Uitwerkingen Mulo-B Examen 1938 Meetkunde Rooms-Katholiek
Opgave 1
DHEC is koordenvierhoek, zodat DHE1800 C en dus ook AHB1800 C. Daar 1 1(3600 ) 1800 1 1800 (1800 )
2 2 2
AHB bgAB bgAHB bgAHB C C
,
volgt hetgeen bewezen diende te worden.
H D E F A B C Opgave 2
Omdat BD middellijn is in de omgeschreven cirkel, is zowel 0
90 DAB als 0 90 DCB .
Daar AH en CH delen van hoogtelijnen zijn, volgt hieruit dat AH DC// en ook AD HC// . Vierhoek AHCD is dus een parallellogram, waaruit volgt dat DA = CH.
Om de straal van de omgeschreven cirkel te berekenen, kan de sinusregel dienen.
Uit BC2 AB2AC2 2 AB AC cosA vinden we, na invulling van de gegeven lengtes, 3 cos 5 A en dus sin 4 5 A .
Met behulp van 13 65 2 4 sin 4 5 a R BD
vinden we ten slotte met de stelling van Pythagoras in de rechthoekige driehoek ABD dat AD = 8,25, dus ook CH = 8,25
H M A B C D Opgave 3
Omdat vierhoek ABCD koordenvierhoek is, zijn de hoeken A en C samen 180 graden. Daar hoek C gegeven is, geldt dit impliciet dus ook voor hoek A.
Daarmee is driehoek ABD construeerbaar. Omdat daarmee diagonaal BD ook bekend is, kan vervolgens de cirkelboog waarop punt C ligt, geconstrueerd worden met behulp van de basis-tophoekconstructie. Raadpleeg hiervoor de introductie bij de uitwerkingen.
Door AC vanuit A om te cirkelen en te snijden met deze cirkelboog, ontstaat punt C. Het trekken van DC en BC voltooit de figuur.
B A D C J