• No results found

Pedofiel zijn; wat doet dat met je? : een onderzoek naar de bewustwording naar en omgang met pedofiele gevoelens

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pedofiel zijn; wat doet dat met je? : een onderzoek naar de bewustwording naar en omgang met pedofiele gevoelens"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pedofiel zijn;

wat doet dat met je?

Een onderzoek naar de bewustwording naar en omgang met pedofiele

gevoelens

Student: Priscilla van Looijen Studentnummer: 11041781 Begeleider: Channah Zwiep Datum: 21 december 2016

(2)

2

De wet kent grenzen,

de liefde niet

(3)

3

Abstract

In previous years, pedophilia seems to be a hot item in the news. Unfortunately, there are only a few studies in which the perception of the pedophiles is important. In this study, the

perception of the pedophiles is the main subject. This study will focus on the awareness of the pedophilic feelings and how the pedophiles cope with these feelings. It also has a focus on the possibilities of sharing the paedophilic feelings and getting professional care.

There were 13 participant in this qualitative research. The data is collected with a semi-structured interview.

All participants became aware of the pedophilic feelings between the age of 13 and 23. The participants struggle with coping with their feelings, fear seems to be a leading factor. Almost all the participants shared their feelings with family and friends. Some participants received professional care, but most of them have negative experiences. Being able to talk to other pedophiles seems to be very helpful for most participants.

The conclusion is that pedophiles struggle to accept their feelings and have trouble finding the right professional care. Being able to talk about their feelings with other pedophiles seems to be helpful with coping with the pedophilic feelings.

(4)

4 Inhoudsopgaven Inleiding 5 Methoden 12 Resultaten 16 Discussie 20 Literatuur 26

(5)

5

Inleiding

Onderzoek naar pedofilie heeft weinig plaatsgevonden. Dit is opmerkelijk, aangezien er de laatste tijd wel veel onderzoek gedaan wordt naar LHBT-jongeren ( lesbische, homo, bi- en transgenderjongeren) (Kuyper, 2015). LHBT-jongeren worstelen net als pedofielen met hun seksuele identiteit en hoe zij hiermee om moeten gaan. Recent zijn er artikelen verschenen die een nieuwe kijk geven op mensen met pedofiele gevoelens (Jacobsen, 2013; Van Beek, 2012). In het onderzoek van Jacobsen (2013) werden mensen met pedofielen gevoelens vragen gesteld over het vinden van informatie over pedofilie en het vinden van hulpverlening. De gestructureerde interviews werden afgenomen via een website, waar respondenten een vragenlijst in konden vullen. Het is in dit onderzoek niet te controleren of respondenten de lijst meerdere keren hebben ingevuld. In het artikel van Van Beek (2012) staat een

beschouwing over het verschijnsel pedofilie en de moeite die pedofielen hebben met het vinden van een plek binnen de maatschappij. Daarnaast gaat het artikel in op de DSM classificatie en de mogelijke rol die kinderpornografisch materiaal zou kunnen hebben op de opwindingsregulatie (Van Beek, 2012). Het huidige onderzoek gaat deels in op de hierboven genoemde onderwerpen. Maar dit onderzoek is een kwalitatief onderzoek, de visie en

beleving van de mensen met pedofielen gevoelens staat centraal. Door de (telefonische) interviews, is er meer diepgang in de antwoorden dan bij een vragenlijst op internet.

Pedofilie is strikt genomen het hebben van een seksuele voorkeur voor kinderen jonger dan 12 jaar (Mulder, 2012). Het hebben van een seksuele voorkeur voor kinderen ouder dan 12 jaar, dus voor kinderen in de vroege puberteit, heet efebofilie (Jacobsen, 2013). In deze scriptie wordt gebruik gemaakt van de term pedofilie, hiermee worden ook mensen met een efebofiele voorkeur bedoeld. Belangrijk is om de pedofilie te zien als onderdeel van iemand zijn/haar identiteit, het is een persoon met pedofiele gevoelens (Gieles, persoonlijke

communicatie, 30 maart 2016). Als er in deze scriptie gesproken wordt over pedofielen, worden er mensen met pedofiele gevoelens bedoeld.

Over het begrip pedofilie bestaat verwarring (Mulder, 2012). Er bestaat namelijk een verschil tussen pedofilie en pedoseksualiteit. ‘Filie’ is afgeleid van het Griekse woord

‘philein’, dit betekent beminnen. In deze context betekent pedofilie dus het beminnen van het kind (Van Ree, 2001). Pedofilie is het hebben van een seksuele voorkeur voor kinderen, mensen met pedofiele gevoelens worden verliefd en willen vriendschap sluiten met het kind.

Pedofilie houdt in dat men een seksuele voorkeur heeft waarbij hij/zij valt op kinderen, maar

(6)

6 Verreweg de meeste mensen met pedofiele gevoelens geven aan dat zij juist geen seksuele relatie willen met het kind (Padding, 2015). Pedoseksualiteit houdt in dat men zich seksueel aangetrokken voelt tot kinderen en ook handelt naar deze gevoelens (Mulder, 2012). Bij pedoseksualiteit kan er dus sprake zijn van seksueel contact.

Er zit overlap tussen de verschijnselen: wie deze gevoelens heeft, kan er al dan niet naar handelen; wie ernaar handelt, kan al of niet pedofiele gevoelens koesteren (Gieles, 2005; Anoniem, 2005). Tegenwoordig wordt er binnen het verschijnsel pedofilie vaak gebruik gemaakt van de termen: hands-off pedofilie en hands-on pedofilie (Gieles, persoonlijke communicatie, 30 maart 2016). Hands-off houdt in dat de pedofiel mogelijk gebruik maken van legaal of illegaal pornografisch materiaal, maar geen kinderen misbruikt (Bartosh et al., 2003). Bij hands-on is er daadwerkelijk sprake geweest van seksueel contact tussen de volwassene en het kind.

De vraag is, of wanneer iemand één keer een hands-on incident heeft gepleegd, deze persoon de rest van zijn/haar leven een pedoseksueel is. Of gezien moet worden als een pedofiel die zijn of haar fout kan herstellen (Gieles, persoonlijke communicatie, 25 april 2016). Beide verschijnselen, pedofilie en pedoseksualiteit, kunnen dus binnen één persoon plaatsvinden. Beide groepen kunnen gebruik maken van pornografisch materiaal van kinderen (Bartosh et al., 2003). Het gebruik van kinderpornografisch materiaal is geen voorspeller van het plegen van een hands-on, dus seksueel, delict (Endrass et al., 2009). Slechts 1% van de mensen die kijken naar kinderpornografisch materiaal, hebben een strafblad voor hands-on delicten (Endrass et al., 2009). Er kan dus gezegd werden dat er een groot verschil bestaat tussen het consumeren van kinderpornografisch materiaal en het daadwerkelijk plegen van een delict.

In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-V (DSM-V) valt pedofilie onder seksuele parafilie, voorheen werd dit een perversie genoemd (Wakefield, 2011). Een parafilie houdt in dat iemand een seksuele afwijking heeft op het gebied van impulsen en verlangens. Exhibitionisme en voyeurisme worden in de DSM ook gezien als vormen van parafilie. De DSM-V noemt iemand een pedofiel als hij/zij in een periode van tenminste zes maanden meerdere keren seksuele fantasieën, driften en/of gedragingen heeft laten zien waarbij kinderen betrokken zijn. De persoon met pedofiele gevoelens moet tenminste 16 jaar oud zijn en minstens vijf jaar ouder zijn dan het kind (Jacobsen, 2013).

Pedofilie is een fenomeen dat al heel lang bestaat. In de tijd van het Romeinse Rijk waren puber jongens vaak in de leer bij een oudere man. De oudere man had als taak de jongen te onderwijzen op onder andere seksueel gebied. Er was sprake van een pedofiele

(7)

7 relatie tussen de jongen en de man en soms ook van pedoseksualiteit (Gentry, 2009). De ouders van de jongens moesten toestemming geven voor de relatie. In de Middeleeuwen was seks tussen volwassenen en kinderen een taboe, maar dit gebeurde soms wel (Hamans, 2014).

