun verhaal. Zintuiglijke waarneembaarheid maakt ook onderdeel uit van concreetheid, dus men zou nog steeds kunnen stellen dat leugenaars minder concreet taalgebruik hanteren dan waarheidsprekers.

Vrij, Evans, Akehurst en Mann (2004) lieten participanten rapid judgements maken over het voorkomen van verbale en non-verbale cues, die kenmerkend waren voor leugenaars of waarheidsprekers. Zij merkten eveneens op dat leugenaars minder details gebruiken.

(9)

9

Details over het algemeen werden gemeten, maar werden ook onderverdeeld in visuele details, auditieve details, spatiële details en temporele details. Alle genoemde categorieën details worden significant minder gebruikt door leugenaars dan door waarheidsprekers. Als we teruggaan naar de definitie van concreetheid, zien we dat zintuiglijke waarneembaarheid een belangrijke rol speelt. Het gaat hier dus eigenlijk om de rol van concreetheid en details. De participanten van Vrij et al. (2004) slaagden er wel in om een juist oordeel te maken, of ze hadden het in ieder geval een stuk vaker bij het juiste eind, dan alleen met kans te verwachten was.

Het is altijd fijn om te weten wanneer iemand de waarheid spreekt, maar dit is met name van belang in de rechtszaal. Onderzoek wijst uit dat details het oordeel over het al dan niet schuldig zijn van de verdachte en de geloofwaardigheid van ooggetuigen kunnen beïnvloeden (Bell & Loftus, 1989). In het onderzoek van Bell en Loftus (1989) werd een rechtszaak nagebootst. De detailgehaltes (hoog vs. laag) van de verklaring van de ooggetuige van de prosecutie en die van de verdediging werden gemanipuleerd. Ook de relevantie van de details werd gemanipuleerd (relevant vs. irrelevant). Er bleek een significant hoofdeffect van details op het oordeel over de schuldigheid van de verdachte en de geloofwaardigheid van de ooggetuigen. Wanneer de verklaring van de ooggetuige van de prosecutie een hoog

detailgehalte had en die van de verdediging een laag detailgehalte, dan werd de verdachte als meer schuldig beschouwd en werd de ooggetuige van de prosecutie als geloofwaardiger beschouwd dan die van de verdediging. Andersom leverde een hoog detailgehalte bij de verdediging en een laag detailgehalte bij de prosecutie een marginaal significant effect op bij de schuldigheid: de verdachte werd als marginaal minder schuldig beschouwd. De invloed op de geloofwaardigheid was wel significant: de ooggetuige van de verdediging werd

geloofwaardiger gevonden dan die van de prosecutie. De relevantie van de details had op zichzelf staand geen significant effect en er werd geen significante tweeweginteractie gevonden, enkel een significante drieweginteractie. Deze interactie verliep als volgt: een relevant detail bij de prosecutie zorgde ervoor dat de verdachte als meer schuldig werd ervaren als het detailgehalte bij de verdediging hoog was, terwijl een irrelevant detail bij de prosecutie ervoor zorgde dat de verdachte als meer schuldig werd ervaren wanneer het

detailgehalte bij de verdediging laag was. Men kan naar aanleiding van dit onderzoek dus niet concluderen dat men beter relevante details kan gebruiken dan irrelevante details of

andersom. Het lag hier maar net aan de situatie.

Een ander onderzoek waarin een rechtszaak werd nagebootst, is dat van Hustinx en de Wit (2012). Hier werd niet alleen de invloed van concreetheid (of eigenlijk levendigheid) op

(10)

10

het oordeel van schuld onderzocht, maar werd ook gekeken naar het verschil tussen het oordeel van leken en experts, waarbij de rol van de experts werd ingevuld door

rechtenstudenten. De hypothese was dat concreetheid bij leken wel zou leiden tot meer oordelen van schuld, maar dat de experts zich niet zouden laten beïnvloeden door stijl. De hypothese kwam gedeeltelijk uit. Concreetheid leidde bij leken vaker tot het oordeel dat de misdaad “opzettelijk” was en bij experts leidde dit tot het vaker voorkomen van het oordeel “onopzettelijk”. De experts werden dus wel degelijk beïnvloed door de stijl, maar bij hen was de richting van het effect tegenovergesteld.

In dit onderzoek is voor situaties uit het dagelijks leven als context gekozen in plaats van een rechtszaak. Hiervoor is gekozen omdat wij geïnteresseerd zijn in de invloed van concreetheid op “gewone” mensen. Uit het onderzoek van Hustinx en De Wit (2012) bleek dat leken en experts niet op dezelfde manier beïnvloed worden door concreetheid. In het Nederlandse rechtssysteem maken wij geen gebruik van een jury, dus het oordeel van leken is in de context van een rechtszaak voor het Nederlandse taalgebied niet relevant. Daarom hebben wij ervoor gekozen om situaties uit het dagelijks leven op te nemen in ons onderzoek, een context waarin het onderscheid tussen leken en experts niet bestaat. Iedereen is hier “expert”. In deze situaties is er telkens een “verdachte”, die om een verklaring wordt gevraagd voor de situatie. Bijvoorbeeld een verklaring waarom deze persoon te laat is of zijn of haar huiswerk niet gemaakt heeft. Participanten geven hier niet een oordeel van schuld, maar een oordeel over de ervaren waarheid van de verklaring. Het daadwerkelijke waarheidsgehalte is hier niet belangrijk. We verwachten dat de concreetheid het waarheidsoordeel zal

beïnvloeden, onafhankelijk van het daadwerkelijke waarheidsgehalte, zoals dit bij Hansen en Wänke (2010) het geval was.

We zullen bovendien kijken naar de rol van al dan niet relevante details. Shedler en Manis (1986) vonden dat een irrelevant detail een oordeel positief kan beïnvloeden, wanneer dit detail toegevoegd is aan een voorargument. Guadagno et al. (2011) raden irrelevantie juist af. Irrelevante details zouden de lezer of luisteraar alleen maar afleiden van de centrale

boodschap. In het deceptieonderzoek bestaat er nog onenigheid over de rol van details. Zowel relevante als irrelevante details zouden vaker voorkomen bij een waar relaas (Akehurst et al., 1996), maar de vraag is of participanten het voorkomen van deze details ook met waarheid associëren. In de context van de rechtszaak zorgde in de ene conditie een relevant detail in de getuigenverklaring van de prosecutie ervoor dat de verdachte als meer schuldig werd

(11)

11

1989). Er bestaat dus nog geen eenduidig oordeel over de invloed van details en de relevantie ervan, vandaar dat dit in ons onderzoek nog eens aan bod komt.

Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: In hoeverre beïnvloedt de mate van concreetheid van argumenten en de relevantie van details het waarheidsoordeel? De

verwachting luidt dat concrete verklaringen als meer waar zullen worden beoordeeld dan de abstracte tegenhangers. Aangezien details in de literatuur gezien worden als een manier om concreetheid te manipuleren, zijn de concrete versies met details eigenlijk extra concreet en we verwachten dan ook dat concrete verklaringen met details als meer waar beoordeeld zullen worden dan abstracte verklaringen en concrete verklaringen zonder details. We verwachten dat de relevantie van de details bovendien een rol zal spelen. Wanneer relevante en irrelevante details tegenover elkaar worden gezet, blijken relevante details een sterkere

overtuigingskracht met zich mee te brengen (Guadagno et al., 2011). We verwachten dan ook dat de relevante details een grotere invloed zullen hebben op het waarheidsoordeel dan de irrelevante details.

Methode

Om de invloed van concreetheid en details op het waarheidsoordeel te onderzoeken, is een experiment opgezet waarin de concreetheid gemanipuleerd wordt en bovendien de

aanwezigheid en de relevantie van details gevarieerd wordt. Hieronder wordt de opzet van het experiment beschreven.

Materiaal

Het materiaal dat gebruikt is voor dit onderzoek, bestaat uit twaalf korte teksten. Elke tekst begint telkens met een situatiebeschrijving, gevolgd door een verklaring. In iedere situatie is er iets misgegaan en de hoofdpersoon geeft hiervoor een verklaring. De concreetheid van het materiaal is gemanipuleerd met behulp van de concreetheidscores van Brysbaert et al. (2014). Voor het berekenen van deze scores zijn alleen de inhoudswoorden meegenomen en dan met name de werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

Functiewoorden zijn uit zichzelf erg abstract en het weglaten ervan maakt een zin alleen maar onduidelijker, niet concreter. De Brysbaertscores per verklaring zijn dus het gemiddelde van alle werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden in een zin. Ook wanneer de bijvoeglijke naamwoorden bijwoordelijk zijn gebruikt, zijn ze meegenomen in de berekening. De definitie van Douma (1994) zal gehanteerd worden: “C is een concretisering van A als C, anders dan A, refereert aan zintuiglijk waarneembare zaken en een specificering

(12)

12

van A is.” Bij de manipulatie is rekening gehouden met de door Spooren et al. (2015) gevonden belangrijkste predictoren van concreetheid: de zintuiglijke waarneembaarheid, specificiteit en de teken-/ filmbaarheid. De gehanteerde definitie in dit onderzoek valt in te delen in de vier aspecten van Douma (1994). Ten eerste bekijken we concreetheid op

woordniveau: de concreetheidscores van Brysbaert et al. (2014) werden per woord verzameld. In onze definitie wordt de zintuiglijke waarneembaarheid benadrukt als onderdeel van

concreetheid. We zien concreetheid als een gradueel begrip, maar wel als absoluut begrip in plaats van een relatief begrip: het is niet mogelijk of relevant om te kijken naar individuele verschillen van de perceptie van concreetheid.

Bij het maken van de tekstjes is rekening gehouden met de volgende punten. Voor de situatieschets was het belangrijk dat deze zo kort mogelijk was en het liefst ook zo abstract mogelijk, zodat de participanten hier zo min mogelijk door beïnvloed zouden worden. Maar de situatieschets moest dan wel weer zo concreet zijn dat er maar één interpretatie mogelijk was. Bij een te abstracte of te concrete situatieschets loopt men eveneens het risico dat er bij de participanten onbedoeld een bepaalde mind-set geprimed wordt (Hansen & Wänke, 2010). De match of mismatch tussen de mind-set en de stijl die dan zou ontstaan, zou het

waarheidsoordeel kunnen beïnvloeden. In dit onderzoek willen we dat vermijden. Het gaat hier namelijk alleen om de invloed van de verklaring, de situatiebeschrijving is er slechts om de situatie uit te leggen. Om het belang van de verklaring te benadrukken, is deze in het experiment dikgedrukt gemaakt. Voor de situatie was het bovendien belangrijk dat er gelogen zou kunnen worden. Als de waarheid of onwaarheid van een verklaring niet in twijfel kan worden getrokken, dan heeft het geen zin om een waarheidsoordeel te vragen. In dat geval zou er geen verschil gevonden worden.

De verklaringen in het experiment moesten ook aan een aantal eisen voldoen. De abstracte en de concrete verklaringen moesten bijvoorbeeld genoeg van elkaar afwijken om van verschillende condities te kunnen spreken. In dit experiment zijn de gemiddelde

Brysbaertscores van verklaringen in de concrete condities met en zonder detail steeds

minstens een heel punt hoger dan die in de abstracte conditie. De gemiddelde Brysbaertscores van de verklaringen in de abstracte conditie zijn steeds lager dan drie. Per conditie is

bovendien de gemiddelde concreetheidsscore van alle verklaringen bij elkaar berekend. Bij de abstracte conditie was de gemiddelde Brysbaertscore 2.23 en bij de concrete conditie was dit 3.81. De gemiddelde Brysbaertscore van het relevante detail dat toegevoegd werd aan de concrete verklaring was 3.60 en die van het irrelevante detail was 3.78. Daarmee werd de

(13)

13

gemiddelde Brysbaertscore van de concrete conditie met relevant detail totaal 3.70 en die van de concrete conditie met irrelevant detail 3.79.

Afgezien van de concreetheidsmanipulatie werd geprobeerd om de teksten zo veel mogelijk gelijk te houden. Zo zijn de concrete en de abstracte conditie telkens ongeveer even lang, om een lengte-effect uit te kunnen sluiten. Door het toevoegen van de details worden de verklaringen in de condities concreet + relevant detail en concreet + irrelevant detail

natuurlijk wel langer. De relevante en irrelevante details zijn dan weer ongeveer even lang bij iedere verklaring.

Het was bovendien van belang dat de verklaringen in alle condities argumentatief even sterk waren, om ervoor te zorgen dat alleen de concreetheidsmanipulatie invloed zou hebben op het ervaren waarheidsoordeel. Voor de abstracte conditie betekende dit dat de verklaring niet te ver geabstraheerd mocht zijn. De situatie moest inhoudelijk nog wel hetzelfde zijn. Voor de condities met de details was het van belang dat de details niet een extra argument vormden, want dan zouden de details overtuigender kunnen zijn omdat ze argumentatief sterker zijn. De relevantie van de details werd als volgt geoperationaliseerd. De relevante details vormden een toevoeging of explanatie bij de kern van de concrete verklaring en de irrelevante details waren additief, maar onderhielden wel een referentiële relatie met de concrete verklaring. De irrelevante details stonden dus niet totaal los van de verklaring.

