• No results found

De voorspellende kracht van de subjectieve norm binnen het gezondheidsdomein : een onderzoek naar de rol van negatieve sociale consequenties en culturenverschillen bij de relatie tussen de subjectieve norm en gezondheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De voorspellende kracht van de subjectieve norm binnen het gezondheidsdomein : een onderzoek naar de rol van negatieve sociale consequenties en culturenverschillen bij de relatie tussen de subjectieve norm en gezondheid"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthese

De Voorspellende Kracht van de Subjectieve Norm Binnen het Gezondheidsdomein

Een onderzoek naar de rol van negatieve sociale consequenties en culturenverschillen bij de

relatie tussen de subjectieve norm en gezondheidsgedrag

Sociale Psychologie

Manon van Buren- 10506764 Begeleider: Alvin Westmaas

Tweede examinator: Marc Heerdink Datum: 22-06-2015

(2)

2

Abstract

Er is nog veel onduidelijkheid over de voorspellende kracht van de subjectieve norm in het gezondheidsdomein. In deze exploratieve studie (N=135) werd met behulp van een online vragenlijst onderzocht hoe de angst voor negatieve sociale consequenties (bestaande uit negatieve reacties, negatieve evaluaties en geanticipeerde emoties) het gezondheidsgedrag, de subjectieve norm en de relatie hiertussen kon beïnvloeden. Tevens werd onderzocht of er een verschil bestond tussen de collectivistische (n=40) en individualistische (n=95) cultuur en de voorspellende kracht van de subjectieve norm voor gezondheidsgedrag. Als laatste werd getest of de descriptieve norm een significante uitbreiding was van het normatieve component binnen de Theory of Planned Behavior. De belangrijkste resultaten van deze studie zijn dat bij een gedrag met meer sociale consequenties (condoomgebruik) de subjectieve norm een sterkere voorspellende kracht heeft dan bij gedrag met minder sociale consequenties (tandenpoetsen). Daarnaast leek de subjectieve norm ook een grotere voorspellende kracht te hebben voor condoomgebruik binnen de collectivistische cultuur dan de individualistische cultuur, echter was het verschil niet significant. Tevens bleek dat geanticipeerd schuldgevoel voor het niet dragen van een condoom tijdens het vrijen de intentie tot het gebruiken van een condoom kon vergroten zonder dat de subjectieve norm hier invloed op uitoefende. Deze studies biedt implicaties voor het ontwerpen van een interventie om condoomgebruik te promoten en enkele suggesties voor kwalitatief vervolgonderzoek.

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4 Methode ... 9 Deelnemers ... 9 Materialen ... 9 Procedure ... 12 Resultaten ... 12 Hoofdanalyses ... 14 Exploratieve analyse ... 19 Discussie ... 20

Beperkingen en suggestie vervolgonderzoek ... 23

Conclusie & Implicaties voor de praktijk ... 25

Literatuurlijst ... 27

Bijlage 1 ... 32

Bijlage 2 ... 33

(4)

4

Inleiding

Mensen hebben een fundamentele behoefte verbonden te zijn met anderen en sterke interpersoonlijke relaties te vormen met een selecte groep mensen. Het worden geaccepteerd, goedgekeurd en gerespecteerd door anderen heeft een positief effect op onze gezondheid en ervaren welzijn. Hierbij zijn acceptatie, goedkeuring en respect sleutelfactoren in het opbouwen van een goede relatie met andere mensen (Baumeister & Leary, 1995). Deze sleutelfactoren kunnen worden gezien als een sociale beloning die verdiend kunnen worden door te conformeren aan de subjectieve norm (Baumeister & Leary, 1995). De subjectieve norm refereert naar een individu zijn perceptie van sociale druk om een bepaalde gedraging uit te voeren, en wordt vaak

geoperationaliseerd als de perceptie van persoon over wat significante anderen vinden dat zij zouden moeten doen (Ajzen, 1991).

De subjectieve norm neemt een prominente rol in binnen sociaal psychologische modellen die gedrag proberen te voorspellen, waaronder The Health Belief Model (Rosenstock, 1966), Theory of Reasoned Action (TRA; Ajzen & Fishbein, 1980) en de latere extensie The Theory of Planned Behavior (TPB; Ajzen, 1991). Ondanks de prominente rol die de subjectieve norm in neemt binnen deze sociaal psychologische modellen is er in de literatuur een aanhoudende discussie over de voorspellende kracht van de subjectieve norm voor gedragsintentie. In een meta-analyse uitgevoerd door Armitage en Connor (2001) werd de effectiviteit van de TRA/TPB onderzocht met 185

verschillende studies, die elk verschillende gedragingen voorspelden. Deze meta-analyse wees uit dat de subjectieve norm een zwakke voorspeller was voor gedragsintentie. Deze meta-analyse staat niet op zichzelf, zo zijn er verschillende onderzoeken die uitwijzen dat de subjectieve norm de zwakste voorspeller is voor gedragsintentie binnen de TPB (o.a. Rhodes & Nigg, 2011; Milton & Mullan, 2012). Op basis van deze gegevens zijn er verscheidene onderzoekers geweest die de subjectieve norm opzettelijk hebben verwijderd voor analyse (Armitage & Connor, 2001; Rhodes & Nigg, 2011). Deze actie lijkt echter niet geheel correct, aangezien recent onderzoek uitwijst dat variaties in gedrag de relatie tussen de subjectieve norm en gedragsintentie modereren (McEachan, Connor, Taylor, & Lawton, 2011). In de meta-analyse van Armitage en Connor (2001) werd geen rekening gehouden met deze systematische variaties in gedragingen. Zo werden verschillende gedragingen meegenomen waaronder recyclegedrag, rookgedrag, condoomgebruik en leergedrag. In een meta-analyse

uitgevoerd door Albarracín, Johnson, Fishbein en Muellerleile (2001) waarin eveneens de effectiviteit van TPB/TRA werd onderzocht, werden uitsluitend studies meegenomen die condoomgebruik onderzochten. Uit deze meta-analyse komt juist wel naar voren dat de subjectieve norm een belangrijke voorspeller is voor gedragsintentie.