Tot ver in de twintigste eeuw werd elke relatie buiten de gebruikelijke man-vrouw relatie gezien als een perversie die genezen diende te worden (Hekma, 1991). Von Krafft-Ebing (1965) was de eerste die onderzoek deed naar het fenomeen pedofilie. Volgens hem hadden mensen pedofiele gevoelens door een perversie of door een ziekelijk stoornis (Von Krafft-Ebing & Klaf, 1965). Tot 1886 was een seksuele relatie met een kind niet strafbaar in Nederland, tenzij er sprake was van dwang (Hamans, 2014). In 1886 werd er wettelijk vastgelegd dat seks met een kind jonger dan 16 jaar strafbaar was.

Vanaf 1970 kregen homoseksuelen, door de emancipatie beweging, meer begrip vanuit de maatschappij dan voorheen, maar het begrip voor pedofilie bleef achter (Hamans, 2014). Toch was er bij pedofilie ook enige vorm van emancipatie te zien. Zo ontstonden er verenigingen van pedofielen die pleitten voor een verlaging van de leeftijdsgrens voor seksueel contact. Er ontstonden ook verenigingen en praatgroepen waarin mensen openlijk uitkwamen voor hun pedofiele gevoelens. In de samenleving ontstond daardoor aandacht voor pedofilie en daarnaast was er sprake van gedeeltelijke tolerantie (Hamans, 2014). Dat wil zeggen, men mocht pedofiel zijn, zolang niemand daar last van had.

In 1980 werd Nederland door de VS beschuldigd dat het de grootste leverancier van kinderpornografisch materiaal bleek te zijn. In 1986 werd het maken en verspreiden van kinderpornografie daarom verboden (Sandfort, 1986). De emancipatie van de vrouw was in volle gang, ze streden tegen de ongelijkheid binnen relaties. Aangezien er ook ongelijkheid bestaat binnen de pedofiele relatie, werd er negatiever over pedofielen gedacht (Hamans, 2014). Na de bekendmaking van de zaak Dutroux, waarbij Marc Dutroux zes jonge vrouwen ontvoerd had, ze seksueel misbruikte, martelde en (sommige) vermoordden (Hamans, 2014), werd de tolerantie ten opzichte van pedofielen steeds minder. Ook de zedenzaak rondom het Hofnarretje en Robert M. deed geen goed aan de beeldvorming rondom pedofilie (Reijntjes, 2011).

Prevalentie

Cijfers wat betreft de prevalentie van pedofilie lopen sterk uiteen. Kleinere onderzoeken suggereren dat er prevalentie van maximaal 5% bestaat voor pedofilie binnen de populatie (Seto, 2009). Concreet betekent dit dat 5 op de 100 mensen pedofiele gevoelens heeft. Binnen Nederland heeft 4% van de mannelijke populatie in de laatste anonieme onderzoeken

(8)

8 toegeven pedofiele gevoelens te hebben (Jacobsen, 2013). Ander onderzoek geeft aan dat 1% van de mannen tussen de 17 en 70 jaar in Nederland pedofiele gevoelens heeft, dit zijn ongeveer 70.000 mannen (Expertise Centrum Psychiatrie, 2012).

Over vrouwen met pedofiele gevoelens is minder bekend, omdat het taboe voor vrouwen nog groter is dan voor mannen (Van Ree, 2001). Dit zorgt ervoor dat het voor vrouwen nog ingewikkelder is om over hun pedofiele gevoelens te praten. Daarnaast wordt hun gedrag vaak niet als blijk van pedofiele gevoelens herkend, maar als geaccepteerd verzorgend en liefdevol gedrag. Van alle mensen die in aanraking kwamen met justitie vanwege een pedoseksueel delict is ongeveer 1% vrouw (Jacobsen, 2013). Naar schatting is tussen twee en vijftien procent van de mensen met pedofiele gevoelens in Nederland een vrouw. Dit betekent dat er minstens 640 en maximaal 24.000 vrouwelijke pedofielen zijn in Nederland (Van Schaaijk, 2004).

Het beeld dat mensen hebben van pedofilie is vaak niet juist. Veel mensen denken aan kinderlokkers die in de speeltuin kinderen proberen te lokken met snoepjes (Möller, 1983). De zogenaamde ‘kinderlokker’ is dan vaak een wat oudere vreemd uitziende man, nooit een vrouw. In de cijfers hierboven wordt ook de prevalentie bij vrouwen besproken, de aanname dat alleen mannen pedofiele gevoelens hebben is dus niet juist. Daarnaast zijn mensen met pedofiele gevoelens niet alleen oud, ze kunnen ook jong zijn. Dit zijn voorbeelden van clichébeelden die heersen binnen de samenleving. Met behulp van deze scriptie wil ik deze denkbeelden proberen te nuanceren.

In eerdere onderzoeken is er aandacht besteed aan de vraag in hoeverre er sprake is van gemeenschappelijke persoonskenmerken bij mensen met pedofiele gevoelens. Pedofilie komt voor in alle mogelijke beroepen en dus in alle sociaal economische lagen van de maatschappij. Ook is er geen link met een bepaalde geloofsovertuiging (Möller, 1983). Tevens is er ook bij pedofilie sprake van mensen die zich strikt aangetrokken voelen tot kinderen van het andere geslacht (heterofiel), en sommigen zijn alleen geïnteresseerd in kinderen met hetzelfde geslacht (homofiel) (Möller, 1983). Kortom: de verschillen tussen mensen met pedofiele gevoelens zijn dus groter dan de overeenkomsten, zoals we dat zien bij elke seksuele geaardheid. Er is dus geen sprake van ‘de’ pedofiel, zoals er ook geen sprake is van ‘de’ heterofiel.

De bewustwording

Het ontdekken van je seksuele voorkeur is een proces, dat zich ontwikkeld door het

(9)

9 een langdurig proces, het gaat dus niet om een individuele gebeurtenis. Het proces wordt in deze scriptie de bewustwording genoemd, omdat het bijdraagt aan het bewust worden van de seksualiteit. De bewustwording bestaat uit twee fases (Rosario, Schrimshaw, & Hunter, 2004). De eerste fase is identiteitsformatie, in deze fase wordt men zich bewust van de ontwikkeling van hun seksuele voorkeur. De tweede fase is de identiteitsintegratie, in deze fase begint men de seksuele voorkeur te accepteren (Rosario, Schrimshaw, & Hunter, 2004).

Voor mensen met een afwijkende seksuele voorkeur, zoals pedofilie en LHBT-voorkeur, is dit proces ingewikkeld. Aangezien afwijkende seksuele voorkeuren niet door iedereen geaccepteerd wordt (Rosario, Schrimshaw, & Hunter, 2004). Uit onderzoek onder LHBT-jongeren is gebleken dat zij vaak meer emotionele en gedragsproblemen hebben dan hun leeftijdsgenoten (Kuyper, 2015). Daarnaast blijkt dat LHBT-jongeren vaker suïcidale gedachtes hebben en suïcide pogingen doen. Omdat LHBT-jongeren en mensen met pedofiele gevoelens deels dezelfde problemen ervaren rond de bewustwording, is de kans aanwezig dat ook mensen met een pedofiele voorkeur meer psychische problemen hebben.

De gemiddelde leeftijd waarop mensen zich bewust worden van hun pedofiele gevoelens is 16,47 jaar (Jacobsen, 2013). De jongste in dit onderzoek werd zich bewust van deze gevoelens op 11 jarige leeftijd en de oudste op 40 jarige leeftijd. Dit geeft aan dat er een grote diversiteit in leeftijd bestaat, maar de meeste mensen zijn zich bewust geworden van deze gevoelens in de adolescentie. Op gemiddeld 18,80 jarige leeftijd werden zij zich ervan bewust dat leeftijdsgenoten deze gevoelens niet hadden (Jacobsen, 2013).

Voor de meeste mensen komt de bewustwording van de pedofiele gevoelens als een schok (Möller, 1983). Pedofilie is een seksuele voorkeur waar je ook moeilijk met anderen over kunt praten, omdat anderen het niet begrijpen en direct terug denken aan het stereotype beeld van de kinderlokker (Möller, 1983).

