• No results found

Archeologische opvolging bij infrastructuurwerken inzake waterbeheersing Subopracht wachtbekken Stevoort

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Archeologische opvolging bij infrastructuurwerken inzake waterbeheersing Subopracht wachtbekken Stevoort"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Archeologische opvolging bij

infrastructuurwerken inzake waterbeheersing

Subopdracht wachtbekken Stevoort

(2)
(3)

Inhoud

1 Inleiding ... 1 2 Algemene context ... 2 2.1 Geologische context ... 2 2.1.1 Rivieralluvium ... 2 2.1.2 Beekalluvium ... 3 2.1.3 Zandleemafzettingen ... 3 2.2 Archeologische context ... 3 3 Methodiek ... 5

3.1 Archeologische waardering Stevoort-Kanenveld... 5

3.2 Onderzoek van het veen ... 7

4 Resultaten ... 7

4.1 Bodemopbouw ... 7

4.2 Archeologie ... 8

4.2.1 Locatie van de artefacten ... 8

4.2.2 Beschrijving van het lithisch ensemble ...10

4.2.3 Conclusie ...11

4.3 Inventarisatie en evaluatie van het veen ...12

4.3.1 Materiaal en Methode ...12

4.3.2 Resultaten ...12

4.3.3 Conclusies ...17

5 Archeologische waardering en advisering ...19

5.1 Waardering ...19

5.2 Advisering ...19

6 Conclusie ...20

7 Literatuur ...20

(4)

Voorwoord

Dit rapport is de neerslag van de archeologische prospectie en waardering die plaatshad in het najaar van 2008 te Stevoort (Hasselt) naar aanleiding van infrastructuurwerken voor waterbeheersing in de vallei van de Herk en de Kleine Herk, in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij.

Een conceptversie van dit rapport werd kort na het afronden van de archeologische prospectie afgeleverd aan de opdrachtgever en het Agentschap Ruimte en Erfgoed. Voor de definitieve oplevering van het rapport dienden ook de resultaten van het veenonderzoek te worden opgenomen. Door problemen met de toegankelijkheid van de terreinen kon dit booronderzoek pas in het najaar van 2010 worden uitgevoerd.

Onze dank gaat uit naar de Vlaamse Milieumaatschappij voor de uitstekende samenwerking. Kris Meirsman en Ine Metalidis worden van harte bedankt voor hun enthousiaste inzet tijdens het veldwerk.

Prospectie

Vergunningsnummer: 2008/245

Datum aanvraag: 1 oktober 2008

Naam aanvrager: MEIRSMAN Els

Naam site: Hasselt (Stevoort) waterbeheersing VMM Colofon

EPA rapport 10

Auteurs Els Meirsman, Lucia Kuijper & Bart Vanmontfort met bijdrage van Koen Deforce en Annelies Storme

Locatie Stevoort Kanenveld (Hasselt), stroomgebied van de Herk en Kleine Herk (natuurgebied) Kadasterperceel nrs Afdeling 10 Sectie A: 290c en 301b

Opdrachtgever Vlaamse Milieumaatschapij (VMM) Afdeling Operationeel Waterbeheer Buitendienst Hasselt

Koningin Astridlaan 50, bus 5 3500 Hasselt

Uitvoerder Eenheid Prehistorische Archeologie, Katholieke Universiteit Leuven Dagelijkse leiding Els Meirsman

Projectleider dr. Bart Vanmontfort Periode oktober-november 2008

Opslag archeologica Katholieke Universiteit Leuven, Eenheid Prehistorische Archeologie Opslag archief Katholieke Universiteit Leuven, Eenheid Prehistorische Archeologie

(5)

1

Inleiding

In het kader van waterbeheersingswerken plant de Vlaamse Milieumaatschappij de constructie van een wachtbekken te Stevoort. Het project omvat de aanleg van een dijk, slibbekkens en uitlekzones ter bescherming van de bebouwde kom van Stevoort tegen wateroverlast. Het plangebied bevindt zich in het natuurgebied en stroomgebied van de Herk en Kleine Herk (Figuur 1).

Het gebied heeft een hoge archeologische verwachting. Ten noordoosten van de Kleine Herk is een archeologische site gekend onder nummer 55359 van de Centrale Archeologische Inventaris (CAI; fig 1). Bovendien wees eerder booronderzoek in de voorbereiding van het waterbeheersingsproject op de aanwezigheid van veen in de alluviale vlakte (onderzoek Grontmij 2007). De archeologische site bevat mesolithische vondsten aangetroffen tijdens oppervlakteprospecties door wijlen de heer P. Van Geel. Een advies van het Agentschap RO-Vlaanderen (heden: Ruimte en Erfgoed), naar aanleiding van de waterbeheersingsplannen legde een archeologische en paleolandschappelijke evaluatie op.

Het archeologisch luik van de studie is gericht op de mesolithische site. Het doel is het identificeren en waarderen van de site, met het oog op het bepalen van de nood voor een eventueel vervolgonderzoek. Dit onderzoek werd uitgevoerd in het najaar van 2008. Het paleolandschappelijk luik, de prospectie naar de ruimtelijke uitbreiding van het veen en de staalname ervan, werd in het najaar van 2010 uitgevoerd door K. Deforce en A. Storme (Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, VIOE).

In de volgende hoofdstukken worden de resultaten van het onderzoek toegelicht. Hoofdstuk 2 bevat de achtergrondinformatie van het onderzoeksgebied met achtereenvolgens de geologische, topografische en archeologische context. Hoofdstuk 3 licht de methodiek van het onderzoek toe en hoofdstuk 4 de resultaten. De archeologische waardering en advisering komen aan bod in hoofdstuk 5.

Figuur 1. Inplanting van het projectgebied (rood) en site CAI 55359 (blauw) op de topografische kaart (digitale versie van de topografische kaart 1/10.000, zwart-wit, kaartblad 25/7, © NGI/AGIV)

(6)

2

Algemene context

2.1

Geologische context

Het onderzoeksgebied is gelegen in vochtig Haspengouw, waar een leem- en zandleemdek een substraat van Tertiaire klei afdekt. Dat Tertiair substraat is gekarteerd op de Tertiairgeologische kaart van België als een grijze, harde, vette klei, afgewisseld met dunne lagen silt die behoort tot de Formatie van Boom. De klei is zandhoudend met weinig glauconiet. Stroomopwaarts is de Herk gelegen bovenop “twee zandige eenheden gescheiden door een kleiige eenheid”, behorende tot de Formatie van Bilzen (ibid.).

Bovenop het Tertiair substraat werd tijdens het Quartair een pakket van 5 tot 7,5 m dik afgezet (Frederickx & Gouwy 1996). Op het interfluvium zijn zandlemen gekarteerd, gekenmerkt door een afwisseling van dunne laagjes zand, behorende tot de Formatie van Wildert, en Brabant leem. Het contact tussen Tertiair en Quartair is vaak gekenmerkt door een residuele grindlaag. Het plangebied tussen de Kleine Herk en Herk bestaat uit rivieralluvium dat geleidelijk overgaat naar iets hoger gelegen zandleemafzettingen in het noordoosten van het plangebied. Ten noorden van het plangebied is er beekalluvium op omliggend substraat aanwezig.

Geologisch ligt het plangebied op een voor de aanwezigheid van steentijdvindplaatsen interessante locatie: hoger gelegen delen in het landschap in de nabijheid van een natte depressie.

Hieronder wordt ingegaan op de verschillende geologische eenheden in het plangebied (Frederickx & Gouwy 1996).