Hoofdzakelijk bij gezondheidsgedragingen blijkt de subjectieve norm een betere voorspeller te zijn voor gedragsintentie dan attitude en waargenomen controle (Finlay, Trafimow, & Moroio,

(5)

5

1999; McEachan et al., 2011). Het is echter nog niet precies duidelijk waarom juist bij deze typerende gedragingen de subjectieve norm een belangrijke rol speelt. Een algemene verklaring is dat dit komt doordat er duidelijke normatieve regels verbonden zijn aan gezondheidsgedrag. Mensen zijn meer overtuigd dat zij weten wat significante anderen denken over de gezondheidsgedrag in tegenstelling tot andere gedragingen (Trafimow, 1994: Terry & Hogg, 1996). Deze verklaring is echter theoretisch niet afdoende, zeker niet gezien het feit dat juist in het gezondheidsdomein het accuraat voorspellen van gedrag zo van belang is. Juist om effectieve interventies op te zetten om gezondheidsgedrag te bevorderen en negatieve consequenties te vermijden is het van belang te weten welke factoren de gezondheid beïnvloed (Finlay et al., 1999). Door te achterhalen waarom vooral in het

gezondheidsdomein de subjectieve norm een sterke voorspellende kracht heeft, kan inzicht worden geboden in deze zogenoemde targets waarop een gezondheidsinterventie kan worden gericht (McEachan et al., 2011). In deze huidige studie wordt getracht meer inzicht te vormen in de voorspellende kracht van de subjectieve norm binnen het gezondheidsdomein.

Specifiek bij veilig seksgedrag, waaronder condoomgebruik en testen op soa’s, is de

subjectieve norm de belangrijkste voorspeller in TPB (McEachan et al., 2011). Een recente studie naar determinanten voor testgedrag op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) bij de Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse bevolking wijst uit dat, voor beide afkomstgroeperingen, de subjectieve norm de meest saliente voorspeller was voor testgedrag (Westmaas, 2013). Een volgende

noemenswaardige bevinding is dat de angst voor roddelen, afkeuring en uitsluiting mensen ervan weerhield zich te laten testen op soa’s. Deze bevindingen vormen samen een duidelijke indicatie dat de soa testintentie primair wordt beïnvloed door de waargenomen opinie van de sociale omgeving. In een meta-analyse van Sarkar (2008) naar determinanten van condoomgebruik in verschillende landen wordt opnieuw de invloed van de sociale opinie benadrukt. Naast dat de subjectieve norm een sterke predictor was, bleek eveneens dat de angst voor negatieve sociale reacties en negatieve evaluaties van andere mensen een barrière vormen voor het uitvoeren van het correcte

gezondheidsgedrag. Daarnaast vormden ook negatieve emoties voor het praten over

condoomgebruik een barrière voor het gebruiken van een condoom tijdens het vrijen. Deze grote invloed van de sociale opinie bij veilig seksgedrag lijkt mogelijk te verklaren doordat er in Nederland nog steeds een taboe heerst rondom seksualiteit met in het bijzonder geslachtsziektes (SOAIDS, 2006; SOAIDS.nl, z.j.).

Beide studies tonen aan dat de sociale opinie een prominente rol speelt bij het voorspellen van soa testintentie en condoomgebruik (Sarkar, 2008; Westmaas, 2013). Naast de waargenomen perceptie van wat saliente anderen belangrijk vinden met betrekking tot veilig seksgedrag speelt ook de angst voor negatieve sociale reacties, sociale evaluaties en emoties een rol. De angst voor

(6)

6

negatieve reacties, negatieve evaluaties en emoties wordt in deze huidige studie samen gedefinieerd als angst voor negatieve sociale consequenties. Met name de angst om niet geaccepteerd,

gewaardeerd en gerespecteerd te worden door significante anderen zorgt ervoor dat mensen nadenken over wat significante anderen zouden doen in een bepaalde situatie. Door zich te conformeren aan de subjectieve norm is de kans groter om te worden opgenomen in de

gemeenschap (Baumeister & Leary, 1995). In deze huidige studie wordt verondersteld dat in situaties waarin mensen meer angst ervaren voor negatieve sociale consequenties, zij zich meer zullen

conformeren aan de subjectieve norm wat bepalend is voor het uiteindelijke gezondheidsgedrag dat uitgevoerd wordt. De eerste verwachting die zal worden getoetst in deze studie is:

1. De subjectieve norm is een sterkere voorspeller binnen TPB naarmate er meer sociale consequenties verbonden zijn aan het gedrag.

Om deze verwachting te testen wordt één gedraging hoog in sociale consequenties,

condoomgebruik, vergeleken met één gedraging met lage sociale consequenties, tandenpoetsen. Er is voor condoomgebruik gekozen omdat de subjectieve norm hierbij een sterkere voorspellende kracht heeft en er meer sociale consequenties aan verbonden zijn (McEachan et al., 2011).

Bovendien kan ieder seksueel actief persoon zich inleven in het gebruiken van een condoom wat het makkelijker maakt om persoonlijke gedachtes, emoties en barrières te identificeren. Er is gekozen voor de gedraging Tandenpoetsen, omdat uit onderzoek is gebleken dat voornamelijk een individueel positieve attitude en individueel waargenomen controle bijdragen aan een grotere intentie om tanden te poetsen. Sociale consequenties spelen bij deze gedraging vrijwel geen rol (Gift, Reisine, & Larach, 1992; Buunk-Werkhoven, Dijkstra & van der Schans, 2011). Daarnaast is tandenpoetsen een activiteit die mensen dagelijks uitvoeren en spreekt tot de verbeelding wat het voor mensen makkelijker maakt zich hierin te leven.