In tabel 1 is een voorbeeld te zien van een situatiebeschrijving met de verklaring die in het onderzoek gebruikt is, in alle vier de condities (concreet + relevant detail, concreet + irrelevant detail, concreet en abstract). De concreetheidscores volgens Brysbaert et al. (2014) van de verklaringen staan tussen haakjes achter de zinnetjes. Het tekstje gaat over twee vrienden die hebben afgesproken om samen te sporten. Op het laatste moment laat de een, Arno, aan zijn vriend weten dat hij later komt. De bedoeling is dat deze situatie het nodige wantrouwen oproept. Sporten is niet voor iedereen een even prettige bezigheid, dus de kans is aanwezig dat Arno er met een smoes onderuit probeert te komen. Te zien is dat in de

verklaringen niet alleen rekening gehouden is met de concreetheidscores van de woorden, maar ook met de zintuiglijke waarneembaarheid en de specificering, die in de definitie van Douma (1994) aan bod kwamen. In de concrete verklaring vormt het deel “de douche en het toilet schoonmaken” een specificering van “klusjes doen”. Een handeling als de douche en het toilet schoonmaken is bovendien zintuiglijk waarneembaar. Je kunt je voorstellen dat je iemand dit ziet doen, je kunt je de geur van het schoonmaakmiddel voorstellen en het roept misschien zelfs een voorstelling of herinnering op waarbij je een spons in je handen voelt of het geluid van schrobben hoort. De aspecten specificiteit en zintuiglijke waarneembaarheid

(14)

14

zijn bovendien door Spooren et al. (2015) benoemd als belangrijke predictoren van

concreetheid. Een derde predictor die van belang is, is de teken-/ filmbaarheid. Een handeling als de douche en het toilet schoonmaken is erg gemakkelijk te tekenen of filmen, dus deze verklaring voldoet aan alle concreetheidseisen die in dit onderzoek werden gesteld. Het volledige materiaal, in alle vier de condities, bevindt zich in de bijlage.

Tabel 1: Voorbeeld van een situatiebeschrijving met bijbehorende verklaring in alle vier de condities: concreet + relevant detail, concreet + irrelevant detail, concreet en abstract. De Brysbaertscores zijn (tussen haakjes) aan iedere conditie toegevoegd.

Situatiebeschrijving Arno en Sjoerd hebben afgesproken om samen te gaan sporten. Net van tevoren belt Arno op om te vertellen dat hij een half uur later komt. Sjoerd vraagt hem waarom.

Concreet + relevant detail Ik moet eerst de douche en het toilet schoonmaken, anders mag ik van mijn moeder niet gaan sporten. (3.38) Ze had me vandaag al driemaal gevraagd om de badkamer te poetsen. Ze had zelfs de emmer en spons al klaargezet.(3.54)

Concreet + irrelevant detail Ik moet eerst de douche en het toilet schoonmaken, anders mag ik van mijn moeder niet gaan sporten. (3.38) Mijn moeder heeft vandaag bleekmiddel en een schuurspons gekocht, dus de tegels en de vloer zijn straks weer stralend wit. (3.58)

Concreet Ik moet eerst de douche en het toilet schoonmaken, anders mag ik van mijn moeder niet gaan sporten. (3.38)

Abstract Ik moet eerst mijn klusjes nog doen, voordat ik toestemming kan krijgen om met je mee te gaan. (2.22)

Participanten

Het experiment is afgenomen bij 124 participanten. Dit waren allemaal studenten, die aanwezig waren in het Erasmusgebouw en daar zijn aangesproken met de vraag of ze deel wilden nemen aan een onderzoek. Niet van alle participanten zijn de data echter opgenomen in het onderzoek. Ten eerste is er een participant niet in het onderzoek opgenomen, omdat deze jonger was dan 18 jaar en we geen toestemming hadden van zijn ouders. Vervolgens zijn twee participanten niet in het onderzoek opgenomen, omdat deze vanaf een bepaald moment tot het einde van het experiment geen variatie meer vertoonden en overal het cijfer 1

omcirkelden. Dan hebben we nog een participant niet in het onderzoek opgenomen, omdat deze te veel missing values vertoonde. Uiteindelijk hebben we dus de data gebruikt van 120 participanten. Aan het onderzoek deden 52 mannen en 66 vrouwen mee. Van 2 participanten

(15)

15

was het geslacht onbekend. De participanten waren en wo-studenten, onder wie 1 hbo-student en 119 wo-hbo-studenten. De leeftijden varieerden van 18 tot 44 jaar. De gemiddelde leeftijd was 22 jaar (SD=3.00). De participanten hadden allemaal Nederlands als moedertaal en de Nederlandse identiteit.

Onderzoeksontwerp

Het materiaal was opgedeeld in vier lijsten. In elke lijst kwam elke verklaring maar één keer voor, in één van de vier condities. De participanten werden gelijkmatig verdeeld over de vier lijsten. De onafhankelijke variabele, stijl, bestond uit vier condities: concreet + relevant detail, concreet + irrelevant detail, concreet en abstract. Er was sprake van een 4 (stijl) x 4 (lijst) design, waarbij de stijl binnen participanten werd gevarieerd en de lijst tussen participanten.

Alle participanten kregen alle twaalf de teksten voorgelegd, maar elke tekst kwam bij elke lijst wel in een andere conditie voor. De participanten met lijst 1 kregen bijvoorbeeld tekst 1 in de conditie abstract voorgelegd. In lijst 2 kwam deze tekst voor in de conditie concreet + relevant detail, in lijst 3 concreet + irrelevant detail en in lijst 4 concreet. In totaal kwam elke conditie bij elke participant drie keer voor. Om de verschillende lijsten te maken is gebruik gemaakt van een Latin square design. Bij het creëren van het design is ervoor gezorgd dat dezelfde condities niet achter elkaar voorkwamen in één lijst en er is rekening gehouden met de posities in het experiment. Zo staan bijvoorbeeld niet alle abstracte teksten al in de eerste helft van de lijst. Het gehanteerde design is opgenomen in de bijlage.

Instrumentatie

Het onderzoek begon met een inleidend tekstje met uitleg over het experiment. Daaronder stonden wat algemene vragen over leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. De rest van het onderzoek was opgebouwd uit telkens een situatiebeschrijving met dikgedrukte verklaring en daaronder steeds vijf vragen. De vragen moesten beantwoord worden op een zevenpuntschaal met semantische differentialen.

De eerste vraag ging over het waarheidsoordeel. Dit oordeel werd gevraagd met behulp van de vraag: “In hoeverre beschouw je de verklaring van … als waar?” Hierbij werd op de plek van de puntjes steeds de naam gegeven van de persoon aan wie de verklaring werd toegeschreven. Het oordeel werd gegeven op een schaal lopend van 1 (zeker niet waar) tot 7 (zeker waar).

Vervolgens werd de kracht van het argument bevraagd, met de vraag: “Hoe sterk vind je het antwoord van … als verklaring?”. De schaal die bij deze vraag hoorde, liep van 1

(16)

16

(zwakke verklaring) tot 7 (sterke verklaring). Deze vraag was bedoeld als controlevraag. Om het effect van enkel de concreetheidsmanipulatie te kunnen meten, is het de bedoeling dat de argumentsterkte van de verklaringen in de verschillende concreetheidscondities niet af zou wijken.