2.1.1 Rivieralluvium

De rivieren ten zuiden van de Demer (Gete, Herk en Velp) zijn ingesneden in de Formatie van Boom. Hun beekjes voeren materiaal aan uit de Formaties van Boom, Bolderberg, Diest en Eigenbilzen. Aan de basis van de alluviale afzettingen komt meestal een pakket herwerkt materiaal van de Formatie van Boom met daarop een fijn grijs zand (uit de Formatie van Eigenbilzen) eventueel vermengd met enkele silexkeitjes (uit de Formatie van Bolderberg). Het bovenste gedeelte van de rivierafzetting bestaat uit lemig zand of zandleem dat afkomstig is van het zandlemig dekpakket op de interfluvia. In deze sedimenten kan ook nog leem vermengd zijn dat door de rivier aangevoerd werd vanuit het leemgebied verder naar het zuiden.

Voor de lithologische onderverdeling van deze afzettingen wordt gebruik gemaakt van de benamingen in eerste instantie voorgesteld door De Smedt (1973) bij de beschrijving van het Dijle alluvium in de streek rond Leuven en aangevuld door Diriken (1981).

De Formatie van Arenberg die deze afzettingen omvat, wordt opgedeeld in leden:

- het Lid van Kortessem omvat alle basale essentieel detritische sedimenten, gekenmerkt door eolische en fluviatiele structuren.

- Het Lid van Rotselaar: dit omsluit alle venen gelegen tussen de grove fluviatiele zanden onderaan (laatglaciaal of peniglaciaal) en de venige kleien bovenaan. Deze veengroei kan reeds in de Allerød een aanvang genomen hebben. Met mogelijk een korte onderbreking in het Jongere Dryas is de veengroei continu tot in het Atlanticum. Tot dit lid behoren ook alle beddingssedimenten voor zover ze te onderscheiden zijn van de onderliggende fluviatiele zanden.

- Het Lid van Korbeek-Dijle bevat alle lemen en kleiige lemen, soms sterk venig, die rusten op het Lid van Rotselaar en mogelijk afgedekt zijn met een bodem. Ze liggen onder lemen en zandige lemen. Ze kunnen afgezet zijn vanaf het Atlanticum tot aan de massale ontbossingen (Vroege Middeleeuwen).

- Het Lid van Rotspoel omvat alle lemen en zandige lemen die nu meestal in de valleien aan de top liggen en afgezet zijn sinds de ontbossingen (Middeleeuwen). Intern vertonen ze een horizontale gelaagdheid en een discontinuïteit in alluviatie. Deze alluviatie vindt zijn oorsprong in een menselijke ingreep op het landschap.

(7)

Alhoewel de lithostratigrafische benamingen van het alluvium van de Dijle worden gebruikt, moet toch opgemerkt worden dat de afzettingen van de rivieren ten zuiden van de Demer op het kaartblad Hasselt afzettingen kennen die iets zandiger zijn dan deze van de Dijle omdat deze laatste in een leemrijker gebied stroomt dan de rivieren in kwestie die in de zandleemstreek vloeien.

2.1.2 Beekalluvium

Het beekalluvium wordt van rivieralluvium onderscheiden door de locatie ervan in ondiepe smalle valleien (tot 4 m diep) met een permanente waterloop, terwijl rivieralluvium zich bevindt in diepere en bredere valleien (dieper dan 4m).

De samenstelling van het beekalluvium is sterk afhankelijk van het substraat waarin de beekjes eroderen, en van de omliggende lithologie. De samenstelling van het rivieralluvium wordt bepaald door het substraat van het brongebied van de rivier en de omliggende lithologie van de beekjes die in de rivier uitmonden.

Het beekalluvium ten zuiden van de Demer is opgebouwd uit herwerkt Tertiair vermengd met zandleem van de deklagen op het interfluvium.

Deze beekjes zijn ingesneden in de Formaties van Boom, Eigenbilzen of Bolderberg (oostelijk deel van de kaart) of in de Formatie van Diest (westelijk deel van de kaart).

2.1.3 Zandleemafzettingen

Aan deze afzetting wordt geen formatienaam gegeven. Deze zandlemen worden beschouwd als de overgangszone tussen het voorkomensgebied van de dekzanden en de lössafzettingen. Deze afzetting kan op deze manier beschouwd worden als een afwisseling van fijne laagjes van de Zanden van Wildert met de Haspengouw leem.

2.2

Archeologische context

De mesolithische vindplaats CAI 55359 bevindt zich op de locatie Kanenveld, een in het landschap licht geprononceerde zandleemrug op het interfluvium van de Waanbeek en Kleine Herk, net ten oosten van de samenvloeiing van beide waterlopen. De rug zelf bestaat bodemkundig voornamelijk uit een matig natte tot matig droge licht zandleembodem met sterk verbrokkelde textuur B horizont (Pcc en Pdc). De alluviale vlakte van Waanbeek, Kleine Herk en Herk bestaat uit een sterk gleyige kleibodem zonder profiel (Eep en Efp). Het reliëf wordt bepaald door de geulsystemen die zich in het Tertiaire substraat hebben ingesneden.

De site was gekend op basis van een oppervlakteprospectie, waarbij er lithische artefacten zijn gevonden (Meyers 1986). In de omgeving zijn er nog archeologische sites bekend. Tabel 1 bevat een uittreksel uit de CAI, met een overzicht van de vindplaatsen in de onmiddellijke omgeving (zie ook Figuur 2).

Uit het bureauonderzoek bleek er in de CAI een onduidelijkheid te zijn in de benaming van twee naburige sites. De site CAI 55359, die gekend is als vroegmesolithische site dankzij de prospecties van wijlen de heer P. Van Geel, ligt ter hoogte van het toponiem Kanenveld, maar is in de CAI benoemd als Stevoort Plumax. Site CAI 55360, daarentegen, is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het kippenbedrijf ‘Plumax’ maar is in de CAI gekend onder de naam ‘Kanenveld’. Op deze site zijn naast vroegmesolithische artefacten ook resten uit de vroege ijzertijd aangetroffen (Gijselings et al. 1984). De benaming van de sites dient aldus in de CAI te worden aangepast. Verder naar het westen, ten noordwesten van Herk-de-Stad, zijn heel wat mesolithische sites gekend (Vynckier & Maes 1991).

(8)

CAI nr. Locatie periode literatuur

50576 Hasselt, Stevoort Romeinse Tijd, Nieuwe Tijd 55122 Hasselt, Sint-Lambrechts-Herk, park Kasteel Wideux Steentijd Bauwens-Lesenne 1968: 339 55359 Hasselt, Stevoort,

Kanenveld1 Vroegmesolithicum Meyers 1986: 76-97

55360 Hasselt, Stevoort,

Plumax2 Vroege Vroegmesolithicum ijzertijd, Meyers 1986: 108-119 Gijselings et al. 1984. 55341 Hasselt, Stevoort,

Asberg Paleolithicum Van Peer 1981 Meyers 1986: 98-107

1 CAI 55359 is opgenomen als ‘Plumax’ maar dient te worden aangepast in ‘Kanenveld’. 2 CAI 55360 is opgenomen als ‘Kanenveld’ maar dient te worden aangepast in ‘Plumax’.

Tabel 1. Overzicht van vindplaatsen te Stevoort op basis van de gegevens in de CAI.

Figuur 2. Ligging van gekende archeologische vindplaatsen in Stevoort (bron: Centrale Archeologische Inventaris).

(9)

3

Methodiek

3.1

Archeologische waardering Stevoort-Kanenveld

De site Kanenveld is totnogtoe enkel gekend van oppervlaktevondsten bovenop het interfluvium langsheen de alluviale vlakte van Herk en Kleine Herk. De omvang van de site, haar densiteit en haar bewaringstoestand zijn onbekend. Het identificeren van deze aspecten vormde de kern van de archeologische waardering. Het onderzoek op het terrein werd uitgevoerd door een combinatie van oppervlakteprospectie, boringen, en de aanleg van proefputten.