Vervolgens zal dieper ingegaan worden op de subonderdelen van sociale consequenties namelijk de angst voor sociale reacties, de angst voor sociale evaluaties en negatieve emoties bij het gebruiken van een condoom. Er wordt ook verondersteld dat deze drie factoren afzonderlijk de relatie tussen de subjectieve norm en condoomgebruik zullen modereren. Resulterend in drie afzonderlijke verwachtingen:

2.1 Naarmate mensen meer negatieve sociale reacties verwachten, zal er een sterkere relatie bestaan tussen de subjectieve norm en condoomgebruikintentie,

2.2 Naarmate mensen meer negatieve sociale evaluaties verwachten, zal er een sterkere relatie bestaan tussen de subjectieve norm en condoomgebruikintentie,

2.3 Naarmate mensen verwachten meer negatieve emoties te anticiperen, zal er een sterkere relatie bestaan tussen de subjectieve norm en condoomgebruikintentie.

(7)

7

De grote invloed van de sociale opinie lijkt voornamelijk binnen de niet-westerse populatie te heersen. Naast de keer op keer aangetoonde voorspellende kracht van de subjectieve norm bij het voorspellen van condoomgebruik (o.a. Boer & Mashamba, 2005; Protogerou, Flischer, Aarø, & Methews, 2002) speelt tevens de angst voor negatieve sociale consequenties een belangrijke rol (Varga,2000; Hendriksen, Pettifor, Sung-Jae Lee, Coates, & Rees, 2006; Sarkar, 2008). Bijvoorbeeld de angst om vies gevonden te worden of beschuldigd te worden van vreemdgaan vormt een barrière om met de partner te praten over condoomgebruik (Varga, 2000; Hendriksen et al., 2006). Daarnaast blijkt dat voornamelijk bij de niet-westerse populatie in Nederland nog steeds veel stigma en taboe bestaat rondom soa’s met daarnaast een zichtbare toename in soa’s binnen deze gemeenschap (o.a. Westmaas, 2013; NVSH, z.j.).

Ajzen en Fishbein (1980) benoemden al dat de voorspellende kracht van de subjectieve norm op gedrag varieert tussen verschillende culturen en populaties. Een veel gemaakt cultureel

onderscheid is die van de culturendimensie individualisme vs. collectivisme die de afhankelijkheid binnen een maatschappij uitdrukt. Een individualistische samenleving heeft lossere onderlinge banden tussen individuen en iedereen zorgt uitsluitend voor zichzelf en naasten familie. Deze individualistische waarden van autonomie, onafhankelijkheid en competitie worden voornamelijk terug gevonden in westerse landen. Een collectivistische samenleving wordt daarentegen getypeerd door sterke afhankelijke banden waarin iedereen voor elkaar zorgt. De collectivistische waarden van sociale harmonie worden vooral terug gevonden in de niet-westerse populatie (Hofstede, 1984; Hofstede, 2011; Triandis, 2001). Collectivistische waarden beïnvloeden de persoonlijke behoefte om zich te identificeren met anderen en vertonen een grotere bereidheid zich te conformeren aan de verwachting van significante anderen. In collectivistische continenten zoals Afrika en Azië gelden er sterke sociale regels over wat gepast is in een bepaalde sociale situatie (Argyle, 1986). Als een

persoon afwijkt van de sociale regels gelden er negatieve sociale consequenties waaronder uitsluiting (Suh, Diener, OishI, & Triandis, 1998). Het is daarom belangrijk om te worden geaccepteerd en gewaardeerd wat bereikt kan worden door het naleven van de subjectieve norm (Baumeister & Leary, 1995). Uit onderzoek blijkt dat de relatie tussen de subjectieve norm en gedragsintentie inderdaad sterker is in de collectivistische cultuur (Chau & Hu, 2001). Echter zijn er ook enkele onderzoeken die aantonen dat de relatie tussen de subjectieve norm en gedragsintentie niet verschilt tussen de individualistische en collectivistische cultuur, deze onderzoeken zijn echter enkel uitgevoerd in het technologische veld en niet in het gezondheidsdomein waar in deze studie op wordt gefocust (Zhang, Zhu, & Liu, 2012; Faqih, Issa Raid, & Jaradat, 2014). Bij het opzetten van gezondheidsinterventies is het van belang rekening te houden met culturele verschillen, zo kan een verdieping in de belevingswereld van de doelgroep de effectiviteit van een interventie verbeteren

(8)

8

(Resnicow, Braithwaite, Ahluwalia, & Baranowski, 1999; Bartholomew, Parcel, Kok, Gottlieb, & Fernández, 2001). In deze huidige studie wordt verwacht dat:

3. Gedrag met grotere sociale consequenties wordt meer beïnvloed door de subjectieve norm in een collectivistische cultuur dan in een individualistische cultuur.