Men gaat pas op latere leeftijd praten over de pedofiele gevoelens. De gemiddelde leeftijd waarop men dit doet is 26,61 jaar, minimum leeftijd was 16 en de maximum leeftijd 57 (Jacobsen, 2013). Hoewel de leeftijden ook hier ver uit elkaar liggen, is wel duidelijk dat er lang gewacht wordt met het praten over pedofiele gevoelens. Door de worsteling met de gevoelens en het hier niet over kunnen praten, kan de pedofiel geïsoleerd raken (Möller, 1983). In het onderzoek van Jacobsen (2013) is gevraagd of de mensen met pedofiele gevoelens hulp hadden gezocht. Acht van de 28 participanten hadden dit gedaan, slechts één van hen kreeg professionele hulp, de overige hulp kwam van familie en kennissen (Jacobsen, 2013). Reden voor het zoeken van hulp is dat de respondenten hulp willen bij het accepteren en hulp willen met de omgang met hun gevoelens. 15 anderen respondenten hadden wel hulp

(10)

10 gewild, maar zij durfden hier niet om te of zij probeerden hun gevoelens te verbergen

(Jacobsen, 2013). Een belangrijke reden om geen hulp te zoeken, is omdat men twijfelt of de hulpverlener professioneel kan handelen en de privacy kan bewaken (Padding, 2015).

Voor pedoseksualiteit zijn er de laatste jaren veel behandelingen ontwikkeld, maar voor pedofilie is dit niet zo (Van Beek, 2012). Een reden hiervoor is dat de samenleving geen last heeft van mensen met pedofilie, als zij niet handelen naar hun gevoelens en omdat ze deze gevoelens vaak geheim houden. Pedofilie wordt vaak behandeld als pedoseksualiteit, de grote verschillen tussen deze verschijnselen kunnen ervoor zorgen dat de behandeling niet altijd positief verloopt (Van Beek, 2012). Zo worden mensen met pedofilie benaderd door hulpverlening als een potentiële dader.

Mensen met pedofiele gevoelens vinden vooral steun in lotgenoten groepen (Jacobsen, 2013; Van Beek, 2012). Dit is ook terug te zien op het forum van www.pedofilie.nl en

www.brokentulip.nl en daarnaast ook bij de praatgroepen van Joris Oost Nederland (JON).

De rol van de media

Als er in de media gesproken wordt over pedofilie, is dit bijna altijd in combinatie met een zedenzaak (Prins, 2011). Het gaat dan dus strikt genomen over pedoseksualiteit en niet over pedofilie. Vooral de zedenzaak rondom de hiervoor genoemde Robert M. heeft veel aandacht gekregen in de media (Prins, 2011). Door de verhalen in de media ontstaat er paniek. Een zedenzaak waarbij kinderen zijn misbruikt raakt mensen emotioneel, omdat het niet ‘hoort’. De media berichten uitgebreid over de zaak, omdat mensen erin geïnteresseerd zijn, maar met meer informatie ontstaan er ook meer vragen. De onwetendheid maakt mensen onrustig en daardoor ontstaat er paniek. De media spelen in op deze angst en dat maakt dat het een groot maatschappelijk probleem wordt dat mensen bezighoudt (Prins, 2011). De media dragen op deze manier dus bij aan angst voor pedofielen in de samenleving. Dat is jammer, aangezien de media vooral berichten over pedoseksualiteit en hiermee dus een verkeerd beeld over

pedofilie verspreiden.

Door de mediaberichten wordt er steeds meer geweld gebruikt richting mensen met pedofiele gevoelens (Meijer, 2010). Zo worden bijvoorbeeld ruiten ingegooid en men krijgt stadsverboden met gedwongen verhuizing tot gevolg. De mensen met pedofiele gevoelens worden neergezet als ‘monster’ en dit zal de komende jaren waarschijnlijk toenemen (Meijer, 2010).

(11)

11

Onderzoeksvragen

Dit onderzoek heeft als doel om de bewustwording van pedofiele gevoelens beter in kaart te brengen en om pedofilie meer bespreekbaar te maken. Daarnaast hopen we de lezer door het geven van informatie een genuanceerder beeld te kunnen geven over mensen met pedofiele gevoelens. Ook hoop ik dat de angst voor pedofilie verminderd kan worden door het geven van correcte informatie. Mensen stigmatiseren, onder andere vanwege onbekendheid met het onderwerp. Voorlichting over het onderwerp kan de stigmatisering verminderen (Kienhorst, 2014).

Stigmatisering ontstaat wanneer de sociale identiteit van een persoon niet past bij de normatieve identiteit van de maatschappij (Kurzban & Leary, 2001). Onderzoek heeft aangetoond dat er een groot stigma rust op pedofilie (Jahnke & Hoyer, 2013). Toch is er relatief weinig onderzoek naar gedaan. Mensen met pedofiele gevoelens hebben vaak last van psychische problemen, zoals depressie. Daarnaast is er het probleem dat zij niet kunnen praten over hun gevoelens en ook de hulpverlening niet altijd vertrouwen (Jahnke & Hoyer, 2013). Van de mensen die wel professionele hulp hebben ontvangen, hoopt meer dan de helft dat hun zelfbeeld verandert . Ook hopen zij een manier te kunnen vinden om met hun pedofiele gevoelens om te gaan binnen de maatschappij. Daarnaast hopen zij te leren hoe zij om kunnen gaan met het stigma dat zij krijgen vanuit de maatschappij (Jahnke & Hoyer, 2013).

In deze scriptie gaat het vooral om de bewustwording van de pedofiele gevoelens en hoe men met deze gevoelens is omgegaan. Op grond van het voorgaande staat in dit

onderzoek de volgende vraag centraal: Hoe gaan mensen met pedofiele gevoelens om met de bewustwording van deze gevoelens? Er zal daarnaast ingegaan worden op enkele mogelijke kenmerken van mensen met pedofiele gevoelens, op de reactie van de omgeving op pedofiele gevoelens en op de mate waarin gebruik is gemaakt van hulpverlening of informele steun.

(12)

12

Methoden

Huidig onderzoek is een kwalitatief onderzoek. Er is voor kwalitatief onderzoek gekozen, omdat de ervaring van de respondenten daarin centraal staat (Baarda, De Goede, & Teunissen, 2005).

Werving

De werving en data verzameling zijn gedaan in samenwerking met een andere onderzoeker, Milou Martens, die vanuit een andere vraagstelling een deel van de data gebruikt heeft (Martens, n.d.). De samenwerking houdt in dat beide onderzoekers interviews hebben afgenomen. De interviews bestonden uit drie delen, namelijk: een korte vragenlijst, het deel over de bewustwording van pedofiele gevoelens en de omgang hiermee en als derde

onderdeel de visie op virtueel kinderpornografisch materiaal en de voor-en nadelen hiervan. Het laatste onderdeel wordt beschreven in de scriptie van Milou Martens (Martens, n.d.). Beide onderzoekers hebben alle interviewonderdelen afgenomen, zodat de respondent slechts één keer een afspraak had met één onderzoeker.

De werving van de proefpersonen vond plaats via twee fora op internet, namelijk; www.pedofilie.nl en www.brokentulip.nl. We hebben op deze fora een oproep geplaatst waar respondenten via een persoonlijk bericht op konden reageren. Daarnaast is onze oproep ook verspreid via een praatgroep voor mensen met pedofiele gevoelens, genaamd Joris Oost Nederland (JON).

De respondenten tekenden voorafgaand aan het interview een toestemmingsverklaring, waarin zij toestemden met deelname aan het onderzoek en het gebruik van de verzamelde data. Omdat ondertekening met de echte naam de privacy van de respondenten zou schaden, konden zij ervoor kiezen te ondertekenen met de nicknaam die zij gebruikten binnen het forum. De namen van de respondenten zijn niet te traceren, in de data werd gebruik gemaakt van respondentnummers. De respondenten is strikte anonimiteit beloofd.