In overleg met de erfgoedconsulent van het Agentschap Ruimte en Erfgoed werd gekozen om in vergelijking met de bijzondere voorschriften bij de uitvoering een grotere nadruk te leggen op de zone die de overgang vormt tussen het interfluvium en de alluviale vlakte. Er werd met name nagegaan in hoeverre in situ afvalniveaus afkomstig van de hoger gelegen site en begraven onder het alluvium, aanwezig waren en het onderwerp vormden van een directe bedreiging door de geplande werkzaamheden. Door deze verschuiving van focus werd het proefputtenonderzoek op de akker beperkt (zie verder).

Oppervlakteprospectie

De akker Kanenveld (Figuur 3), de eigenlijke vindplaats van het lithisch oppervlakte ensemble, werd eenmalig volledig geprospecteerd door een zogenaamde veldkartering. De vondsten werden verzameld en geregistreerd.

Boringen

In een eerste boorfase werden boringen geplaatst over het gehele dijktracé op de site Kanenveld. In totaal werden 13 boringen geplaatst, met een tussenafstand van ca. 20 m. Boringen 1 tot en met 3 werden geplaatst met de gutsboor met een diameter van 3 cm. De overige boringen zijn - gezien de meer zandige sedimenten - geplaatst met een edelmanboor met een diameter van 7 cm. De boordiepte varieert van 80 cm (boring 12) tot 250 cm (boring 1).

In een volgende fase werd geopteerd om de alluviale sedimenten, aangetroffen in boringen 1 tot en met 3, beter te karteren om eventueel aanwezige in situ archeologische niveaus te treffen. Boringen 101 tot en met 110 werden geplaatst in een oost-west georiënteerde raai 1 vanaf de zandige rug tot aan de Kleine Herk (Figuur 4). De tussenafstand tussen de boringen bedraagt telkens 5 meter. Figuur 3. Foto van site Kanenveld tijdens de

oppervlakte-prospectie.

Figuur 4. Overzichtsfoto van boorraai 1 met grondmonsters verzameld bij elke boring.

(10)

De boringen zijn gezet met een edelmanboor met een diameter van 10 cm. Het sediment is per stratigrafisch niveau verzameld, uitgezeefd op een maaswijdte van 2 mm en de aangetroffen vondsten verzameld en geregistreerd.

Op dezelfde locatie, ter hoogte van de alluviale sedimenten,werd bijkomend gekarteerd met de gutsboor met een diameter van 3 cm. 10 meter ten noorden en ten zuiden van boorraai 1, zijn boorraaien 2 en 3 gezet. De tussenafstand tussen de boringen bedraagt telkens 10 meter. Boorraai 2 bestaat uit boringen 111 tot en met 116, boorraai 3 bestaat uit boringen 117 tot en met 121. De boordiepte varieert van 110 cm (boring 103) tot 380 cm (boring 110).

Tenslotte zijn boringen 122 en 123 gezet ten zuiden van de akker, met het oog op het verkrijgen van een beter inzicht in de algemene geomorfologie. De diepte van de boringen bedraagt respectievelijk 135 cm (boring 122) en 170 cm (boring 123).

De locatie van de boringen van de eerste fase werd geregistreerd met een handheld gps met WAAS functionaliteit en een minimale nauwkeurigheid van 5 m. Alle andere boringen werden gelokaliseerd met behulp van een GPS-systeem in RTK-kwaliteit door real-time digitale correctie via Flepos.

Proefputten

Het toekomstige dijktracé over de vindplaats Kanenveld werd archeologisch onderzocht en gewaardeerd door middel van proefputten. Hierbij werd uitgegaan van het principe dat de aanwezigheid van de site op deze akker reeds voldoende aangetoond was, maar dat de ruimtelijke omvang van de site of concentraties alsook hun densiteit dienden te worden bepaald. In eerste instantie werd op het 20 m brede dijktracé om de 20 meter een proefput aangelegd van 1 m2 groot en gemiddeld 50 cm diep tot in het onverstoorde sediment onder de bouwvoor (Figuur 5). Tussen proefputten 1 en 3 werden twee bijkomende proefputten aangelegd, wat het totaal aantal proefputten op 9 brengt (Figuur 7). Proefput 8 is dieper aangelegd, tot circa 100 cm diep, met het oog op de volledige registratie van het bodemprofiel. Het sediment werd per stratigrafisch niveau verzameld in emmers en vervolgens ter plaatse nat uitgezeefd op een maaswijdte van 3 mm (Figuur 6). De vondsten zijn per stratigrafisch niveau verzameld en geregistreerd. De locatie van de proefputten is geregistreerd met behulp van een GPS-systeem in RTK-kwaliteit door real-time digitale correctie via Flepos.

Figuur 5. Aanleg van een proefput. Figuur 6. Het uitzeven van het sediment uit de proefput.

(11)

3.2

Onderzoek van het veen

Het veenonderzoek heeft als doel de eerdere waarnemingen van aanwezigheid van veen in de alluviale vlakte te bevestigen, de aard en ruimtelijke uitbreiding hiervan te bepalen en na te gaan onder welke vorm dit veen best kan worden bemonsterd en onderzocht.

Voor een gedetailleerde omschrijving van de gehanteerde methodiek bij het veenonderzoek en de resultaten ervan, verwijzen we naar de bijdrage van Koen Deforce en Annelies Storme aan dit rapport, opgenomen als hoofdstuk 4.3.

4

Resultaten

4.1

Bodemopbouw

Van onder naar boven ziet de geologische opbouw in het plangebied er als volgt uit (Figuur 8; Figuur 9):

Het substraat bestaat uit een blauwgrijze, vette klei die op basis van de geologische context aan de Formatie van Boom kan worden toegeschreven (zie hoofdstuk 2.1). Bovenop de Tertiaire afzettingen kunnen de sedimenten van de Formatie van Arenberg verwacht worden: in het westen van het onderzoeksgebied de alluviale sedimenten en naar het oosten toe de interfluviale sedimenten.

De alluviale sedimenten hebben zich ingesneden in de Tertiaire klei. Meteen op de klei ligt een zand en kleiig zand dat plaatselijk veel kiezels bevat. Naar boven toe verdwijnt het zandige geleidelijk en wordt de klei humeus. Een humeus niveau werd aangetroffen op een diepte van

c. 2 m in boringen 109 en 110. Deze diepte is vergelijkbaar met de diepte van het veen in de

eerder geplaatste boringen (onderzoek Grontmij, zie eerder). Dit wijst op een mogelijk verband tussen beide fenomenen. Boven het humeuze niveau bevindt zich een kleipakket met een wisselende zandigheid. Deze alluviale sedimenten zijn waargenomen in boringen 1, 2, 3, 109, 110, 111, 112, 120, 121, 122 en 123 en in proefput 1.

In de overige boringen (4-11, 101-108, 113-116, 117-119) en proefputten (2 t.e.m. 9) bevindt de Tertiare klei zich ondieper, minimaal 90 cm beneden maaiveld (boring 103). De bovenliggende sedimenten behoren tot het interfluvium. De basis van het pakket bestaat uit een zand of lemig Figuur 7. Locatie van de waarnemingen ten opzichte van het inplantingsplan van de

(12)

zand met grind. Naar boven toe gaat dit geleidelijk over naar een zandleem. De toplaag van de bodem bestaat uit een geploegd pakket humeuze zandleem van maximaal 55 cm dik (boring 121).

4.2

Archeologie

4.2.1 Locatie van de artefacten

In totaal werden een zestal scherven aangetroffen in de bouwvoor van proefputten 2, 7 en 8. Met uitzondering van deze ceramiek is enkel lithisch materiaal aangetroffen. In totaal betreft het 106 artefacten, waarvan de meeste werden teruggevonden tijdens het graven van de proefputten (Tabel 2). Slechts 4 artefacten werden aan het oppervlak aangetroffen.