De derde vraag ging over de concreetheid en luidde: “Hoe concreet vond je de verklaring van …?” De bijbehorende schaal liep van 1 (zeer abstract) tot 7 (zeer concreet). Deze vraag was een manipulatiecheck. Hiermee kon gecontroleerd worden of de teksten die bijvoorbeeld bedoeld waren als concreet, door de participanten daadwerkelijk als concreet werden ervaren.

Als vierde werd de filmbaarheid bevraagd. Dit gebeurde met de vraag: “Kun je de verklaring van … als een film voor je zien?” Het antwoord werd gegeven op een schaal lopend van 1 (helemaal niet filmbaar) tot 7 (heel erg filmbaar). Met deze vraag wordt eigenlijk eveneens de concreetheid bevraagd, aangezien de filmbaarheid een belangrijke predictor is van de concreetheid (Spooren et al. 2015).

De laatste vraag ging over in hoeverre de participanten de teksten leuk vonden om te lezen en daarbij bevragen we dus de interessantheid. De verwachting luidt dat participanten concretere teksten interessanter vinden (Sadoski et al. 2000). De vraag hierbij was: “Hoe vond je de verklaring van … om te lezen?” Waarbij de schaal liep van 1 (zeer vervelend om te lezen) tot 7 (zeer leuk om te lezen).

Procedure

Het onderzoek werd op papier afgenomen. Voor de participanten stond er geen vergoeding tegenover. Participanten werden geworven door het aanspreken van studenten in de

computerruimte of de kantine van het Erasmusgebouw van de Radboud Universiteit in Nijmegen. De studenten werd verteld dat het onderzoek bestond uit een aantal tekstjes met bijbehorende vragen, die ze konden beantwoorden door op een schaal van 1 tot 7 het cijfer te omcirkelen dat hoorde bij het antwoord dat zij het beste bij de vraag vonden passen. Voordat de participanten begonnen aan het experiment, kregen ze nog een schriftelijke instructie. Deze instructie was minimaal. De gebruikte instructie bevindt zich in de bijlage. Na afloop van het experiment kregen participanten de gelegenheid om vragen te stellen over het doel van het onderzoek. Dit gebeurde zelden. Het onderzoek werd individueel afgenomen en de procedure was voor iedere participant gelijk. De afname van het experiment duurde 5 à 10 minuten.

(17)

17

Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag: “In hoeverre heeft de mate van concreetheid van argumenten en de relevantie van details, invloed op het waarheidsoordeel?” is een ANOVA met herhaalde metingen uitgevoerd. Er zijn bovendien post hoc vergelijkingen uitgevoerd met behulp van de Bonferroni toets, om in het geval van een significant effect aan te kunnen tonen tussen welke condities er significante verschillen bestaan.

Resultaten

Uit een ANOVA met herhaalde metingen voor het waarheidsoordeel met als factor stijl, bleek er een significant hoofdeffect te zijn van de stijl (F(3,120)=5.94, p<0.001). Post hoc

vergelijkingen (Bonferroni) wezen uit dat de verklaringen in de conditie abstract (M=4.11,

SD=1.75) als minder waar werden gezien dan verklaringen in de condities concreet met

relevant detail (p=0.003, M=4.56, SD=1.69) en concreet (p=0.01, M=4.51, SD=1.79). De gemiddelden en standaardafwijkingen zijn terug te vinden in tabel 2. Tussen de overige condities waren er geen significante verschillen.

Uit een ANOVA met herhaalde metingen voor de argumentsterkte met als factor stijl, bleek er een significant hoofdeffect te zijn van de stijl (F(3,118) = 9.54, p<0.001). Post hoc vergelijkingen (Bonferroni) wezen uit dat de verklaringen in de conditie concreet met relevant detail (M=4.01, SD=1.81) als sterker werden ervaren dan de verklaringen in de condities concreet met irrelevant detail (p<0.001, M=3.40, SD=1.73), concreet (p=0.037, M=3.66,

SD=1.84) en abstract (p<0.001, M=3.34, SD=1.70). Verder werden de verklaringen in de

concrete conditie (M=3.66, SD=1.84) als marginaal significant minder sterk ervaren dan de verklaringen in de abstracte conditie (p=0.09, M=3.34, SD=1.70). De gemiddelden en standaardafwijkingen zijn terug te vinden in tabel 2. Tussen de overige condities waren er geen (marginaal) significante verschillen.

Uit een ANOVA met herhaalde metingen voor de concreetheid met als factor stijl, bleek er een significant hoofdeffect te zijn van de stijl (F(3,119)=62.26, p<0.001). Post hoc vergelijkingen (Bonferroni) wezen uit dat de verklaringen in de conditie concreet met relevant detail (M=5.00, SD=1.52) als concreter werden ervaren dan de verklaringen in de condities concreet met irrelevant detail (p=0.040, M=4.71, SD=1.64), concreet (p<0.001, M=4.55,

SD=1.56) en abstract (p<0.001, M=3.33, SD=1.65). Verder bleek dat de verklaringen in de

conditie abstract (M=3.33, SD=1.65) als minder concreet werden ervaren dan verklaringen in de condities concreet met relevant detail (p<0.001, M=5.00, SD=1.52), concreet met irrelevant detail (p<0.001, M=4.71, SD=1.64) en concreet (p<0.001, M=4.55, SD=1.56). De

(18)

18

gemiddelden en standaardafwijkingen zijn terug te vinden in tabel 2. Tussen de overige condities waren er geen significante verschillen.

Uit een ANOVA met herhaalde metingen voor de filmbaarheid met als factor stijl, bleek er een significant hoofdeffect te zijn van de stijl (F(3,120)=51.27, p<0.001). Post hoc vergelijkingen (Bonferroni) wezen uit dat de verklaringen in de conditie abstract (M=3.33,

SD=1.69) minder filmbaar waren dan verklaringen in de condities concreet met relevant detail

(p<0.001, M=4.67, SD=1.69), concreet met irrelevant detail (p<0.001, M=4.51, SD=1.58) en concreet (p<0.001, M=4.39, SD=1.66). Verder werden verklaringen in de conditie concreet met relevant detail (M=4.67, SD=1.69) als marginaal significant filmbaarder beschouwd dan verklaringen in de conditie concreet (p=0.07, M=4.39, SD=1.66). De gemiddelden en

standaardafwijkingen zijn terug te vinden in tabel 2. Tussen de overige condities waren er geen (marginaal) significante verschillen.