Participanten

In totaal deden er 13 mensen (N=13) mee aan dit onderzoek . Er zijn zeven respondenten geworven via www.pedofilie.nl, één respondent via www.brokentulip.nl, vier respondenten via JON en één respondent is geworven tijdens een symposium. De respondenten waren tussen de 21 en 65 jaar oud, de gemiddelde leeftijd was 43,92 jaar (SD = 15,83 jaar).

Van alle respondenten was slechts één iemand een vrouw. Het is heel moeilijk om vrouwen met pedofiele gevoelens te bereiken, want momenteel zijn deze niet actief in de fora.

(13)

13 In andere onderzoeken naar pedofilie zijn er vrijwel nooit vrouwelijke respondenten. Hoewel het niet mogelijk is om gegronde uitspraken te doen op basis van één vrouw, is er besloten de data toch te gebruiken. Vanwege de beperkte gegevens die bekend zijn over vrouwen met pedofiele gevoelens.

Zes van de 13 respondenten (46,2%) hebben een HBO of WO opleiding afgerond. Drie van de 13 respondenten (23,1%) hebben een MBO opleiding afgerond. De overige respondenten een VMBO niveau of een lagere opleiding afgerond. 10 van de 13 respondenten (76,9%) zijn ongehuwd, twee respondenten (15.4%) zijn gehuwd en één respondent is

weduwnaar. Zeven van de respondenten (53,8%) wonen alleen, twee van hen (15,4%) wonen samen met hun ouders. Twee respondenten (15,4%) wonen samen met hun partner en kinderen, één respondent (7,7%) woont samen met alleen een partner en één respondent (7,7%) woont samen met huisgenoten. 10 van de respondenten (76,9%) geven aan niet gelovig te zijn, drie respondenten (23,1%) geven aan wel een geloofsovertuiging te hebben, maar zij zijn niet belijdend. De soort religie is niet in te delen in één van de hoofdstromingen. De gegevens zijn terug te vinden in Tabel 1.

Tabel 1.

Persoonsgegevens van de respondenten

Opleiding Burgerlijke staat Woonsituatie Geloofsovertuiging

6 HBO/WO 10 ongehuwd 7 alleen 10 geen geloof 4 VMBO of lager 2 gehuwd 2 bij ouders 3 gelovig 3 MBO 1 weduwnaar 2 met partner+kind

1 met partner 1 met huisgenoten

Instrumenten

Vragenlijst. Er is gebruik gemaakt van een korte, zelf geconstrueerde vragenlijst met gesloten antwoord categorieën. De vragenlijst is gebaseerd op een standaard vragenlijst (Saunders, Lewis, & Thornhill, 2009). In de vragenlijst wordt gevraagd naar

persoonsgegevens zoals hoogst afgeronde opleiding, religie en burgerlijke staat. Voorbeeld van de vraagstelling: Wat is uw burgerlijke staat? Meerkeuzevraag, één antwoord mogelijk: Ongehuwd, Gehuwd, Weduwe of weduwnaar, Gescheiden, Samenwonend, Alleenstaand

(14)

14 over de bewustwording van en het omgaan met pedofiele gevoelens. Het interview bestond uit vaste vragentopics, maar de volgorde hiervan hing af van het verloop van het gesprek. De vragen zijn gebaseerd op eerder onderzoek (Jacobsen, 2013).

Het originele plan was om de interviews persoonlijk af te nemen, maar er bleek dat veel respondenten hier moeite mee hadden. Daarom is er als optie aangeboden het interview telefonisch of via Skype af te nemen. Hoewel het misschien lijkt dat telefonische interviews minder diepgang zullen hebben dan persoonlijke interviews, blijkt dat respondenten vaak openlijker zijn aan de telefoon (Novick, 2008). Er is daarnaast geen wetenschappelijk bewijs dat telefonische interviews van mindere kwaliteit zijn dan persoonlijke interviews (Novick, 2008). Tijdens de interviews hebben wij het gebruik van Skype of de telefoon niet als een belemmering ervaren. De respondenten waren bereid om veel te vertellen over hun ervaringen. De respondenten hebben tevens aangegeven dat zij de interviews als prettig ervaren hebben. Vier respondenten wilden bewust een face-to-face interview, onder andere omdat zij bijvoorbeeld al bekend zijn in de media. Face-to-face interviews werden door beide onderzoekers samen gedaan.

Een voorbeeld van een interview vraag is: Heeft u vrienden en/of familie verteld dat u pedofiele gevoelens heeft? Zo ja, wie heeft u het verteld? En hoe werd er gereageerd? Zo nee, waarom heeft u een reden waarom u er (nog) niet over heeft gepraat?

Procedure

Voordat er gestart mocht worden met dit onderzoek, werd het onderzoeksvoorstel

goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de afdeling Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Vanuit de Commissie Ethiek werd duidelijk dat er een conflict van plichten voor de onderzoeker kon ontstaan wanneer een respondent eventuele delicten op zou biechten tijdens het interview. Zoals bijvoorbeeld het in bezit hebben van illegale

kinderporno. Om tegemoet te komen aan dit dilemma werd voorafgaand aan het interview gemeld aan de geïnterviewde dat we geen informatie wensten te horen over illegale

praktijken, omdat die niet in het belang van het onderzoek waren. Daarnaast vermeldden we onze meldplicht op dit gebied. Onder deze voorwaarden, is dit onderzoeksvoorstel

goedgekeurd.

De interviews duurden een halfuur tot een uur en werden door de onderzoeker

afgenomen. De interviews werden opgenomen, als de respondent hier toestemming voor gaf. Drie respondenten gaven geen toestemming voor opnamen, omdat zij heel bewust bezig zijn met hun anonimiteit. Zij waren bang dat hun stem mogelijk herkend kon worden, ondanks

(15)

15 toezeggingen dat de data door niemand anders gebruikt zou worden. Bij deze respondenten heeft de onderzoeker de antwoorden zo volledig mogelijk uitgeschreven en het interview na afloop direct uitgewerkt. Daardoor is er geen data verloren gegaan.

Alle interviews werden volledig uitgewerkt. De data werd vervolgens geanalyseerd met behulp van twee programma’s, namelijk SPSS en MAXQDA. SPSS versie 22 werd gebruikt om de algemene gegevens te analyseren. De kwalitatieve data is geanalyseerd met MAXQDA versie 12.

Analyses

De data is in MAXQDA axiaal gecodeerd (Baarda, De Goede, & Teunissen, 2005). Hierbij worden codes toegekend aan verschillende stukken uit de tekst. De toegekende codes vertegenwoordigen een waarde die op een eenduidige manier gedefinieerd kan worden (variabelen).

De hoofd- en deelvragen krijgen elk een eigen code met mogelijke antwoorden als subcode. Door alle interviews grondig door te nemen en stukjes tekst die antwoord geven op een vraag naar de juiste categorie te slepen, wordt er als het waren geturfd hoeveel respondent in dezelfde categorie horen.

Er is voor gekozen een indeling te maken in woord gebruik voor aantallen, omdat dit de leesbaarheid en duidelijkheid bevordert (Sandelowski, 2001). De indeling is terug te vinden in Tabel 2.

Tabel 2

Woorden voor aantallen

Woord Aantal respondenten

Enkele 1-3

Sommige 4-6

De meeste 7-9

(16)

16

Resultaten

De hoofdvraag die in dit onderzoek centraal staat is: Hoe gaan mensen met pedofiele gevoelens om met de bewustwording van deze gevoelens?

Hoe en wanneer werden de respondenten zich bewust van hun pedofiele gevoelens?