Figuur 8. Profiel boorraai 1 (boringen 110 tot 101).

(13)

Een zestal artefacten werd aangetroffen in de overgangszone tussen het interfluvium en de alluviale vlakte. In elk van de 6 meest oostelijk gelegen boringen werd telkens één artefact geïdentificeerd (Figuur 8). In twee boringen (102 en 103) bevond het artefact zich in de ploeglaag. In boringen 101 en 104 bevond het zich telkens net onder de ploeglaag. Opvallend is evenwel dat in boringen 105 en 106 (van de positieve boringen de meest westelijke en dus het verst in de richting van de alluviale vlakte) de artefacten op grotere diepte zijn aangetroffen, telkens op zowat 60 cm diepte. Zeker in het geval van boring 105 is het artefact op die manier te situeren aan de top van een zandigere opvulling van de alluviale vlakte (zie ook Figuur 8). Beide artefacten zijn bovendien vrij ‘vers’ (zonder verwering van de boorden) waaruit kan worden afgeleid dat ze niet ver verplaatst zijn.

Veruit de meeste artefacten werden aangetroffen bij het graven en uitzeven van de proefputten. Zowat de helft van deze artefacten werd in de bouwvoor aangetroffen (Tabel 3). De vondstdichtheid in de bouwvoor is betrekkelijk laag, met 2 tot 9 artefacten per m². Onder de bouwvoor is het aantal artefacten vaak ook erg beperkt, gaande van geen enkel tot 7 stuks. Op basis hiervan kunnen geen concentraties worden aangeduid en hebben we te maken met een gelijkmatige verspreiding van artefacten op het onderzochte tracé. Slechts één uitzondering, proefput 8, leverde opvallend meer artefacten op. Deze proefput werd, door het blijvend aantreffen van artefacten ook het diepst van alle uitgegraven. Het diepst gelegen artefact bevond zich op een diepte van 85 tot 95 cm. In het profiel werd echter duidelijk dat deze proefput het restant van een oude boomval aansneed, wat de diepe stratigrafische positie van de artefacten kan verklaren. Of deze proefput temidden een concentratie is gelegen kan derhalve niet met zekerheid gesteld worden.

Vuursteen Wommersom Kwartsiet Tienen Totaal

oppervlakte 3 1 4 boring 101 1 1 boring 102 1 1 boring 103 1 1 boring 104 1 1 boring 105 1 1 boring 106 1 1 proefput 1 3 2 9 proefput 2 7 5 9 proefput 3 4 2 5 proefput 4 1 5 6 proefput 5 6 1 7 proefput 6 2 5 7 proefput 7 7 2 1 10 proefput 8 15 13 28 proefput 9 8 7 15 Totaal 59 46 1 106

(14)

Proefput 1 8 2 9 3 4 5 6 7 Totaal

Bouwvoor 2 7 9 9 3 6 7 5 5 53

onder bouwvoor 7 21 6 2 2 5 43

diepte uitgegraven (cm) 40 100 50 70 50 50 50 50 50 Totaal aantal artefacten 9 28 9 15 5 6 7 7 10 96

4.2.2 Beschrijving van het lithisch ensemble

Iets meer dan de helft van de artefacten is geproduceerd in vuursteen, de andere helft in Wommersom; daarnaast werd een enkel artefact in Kwartsiet van Tienen geproduceerd (Tabel 2). De meeste artefacten zijn ongeretoucheerde microkling fragmenten of afslagen en chips. Zowat 16% van deze artefacten zijn werktuigen. Het gaat voornamelijk om geretoucheerde en gekerfde afslagen en klingen, een steker, twee eindschrabbers op kling, een duimnagelschrabber, alsook enkele schrabbers en twee spitsen (Tabel 5).

Ondanks het ontbreken van duidelijke, diagnostische werktuigen, sluit dit ensemble aan bij de eerdere karakterisering van het oppervlakte ensemble als mesolithisch. Met name de spitsen wijzen op een vroege datering binnen het mesolithicum. Het hoge aandeel Wommersom kwartsiet, daarentegen, sluit in principe eerder aan bij een latere datering in het mesolithicum. Eén eindschrabber op kling is duidelijk verschillend van de rest van het ensemble en kan niet aan het mesolithicum worden toegeschreven (). Het werktuig is 75 mm lang, 35 mm breed en 15 mm dik. De hiel is vlak. Het schrabhoofd is erg stomp ten gevolge van herhaaldelijke heraanscherping. Typologisch kan het stuk als ‘snuitschrabber’ benoemd worden. De beschadigingen op beide boorden wijzen op het gebruik van het artefact in een heft (Veerle Rots, mondelinge mededeling). Op basis van afmetingen en vorm sluit het artefact aan bij eindschrabbers uit het jongpaleolithicum, nog het best bij die van het Aurignaciaan. Het werd aangetroffen in proefput 1, onmiddellijk onder de bouwvoor. Deze proefput is gelegen op de rand van de overgangszone naar de alluviale vlakte. Het artefact bevond zich dan ook in alluviale afzettingen.

Tabel 3. Stratigrafische positie van de artefacten uit de proefputten (van west naar oost)

Tabel 4. Verspreiding van werktuigen, chips en andere artefacten over de verschillende waarnemingen

werktuigen chips andere

oppervlakte 4 boring 101 1 boring 102 1 boring 103 1 boring 104 1 boring 105 1 boring 106 1 proefput 1 1 3 5 proefput 2 2 4 3 proefput 3 2 2 1 proefput 4 1 1 4 proefput 5 3 1 3 proefput 6 2 3 2 proefput 7 1 8 1 proefput 8 2 16 10 proefput 9 2 10 3 Totaal 17 48 41

Figuur 10. Snuitschrabber. Schaal 1:2 (tekening Eline De Cock).

(15)

Vuursteen Wommersom Kwartsiet Tienen Werktuigen 6 11 geretoucheerde afslag 2 geretoucheerde microkling 3 geretoucheerd fragment 1 gekerfde afslag 1 gekerfde microkling 2 gekerfd stuk 1 afgeknotte microkling 1 duimnagelschrabber 1 eindschrabber op kling 2 steker 1

gest. spits met afgestompte boord 1

spits met geretoucheerd basis 1

Chips 31 17 Andere 22 18 1 microkling 1 4 fragment microkling 8 5 1 corticale kling 1 fragment kling 1 1 afslag 5 8 fragment afslag 4 stekerafval 1 brokstuk 1 Totaal 59 46 1 4.2.3 Conclusie

Bij de veldkartering, de boringen en de proefputten werden in totaal 106 lithische artefacten aangetroffen. De meeste van deze artefacten passen binnen de verwachting van een mesolithische site (CAI 55359). Slechts één artefact wijst op een oudere occupatie, mogelijk teruggaand tot het vroege jongpaleolithicum.

Op het interfluvium bevinden zowat 45% van de artefacten zich onder de huidige ploeglaag. Deze positie is te wijten aan de bioturbatie die gedurende het hele Holoceen op de stratigrafie heeft ingewerkt. Floraturbatie is vastgesteld in proefput 8, in de vorm van het spoor van een oude boomval; faunaturbatie is overal te zien in de vorm van voornamelijk crotovina’s van regenwormen en mollen. Enkele mollegangen waren slechts gedeeltelijk opgevuld, wat de veronderstelling bevestigt dat bioturbatie onverminderd doorgaat. In dit opzicht verschilt de bodemkundige en stratigrafische situatie duidelijk van die van de meeste mesolithische sites in de Kempen, waar bioturbatie hoofdzakelijk een fossiele factor is.