Uit een ANOVA met herhaalde metingen voor de interessantheid met als factor stijl, bleek er een significant hoofdeffect te zijn van de stijl (F(3,120)=7.29, p<0.001). Post hoc vergelijkingen (Bonferroni) wezen uit dat de verklaringen in de conditie abstract (M=3.37,

SD=1.23) minder leuk waren om te lezen dan verklaringen in de condities concreet met

relevant detail (p<0.001, M=3.82, SD=1.49), concreet met irrelevant detail (p=0.008, M=3.67,

SD=1.46) en concreet (p<0.001, M=3.72, SD=1.26). De gemiddelden en standaardafwijkingen

zijn terug te vinden in tabel 2. Tussen de overige condities waren er geen significante verschillen.

Tabel 2: Gemiddelden antwoorden op een schaal van 1 tot 7, op de vragen over het waarheidsoordeel, de argumentsterkte, de concreetheid, de filmbaarheid en de interessantheid, bij de vier condities (concreet + relevant detail, concreet + irrelevant detail, concreet en abstract). De standaardafwijking is (tussen haakjes) toegevoegd achter de gemiddelden.

Waarheidsoordeel Argumentsterkte Concreetheid Filmbaarheid Interessantheid Concreet + relevant detail 4.56 (1.69) 4.01 (1.81) 5.00 (1.52) 4.67 (1.69) 3.82 (1.49) Concreet + irrelevant detail 4.34 (1.69) 3.40 (1.73) 4.71 (1.64) 4.51 (1.58) 3.67 (1.46) Concreet 4.51 (1.79) 3.66 (1.84) 4.55 (1.56) 4.39 (1.66) 3.72 (1.26) Abstract 4.11 (1.75) 3.34 (1.70) 3.33 (1.65) 3.33 (1.69) 3.37 (1.23) Conclusie en discussie

Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of de concreetheid van een verklaring invloed kan hebben op het waarheidsoordeel dat gegeven wordt over die verklaring. Daarbij

(19)

19

kwam de vraag of het toevoegen van details nog invloed zou kunnen hebben op dit waarheidsoordeel en zo ja, of de relevantie van die details er dan toe doet. Onze eerste hypothese was dat de concreetheid wel degelijk invloed zou hebben. Deze hypothese werd bevestigd. De verklaringen in de conditie concreet werden als meer waar beoordeeld dan de verklaringen in de abstracte conditie. Naar aanleiding van deze resultaten kan geconcludeerd worden dat het effect dat gevonden is, in ieder geval geen lengte-effect is. In de concrete conditie en de abstracte conditie waren de verklaringen namelijk even lang, maar er werd toch een effect gevonden. De gevonden resultaten staan in lijn met die van Hansen en Wänke (2010). In hun onderzoek werden concrete stellingen als meer waar ervaren dan abstracte stellingen. In ons onderzoek met alledaagse “verdachten” werd dus, net zoals in de genoemde onderzoeken naar concreetheid in rechtszaken, een invloed gevonden van concreetheid op het oordeel van de participanten. Net zoals bij Bell en Loftus (1989) werden uitingen als

geloofwaardiger ervaren, wanneer deze in concrete vorm gegoten waren. Een mogelijke onderliggende verklaring van dit resultaat is de Construal Level Theory. Deze theorie stelt dat wanneer het taalgebruik abstracter wordt, mensen uitgaan van een grotere psychologische afstand, bijvoorbeeld in de vorm van de waarschijnlijkheid. Een abstracte uiting wordt dus als minder waarschijnlijk of minder waar ervaren dan een concrete uiting (Trope & Liberman, 2010).

We verwachtten dat het toevoegen van een detail aan de concrete conditie tot een nog grotere invloed op het waarheidsoordeel zou leiden. Dit bleek niet het geval te zijn.

Verklaringen in de conditie concreet + relevant detail werden wel als meer waar beoordeeld dan de verklaringen in de abstracte conditie, maar er werd geen significant verschil gevonden tussen de condities concreet + relevant detail en concreet. Deze twee condities hadden dus een even grote invloed op het waarheidsoordeel. Ook de conditie concreet + irrelevant detail bracht geen significant hogere overtuigingskracht met zich mee dan de concrete conditie. Een mogelijke verklaring hiervoor kan gevonden worden bij het deceptieonderzoek. Hier is de rol van details in een leugen versus een waar relaas onderzocht. De conclusie luidt dat leugens minder details bevatten (Akehurst et al., 1996; DePaulo et al., 2003; Vrij et al., 2004). Dit komt echter niet geheel overeen met het beeld dat leken hebben van leugenaars. Zij denken bijvoorbeeld dat zij zelf meer details gebruiken als ze liegen vergeleken met wanneer ze de waarheid spreken en van anderen verwachten ze dat ze minder details gebruiken over het algemeen maar wel meer irrelevante details gebruiken (Akehurst et al., 1996). Hoewel meer details dus kenmerkend zijn voor een waar relaas, hebben onze participanten dat misschien niet zo ervaren.

(20)

20

Er werd wel een effect gevonden van de relevantie van het detail. De verwachting was dat relevante details een grotere invloed zouden hebben op het waarheidsoordeel, dan

irrelevante details. Uit de resultaten bleek dat het toevoegen van relevante details er wel nog voor zorgt dat een concrete verklaring als meer waar wordt ervaren dan een abstracte, maar dat dit bij het toevoegen van irrelevante details niet meer het geval is. Er werd geen

significant verschil gevonden tussen de conditie concreet + irrelevant detail en de andere condities, maar de conditie concreet werd op zich wel als meer waar ervaren dan de abstracte conditie. Dus door het toevoegen van een irrelevant detail is het gepercipieerde

waarheidsgehalte er in wezen op achteruit gegaan. Zelfs als een irrelevant detail nog wel een referentiële relatie onderhoudt met de concrete verklaring, heeft het toevoegen van een irrelevant detail dus geen positieve invloed op het waarheidsoordeel. Een theoretische verklaring hiervoor kan gevonden worden bij Guadagno et al. (2011). Uit hun onderzoek bleek dat het toevoegen van details alleen een positief effect had op de overtuigingskracht, als deze details relevant waren. Deze vondst kan wederom teruggekoppeld worden aan het deceptieonderzoek. Bij het leugenachtige gedrag van anderen gaan participanten er namelijk vanuit dat leugenaars meer irrelevante details gebruiken (Akehurst et al., 1996). Dit kan ook een verklaring vormen voor de vondst dat de conditie concreet + irrelevant detail niet als significant meer waar werd ervaren dan de abstracte conditie, terwijl de concrete conditie op zich wel als significant meer waar werd ervaren dan de abstracte conditie.