Alle respondenten (N=13) werden zich bewust van hun pedofiele gevoelens in de leeftijd 13-23 jaar, de gemiddelde leeftijd was 17,9 jaar. Zes respondenten werden zich bewust van hun gevoelens voor hun 18e. Tien van de 13 respondenten hadden achteraf gezien de gevoelens al onbewust opgemerkt. Van deze tien respondenten, waren er 7 respondenten die zich pas bewust werden van hun pedofiele gevoelens na hun 18e. Een reden die genoemd werd voor de late bewustwording, was dat wanneer respondenten gevoelens kregen voor kinderen, ze dachten dat dit over zou gaan. Daarnaast wisten veel respondenten op jongere leeftijd niet van het verschijnsel pedofilie, waardoor zij hun gevoelens niet konden plaatsen. Zo zegt een respondent: ‘Ik ben me er pas bewust van geworden toen ik 16 was. Ik ging er altijd vanuit dat het zou veranderen naarmate ik ouder werd. Maar in 1986 was het op tv in een talkshow, op tv was er een onderwerp waarin Sonja Barends zat te praten met de bestuursleden van Martijn1. Het was tijdens dat interview dat ik mij realiseerde dat het niet zou veranderen’.

De situaties die leidden tot de bewustwording liepen erg uiteen. Zes van de 13

respondenten werden zich bewust van hun pedofiele gevoelens doordat ze verliefd werden op een kind. Zo zegt een respondent: ‘De ultieme bevestiging kwam op mijn 17e

toen ik op kamp verliefd werd op een jonger meisje. Ik wist toen wel al dat ik op jongere meisjes viel, maar hierdoor kwam ik erachter dat het meer dan een fase was’. Twee andere respondenten werden zich bewust van hun gevoelens omdat ze niet verliefd werden op leeftijdsgenoten. Daarnaast zijn er ook respondenten die zichzelf herkende in berichten van de media over pedofielen of die zich aangetrokken voelden tot kinderpornografie.

De leeftijd van de kinderen waar de respondenten de meeste interesse in hebben, zijn kinderen tussen de 8 en 14 jaar. Vier respondenten gaven aan alleen op meisjes te vallen, zeven respondenten voelen zich alleen aangetrokken tot jongens en twee respondenten zijn geïnteresseerd in zowel jongens als meisjes. Acht respondenten geven aan dat hun

voorkeursgevoelens niet veranderd zijn, de leeftijd van de kinderen waarin zij interesse hebben is niet veranderd. Twee respondenten geven aan dat zij op oudere kinderen zijn gaan vallen naarmate zijzelf ouder werden.

1 Martijn was een vereniging voor pedofielen. Zij pleitten voor een verlaging van de leeftijdsgrens voor seks met kinderen. Om deze reden is de vereniging verboden verklaard.

(17)

17 Het bewustwordingsproces ging gepaard met de volgende gevoelens: intern

conflict/verwarring, angst, blij en opgewonden. Vijf respondenten hadden last van een intern conflict, de respondenten wisten niet wat ze moesten doen met hun gevoelens. Zo zegt een respondent: ‘Ik walgde niet van mezelf en mijn gevoelens, ik was meer in conflict met hoe ik het een acceptabele plek kon geven. Ik had hierin twee mogelijkheden of ik zou een oplossing moeten vinden of een dubbelleven moeten lijden. Ik was hierin in 2-strijd met mezelf’. Drie respondenten vonden de gevoelens beangstigend, zo zegt een respondent: ‘Ik weet nog dat ik in mijn tienertijd heel lang heb gedacht dat als deze gevoelens blijven dan is er eigenlijk het enige wat kan gebeuren is dat of je gaat kinderen verkrachten of ergens halverwege de 20 pleeg je een keertje zelfmoord’. Twee respondenten waren blij met deze gevoelens of de duidelijkheid die het ze gaf en twee respondenten werden opgewonden. Een ander gevoel dat genoemd werd was schaamte, zo zegt een respondent: ‘Ik schaam me er eigenlijk kapot voor’. Hiermee bedoelt de respondent dat hij zich erg schaamt voor zijn pedofiele gevoelens en moeite heeft hierover te praten.

Sommige respondenten geven aan niet bewust stil te hebben gestaan bij hun

gevoelens. Zes respondenten geven aan dat zij in eerste instantie niks hebben gedaan met de bewustwording van hun pedofiele gevoelens. Zo zegt een respondent: ‘Ik had een soort van toekomstbeeld en daarboven pakte zich hele donkere wolken samen, pikzwart. En vervolgens heb ik mij op mijn kamer teruggetrokken en eigenlijk ben ik daar nooit meer weggekomen eigenlijk’. Vier respondenten geven aan hulp gezocht te hebben. Eén respondent is gaan schrijven voor de media.

Hoe reageert de nabije omgeving op de pedofiele gevoelens?

Alle respondenten hebben met anderen gepraat over hun pedofiele gevoelens. Er is het vaakst gesproken met ouders (acht respondenten), gevolgd door vrienden (zes respondenten). Het minst vaak is het verteld aan broers/zussen, maar dit is ook afhankelijk van of de respondent deze heeft. Daarnaast hebben drie respondenten ook hun partner ingelicht, in totaal waren er ook drie respondenten met een partner, dus zij hebben allemaal hun partner ingelicht. Er is één respondent die alleen via een forum heeft gepraat met mensen. Zo zegt een respondent: ‘Nee, ik chat er wel met anderen over, maar ik heb het verder nooit met iemand besproken. Ook niet met familie en vrienden. Niet bepaald een onderwerp waar je gemakkelijk over praat’.

In de meeste gevallen werd er op het vertellen van de pedofiele gevoelens positief gereageerd (negen respondenten). Ze zegt een respondent: ‘Ik heb het mijn ouders, broer en

(18)

18 zussen verteld en tevens ook een goede vriend van mij. Allen reageerden ze goed op mijn verhaal’. In eerste instantie reageren mensen vaak wat afwachtend, de meeste respondenten hebben de ander ervan moeten overtuigen nooit seks met een kind te willen hebben. Sommige ouders hadden al langere tijd een idee dat er iets was en zijn blij dat ze eindelijk weten wat er speelt.

Hebben de mensen met pedofiele gevoelens formele of informele hulp gezocht?

Op het moment van de interviews hebben tien respondenten een vorm van hulpverlening gehad. Dit was meestal in de vorm van vrijwillige formele hulp (zeven respondenten). Drie respondenten hebben gebruik gemaakt van informele hulp en twee respondenten hebben verplichte hulpverlening gekregen via de reclassering. De overige respondenten hebben geen hulpverlening gezocht. De reden hiervoor is dat zij zelf een manier hebben gevonden om met hun pedofiele gevoelens om te gaan. Zo zegt een respondent: ‘Daarover heb ik wel gedacht hoor, maar heb die behoefte nooit echt gevoeld, omdat ik geleerd heb met mijn verlangens om te gaan. Ik heb voor me zelf vast gesteld dat het niet slecht is om pedofiel te zijn. Daar kies je zelf niet voor net zo min als je er voor kunt kiezen wel of niet homo te zijn. Dat ben je

gewoon net als pedofiel. Dat is een gegeven en niet te veranderen. Wat je wel kunt doen is keuzes maken hoe je met die geaardheid omgaat’.

De duur van de hulverlening liep uiteen van een paar maanden tot meer dan twee jaar. De meeste respondenten waren in behandeling bij een psycholoog (zes respondenten),

anderen hulpverleners waren seksuologen en psychiaters. Sommige respondenten hebben gebruik gemaakt van meerdere vormen van hulpverlening, zo gingen zij bijvoorbeeld naar een psycholoog en naar een praatgroep met gelijkgestemden.

Het verloop van de hulpverlening werd door zeven respondenten als negatief ervaren door uiteen lopende redenen. Twee respondenten hadden een hulpverlener die impliciet of expliciet veroordelend was ten opzichte van de pedofiele gevoelens. Andere respondenten voelden geen klik met de hulpverlener of zijn zelf gestopt met de behandeling omdat zij het idee hadden dat deze niet voldoende effectief was. Een respondent zegt: ‘De psychologe was wel achterdochtig, zij was van mening dat ik me er niet teveel mee moest bezighouden, na een paas sessies ben ik hier ook mee gestopt. Ze wilde mij nog wel doorverwijzen naar de Waag, deze staat ook in nauw verband met stop it now en hier voelde ik niks voor. Ik heb meer echt hulp gekregen van andere mensen met pedofiele gevoelens’.