De meest westelijke proefput en de boringen bevinden zich reeds in de alluviale vlakte. Ook hier werden artefacten aangetroffen in en onder de bouwvoor. Een jongpaleolithisch werktuig werd aangetroffen onder de bouwvoor in proefput 1. Een tweetal, wellicht mesolithische, artefacten bevonden zich op een diepte van c. 60 cm, temidden alluviale afzettingen op zowat 25 m ten westen van de contactzone tussen interfluvium en alluvium. Met name deze drie artefacten wijzen op het archeologisch potentieel van de zone en de mogelijkheid op het aantreffen van een begraven occupatieniveau.

(16)

4.3

Inventarisatie en evaluatie van het veen

Koen Deforce en Annelies Storme (VIOE)

De bedoeling van dit onderzoek was een evaluatie te maken van de aanwezigheid van veen in de ondergrond waarop eventueel later bijkomend paleo-ecologisch onderzoek zou kunnen worden uitgevoerd. De aanleiding hiervoor was de vermelding van veen in de beschrijvingen van de boringen die in 2007 in Stevoort zijn uitgevoerd in opdracht van Grontmij.

4.3.1 Materiaal en Methode

In het kader van deze opdracht zijn 14 boringen uitgevoerd en zijn er uit 1 boring 5 monsters genomen waarop verder palynologisch onderzoek is gedaan. Het palynologisch onderzoek had als doel een evaluatie te maken van de ouderdom van de sedimenten en van de bewaringstoestand van de aanwezige pollen en sporen. De boringen zijn uitgevoerd met een edelmanboor (diameter 7 cm; de bovenste 1.25 m) en een gutsboor (diameter 3 cm; vanaf 1.25 m). De boorbeschrijvingen zijn uitgevoerd in het veld en de locatie van de boorpunten is ingemeten met een handheld gps met WAAS functionaliteit en een minimale nauwkeurigheid van 3 m (Tabel 6).

Uit boring V9 zijn er 5 monsters genomen voor een evaluatie van de ouderdom en conservatiegraad van organisch materiaal van de betreffende sedimenten (Figuur 14). Deze monsters (±1 cm³) zijn behandeld volgens standaardmethoden voor palynologisch onderzoek (Moore et al. 1991). De residu’s van deze behandelde monsters worden bewaard aan het VIOE (residu-nrs. 1493-1497). De identificatie van de verschillende pollentypes is gebaseerd op Beug (1994), Moore et al. (1991), Punt et al. (1976-2003) en een referentiecollectie van moderne pollen en sporen. Per onderzocht monster is een minimum van 200 pollentypes geteld. De percentages van de verschillende pollentypes zijn berekend op basis van de som van alle terrestrische planten (ΣP). Waterplanten en sporenplanten zijn niet in de som opgenomen.

4.3.2 Resultaten

Figuur 11 geeft de boorlocaties weer die zijn uitgevoerd in het kader van deze opdracht (V1-V14) alsook de locaties van boringen die vroeger zijn uitgevoerd in opdracht van Grontmij (G1-G5) en door Sondex n.v. (B1-B4). Figuren 11, 12 en 13 geven de profieltekeningen van 2 boorraaien die dwars op de Herk georiënteerd zijn weer en van boring V9 waarop palynologisch onderzoek is uitgevoerd. De beschrijvingen van de individuele boringen zijn terug te vinden in bijlage.

(17)

Figuur 11. Lokalisatie van de boorpunten. V1 50°54'58.74"N 5°15'26.82"O V2 50°54'59.16"N 5°15'29.04"O V3 50°54'57.42"N 5°15'31.74"O V4 50°54'56.88"N 5°15'32.76"O V5 50°54'59.16"N 5°15'34.44"O V6 50°54'59.28"N 5°15'34.14"O V7 50°54'58.98"N 5°15'34.26"O V8 50°54'58.02"N 5°15'33.54"O V9 50°54'58.62"N 5°15'33.30"O V10 50°54'59.40"N 5°15'31.92"O V11 50°55'01.62"N 5°15'29.70"O V12 50°55'00.96"N 5°15'28.68"O V13 50°54'59.88"N 5°15'27.36"O V14 50°54'58.44"N 5°15'34.02"O Tabel 6. Coördinaten van de verschillende boorpunten.

(18)
(19)
(20)
(21)

Op basis van de resultaten van de boringen bleken er in het studiegebied slechts heel lokaal sedimenten voor te komen die in aanmerking komen voor palynologisch onderzoek, nl. gyttja en in mindere mate veen, onderaan in boring V8 en V9. Deze sedimenten zijn echter veel te gecompacteerd om met een Russische veenboor te kunnen worden bemonsterd. Bovendien zijn deze gyttja en veen sedimenten ook nooit ontsloten in de verschillende bouwputten tijdens de graafwerken op het terrein. Er is dan ook geopteerd om een aantal monsters uit de gutsboor te nemen voor verder palynologisch onderzoek.

De resultaten van het palynologisch onderzoek worden voorgesteld in Tabel 7. Monsters 1 tot 3 vertonen zeer lage percentages boompollen (AP: 22.9% - 44.9%) en de enige aangetroffen arboreale taxa zijn hier berk (Betula), jeneverbes (Juniperus), den (Pinus), populier (Populus) en wilg (Salix). De combinatie van deze elementen laat toe om deze sedimenten in de laatglaciale periode te plaatsen (Verbruggen et al. 1996). Monster 4 en 5 hebben veel hogere percentages boompollen (AP: 88.2 % en 92.8%). De aangetroffen arboreale taxa zijn hier els (Alnus), hazelaar (Corylus avellana), eik (Quercus), den (Pinus) en iep (Ulmus). Verder is er ook nog pollen van berk (Betula), gewone es (Fraxinus excelsior), hop (Humulus lupulus type), wilg (Salix) en linde (Tilia) aangetroffen. Deze laatste 2 pollenspectra zijn typisch voor het Atlanticum (Verbruggen et al. 1996). De bewaring van het onderzochte pollen was goed in monster 1 tot 3 maar verslechtert aanzienlijk naar boven toe.

4.3.3 Conclusies

De resultaten van het palynologisch onderzoek tonen aan dat de opvulling van de paleo-geul gestart is in het laatglaciaal en doorging tot in het Atlanticum. Dit fenomeen, namelijk een start van de opvulling van de paleo-geul met gyttja in het Laatglaciaal en veenvorming in de eerste helft van het Holoceen is een patroon dat in heel veel rivierenvalleien in laag en midden België kan worden teruggevonden (Vandenberghe et al. 1984; Huybrechts 1999) en dit type sedimenten is niet als bijzonder zeldzaam te beschouwen (Deforce 2008). Bovendien is het, gezien de grote diepte waarop de geulopvullingen zich bevinden, onwaarschijnlijk dat deze sedimenten bedreigd worden door de geplande werkzaamheden. Ook is de kans groot dat vergelijkbare sedimenten net stroomopwaarts en stroomafwaarts van het studiegebied in de vallei van de Herk voorkomen.