Om er zeker van te zijn dat onze resultaten valide zijn, stelden we onze participanten een controlevraag en voerden we nog een manipulatiecheck uit. De controlevraag ging over de argumentsterkte. Het was de bedoeling dat alleen de concreetheid van het materiaal gemanipuleerd werd, maar dat de argumentsterkte in iedere conditie hetzelfde zou zijn. Inhoudelijk waren de argumenten namelijk gelijk. De verklaringen in de concrete conditie werden als marginaal significant sterker ervaren dan die in de abstracte conditie, maar dit vormt in principe nog geen probleem, omdat dit een marginaal effect betreft. Het probleem ligt bij de verklaringen in de conditie concreet + relevant detail, omdat de verklaringen in deze conditie als sterker werden ervaren dan de verklaringen in alle andere condities. Het toegevoegde relevante detail moest geen extra argument vormen, maar het kan zijn dat de participanten dit wel als een extra argument hebben ervaren. Opvallend is dat de participanten de verklaringen in de conditie concreet + relevant detail wel sterker vonden dan die in de condities concreet + irrelevant detail en concreet, maar deze verklaringen niet als significant meer waar beoordeel hebben. Stel dat de argumentsterkte een onderliggende verklaring zou vormen voor het verschil in het waarheidsoordeel tussen de conditie concreet + relevant detail

(21)

21

en abstract, dan zou er ook een significant verschil moeten zijn gevonden in het

waarheidsoordeel tussen de conditie concreet + relevant detail en de condities concreet + irrelevant detail en concreet. Dit is echter niet gevonden. Het waarheidsoordeel van de participanten verloopt volgens een ander patroon dan het patroon van de ervaren argumentsterkte.

Om te checken of onze manipulatie gelukt was, hebben we de concreetheid van de verklaringen bevraagd. De abstracte verklaringen werden in ieder geval als minder concreet ervaren dan de verklaringen in de condities concreet + relevant detail, concreet + irrelevant detail en concreet, dus tot zover is de manipulatie in ieder geval gelukt. De rest van de

resultaten zouden in het geval van een perfect uitgevoerde manipulatie, twee patronen kunnen volgen. De eerste optie is dat er tussen de drie concrete condities geen verschil is. De concrete condities met detail waren namelijk gemiddeld genomen niet concreter dan de concrete conditie zonder detail, wanneer men kijkt naar de Brysbaertscores. De verklaringen in de concrete conditie hadden bijvoorbeeld een gemiddelde Brysbaertscore van 3.81, die in de conditie concreet + relevant detail hadden een score van 3.70 en de verklaringen in de conditie concreet + irrelevant detail hadden een gemiddelde Brysbaertscore van 3.79. De tweede optie luidt dat de concrete condities met detail als concreter worden ervaren dan de concrete conditie zonder detail, omdat details op zich al gezien worden als een manier om concreetheid te operationaliseren (Pettus & Diener, 1977; Shedler & Manis, 1986; Guadagno et al., 2011; Bechlivanidis et al., 2017). Door het toevoegen van (al dan niet relevante) details aan een tekst, wordt deze concreter. Een concrete tekst met een concreet detail is dus in dat opzicht extra concreet. Tussen de condities concreet + irrelevant detail en concreet werd geen verschil gevonden op het gebied van de concreetheid. Dit past binnen optie één. De conditie concreet + relevant detail werd wel als concreter ervaren dan de conditie concreet, wat zich weer aansluit bij optie twee. In dat opzicht volgen de resultaten dus al niet één logisch patroon. Dan komt daarbij nog dat de conditie concreet + relevant detail als concreter werd ervaren dan de conditie concreet + irrelevant detail, wat op geen enkele manier te verklaren valt. Een mogelijke verklaring had kunnen zijn dat de details in de relevante conditie systematisch concreter zijn dan die in de irrelevante conditie, maar dit is niet het geval. De gemiddelde Brysbaertscore van de relevante details is namelijk 3.60 en die van de irrelevante details is 3.78. Als dit verschil significant is, dan zouden zelfs de irrelevante details concreter zijn dan de relevante details. Dit leidt tot de vraag of de concreetheidsmanipulatie misschien niet helemaal gelukt is. Voordat deze vraag beantwoord wordt, is het verstandig om eerst naar de tweede manipulatiecheck te kijken: de vraag over de filmbaarheid.

(22)

22

De filmbaarheid is een belangrijke predictor van de concreetheid (Spooren et al., 2015). Als manipulatiecheck hebben we daarom tevens de filmbaarheid van de verklaringen bevraagd. Verklaringen in de conditie concreet + relevant detail werden als marginaal significant filmbaarder ervaren dan verklaringen in de conditie concreet. Aangezien dit een marginaal effect betreft, laten we het hier buiten beschouwing. Het volgende effect was wel significant: verklaringen in de conditie abstract werden als minder filmbaar beoordeeld dan verklaringen in de condities concreet + relevant detail, concreet + irrelevant detail en

concreet. Verder werden er geen effecten gevonden. De resultaten van deze manipulatiecheck wijzen erop dat de manipulatie wel gelukt is. Het zou kunnen dat de filmbaarheid van een tekst voor participanten makkelijker te beoordelen is dan de concreetheid. Wellicht wijzen de verwarrende resultaten van de vraag over concreetheid erop dat deze vraag voor de

participanten te lastig was.

Als laatste onderzochten we of concrete teksten als leuker werden ervaren dan

abstracte teksten. De hypothese luidde, in lijn met de resultaten van Sadoski et al. (2000), dat dit het geval zou zijn. Deze hypothese werd bevestigd. De verklaringen in alle concrete condities (concreet + relevant detail, concreet + irrelevant detail en concreet) werden als leuker ervaren dan de abstracte tegenhangers. De toegevoegde details leverden geen extra effect op. De irrelevante details waren soms een beetje komisch, dus het was niet vreemd geweest als de verklaringen in deze conditie daardoor als leuker werden ervaren. Ook het tegenovergestelde effect had op kunnen treden: participanten hadden gefrustreerd kunnen raken door de irrelevantie van het detail. Toch bestond er ook tussen de relevante en

irrelevante details geen verschil. Het kan zijn dat de hierboven genoemde speculaties elkaar teniet deden.

In vervolgonderzoek zouden we een aantal zaken anders aanpakken. Ten eerste zou het verstandig zijn om nogmaals naar de argumentsterkte te kijken. De concrete verklaringen met relevante details werden als sterkere verklaringen gezien dan de verklaringen in de andere condities. Wellicht kan dit met behulp van een vooronderzoek voorkomen worden. Een ander puntje is de situatiebeschrijvingen die steeds aan de verklaringen vooraf gingen. Bij het maken van de beschrijvingen is ervoor gezorgd dat deze beschrijvingen niet te concreet en niet te abstract waren, maar de Brysbaertscores zijn niet systematisch berekend. Het

berekenen van de Brysbaertscore van de situatiebeschrijving in tabel 1 leidt bijvoorbeeld tot de score 3.08. Deze beschrijving is dus inderdaad niet te concreet en niet te abstract, maar er kan nog steeds niet geheel uitgesloten worden dat er door enkele of meerdere beschrijvingen bij de participanten onbewust een bepaalde mind-set geprimed werd. Als er onbewust een

(23)

23

concrete mind-set geprimed werd, dan zou die mind-set een deel van de gevonden invloed van concreetheid op het waarheidsoordeel kunnen onderschrijven. Concrete uitingen worden namelijk door participanten in een concrete mind-set als meer waar ervaren dan door participanten in een abstracte mind-set (Hansen & Wänke, 2010). Als er onbewust een abstracte mind-set geprimed werd, dan zou de invloed van concreetheid op het

waarheidsoordeel in werkelijkheid misschien zelfs groter zijn dan de invloed die in dit onderzoek gevonden is. In vervolgonderzoek zou daarom bijvoorbeeld geprobeerd kunnen worden om de situatiebeschrijving in de verklaring te integreren, om zo een onbewuste priming van een mind-set te voorkomen.