Een belangrijke vorm van hulp, is contact met lotgenoten. Dit wordt ook wel

(19)

19 gevoelens. Acht van hen doen dit via een forum en vijf van hen via een praatgroep, er zijn dus twee mensen die beide middelen gebruiken. Het doel van het contact is voornamelijk om te praten over hun gevoelens. De meeste ervaren het contact met andere pedofielen als prettig en hebben een aantal vaste contactpersonen. Ze vinden het prettig om te kunnen praten met mensen die hetzelfde voelen en daardoor niet veroordelend zijn. Een respondent over de reden waarom hij geen contact heeft met lotgenoten: ‘Nee en dat doe ik bewust ook. Ik heb ook al wel op dat forum ook wel materie gelezen. Maar het interesseert mij wel dat hoe andere mensen ernaar kijken of ermee omgaan, maar ik voel die nood ook niet echt. Omdat ik langs een kant dat ook niet wil bestendigen, dus ik wil daar ook niet meer van maken dan dat het is’.

(20)

20

Discussie

Alle respondenten werden zich bewust van hun pedofiele gevoelens in de leeftijd 13-23 jaar Logischer wijs was de helft van de respondenten zich bewust van hun gevoelens voor hun 18e, de adolescentie is namelijk de fase waarin de seksuele ontwikkeling grote verandering

doormaakt en de meeste mensen hun seksuele voorkeur ontdekken (De Graaf et al., 2009). Wat opvallend is, is dat de andere helft zich pas in de volwassenheid bewust werd van de pedofiele gevoelens. Uit recent onderzoek van Jacobsen (2013) bleek de gemiddelde leeftijd voor de bewustwording 16,7 jaar te zijn. In dit onderzoek was de gemiddelde leeftijd 17.9 jaar. Een mogelijke verklaring voor het verschil in de bewustwordingsleeftijd is dat er de laatste jaren meer aandacht is voor pedofilie in de media, waardoor het stigma groter is (Meijer, 2010). Om die reden hebben respondenten hun gevoelens misschien geprobeerd te onderdrukken.

Bijna alle respondenten die op latere leeftijd bewust werden, gaven aan onbewust al eerder aanwijzingen te hebben gehad. De eerdere aanwijzingen waren dan vaak eerder in de puberteit, dit kan het verschil in de leeftijd van bewustwording verklaren. Daarnaast hebben respondenten aangegeven dat ze hoopten/dachten dat de gevoelens voor kinderen over zouden gaan. Dit heeft mogelijk ook te maken met het stigma dat rust op pedofilie en de weinige tolerantie vanuit de maatschappij.

De situaties, waarin de respondenten zich bewust werden van hun gevoelens, liepen sterk uiteen. Bij de meeste respondenten was er eenvoudigweg sprake van

verliefdheidsgevoelens voor een kind of er ontbraken gevoelens voor leeftijdsgenoten. Verliefdheid blijkt dus een grote rol te spelen. Bij LHBT-jongeren, een groep die ook moeite heeft met uitkomen voor hun seksuele gevoelens en daardoor enigszins vergelijkbaar is met pedofilie, blijkt dat 54% zich alleen aangetrokken voelt tot het geslacht van hun voorkeur (Kuyper, 2015). Ook bij hen speelt verliefdheid dus een grote rol in de bewustwording van hun seksuele voorkeur. Naast verliefdheid en affectie kan seksueel verlangen ook een rol spelen in het ontdekken van de seksuele oriëntatie (Diamond, 2003). Slechts enkele

respondenten hebben dit aangegeven. Een verklaring hiervoor kan zijn dat men zich schaamt voor deze gevoelens en deze daarom niet graag deelt.

De meeste respondenten vallen op jongens en sommige vallen op meisjes. Er zijn enkele respondenten die zowel op jongens als op meisjes vallen. Dit lijkt hetzelfde als biseksualiteit, zoals dit ook bestaat onder mensen zonder pedofiele voorkeur. Het aantal mannen in Nederland dat zichzelf biseksueel noemt is 3% (Felten & Boote, 2015). In dit

(21)

21 onderzoek heeft 15% van de respondenten een biseksuele voorkeur, dit aantal is mogelijk hoger vanwege de kleinere steekproef. Daarnaast zou het zo kunnen zijn dat pedofiele biseksualiteit anders is dan biseksualiteit van mensen die een voorkeur hebben voor volwassenen. De voorkeur voor een bepaald geslacht of een leeftijdsgroep verandert bij de meeste respondenten niet. Dit is opmerkelijk, omdat er geen bewijs is dat de pedofiele

geaardheid aangeboren en dus een vast gegeven is (Vanhoeck, 2015). Dat de voorkeursleeftijd nauwelijks verandert is begrijpelijk. Als de voorkeur mee zou groeien richting de

volwassenheid, zouden we ook niet meer kunnen spreken van pedofiele gevoelens. Dit betekent dat de voorkeur leeftijdgebonden is en interesse in een bepaald kind over kan gaan. Dit is opmerkelijk aangezien verliefdheid gemiddeld genomen gebonden is aan de persoon zelf en dus niet stopt bij een bepaalde leeftijd.

De meeste respondenten hadden last van verwarring en/of angst bij de bewustwording van hun pedofiele gevoelens. De angst heeft vooral te maken met wat andere mensen zullen vinden van de pedofiele gevoelens. Bij sommige respondenten leek angst hun leven deels te beheersen, er is sprake van een continue waakzaamheid of teruggetrokkenheid. De media schetst vaak het stereotyperende beeld van de kindermisbruiker als men praat over pedofilie. Door dit beeld heerst er een stigma op het hebben van pedofiele gevoelens (Jahnke & Hoyer, 2013). De angst voor wat anderen zullen denken lijkt daarom reëel. Wel eist de continue alertheid zijn tol, zo kan het leiden tot psychische klachten. Een seksuele voorkeur die afwijkt van de norm, kan zorgen voor negatieve reacties vanuit de omgeving. Dit is ook terug te zien bij LHBT jongeren. Onderzoek wijst uit dat negatieve bejegening ten opzichte van de

seksualiteit gevolgen heeft voor de psychische gezondheid, school gerelateerde problemen en middelenmisbruik (Emmen et al., 2015). Hoewel psychische klachten geen onderzoeksvraag binnen dit huidige onderzoek, kwam in meerdere interviews naar voren dat de respondenten last hebben van depressies en/of suïcidale gedachtes. Reden voor deze klachten is dat deze respondenten heel veel moeite hebben met het feit dat zij leven met een geheim. Daarnaast ervaren zij een stigma wat betreft hun pedofiele gevoelens en hebben daardoor het gevoel dat zij niet kunnen deelnemen aan de samenleving binnen de maatschappij.

De helft van de respondenten heeft in eerste instantie niks gedaan met de pedofiele gevoelens, ze hebben de gevoelens genegeerd. Redenen hiervoor waren dat respondenten hun gevoelens niet herkenden of dat zij het wilden onderdrukken in de hoop dat het over zou gaan. Het willen onderdrukken is een gevoel dat goed past bij het interne conflict en angst waar sommige respondenten last van hadden bij de bewustwording van hun gevoelens. Daarnaast is het bewust worden van de pedofiele gevoelens voor veel mensen een schok (Möller, 1983).

(22)

22 Dit zorgt ook voor moeilijkheden in de acceptatie van deze gevoelens, waardoor men

mogelijk denkt dat het negeren van de gevoelens de beste optie is.

Opvallend is dat bijna alle respondenten, ondanks hun eventuele angst, met iemand gepraat hebben over hun pedofiele gevoelens. Er is slechts één respondent die zijn gevoelens alleen besproken heeft in een forum. Dit houdt in dat de overige respondenten allemaal met familie en/of vrienden hebben gepraat. In eerder onderzoek gaf driekwart van de mensen met pedofiele gevoelens aan dat zij niet konden praten over hun gevoel (Jahnke & Hoyer, 2013). Dat in dit onderzoek wel met anderen is gesproken over de pedofiele gevoelens, valt te verklaren door het feit dat de respondenten in het huidige onderzoek geworven zijn via websites/organisaties waar wordt aangemoedigd te praten over de pedofiele gevoelens. Daarnaast dienden de respondenten in huidig onderzoek tijdens het interview ook te praten over hun pedofiele gevoelens. Om die reden is het aannemelijk dat alleen de mensen die kunnen praten over hun gevoelens, en dit dus mogelijk al eerder hebben gedaan, zich hebben aangemeld.