(22)

monster 1 2 3 4 5

diepte (cm t.o.v. het maaiveld) 720 635 535 415 265

residunummer 1493 1494 1495 1496 1497 bomen en struiken Alnus 18,4 28,8 Betula 18 31,8 10,3 1,1 0,9 Corylus avellana 37,2 22,5 Fraxinus excelsior 0,9

Humulus lupulus type 1,1

Juniperus communis 0,4 Pinus 9,5 8,2 6,7 11,9 8,1 Populus 0,4 Quercus 12,3 20,7 Salix 3 4,9 4,9 1,1 0,5 Tilia 1,1 4,1 Ulmus 3,8 6,3 ΣAP 30,5 44,9 22,9 88,1 92,8 kruiden Anthemis type 0,5 Apiaceae 4,5 3,7 1,8 Artemisia 1,5 1,6 5,8 Brassicaceae 0,4 Cirsium type 1,5 0,4 Cyperaceae 22,5 6,5 22,9 5,0 3,6 Filipendula 18,5 20,4 11,7 Galium type 0,5 0,4 0,9 0,5 Poaceae 16 16,7 29,6 6,9 2,3 Ranunculaceae undiff. 3,3

Rumex acetosa type 1,5 0,8 1,8 0,5

Sanguisorba officinalis 0,5 0,8

Thalictrum 0,9

Urtica dioica type 2,5 0,8 0,9

ΣNAP 69,5 55,1 77,1 11,9 7,2 ΣP 200 245 223 261 222 waterplanten Nuphar 0,5 Potamogeton 6,5 9,0 2,7 Sparganium emersum type 1,5 2,4 0,4

Sparganium erectum type 0,4

Typha latifolia 1,5 0,4 0,4 sporenplanten en algen Equisetum 1,5 0,4 Filicales 0,8 1,4 Polypodium vulgare 0,5 Pteridium 0,5 Sphagnum 0,5 Botryococcus braunii 0,5 Diporotheca 0,5 Glomus 1 1,3 0,5 Nymphaeaceae hair 0,4 Dinoflagellata 0,4 indeterminata 1 0,4 1,3 0,8 0,5

bewaring goed goed goed matig slecht

(23)

5

Archeologische waardering en advisering

5.1

Waardering

Het onderzoek bevestigt de aanwezigheid van een archeologische site te Kanenveld. Deze omvat vermoedelijk het hele interfluvium, wat erop wijst dat de locatie tenminste gedurende het mesolithicum herhaaldelijk is bezocht. De gegevens laten echter niet toe om uitspraken te doen omtrent de tijdsdiepte van de site. Voorlopig kan enkel worden voortgegaan op de karakterisering van het oppervlakte-ensemble als vroegmesolithisch. De aangetroffen vondstdensiteit is in het algemeen vrij laag. Er werden geen duidelijke concentraties van materiaal aangetroffen.

Ondanks het verploegde karakter van de artefacten, heeft dit deel van de vindplaats een wetenschappelijke waarde voor de kennis van de mesolithische occupatie in de Zandleemstreek. Het is vooralsnog onduidelijk op welke manier deze sites geörganiseerd zijn en hoe ze zich op dit vlak verhouden tot de langdurig bezochte site-complexen in de Kempen (bijvoorbeeld De Bie en Van Gils 2009). Uitsluitsel hieromtrent kan enkel worden bekomen via verder en grootschaliger onderzoek.

Op de overgang naar de alluviale vlakte van de Herk en Kleine Herk werden in twee boringen enkele artefacten aangetroffen. Alles lijkt erop te wijzen dat deze zich in een begraven niveau bevonden, c. 60 cm onder het huidige oppervlak. Op basis van het uitgeboorde transect is het bovendien mogelijk dat dit niveau te correleren is met een humeus pakket, een 15-tal meter verder naar het westen (richting Kleine Herk). Het veenonderzoek kon een opvulling van een paleogeul gedurende de mesolithische occupatie aantonen. Een doorgedreven analyse van de monsters, of van nieuw te bemonsteren venige afzettingen kan een gedetailleerde reconstructie van het paleomilieu en haar evolutie toelaten.

De overgangszone naar de alluviale vlakte biedt een groot wetenschappelijk potentieel. De aanwezigheid van een begraven archeologisch niveau en eventueel gestratifieerde site zouden de site uniek maken voor Vlaanderen. Een dergelijke situatie biedt het perspectief van een goede bewaring van organische resten en heeft onder meer hierdoor het potentieel om nieuwe informatie op te leveren omtrent de aard van de mesolithische occupatie en haar evolutie doorheen de tijd. Slechts een grotere profielput kan uitsluitsel geven omtrent de exacte positie van deze artefacten, over de artefactendensiteit en over de precieze aard van de archeologische zone. Ook de vondst van een mogelijk Aurignaciaan site is uniek.

5.2

Advisering

Zowel de reeds gekende site op de akker aan het Kanenveld als de overgangszone tussen deze site en de alluviale vlakte bieden perspectief voor verder archeologisch onderzoek. Het belangrijkste element hierbij is de mogelijkheid voor het aantreffen van een begraven, gestratifieerde mesolithische vindplaats. Uitsluitsel omtrent de aard van dit niveau dient te worden gegeven door een bijkomend waarderend onderzoek door middel van enkele proefputten. Doel van het onderzoek moet zijn om de in de diepte aangetroffen artefacten te kunnen plaatsen in de stratigrafische opbouw van de alluviale vlakte en de link met het humeuze pakket verderop in de alluviale vlakte te bepalen. Een dergelijk waardestellend onderzoek moet mogelijk maken om te bepalen of een volledige opgraving van de bedreigde zone nodig is.

Elders is de site opgenomen in de huidige ploeglaag. Toch biedt ook deze zone perspectieven voor verder onderzoek. Idealiter gebeurt dit door een grootschalig proefputtenonderzoek. Doelstelling hiervan is het bepalen van de aard van de site en de vondstdensiteit. Bovendien dient de link tussen de site en de hierboven besproken overgangszone met de alluviale vlakte worden gemaakt.

(24)

6

Conclusie

In november 2008 heeft de Eenheid Prehistorische Archeologie van de K.U.Leuven het plangebied inzake waterbeheerswerken te Stevoort archeologisch onderzocht en gewaardeerd. Het archeologische onderzoeksgebied beperkt zich tot de locatie van het veenpakket in de alluviale vlakte en het toekomstige dijktracé op de mesolithische vindplaats Kanenveld (CAI-nr. 55359).

Het archeologische onderzoek is uitgevoerd door middel van boringen en proefputten en heeft de aanwezigheid van de mesolithische site (CAI 55359) bevestigd. De silexvondsten bevinden zich stratigrafisch in de bouwvoor en enkele vondsten in het ongeroerde sediment onder de bouwvoor, waarschijnlijk in situ. Ruimtelijk verspreiden de vondsten zich over de gehele lengte van het dijktracé. Over de verspreiding daarbuiten zijn geen gegevens voor handen. Het aantal vondsten is eerder beperkt en grote vondstconcentraties zijn niet waargenomen.

De boringen in de alluviale sedimenten aansluitend op het interfluvium hebben eveneens vondsten opgeleverd. Op basis van de aanwezigheid van artefacten in twee opeenvolgende boringen, met een tussenafstand van 5 m, en de versheid van die artefacten, wordt vermoed dat het hier gaat om een archeologisch niveau in situ. Mogelijk aansluitend op dit niveau werd dieper in de alluviale vlakte een humeus niveau aangetroffen dat mogelijk op zijn beurt gelinkt kan worden aan de veengroei in de natte depressie. Verdere waarnemingen zouden de gelijktijdigheid van deze fenomenen nog moeten bevestigen.

De hoge archeologische potentie van het plangebied kan met dit archeologisch onderzoek worden bevestigd. Er is een mesolithische site aanwezig, deels in begraven situatie en gelinkt aan veengroei in de depressie. Een verder waardestellend onderzoek zou hier uitsluitsel over moeten geven. Indien de hypothese wordt bevestigd, is de site van Stevoort Kanenberg een uitzonderlijke site van Vlaams niveau.

7

Literatuur

Bauwens-Lesenne M. 1968. Bibliografisch repertorium van de oudheidkundige vondsten in

Limburg, behoudens Tongeren-Koninksem (vanaf de vroegste tijden tot de Noormannen).

Oudheidkundige repertoria. Reeks A, VIII, Brussel: Nationaal Centrum voor Oudheidkundige Navorsingen in België.

Beug H.-J. 2004. Leitfaden der Pollenbestimmung für Mitteleuropa und angrenzende Gebiete, Verlag Dr. Friedrich Pfeil, München.