Het is bovendien mogelijk om in vervolgonderzoek te kijken naar eventuele

mediatoren van het concreetheidseffect. Uit eerder onderzoek bleek dat concrete informatie beter onthouden wordt dan abstracte informatie. Volgens de Dual Coding theorie komt dit doordat concrete informatie opgeslagen wordt in verbale en non-verbale code, in tegenstelling tot alleen verbale code bij abstracte informatie. (Sadoski et al., 2000). Het concreetheidseffect zou daarom gemedieerd kunnen worden door het geheugen, aldus de Availability Heuristic. Shedler en Manis (1986) onderzochten of dit het geval was, maar zij konden hier geen bewijs voor vinden. In dit onderzoek is niet naar het geheugen gekeken. De participanten maakten hier alleen direct na het lezen van de tekst een oordeel. Misschien waren de verklaringen in dit onderzoek ook sowieso te kort om het geheugen een rol te kunnen laten spelen. Elke

verklaring bevatte maar één argument. Als in een vervolgonderzoek de rol van het geheugen onderzocht wordt zou worden, dan is het een idee om de verklaringen langer te maken en meer argumenten te laten bevatten.

De aanbeveling voor tekstschrijvers (en studenten die hun huiswerk niet hebben gemaakt), luidt dus om teksten concreet te maken. Concrete teksten worden namelijk als meer waar ervaren dan abstracte teksten. Het toevoegen van details zorgt er niet voor dat een tekst als meer waar wordt ervaren, maar bij een relevant detail is de gepercipieerde argumentsterkte wel hoger, dus wellicht kan het toevoegen van een relevant detail je toch nog iets opleveren. Als er details aan een tekst worden toegevoegd, dan dienen deze in ieder geval relevant te zijn. Irrelevante details doen af aan de invloed van concreetheid op het waarheidsoordeel.

(24)

24 Literatuur

Akehurst, L., Köhnken, G., Vrij, A., & Bull, R. (1996). Lay persons’ and police officers’ beliefs regarding deceptive behaviour. Applied Cognitive Psychology, 10, 461-471.

Bechlivanidis, C., Lagnado, D. A., Zembla, J. C., & Sloman, S. (2017). Concreteness and abstraction in everyday explanation. Psychonomic Bulletin & Review, 24, 1451-1464.

Bell, B. E., & Loftus, E. F. (1989). Trivial persuasion in the courtroom: The power of (a few) minor details. Journal of Personality and Social Psychology, 56, 669-679.

Brysbaert, M., Stevens, M., De Deyne, S., Voorspoels, W., & Storms, G. (2014). Norms of age of acqusition and concreteness for 30,000 Dutch words. Acta Psychologica, 150, 80-84.

Douma, P. (1994). Wees zo concreet mogelijk: Schrijfadviseurs over concreet en abstract taalgebruik. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 16,16-31.

DePaulo, B. M., Lindsay, J. J., Malone, B. E., Muhlenbruck, L., Charlton K., & Cooper, H. (2003). Psychological Bulletin, 129, 74-118.

Guadagno, R. E., Rhoads, K. L., & Sagarin, B. J. (2011). Figural vividness and persuasion: capturing the “elusive” vividness effect. Personality and Social Psychology Bulletin, 37, 626-638.

Hansen, J., & Wänke, M. (2010). Truth from language and truth from fit: The impact of linguistic concreteness and level of construal on subjective truth. Personality and Social

Psychology Bulletin, 36, 1576-1588.

Hustinx, L. & Wit, E. de (2012). Kunnen levendige getuigenissen je achter de tralies doen belanden? Een experimenteel onderzoek naar het effect van levendig taalgebruik op oordelen over schuld bij leken en ‘experts’. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 34, 213-228.

Pettus, C., & Diener, E. (1977). Factors affecting the effectiveness of abstract versus concrete information. The Journal of Social Psychology, 103, 233-242.

Sadoski, M., Goetz, E. T., & Rodriguez, M. (2000). Engaging texts: effects of concreteness on comprehensibility, interest, and recall in four text types. Journal of Educational Psychology,

92, 85-95.

Shedler, J., & Manis, M. (1986). Can the availability heuristic explain vividness effects?

(25)

25

Spooren, W., Hustinx, L., Aben, J., & Turkenburg, E. (2015). Concreetheid onder de loep. In M. Boogaard, B. van den Bogaerde, S. Bacchini, M. Curcic, N. de Jong, E. le Pichon & L. Rasier (Eds.), Proceedings of de achtste Anéla Conferentie Toegepaste Taalwetenschap 2015 (pp. 97-110). Delft: Eburon.

Trope, Y., & Liberman, N. (2010). Construal-level theory of psychological distance.

Psychological Review, 117, 440-463.

Vrij, A., Evans, H., Akehurst, L., & Mann, S. (2004). Rapid judgements in assessing verbal and nonverbal cues: Their potential for deception researchers and lie detection. Applied

(26)

26 Bijlagen

Design

Tabel 3: Design van het onderzoek, waarbij A staat voor concreet + relevant detail, B voor concreet + irrelevant detail, C voor concreet en D voor abstract.

Lijst 1 Lijst 2 Lijst 3 Lijst 4

Tekst 1 D A B C Tekst 2 C D A B Tekst 3 A B C D Tekst 4 B C D A Tekst 5 C D A B Tekst 6 B C D A Tekst 7 A B C D Tekst 8 D A B C Tekst 9 B C D A Tekst 10 A B C D Tekst 11 D A B C Tekst 12 C D A B Instructie Beste deelnemer,

Voor dit onderzoek krijg je situaties te lezen over gebeurtenissen in het dagelijks leven. Ieder tekstje begint met de beschrijving van een situatie. Er is telkens iets mis gegaan en de

hoofdpersoon geeft hier vervolgens een verklaring voor.

Na het lezen van elke verklaring wordt gevraagd je mening te geven over de desbetreffende verklaring. Let op: het gaat hierbij om de (dikgedrukte) verklaring en niet om de beschreven situatie. Denk niet te lang na over je antwoord.