Terugkerend naar de omstreden rol van de subjectieve norm binnen de TPB is er mogelijk een anderen reden waarom de subjectieve norm vaak de zwakste predictor is binnen de TPB. De meetschaal die namelijk vaak wordt gebruikt voor het meten van subjectieve norm bestaat maar uit één item. Dit terwijl mensen vaak worden beïnvloed door verschillende naasten personen. Het is van belang hier onderscheid tussen te maken, en met behulp van een multiple item meting van de subjectieve norm kan de betrouwbaarheid en de correlatie met gedragsintentie worden verhoogd (Armitage & Connor, 2001). In deze studie zullen meerdere items worden toegevoegd om zo de gehele subjectieve norm te dekken. Naast het gebrekkige meetinstrument blijkt dat het normatieve component over het algemeen te beperkt is voor een goede meting en dat een uitbreiding met andere normatieve constructen voor verbetering kan zorgen (Armitage & Connor, 2001). Er valt onderscheid te maken tussen een tweetal normen namelijk de injunctieve norm, deze komt overeen met de subjectieve norm, en de descriptieve norm. In tegenstelling tot de subjectieve norm, waarbij de nadruk ligt op de perceptie van een individu over wat significante anderen vinden dat het individu moet doen, is de descriptieve norm gebaseerd op de perceptie van hoe mensen zich werkelijk gedragen in een situatie (Cialdini, Reno, & Kallgren, 1990). De descriptieve norm blijkt, in tegenstelling tot de subjectieve norm, een betere voorspeller te zijn voor risicovol

gezondheidsgedrag wat suggereert dat het observeren van gedrag van anderen belangrijk is bij gezondheid gerelateerde beslissingen (Rivis & Sheeran, 2004). In deze huidige studie zal de

subjectieve norm met meerdere items worden gemeten en eveneens de descriptieve norm worden toegevoegd aan het normatieve component binnen TPB. De opgestelde verwachtingen zijn:

4a. De descriptieve norm is een significante toevoeging aan het normatieve component binnen de TPB voor het voorspellen van condoomgebruik,

4b. En de descriptieve norm is een significante toevoeging aan het normatieve component binnen de TPB voor het voorspellen van tandenpoetsintentie.

(9)

9

Methode

Deelnemers

Voor deze huidige studie werden Nederlandse autochtonen en niet-westerse allochtonen geworven. Er werd gebruik gemaakt van een online vragenlijst wat het mogelijk maakte om deelnemers te werven via het sociale mediaplatform Facebook. Hier werden vrienden, collega’s, kennissen en familie via een persoonlijk bericht, of wel via een algemene oproep, verzocht de vragenlijst in te vullen. Tevens werd op de Facebook-pagina “Respondenten gezocht” en de Facebook-pagina “Je weet dat je een Surinamer bent als” een algemeen verzoek geplaatst de vragenlijst in te vullen. Daarnaast werden mensen op straat en op de Universiteit van Amsterdam geworven. Potentiële deelnemers werden benaderd met het verzoek de vragenlijst in te vullen. Omdat mensen op het moment van aanspreken vaak niet direct tijd hadden om de vragenlijst in te vullen werd de vragenlijst naar deze deelnemers toe gemaild.

Voor dit onderzoek golden de volgende inclusiecriteria: Deelnemers waarvan beide ouders geboren zijn in Nederland werden geclassificeerd als autochtoon. Deelnemers waarvan tenminste één ouder geboren was in een van de landen in Afrika, Latijns-Amerikaan of Azië (inclusief Turkije, Indonesië en Japan) werden geclassificeerd als niet-westerse allochtonen (CBS, 2015). Deelnemers moesten tussen de 18 en 70 jaar zijn om deel te mogen nemen aan het onderzoek. Tevens werden deelnemers geacht ooit in hun leven seksuele relaties te hebben gehad om zich zo volledig mogelijk in te kunnen leven in situaties waarin condooms werden gebruikt. Deelnemers boven de 70 jaar werden geëxcludeerd van deelname omdat zij significant minder seksueel actief zijn en het hierdoor mogelijk lastiger is zich in te leven in een situatie waarin condooms werden gebruikt (Lindau, Shumm, Laumann, Levenison, O'Muircheartaigh & Waite, 2007). Enkel vragenlijsten die voor meer dan 50% waren ingevuld werden meegenomen voor analyse. Alle deelnemers maakten kans op één van de twee VVV-bonnen ter waarde van 25 euro.

Ethische goedkeuring voor de onderzoeksprocedure was verkregen via de ethische commissie Psychologie van de Universiteit van Amsterdam.

Materialen

De items voor de online vragenlijst zijn gebaseerd op constructen uit meerdere theoretische modellen om zo het beste de realiteit te benaderen (Bartholomew et al.,2001). De TPB vormt de basis voor deze vragenlijst waarbij de constructen gedragsintentie, attitude, subjectieve norm en waargenomen controle werden meegenomen. Daarnaast werd de descriptieve norm meegenomen afkomstig uit The Theory of Normative Conduct (Cialidini, Reno, & Kallgren, 1990). Om sociale consequenties te meten werden de constructen sociale reacties (Watson & Friend, 1969; Bögels &

(10)

10

Reith, 1999), emotionele uitkomsten (van der Pligt & de Vries, 1998) en sociale evaluatie meegenomen (Connor & Norman, 2005).

In de vragenlijst werden twee verschillende gedragingen gemeten namelijk één gedraging met grote sociale consequenties, condoomgebruik en één gedraging met minder sociale

consequenties, tandenpoetsen. De constructen werden per gedraging gemeten resulterend in twee verschillende schalen, de Condoomschaal (CS) en Tanden Poetsschaal (TPS). Alle constructen van de cognitieve modellen werden gemeten op een vijfpunts Likertschaal waarbij 1 stond voor helemaal niet mee eens tot 5 helemaal mee eens. Negatief gescoorde items werden indien nodig positief omgescoord. Een lage score staat voor een negatievere beoordeling van het item, en een hogere score staat voor een positievere beoordeling van het item. In Bijlage 1 staan de gegevens van de uitgevoerde betrouwbaarheidsanalyse weergegeven met de totale betrouwbaarheid,

betrouwbaarheid per afkomstgroep en de verwijderde items.