De Bie M. & M. Van Gils 2009. Mesolithic settlement and land use in the Campine region (Belgium). In: S.B. McCartan, R. Shulting, G. Warren and P. Woodman (eds), Mesolithic

Horizons: Papers presented at the Seventh International Conference on the Mesolithic in Europe, Belfast 2005, Oxford, 282-287.

De Smedt P. 1973. Paleogeografie en Quartair geologie van het confluentiegebied Dijle-Demer, (Acta Geographica Lovaniensia 11).

Deforce K. 2008. Pollen en sporen. In: Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen, http://www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/archeologie/natuurwetenschappen/archeo botanie/pollen_en_sporen.

Diriken P. 1981. Postglaciale evolutie van de Mombeekvallei op basis van sedimentologische

en macrologische onderzoekstechnieken, Doctoraatsverhandeling Katholieke Universiteit

Leuven.

Frederickx E. & S. Gouwy 1996. Toelichting bij de Quartairgeologische Kaart Hasselt, kaartblad

25. Leuven.

Gijselings G., R. van de Konijnenburg & L. Van Impe 1984. Sporen van een IJzertijdnederzetting te Stevoort, Archeologia Belgica 258 (Conspectus MCMLXXXIII). Brussel, 35-37.

Huybrechts W. 1999. Post-Pleniglacial floodplain sediments in Central Belgium, Geologica

Belgica 29-37.

Meyers, M. 1986. Inventaris en typologisch onderzoek van steentijdoppervlaktemateriaal uit de

collectie P. Van Geel (Herk-de-Stad), Licentiaatsverhandeling K.U.Leuven.

Moore P.D., J.A. Webb & M.E. Collinson 1991. Pollen Analysis, 2nd edition, Blackwell Science: Oxford.

(25)

Punt, W., et al., 1976-2003. The Northwest European Pollen Flora (NEPF), vols. 1-8. Elsevier, Amsterdam.

Van Peer P. 1981. Het Paleolithicum in Antwerpen, Brabant en Limburg. Licentiaatsverhandeling K.U.Leuven.

Vandenberghe J., L. Beyens, P. Paris, C. Kasse & M. Gouman 1984. Paleomorphological and -botanical evolution of small lowland valleys (a case study of the Mark valley in northern Belgium), Catena 11, 229-238.

Verbruggen C., L. Denys & P. Kiden 1996. Belgium. In: B.E.Berglund, H.J.B.Birks, M. Ralska-Jasiewiczowa & H.E. Wright (eds), Palaeoecological Events During the Last 15.000 Years:

Regional Syntheses of Palaeoecological Studies of Lakes and Mires in Europe, John Wiley &

Sons Ltd, Chichester, 553-574.

Vynckier, G. & K. Maes 1991. Enkele mesolithische sites tussen Gete en Herk (gem. Herk-de-Stad), Archeologie in Vlaanderen I, 19-30.

(26)
(27)
(28)
(29)
(30)
(31)
(32)
(33)
(34)
(35)
(36)

V o n d s tn u T o ta a l l ith ar tef act en V u u rst een Wo m m e rs K w ar tsi et A ar d ew er O ver ig

determinatie Opmerking Vondstlokatie Vondstniveau

7 1 1 gekerfd stuk boring 101 B 35cm

4 1 1 fragment microkling boring 102 A 0-30cm

1 1 1 corticale kling boring 103 A 0-25cm

12 1 1 afslag boring 104 B 30cm

5 1 1 stekerafval boring 105 C 65cm

6 1 1 klingfragment boring 106 D 60cm

9 1 1 afslag oppervlakte

10 1 1 fragment afslag oppervlakte

11 1 1 prox gedeelte microkling oppervlakte

13 1 1 mediaal gedeelte microkling oppervlakte

14 1 1 fragment afslag proefput 1 bouwvoor

15 1 1 afslag proefput 1 bouwvoor

17 1 1 prox gedeelte microkling proefput 1 onder bouwvoor

18 3 3 chips proefput 1 onder bouwvoor

19 1 1 distaal gedeelte microkling proefput 1 onder bouwvoor

20 1 1 gebroken afslag proefput 1 onder bouwvoor

21 1 1 eindschrabber op kling jongpaleolithisch (?) proefput 1 onder bouwvoor

22 0 1 aw: middeleeuws proefput 2 bouwvoor

23 0 1 aw: wit geglazuurd proefput 2 bouwvoor

24 4 4 3 chips, 1 steker steker deels verbrand proefput 2 bouwvoor

25 1 1 gekerfde microkling proefput 2 bouwvoor

26 3 3 1 prox fragment microkling, 1 med fragment mkling, 1 chip proefput 2 bouwvoor

27 1 1 distaal fragment kling proefput 2 bouwvoor

28 1 1 chip proefput 3 bouwvoor

29 1 1 gesteelde spits met afgestompte boord verbrand, indicatie voor gebruik proefput 3 bouwvoor

30 1 1 afslag proefput 3 bouwvoor

31 2 2 chip + geretoucheerde afslag proefput 3 onder bouwvoor

32 1 1 distaal fragment gekerfde mkling wt proefput 4 bouwvoor

33 5 1 4 3 afslagjes, 1 mkling; silex 1 chip proefput 4 bouwvoor

34 1 1 duimnagelschrabber wt proefput 5 bouwvoor

35 1 1 spits met geretoucheerd basis wt proefput 5 bouwvoor

36 1 1 eindschrabber op kling wt proefput 5 bouwvoor

37 2 2 1 prox fragment microkling ; 1 chip proefput 5 bouwvoor

38 2 2 1 afslag + 1 fragment afslag proefput 5 bouwvoor

39 2 2 prox fragment microkling (1 met geretoucheerde boord) wt proefput 6 bouwvoor

40 1 1 afslag proefput 6 bouwvoor

(37)

V o n d s tn u T o ta a l l ith ar tef act en V u u rst een Wo m m e rs K w ar tsi et A ar d ew er O ver ig

determinatie Opmerking Vondstlokatie Vondstniveau

42 2 2 chip proefput 6 onder bouwvoor

43 0 1 aw: wit geglazuurd proefput 7 bouwvoor

44 2 2 chip proefput 7 bouwvoor

45 2 2 chip proefput 7 bouwvoor

46 1 1 prox gedeelte microkling proefput 7 bouwvoor

47 5 5 4 chips, 1 gekerfde afslag proefput 7 onder bouwvoor

48 0 1 aw: steengoed proefput 8 bouwvoor

65 0 1 aw: rand, roodbakkend, bruine glazuur proefput 8 gr kleilaag, bouwvoor

66 0 1 aw: zwartbakkend, oranje/rode glazuur proefput 8 gr kleilaag, bouwvoor

49 1 1 afslag proefput 8 bouwvoor

50 2 2 1 chip + 1 fragment mkling proefput 8 bouwvoor

51 1 1 brokstuk proefput 8 bouwvoor

52 0 6 5 keien + 1 stuk ijzer grote keien (manuport?) proefput 8 bouwvoor

53 1 1 kernrand(micro)kling proefput 8 onder bouwvoor

54 1 1 geretoucheerde mkling wt proefput 8 onder bouwvoor

55 1 1 proximaal fragment mkling proefput 8 onder bouwvoor

56 3 2 1 silex: 1 chip, 1 afslag; Wommersom: 1 afslag proefput 8 onder bouwvoor

57 1 1 geretoucheerde afslag proefput 8 10-20cm onder bouwvoor

58 1 1 afslag proefput 8 10-20cm onder bouwvoor

59 1 1 prox fragment microkling proefput 8 10-20cm onder bouwvoor

60 1 1 chip proefput 8 10-20cm onder bouwvoor

61 1 1 mkling wt? proefput 8 30-50cm onder bouwvoor

62 3 2 1 chip 1 silex chip verbrand proefput 8 30-50cm onder bouwvoor

63 6 2 4 chip proefput 8 20-30cm onder bouwvoor

64 1 1 chip proefput 8 60-70cm onder bouwvoor

67 1 1 chip proefput 8 gr kleilaag, bouwvoor

68 2 2 chip proefput 8 gr kleilaag, bouwvoor

69 0 5 keien: 3 komplete + 2 stukjes grote keien (manuport?) proefput 8 gr kleilaag, bouwvoor