Wat verder opvalt, is dat er bij de meeste respondenten de ander, aan wie de gevoelens werden uitgelegd, positief gereageerde. De meeste respondenten hebben deze persoon wel moeten overtuigen dat ze nooit seks met kinderen zouden willen. De respondenten vertelden het voornamelijk aan naaste familie en goede vrienden. Omdat er sprake is van een

vertrouwensband met deze mensen, was enige mate van positiviteit te verwachten. Toch waren veel respondenten blij verrast, want vanuit het stigma op pedofilie hadden de

respondenten minder positieve reacties verwacht. Wat mogelijk meer speelt in de positieve reacties, is dat veel ouders/vrienden al hadden gezien dat de respondent ergens mee zat, mogelijk stonden zij daarom meer open voor een verklaring voor dit gedrag.

Bijna alle respondenten gaven aan een vorm van hulpverlening te hebben gezocht. Meestal was dit vrijwillige hulp die zelf werd gezocht door de respondenten. Redenen voor de respondenten om hulp te zoeken, waren hoe om te gaan met hun pedofiele gevoelens of met hun depressieve stemming. De duur van de hulpverlening verschilde enorm. Wat daarnaast zeer opvallend was, is dat de meeste respondenten aan hebben gegeven de hulp als negatief ervaren te hebben. Sommige respondenten is bij de openbaring van hun gevoelens gezegd dat zij niet meer welkom waren bij de hulpverlener. Een respondent geeft aan dat hij puur

vanwege zijn pedofiele gevoelens niet meer welkom was. Vermoedelijk denken hulpverleners bij pedofilie aan kindermisbruik vanwege het beeld dat de media schetst. Daarnaast blijkt dat 41% van de hulpverleners van LHBT jongeren niet door te hebben dat de jongere worstelt met zijn/haar seksuele voorkeur (Emmen et al., 2015). Dat een hulpverlener

(23)

23 dit niet signaleert, kan er voor zorgen dat de hulpverlening zich richt op andere aspecten dan waar de cliënt behoefte aan heeft. Mogelijk ontstaat er op die manier een negatieve ervaring voor de cliënt, omdat hij/zij zich niet begrepen voelt.

Contact met lotgenoten is heel belangrijk voor de meeste respondenten. Waar sommige hulpverleners denken dat de mensen elkaar alleen maar negatief kunnen

beïnvloeden (De Ruiter, 2007), ervaren de meeste respondenten het contact als prettig. Het is logisch dat de respondenten het prettig vinden om te praten met lotgenoten, omdat zij weten wat de ander doormaakt en niet oordeelt over de pedofiele gevoelens. Door de acceptatie en de openheid dragen de fora bij aan de seksuele identiteitsontwikkeling (Schrijvers, 2012).

Conclusie

In dit onderzoek stond de volgende vraag centraal: Hoe gaan mensen met pedofiele gevoelens om met de bewustwording van deze gevoelens? Concluderend kan gezegd worden dat vrijwel alle respondenten ‘uit de kast’ zijn gekomen met hun pedofiele gevoelens. De meeste mensen in hun nabije omgeving hebben in enige mate positief gereageerd op de outcome. Dit maakt het voor de respondenten iets makkelijker, omdat zij niet altijd hun gevoelens geheim hoeven te houden. De keerzijde hiervan is dat de meeste respondenten leven met angst voor

ontdekking of angst voor het enorme stigma dat er heerst binnen de maatschappij. De media spelen een grote rol in de stigmatisering, in de media wordt vaak een negatief beeld geschetst over pedofielen. Bijna alle respondenten hebben hulp gezocht, maar dit was helaas niet altijd succesvol. Wel hebben de respondenten veel baat bij contact met lotgenoten. Er kan

geconcludeerd worden dat het leven met het stigma rond pedofilie niet makkelijk is en dat het vinden van de juiste hulp ook een moeilijke opgave is.

Beperkingen

Ondanks dat dit kwalitatieve onderzoek veel materiaal opgeleverd heeft, kent het ook enkele beperkingen. Zo is de steekproef niet heel groot, maar gezien de moeilijk bereikbare

doelgroep en de hoeveelheid mensen die op dit moment actief is binnen de fora en de

praatgroepen, is het toch een mooi aantal. De steekproef is groot genoeg om conclusies uit de data te kunnen trekken. Een gedeelte van de respondenten deed voor het eerst mee aan

onderzoek, waardoor het een groep is waar nog geen informatie over bekend was.

Daarnaast kan gedacht worden aan het feit dat interviews via Skype of de telefoon van mindere kwaliteit zijn dat face-to-face interviews. De meeste respondenten hebben echter aangegeven deze manier van interviewen prettig te vinden, vanwege de privacy. Daarnaast

(24)

24 blijkt dat respondenten openlijker zijn via de telefoon (Novick, 2008). Het zou dus als

voordeel kunnen werken.

Aanbevelingen

Het overkoepelende doel van dit onderzoek was om stigmatisering van mensen met pedofiele gevoelens te verminderen. Het idee is dat door de beleving vanuit de pedofielen weer te geven, er meer begrip voor hun situatie kan ontstaan. Dit onderzoek heeft hierover dan ook veel informatie opgeleverd. Deze informatie zou gebruikt kunnen worden voor verder onderzoek. Hoewel dit onderzoek een bijdrage kan leveren aan de informatie over mensen met pedofiele gevoelens, is het van belang dat er meer onderzoek plaatsvindt. In ander onderzoek kan er gestreefd worden naar een grotere groep respondenten. Daarnaast zouden bijvoorbeeld de ouders van mensen met pedofiele gevoelens hun belevingen en hun

acceptatieproces kunnen beschrijven. Het beeld van ouders en hun weg naar acceptatie zou andere mensen kunnen inspireren. Daarnaast zou in vervolg onderzoek gekeken kunnen worden naar de mogelijke psychische klachten die mensen met pedofiele gevoelens ervaren en hoe dit eventueel samenhangt met de stigmatisering.

De onderzoekers waren aanwezig bij een symposium over pedofilie. Er werd hier gesproken door een seksuoloog en een ervaringsdeskundige. We denken dat door middel van dit soort symposia een goed beeld gegeven kan worden vanuit de beleving van de

ervaringsdeskundige oftewel de pedofiel. We vonden het zeer inspirerend en verhelderend en zijn daarom van mening dat het veel (toekomstig) psychologen zou kunnen inspireren. Door middel van scholing zou mogelijk ook een verandering binnen de hulpverlening verwezenlijkt kunnen worden. Door bekendheid met het onderwerp, zullen hulpverleners mogelijk meer openstaan voor het geven van behandeling aan mensen met pedofiele gevoelens. Uit de interviews bleek dat veel respondenten wel behoeften hebben aan hulpverlening. Voor

hulpverleners is het voor een succesvolle behandeling van belang dat zij op de hoogte zijn van het fenomeen pedofilie. Door het begrijpen van het fenomeen vindt men mogelijk meer aansluiting bij de cliënt. Daarnaast zou het al helpen als de hulpverlener de cliënt niet behandelt als een potentiële dader, omdat behandelingen die geschikt zijn voor pedoseksualiteit niet altijd aansluiten bij pedofilie.

De mensen met pedofiele gevoelens hebben zelf ook baat bij dit onderzoek. Dit onderzoek maakt duidelijk dat de bewustwording van de gevoelens gepaard gaat met

(25)

25 positief gereageerd wordt op een coming out. Dit kan voor andere mensen mogelijk een motivatie zijn om toch te gaan praten over hun pedofiele gevoelens.

(26)

26

Literatuur

Anoniem (2005). Vriend of vijand? Over pedofilie en pedoseksualiteit; Scriptie. Verkregen op 29 mei 2016, van: http://www.jorisoost.nl/lees/onderzoek/vriend_of_vijand

/scriptie.htm

Baarda, D. B., De Goede, M. P. M., & Teunissen, J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek.

Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen:

Wolters Noordhoff.

Bartosh, D. L., Garby, T., Lewis, D., & Gray, S. (2003). Differences in the predictive validity of actuarial risk assessments in relation to sex offender type. International

Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 47, 422-438.

De Graaf, H., Van Wesenbeeck, W. M. A., Woertman, L., & Meeus, W. (2009). Opvoeding en seksuele ontwikkeling van adolescenten: Een literatuurstudie. Pedagogiek, 29(1), 10-31.

Diamond, L. M. (2003). What does sexual orientation orient? A biobehavioral model distinguishing romantic love and sexual desire. Psychological review, 110(1), 173-193.

De Ruiter, C. (2007). Gevaarlijke groepen: Groepsbehandeling in de ambulante forensische psychiatrie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 33(2), 95-96.

Emmen, M., Felten, H., Addink, A., Bakker, P. P., Boote, M., & Keuzenkamp, S. (2015). Jong en anders. Onderzoek naar de aandacht voor lesbische, homo, bi-jongeren, transgenderjongeren en jongeren met een intersekse conditie in de

jeugdsector. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 24(3), 21-42. Endrass, J., Urbaniok, F., Hammermeister, L. C., Benz, C., Elbert, T., Laubacher, A., &

Rossegger, A. (2009). The consumption of Internet child pornography and violent and sex offending. BmC Psychiatry, 9(1), 1-7.

Expertise Centrum Psychiatrie (2012). Pedofilie – aandoening of geaardheid? Herkennen,

signaleren, hulpverlening en samenwerking. Gedownload op 19-02-2015, van:

http://www.efp.nl/web/images/uploads/PDF_bestanden/2012/verslag_studiebijeenkom st_pedofilie_28_maart_2012.pdf

Felten, H., & Boote, M. (2015). Handreiking LHBT-emancipatie. Utrecht: Movisie. Gentry, J. (2009). Ancient Pedophilia. Ohio: The Ohio State University.

Gieles, F. (2005). Een college over pedofilie: stoornis of ...? Nijmegen, psychologie & Tilburg, psychologie, verkregen op 14 november 2005, van;

(27)

http://www.human-27 being.nl/Bibliotheek/coll/college_tekst.htm

Hamans, H. L. (2014). De kindervriend: onderzoek naar tolerantie tegenover pedofilie in de

jaren zeventig en begin jaren tachtig in Nederland. Nederland: Universiteit Utrecht.

Hekma, G. (1991). Homoseksualiteit, een medische reputatie. De uitdoktering van de homoseksueel in negentiende-eeuws Nederland. Tijdschrift Voor Filosofie, 53(1), 169-169.

Jacobsen, D. J. (2013). Pedofiele jongeren: Een onderzoek naar ervaringen van pedofiele jongeren bij het zoeken naar informatie en hulp. Ouders Online.

Jahnke, S., & Hoyer, J. (2013). Stigmatization of people with pedophilia: A blind spot in stigma research. International Journal of Sexual Health, 25(3), 169-184.

Kienhorst, G. (2014). Stigma bestrijden binnen en vanuit de GGZ (1).Psychopraktijk, 6(5), 18-21.

Kurzban, R., & Leary, M. R. (2001). Evolutionary origins of stigmatization: the functions of social exclusion. Psychological Bulletin, 127(2), 187-208.

Kuyper, L. (2015). Jongeren en seksuele oriëntatie. Ervaringen van en opvattingen over

homoseksuele, biseksuele en heteroseksuele jongeren. Den Haag: Sociaal en Cultureel

Planbureau.

Martens, M. J. M. M. (n.d.). Geen titel.

McClintock, M. K., & Herdt, G. (1996). Rethinking puberty: The development of sexual attraction. Current Directions in Psychological Science, 5(6), 178-183.

Meijer, W. (2010). Pedo’s in beeld. Gedownload op 14-12-2016, van: https://www.nemokennislink.nl/publicaties/pedo-s-in-beeld Möller, M. (1983). Pedofiele relaties. Deventer: Van Loghum Slaterus. Mulder, J. (2012) Pedofilie is geen keuze. Psychopraktijk, 4(1), 8-11. Novick, G. (2008). Is there a bias against telephone interviews in qualitative

research?. Research in nursing & health, 31(4), 391-398.

Padding, R. (2015). Pedophilia and Conflict: Research on the conflicted relation between the

presence of pedophiles and Dutch society. Nijmeger: Radboud Universiteit.

Prins, E. (2011). Media hyping en morele paniek. Een onderzoek naar de relatie tussen paniek

en debatvorming in de media rondom de Amsterdamse zedenzaak Robert M. Utrecht:

Universiteit Utrecht.

Reijentjens, J. (2011). De zedenzaak en de pedagogiek van de seksualiteit: Angst. Beleid

Bestuur Management en pedagogiek in de kinderopvang, 11(1), 20-23.

(28)

coming-28 out process of lesbian, gay, and bisexual youths: A comparison of sexual identity development over time. Cultural Diversity and Ethnic Minority Psychology, 10(3), 215-228.

Sandelowski, M. (2001). Real qualitative researchers do not count: the use of numbers in qualitative research. Research in Nursing & Health, 24, 230-240.

Sandfort, T. G. M. (1986). The sexual aspect of paedophile relations: The experience of

twenty-five boys. VS: SUA.

Saunders, M., Lewis, P., & Thornhill, A. (2009). Research methods for business students.

(5e ed.). Essex Engeland: Prentice Hall.

Schrijvers, L. (2012). Uit de kast, in de scene; de rol van de gay scene in constructie en

acceptatie van seksuele identiteit onder homoseksuele jongens in Nederland. Utrecht:

Universiteit Utrecht.

Seto, M. C. (2009). Pedophilia. The Annual Review of Clinical Psychology, 53, 91–407. Vanhoeck, K. (2015). Preventieve hulp voor mensen met pedofiele gevoelens. TKP, 45(3),

167-174.

Van Beek, E. (2012). Achilleshiel van Nederland: de pedofiel uitgedaagd. Tijdschrift voor

Seksuologie, 36(3), 191-196.

Van Ree, F. (2001). Pedofilie een controversiële kwestie: Analyse van een maatschappelijk

vraagstuk. Lisse: Swets & Zeitlinger B.V.

Van Schaaijk, I. (2004). De vrouwelijke pedofiel valt niet op - Gestoorde moederliefde. Apeldoorn: De Stentor.

Von Krafft-Ebing, R., & Klaf, F. S. (1965). Psychopathia sexualis: With especial reference to

the antipathic sexual instinct: A medico-forensic study. VS: Arcade Publishing.

Wakefield, J. C. (2011). DSM-5 proposed diagnostic criteria for sexual paraphilias: Tensions between diagnostic validity and forensic utility. International journal of law and

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met de komst van de eerste vegetatie werd hun voorbeeld binnen enkele jaren gevolgd door Visdief Sterna hirundo en een jaar later, toen zich ook de eerste Kokmeeuwen

kenleer, kennisleer, wetenschapstheorie (Van Dale). 3 Het hart wordt in de Bijbel, naast de zetel van gevoelens/emoties, ook gezien als de zetel van liefde en morele beweeg-

Wanneer we Zijn Woord negeren om onze gevoelens ter wille te zijn, dan smoren we ons getuigenis en tonen we aan iedereen dat wij meer geïnteresseerd zijn in het tevreden stellen

In de tweede plaats stelt Darwin dat het aangeboren repertoire van emotionele expressies instrumenteel, dat wil zeggen vrijwillig ('voluntarily') en bewust ('consciously'}, kan

Maar als de regeringspartijen in de Tweede Kame} hun contro- lerende taak niet meer (kunnen) uitvoeren, zal de Eerste Kamer het ook tot haar taak moeten re- kenen om

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Een kind moet kunnen praten over zijn twijfels, zijn angsten, negatieve gebeurtenissen,… want het kunnen delen van deze gevoelens zorgt ervoor dat het kind