De volgende sociale demografische factoren werden gemeten: sekse, leeftijd, opleiding, postcode, seksuele geaardheid, seksuele relaties, relatiestatus, condoomgebruik, nationaliteit, geboorteland, moeder land van herkomst, vader land van herkomst en landbinding.

Gedragsintentie werd gemeten met behulp van drie stellingen per gedraging (CS α=.95, TPS α=.74). Een voorbeeld item voor gedragsintentie CS was: ‘Ik heb de intentie om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen ‘. Een voorbeelditem voor meten gedragsintentie TPS is: ‘Ik heb de intentie om dagelijks mijn tanden te poetsen’.

Attitude werd gemeten met behulp van één stelling per gedraging die de deelnemers kunnen aanvullen met vier semantische differentialen. Hierbij stond aan de rechterkant het negatief

tegenovergestelde van het woord aan de linkerzijde. Drie semantisch differentialen waren gelijk voor beide schalen: Goed-Slecht, Makkelijk-Moeilijk, Plezierig- Onplezierig. Voor CS was de vierde

differentiaal Romantisch-Niet romantisch en voor TPS Fris-Niet Fris. De stelling die deelnemers moesten aanvullen voor de CS was: ‘Het gebruiken van een condoom tijdens het vrijen is…’. Omdat de betrouwbaarheid van deze schaal laag was (α=.65) werd één item verwijderd, waarna de schaal voldoende betrouwbaar was (α=.73).De stelling die deelnemers moeten aanvullen voor de TPS was ‘het poetsen van mijn tanden is…’. Omdat deze schaal een lage betrouwbaarheid had (α=.48) werden twee items verwijderd (zie Bijlage 1). De correlatie tussen de resterende twee items was nog steeds te laag (r=.47). Omdat deze echter bijna betrouwbaar was en enkel werd onderzocht in TPB en niet individueel is deze alsnog meegenomen als geheel construct. Hiermee werd wel rekening gehouden bij het interpreteren van de resultaten.

De subjectieve norm werd indirect vastgesteld door middel van normatieve

(11)

11

werd vastgesteld aan de hand van vijf significante anderen, namelijk de bedpartner, vrienden, ouders, kennissen en de gemeenschap (CS α=.72, TPS α=.85). Voor de CS was een normatieve veronderstellingsitem “Mijn bedpartner vindt dat wij een condoom moeten gebruiken tijdens het vrijen”. Voor de TPS was een normatieve veronderstellingsitem “Mijn partner vind het belangrijk dat ik dagelijks mijn tanden poets”. Tevens werd de motivatie om te conformeren aan de mening van de significante anderen gemeten met behulp van vijf items (CS α=.681, TPS α=.77). De items voor zowel CS en TPS waren hetzelfde. Een voorbeelditem voor motivatie tot conformeren was: ‘Ik trek mij veel aan van de mening van mijn partner’. Om de subjectieve norm te berekenen werden de items voor normatieve veronderstellingen vermenigvuldigd met items voor motivatie tot conformeren (CS α=.73, TPS α=.84).

Waargenomen controle voor CS werd gemeten met vier stellingen (CS α=.72). Een voorbeelditem was: ‘ Ik ben in staat om over condoomgebruik te beginnen voor het vrijen’.

Waargenomen controle voor TPS werd gemeten met drie stellingen (α =.72). Een voorbeelditem was: ‘Ik ben in staat elke dag mijn tanden te poetsen’.

De descriptieve norm werd gemeten met drie stellingen per gedraging (CS α=.81, TPS α=.93). Voor de CS was een voorbeelditem ‘Mijn vrienden dragen een condoom tijdens het vrijen’. Voor de TPS was een voorbeelditem ‘Mijn vrienden poetsen dagelijks hun tanden’.

Sociale reacties werd gemeten met zes stellingen per gedraging (CS α=.85, TPS α=.86).Een voorbeelditem voor CS sociale reacties was: ‘Mijn huidige bedpartner zal mij ontwijken als ik begin over condooms’. Een voorbeelditem voor sociale reacties TPS was: ‘Mensen zullen denken dat ik vies ben als ik mijn tanden niet elke dag poets’.

Emotionele uitkomsten TPS werden gemeten met behulp van drie stellingen per gedraging (α=.82) De originele CS emotieschaal bestond uit drie items echter was de interne betrouwbaarheid laag waarna werd besloten deze schaal in tweeën te splitsen. De eerste schaal werd de

‘geanticipeerde emoties’ genoemd en bestond uit twee items: ‘Ik schaam mij als ik moet beginnen over condoom gebruik voor het vrijen’ (1), ‘Praten over condoomgebruik voor het vrijen maakt mij angstig’ (2). De onderlinge correlatie tussen de items was r=.80. De tweede schaal werd de

‘geanticipeerde schuldgevoel’ genoemd en bestond uit 1 item: ‘Ik heb een schuldgevoel als ik geen condoom gebruik tijdens het vrijen’.

De algemene angst voor sociale evaluaties werd getoetst met zeven stellingen. Een voorbeelditem was: ‘Ik trek mij het erg aan als mensen een ongunstige indruk van mij

vormen”(α=.94).Sociale evaluaties werden ook per gedraging gemeten met zes stellingen afkomstig

1 Bipolaire betrouwbaar, schaal niet aangepast omdat vervolgens werd samengevoegd met normatieve

(12)

12

uit een schaal voor negatieve evaluaties (Watson & Friend, 1969; Bögels&Reith, 1999). De items waren voor zowel de CS als TPS hetzelfde. Een voorbeelditem was: ‘Ik maak mij vaak zorgen over welke indruk ik op iemand maak’ (CS α=.92, TPS α=.93).