In totaal vragen we je om twaalf verklaringen te lezen en te beoordelen. Vooraf zijn er nog een aantal algemene vragen. Je gegevens blijven anoniem. Het invullen van de vragenlijst zal maximaal 10 minuten duren. Als je niet meer verder wilt met het invullen van de vragenlijst, dan mag je op ieder moment stoppen.

(27)

27 Materiaal

Situatie 1 Peter studeert sinds kort aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Daar geldt voor alle vakken dat je 80% van de colleges aanwezig moet zijn. Peter zit bij ‘Statistiek 2’ al aan zijn limiet, maar kwam vandaag toch veel te laat. De docent twijfelt erover om hem op afwezig te zetten, en vraagt waarom hij zo laat is gekomen.

Concrete verklaring met relevante details

Bij het station wordt het spoor verbouwd, waardoor ik met de bus mee moest rijden (4,21). Die rijdt zo langzaam als een slak, want om acht uur staat er wel twintig kilometer file (3,69)

Concrete verklaring met irrelevante details

Bij het station wordt het spoor verbouwd, waardoor ik met de bus mee moest rijden (4,21). De buschauffeur toeterde ook nog eens naar de

automobilisten die hem inhaalden (4,13).

Concrete verklaring Bij het station wordt het spoor verbouwd, waardoor ik met de bus mee moest rijden (4,21).

Abstracte verklaring Er was oponthoud bij de NS, waardoor ik van ander vervoer gebruik moest maken (2,29).

Situatie 2 Lotte had een tijdje geleden een fiets geleend van een vriendin. Die zou ze eigenlijk afgelopen weekend langs komen brengen, maar dat had ze niet gedaan. De vriendin vraagt haar waarom ze hem nog niet heeft gebracht.

Concrete verklaring met relevante details

Ik moest dit weekend repeteren met mijn orkest voor het concert, daarom breng ik de fiets vanmiddag (3,50).De pianist en fluitist konden alleen zaterdag en de dirigent wilde die instrumenten samen horen (3,61).

Concrete verklaring met irrelevante details

Ik moest dit weekend repeteren met mijn orkest voor het concert, daarom breng ik de fiets vanmiddag (3,50).De fluiten klinken steeds zuiverder en de pianist speelde de sterren van de hemel (3,55).

Concrete verklaring Ik moest dit weekend repeteren met mijn orkest voor het concert, daarom breng ik de fiets vanmiddag (3,50).

Abstracte verklaring Ik had er geen tijd meer voor, ik was deze dagen veel te druk bezig met andere dingen, ik breng hem je later (2,17).

Situatie 3 Elke woensdagavond gaat Floor met haar dispuutgenoten op pad om wijn te drinken en te roddelen over anderen. Deze avond is verplicht en om niet te komen heb je wel een goede reden nodig. Deze keer is Floor er niet, daarom stuurt ze de voorzitter een berichtje.

Concrete verklaring met relevante details

Ik kan geen wijn drinken, want ik heb donderdag een toets met honderd

meerkeuzevragen (3,66). Ik wil vanavond al om tien uur in bed liggen en na een glas wijn kan ik niet slapen (3,94).

(28)

28

Concrete verklaring met irrelevante details

Ik kan geen wijn drinken, want ik heb donderdag een toets met honderd

meerkeuzevragen (3,66). Die toets gaat over algen en zeewier, dat onderwerp komt me echt mijn neus uit (3,91).

Concrete verklaring Ik kan geen wijn drinken, want ik heb donderdag een toets met honderd meerkeuzevragen (3,66).

Abstracte verklaring Ik ben er niet bij dit keer, ik moet zorgen dat ik genoeg uitgerust ben voor donderdag (2,13).

Situatie 4 Arno en Sjoerd hebben afgesproken om samen te gaan sporten. Net van tevoren belt Arno op om te vertellen dat hij een half uur later komt. Sjoerd vraagt hem waarom. Concrete verklaring

met relevante details

Ik moet eerst de douche en het toilet schoonmaken, anders mag ik van mijn moeder niet gaan sporten (3,38). Ze had me vandaag al driemaal gevraagd om de badkamer te poetsen. Ze had zelfs de emmer en spons al klaargezet (3,54).

Concrete verklaring met irrelevante details

Ik moet eerst de douche en het toilet schoonmaken, anders mag ik van mijn moeder niet gaan sporten (3,38). Mijn moeder heeft vandaag bleekmiddel en een schuurspons gekocht, dus de tegels en de vloer zijn straks weer stralend wit (3,58).

Concrete verklaring Ik moet eerst de douche en het toilet schoonmaken, anders mag ik van mijn moeder niet gaan sporten (3,38).

Abstracte verklaring Ik moet eerst mijn klusjes doen, voordat ik toestemming kan krijgen om met je mee te gaan (2,22).

Situatie 5 Studente Mariska werkt één avond per week als vrijwilliger bij de Kindertelefoon. Eén keer per maand is er verplicht een vergadering. Bij de vergadering van vandaag is Mariska behoorlijk te laat. De voorzitter is hier niet over te spreken en vraagt om een verklaring.

Concrete verklaring met relevante details

Ik had nog een uur nodig om mijn opstel te schrijven, want ik moet het vanavond om 21:00 uur opsturen (3,64). Als ik de deadline niet haal, krijg ik geen cijfer voor mijn werk en moet ik een vervangende opgave doen (3,24).

Concrete verklaring met irrelevante details

Ik had nog een uur nodig om mijn opstel te schrijven, want ik moet het vanavond om 21:00 uur opsturen (3,64). Mijn opstel gaat over hoe Annie M.G. Schmidt de wereld van de kinderboeken veranderd heeft (3,61).

Concrete korte verklaring

Ik had nog een uur nodig om mijn opstel te schrijven, want ik moet het vanavond om 21:00 uur opsturen (3,64).

Abstracte verklaring Ik had nog tijd nodig om mijn opdracht af te ronden, want hij moet vanavond ingeleverd zijn. (2,20).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A model combining the effects of urbanity and regional characteristics such as the percentage of football players, median income and the percentage of

tive configuration will be obtained. The hub and shaft will remain somewhat oversized, but will be more representative of a real helicopter system.. For a body

For the current time course study, of the 159 previously identified CpG-sites of which methylation was shown to be altered by critical illness and the 37 previously shown to

The displacement is calculated using the normalized strain values of the previous chapter. By integrating piecewise over the wingspan, the displacement can be determined for

De vennootschapswetgeving biedt bepaalde instrumenten die wel of niet kunnen worden ingezet, maar er resteren vragen als: wanneer moet de gemeente welke van deze

From the design and production work of 25 m long composite rotorblades detailed information is given on designers &#34;tools&#34;, mold and tooling design, some

We also found that TCKs showed higher intercultural sensitivity, intercultural communication, and building commitment than non-TCKs, and that intercultural sensitivity and

Unlike the different discipline-oriented GARTEUR research topics the helicopter activities are concentrated on vehicle-oriented research. Therefore, a close cooperation is