70 1 1 ventraal geretoucheerde microkling proefput 9 bouwvoor

71 1 1 prox fragment microkling proefput 9 bouwvoor

72 4 4 3 chips, 1 geretoucheerd fragment proefput 9 bouwvoor

73 3 3 chip proefput 9 bouwvoor

74 1 1 chip vondst tijdens graven proefput 9 2cm onder bouwvoor

75 1 1 mkling proefput 9 0-10cm onder bouwvoor

76 1 1 mkling proefput 9 0-10cm onder bouwvoor

77 1 1 chip proefput 9 0-10cm onder bouwvoor

(38)

StK08_foto_423 zicht op vallei van de Herk en Kleine Herk en Kanenveld, richting noord 8/10/2008 StK08_foto_424 zicht op vallei van de Herk en Kleine Herk en Kanenveld, richting noord 8/10/2008 StK08_foto_425 zicht op vallei van de Herk en Kleine Herk en Kanenveld, richting noord 8/10/2008

StK08_foto_584 zicht op Kanenveld, richting zuidwest 24/10/2008

StK08_foto_585 zicht op Kanenveld, richting zuid 24/10/2008

StK08_foto_586 zicht op Kanenveld, richting zuid 24/10/2008

StK08_foto_589 zicht op de vallei van de Kleine Herk en Herk vanop Kanenveld 24/10/2008 StK08_foto_590 Centrale boorraai, lokale Y = 1000, richting oost 31/10/2008 StK08_foto_591 Overzicht landschap vanaf locatie boorpunt (1000,1000) 31/10/2008 StK08_foto_592 Overzicht landschap vanaf locatie boorpunt (1000,1000) 31/10/2008 StK08_foto_593 Overzicht landschap vanaf locatie boorpunt (1000,1000) 31/10/2008 StK08_foto_594 Overzicht landschap vanaf locatie boorpunt (1000,1000) 31/10/2008 StK08_foto_595 Overzicht landschap vanaf locatie boorpunt (1000,1000) 31/10/2008 StK08_foto_596 Overzicht landschap vanaf locatie boorpunt (1000,1000) 31/10/2008

StK08_foto_597 Zeefresidu (grind) boring 104 3/11/2008

StK08_foto_598 Zeefresidu (grind) boring 103 3/11/2008

StK08_foto_601 Zeefresidu (grind) boring 107 3/11/2008

StK08_foto_602 Zeefresidu (grind) boring 102 3/11/2008

StK08_foto_603 Zeefresidu (grind) boring 107 3/11/2008

StK08_foto_604 Zeefresidu (grind) boring 104 3/11/2008

StK08_foto_605 Zeefresidu (grind) boring 102 3/11/2008

StK08_foto_606 Zeefresidu (grind) boring 106 3/11/2008

StK08_foto_607 Zeefresidu (grind) boring 103 3/11/2008

StK08_foto_608 Zeefresidu (grind) boring 102 3/11/2008

StK08_foto_609 Zeefresidu (grind) boring 102 3/11/2008

StK08_foto_610 Zeefresidu (grind) boring 101 3/11/2008

StK08_foto_612 Zeefresidu (grind) boring 105 3/11/2008

StK08_foto_613 Zeefresidu (grind) boring 101 3/11/2008

StK08_foto_614 Zeefresidu (grind) boring 103 3/11/2008

StK08_foto_615 Zeefresidu (grind) boring 106 3/11/2008

StK08_foto_616 Zeefresidu (grind) boring 105 3/11/2008

StK08_foto_617 Zeefresidu (grind) boring 103 3/11/2008

StK08_foto_618 Zeefresidu (grind) boring 101 3/11/2008

StK08_foto_619 Oppervlakteprospectie akker Kanenveld 4/11/2008

StK08_foto_620 Oppervlakteprospectie akker Kanenveld 4/11/2008

StK08_foto_621 Zeefresidu (grind) boring 107 5/11/2008

StK08_foto_622 Zeefresidu (grind) boring 108 5/11/2008

StK08_foto_623 Zeefresidu (grind) boring 108 5/11/2008

StK08_foto_624 Zeefresidu (grind) boring 109 5/11/2008

StK08_foto_625 Zeefresidu (grind) boring 109 5/11/2008

StK08_foto_660 Aanleg proefput akker Kanenveld, richting zuid-zuidwest 12/11/2008

StK08_foto_669 Proefput 7, profiel 13/11/2008

StK08_foto_670 Proefput 7, profiel 13/11/2008

StK08_foto_678 Proefput 1, profiel, richting oost 14/11/2008

StK08_foto_679 Proefput 1, profiel, richting oost 14/11/2008

StK08_foto_680 Proefput 1, profiel, richting oost 14/11/2008

StK08_foto_681 Proefput 1, profiel, richting oost 14/11/2008

StK08_foto_682 Proefput 8, profiel, richting zuid 14/11/2008

StK08_foto_683 Proefput 8, profiel, richting zuid 14/11/2008

StK08_foto_684 Proefput 8, profiel, richting zuid 14/11/2008

StK08_foto_688 Proefput 8, profiel, richting noord 17/11/2008

StK08_foto_689 Proefput 8, profiel, richting noord 17/11/2008

StK08_foto_690 Proefput 8, profiel, richting noord 17/11/2008

StK08_foto_691 Proefput 8, profiel, richting noord 17/11/2008

StK08_foto_692 Proefput 8, profiel, richting noord 17/11/2008

StK08_foto_693 Proefput 8, profiel, richting west 17/11/2008

StK08_foto_694 Proefput 8, profiel, richting west 17/11/2008

StK08_foto_695 Proefput 8, profiel, richting zuid 17/11/2008

(39)
(40)

Eenheid Prehistorische Archeologie

Geo-Instituut Celestijnenlaan 200E, bus 2409 BE-3001 Leuven tel + 32 16 32 64 58 fax + 32 16 32 29 80 prehistorische.archeologie@ees.kuleuven.be

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Protocol Dyslexie Diagnostiek en -Behandeling is een leidraad voor het diagnosticeren, indiceren en behandelen van Cliënten met dyslexie met als doel het beschrijven van

Voor de uitwerking van deze mogelijkheid is in ieder geval van belang dat er producten medische hulpverlening en seksuologische hulpverlening worden gedefinieerd. Het document

Van een auditieve handicap is derhalv e sprake als een drempelverlies van het audiogram van het beste oor, z onder gebruik van hoortoestellen, ten minste 35 dB bedraagt, v erkregen

Doorgaans gaat het niet om ‘normaal’ verv oer, dat lopend, per fiets of personenauto w ordt gedaan, omdat er vaak sprake is van grotere afstanden naar de instelling en bov endien

Het centrale thema van de dag was, wat de kansen zijn voor de Biologische landbouw als de Nederlandse land- bouw multifunctioneel wordt.. Dat wil zeggen: als het Nederlandse

Binnen Telen met toekomst wordt op de voorloperbedrijven GPS-apparatuur gebruikt om de exacte plaats van de monstername vast te leggen.. Het vastleggen van de coördinaten is vooral

Voor de biomassa gaf de ID-dop alleen voor de laagste dosering Betanal Trio (1/lha) gecombineerd met bij 0,5 l/ha Actirob B een significant slechter bestrijdingsresultaat. Dit

infestans Via genetische studies worden de mutaties in de vatbare planten opgespoord om zo te achterhalen welke genen mogelijk een sleutelrol spelen bij resistentie. Met