Na het ontwikkelingen van de vragenlijst werd een pre-test uitgevoerd bij vijf deelnemers om te zien of de vragenlijst begrijpelijk en valide was. Na het uitvoeren van de pre-test werden enkele vragen en instructies herschreven. Tevens werd op suggestie een vraag naar seksuele geaardheid toegevoegd. Nadat 15 deelnemers de vragenlijst hadden ingevuld werd opnieuw de interne betrouwbaarheid van de constructen gemeten en de vragenlijst geëvalueerd.

Procedure

Deelnemers konden enkel met de online vragenlijst starten na het lezen van de

informatiebrochure en geven van toestemming op het digitale informed consent. De vragenlijst startte met een aantal vragen aangaande demografische factoren, gevolgd door de factoren gedragsintentie, attitude, subjectieve norm en waargenomen controle. Hierna werden de

descriptieve norm, sociale reacties, emoties en algemene sociale evaluatie uitgevraagd. Met behulp van een casus werd de specifiek angst voor sociale evaluaties bij condoomgebruik gemeten.

Deelnemers werd gevraagd de gedachtes en emoties voor te stellen bij een situatie waarin zij condoomgebruik bespreekbaar maakte voor seksuele gemeenschap met hun sekspartner. Vervolgens beantwoorden deelnemers de bijbehorende stellingvragen. Tevens werden de deelnemers gevraagd de gedachtes en emoties voor te stellen bij een situatie waarin een goede vriend aangaf het niet normaal te vinden dat de deelnemer maar één keer per dag zijn tanden poetsten. Vervolgens beantwoorden deelnemers de bijbehorende stellingvragen. Aan het eind werden de deelnemers die kans wilden maken op een VVV-bon gevraagd hun e-mailadres achter te laten.

Resultaten

In totaal vulden 147 deelnemers de online vragenlijst er werden 12 deelnemers uitgesloten van analyse omdat zij niet seksueel actief waren (zes autochtonen deelnemers en zes niet-westerse allochtonen deelnemers). Van de overgebleven 135 deelnemers, behoorden 95 tot de autochtonen populatie en 40 deelnemers tot de niet-westerse allochtonen populatie2. In Tabel 1 staat per afkomst de gemiddelde leeftijd, en verdeling van geslacht, opleidingsniveau en relatiestatus weergegeven. De overgrote meerderheid van de populatie was vrouw (73%), de verdeling van geslacht over de

afkomstgroepen was niet gelijk (χ²(1)=6.69, p=.014). De gemiddelde leeftijd was 25.43 jaar (SD= 7.47), met een minimum leeftijd van 18 en een maximum leeftijd van 67. Deelnemers met een HBO

(13)

13

of WO opleiding waren oververtegenwoordigd in de steekproef (87%). De verdeling van opleiding over afkomstgroepen was eveneens niet gelijk (χ²(2)=5.98, p=.035). De autochtonen en allochtonen populatie verschilden significant van elkaar op de verdeling van geslacht en opleidingsniveau. In totaal hadden 77 deelnemers op moment van invullen een monogame seksuele relatie, 17 deelnemers een niet exclusieve seksuele relatie en 39 mensen geen seksuele relatie. Twee niet-westerse allochtonen deelnemers gaven aan naast hun vaste relaties ook incidentele relaties te hebben.

Met behulp van een T-test werd gekeken of er een verschil was in de intentie tot

condoomgebruik bij deelnemers met een vaste relatie en deelnemers met incidentele relaties. De T-test werd gebootstrapt omdat er niet voldaan kon worden aan de assumpties van een normale verdeling. Er was een significant verschil tussen deelnemers met een vaste relatie (M= 2.73, SD=1.44) en deelnemers met een incidentele relatie ( M=3.70, SD=.90) op de intentie tot gebruiken van een

condoom, namelijk afgelezen bij equal varience not assumed (t(43.71)=-3.66, p=.001). Deelnemers met een vaste relatie hadden een lagere intentie om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen dan deelnemers die incidentele relaties hadden.

Voordat de analyses werden gedraaid werd voor elk regressiemodel afzonderlijk Tabel 1

Verdeling leeftijd met gemiddeldes, standaarddeviaties, minimum en maximum. Verdeling geslacht, opleidingsniveau en relatiestatus met aantal personen en percentages voor de autochtonen populatie (n=95) en de allochtonen populatie (n=40).

Autochtoon Allochtoon

Leeftijd M SD Min Max M SD Min Max

24 5.79 18 60 28.82 9.70 18 67 Geslacht N % N % Man 31 32.6 5 12.5 Vrouw 64 67.4 35 87.5 Opleidingsniveau N % N % Laag 3 3.2 3 7.5 Midden 5 5.3 7 17.5 Hoog 87 75 30 75 Relatiestatus N % N % Monogaam 51 53.7 26 65 Niet-exclusief 11 11.6 5 15

(14)

14

gecontroleerd of er uitbijters waren die het regressiemodel een minder geschikte representatie zouden maken van de data. Bij uitbijters met een standaard residu boven de 2.58 werd gekeken naar de Cook’s distance om te controleren of deze een substantiële invloed hadden op het

regressiemodel. Geen enkele case had een Cooks’s distance boven de >1 wat betekende dat er geen uitbijters verwijderd hoefden te worden. Als eerste werd de assumptie van normaal verdeelde residuen gecheckt voor alle analyses met behulp van een Kolmogorov-Smirnov (K-S) test. In Tabel 2 staan de uitkomsten van de K-S test weergegeven. Hieruit valt af te lezen dat model 1b en model 4b niet voldoen aan de assumptie van normaal verdeelde residuen. Omdat op geen enkele wijze aan de assumptie kon worden voldaan werd bij deze modellen een bootstrap gebruikt. Hiervoor hoeft niet te worden voldaan aan de gestelde assumpties en kunnen toch generaliserende conclusies worden verbonden aan de gevonden resultaten. Alle overige modellen voldeden aan alle assumpties.

Tabel 2

De Toetsresultaten van de K-S Test en de Hierbij Behorende p-waarde. Theory of Planned Behavior (TPB) bestaande uit Gedragsintentie, Attitude, Waargenomen Controle en Subjectieve Norm.

D Df p-waarde

Model 1a-TPB-condoom .05 135 .200

Model 1b-TPB-tand .17 135 .000

Model 2a-Moderatie-Sociale reacties n.v.t. n.v.t. n.v.t.

Model 2b-Moderatie-Sociale evaluatie .08 132 .070

Model 2c-Moderatie-Geanticipeerde emoties .05 133 .200

Model 3- Subjectieve norm condoom (Split) .05 135 .200

Model 4a-TPB-Decriptieve norm-condoom .05 135 .200

Model 4b-TPB-Decriptieve norm-tand .15 135 .005

Hoofdanalyses3

De eerste verwachting van het onderzoek was dat de subjectieve norm een sterkere

voorspeller zou zijn binnen TPB voor de condoomgebruikintentie dan voor tandenpoetsintentie. In de correlatiematrix weergegeven in Bijlage 2 valt af te lezen dat de subjectieve norm een significant positieve relatie had met condoomgebruikintentie (r=.465, p <.001). Dit betekent dat naarmate mensen meer werden omringt door significante anderen die condoom gebruik tijdens het vrijen belangrijk vonden er tevens een grotere intentie was om een condoom te gebruiken. De relatie

3Bij het uitvoeren van de analyses werd een betrouwbaarheidsinterval van 95% aangehouden met een

(15)

15

tussen de subjectieve norm en tandenpoetsen was eveneens significant (r=.254, p <.001), wat betekent dat naarmate mensen een grotere intentie hadden om hun tanden te poetsen zij eveneens meer werden omringt door mensen die dagelijks tanden poetsen belangrijk vonden.

Om te onderzoeken of de subjectieve norm een sterkere voorspeller zou zijn binnen de TPB bij condoomgebruikintentie dan bij tandenpoetsintentie werden twee apart multiple

regressieanalyses uitgevoerd. Uit de eerste regressieanalyse kwam naar voren dat 30.6% van de variantie in condoomgebruikintentie werd verklaard door de TPB-factoren, waarbij de subjectieve norm de sterkste predictor was binnen het model namelijk (β= 0.426, p< 0.001). Gevolgd door attitude die eveneens een positieve relatie vormde met condoomgebruikintentie (β= 0.309, p< 0.001). Met behulp van de tweede multiple regressie werd getoetst of de subjectieve norm in het TPB een voorspeller was voor tandenpoetsintentie. Deze multiple regressie werd gebootstrapt en het resultaat is dan ook gebaseerd op 1000 getrokken steekproeven. In dit model werd 33.8% van de variantie in tandenpoetsintentie verklaard. In Tabel 3 valt af te lezen dat enkel waargenomen controle een significante voorspeller was ([0.26, 0.51], p<.001). Zowel de subjectieve norm als attitude vormden geen relatie met de intentie tot tandenpoetsen. Deze bevindingen

ondersteunende de eerste verwachting. Tabel 3

Resultaten van regressieanalyses van de TPB-factoren op condoomgebruikintentie en tandenpoetsintentie (N=135) Condoomgebruikintentie Tandenpoetsintentie B SE(B) B SE(B) Constant 2.019 1.768 8.041 .911** Subjectieve norm .095 .016** .008 .006 Waargenomen controle -.061 .097 .389 .066** Attitude 0.516 .126** .038 .072 *<0.05**<.001

De tweede verwachting van het onderzoek was dat negatieve sociale consequenties (bestaande uit negatieve sociale reacties, negatieve evaluaties en emoties) de positieve relatie tussen de subjectieve norm en condoomgebruikintentie zou modereren. Deze drie subonderdelen van sociale consequenties werden elk afzonderlijk onderzocht als moderator. Voor het uitvoeren van de moderatieanalyses werd eerst met behulp van een Bivariate analyse gecontroleerd of er een associatie bestond tussen de moderator en condoomgebruikintentie evenals een associatie tussen de moderator en de subjectieve norm. De gegevens van deze Bivariate analyse staat weergegeven in Bijlage 2.

(16)

16

Als eerst bleek dat sociale reacties geen significante associatie vormden met

condoomgebruikintentie (r=-021, p =.809). Dit betekende dat de angst voor negatieve sociale reacties geen uitwerking had op de intentie van mensen om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Daarnaast bleek dat er ook geen associatie bestond tussen sociale reacties en de subjectieve norm (r=.165, p =.006). Dit houdt in dat de angst voor negatieve sociale reacties niet wordt beïnvloed door de perceptie dat significante anderen condoomgebruik belangrijk vinden. Omdat zowel

condoomgebruikintentie als de subjectieve norm geen associatie vormden met sociale reacties was er onvoldoende aanleiding om een moderatieanalyse uit te voeren.

Daarna werd gekeken naar de associatie tussen sociale evaluaties en

condoomgebruikintentie. Deze was niet significant (r=.071, p=.386), wat inhoudt dat de angst voor negatieve sociale evaluaties geen uitwerking had op de intentie om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Tevens bestond er geen positieve associatie tussen de subjectieve norm en sociale evaluaties (r=.024, p=.781), wat betekent dat mensen met een angst voor sociale reacties niet meer kijken naar wat significante anderen belangrijk vinden met betrekking tot condoomgebruik. Op basis van deze gegevens is het zeer onwaarschijnlijk dat sociale evaluaties een moderator zou kunnen zijn op de relatie tussen de subjectieve norm en condoomgebruikintentie.

Ten slotte bleek dat geanticipeerde emoties van schaamte en schuld positief geassocieerd was aan condoomgebruikintentie (r=.171, p=.050). Dit betekent dat naarmate mensen meer negatieve emoties anticipeerden, zij eveneens een grotere intentie hadden om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Echter bleken geanticipeerde emoties enkel marginaal positief geassocieerd te zijn aan de subjectieve norm (r=.159, p=.069). Dit betekent dat bij negatieve geanticipeerde emoties mensen meer worden omringt door significante anderen die het belangrijk vinden om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Deze gegevens boden voldoende aanleiding om een moderatieanalyse uit te voeren van de geanticipeerde emoties angst en schaamte op de relatie tussen condoomgebruikintentie en de subjectieve norm.

Geanticipeerde emoties werden onderzocht als moderator met behulp van een hiërarchische regressieanalyse waarbij als eerste de subjectieve norm(A) werd toegevoegd aan het model gevolgd door sociale reacties(B). In stap twee werd de interactieterm toegevoegd tussen de subjectieve norm en sociale reacties (AxB). Gezien de toets gegevens uit Tabel 4 bleek dat enkel de subjectieve norm een positieve associatie vormden met condoomgebruik (β=.444, p< 0.001). Geanticipeerde emoties vormden geen significante associatie met condoomgebruikintentie (β=.102, p< 0.194). Tot slot was ook in dit model de interactieterm niet in staat additionele variantie te verklaren (R2=.000, ΔF(1, 129)

=.015, p=.903), wat betekent dat geanticipeerde emoties geen moderator was. Dit sloot niet aan bij de gestelde verwachting.

(17)

17 Tabel 4

Resultaten van hiërarchische regressieanalyse met hierin het moderatie-effect van geanticipeerde emoties op de relatie tussen de subjectieve norm en condoomgebruik (N=133)

Stap 1 B SE(B) Constant .000 .077 Subjectieve norm .444 .078** Geanticipeerde emoties .102 .078 Stap 2 B SE(B) Constant .002 .078 Subjectieve norm .443 .079** Geanticipeerde emoties .131 .248

Subjectieve norm x Geanticipeerde emoties -.001 .005

*<0.05**<.001

De derde verwachting was dat condoomgebruikintentie meer werd beïnvloed door de subjectieve norm in een collectivistische cultuur dan in een individualistische cultuur. Om deze verwachting te toetsen werd de datafile gesplitst gedraaid op de collectivistische en

individualistische populatie waarin de subjectieve norm werd toegevoegd als predictor aan het regressiemodel. In de collectivistische cultuur verklaard te de subjectieve norm 33.6% van de variantie in condoomgebruikintentie. Dit was dubbel zoveel als bij de individualistische cultuur waarin 15.4% van de variantie werd verklaard door de subjectieve norm. Uit Tabel 5 valt af te lezen dat de subjectieve norm bij de collectivistische cultuur een sterkere positieve associatie had met condoomgebruikintentie (β=.592, p<.001), dan bij de individualistische cultuur ( β=.392, p<.001). Tabel 5

Gegevens regressieanalyse van subjectieve norm op condoomgebruik voor de collectivistische en individualistische populatie

Individualistisch (n=95) Collectivistisch(n=40)

B SE(B) β SE(β) B SE(B) β SE(β)

Contant 5.346 1.203 2.985 3.160

Subjectieve norm .088 .022 .392 .095** .128 .029 .592 .131* * >0.05 **=<0.001

Dit sluit aan bij de verwachting dat de subjectieve norm in de collectivistische cultuur een grotere rol speelt voor condoomgebruik dan in een individualistische cultuur. Om te onderzoeken of dit verschil ook daadwerkelijk significant was, werd gebruik gemaakt van de volgende formule: z = (Beta1 -

(18)

18

Beta2) / √(SEBeta1^2 + SEBeta2^2). Hieruit kwam naar voren dat de subjectieve norm geen betere voorspeller was voor condoomgebruik bij collectivistische populatie (z=1.22, p=.111).

De vierde verwachting van het onderzoek was dat de descriptieve norm een significante toevoeging zou zijn aan het normatieve component van de TPB voor

condoomgebruikintentie en tandenpoetsintentie. Dit werd getoetst met twee hiërarchische regressie analyses waarbij de constructen van TPB werden toegevoegd in de eerste stap en de descriptieve norm werd toegevoegd in de tweede stap4. In tabel 6 valt te zien dat de descriptieve norm niet in staat was om additionele variantie te verklaren (ΔR2=.001, p=.941, β=.006, p=.941). Enkel de

subjectieve norm en attitude waren in staat de intentie tot het gebruiken van een condoomgebruik te vergroten. Omdat dit niet aansloot bij de verwachting werd tevens een blik geworpen op de correlatiematrix weergegeven in tabel 2. Hieruit bleek dat er een positieve associatie bestond tussen de descriptieve norm en de subjectieve norm (r=.363, p<.001).

Tabel 6

Resultaten van de in stap 2 uitgevoerde regressieanalyses op condoomgebruikintentie en tandenpoetsintentie (N=135)

Condoomgebruikintentie Tandenpoetsintentie(B)

Stap 2 B SE(B) B SE(B)

Constant 1.938 2.084 8.205 .966** Subjectieve norm .094 .018** .009 .007 Waargenomen controle Attitude -.062 .516 .099 .127** .393 .039 .066** .073 Descriptieve norm .013 .173 -.024 .057

*<0.05 **<.001 (B) resultaat gebaseerd op 1000 gebootstrapte steekproeven

Gezien de gegevens in Tabel 6 was de descriptieve norm bij tandenpoetsintentie niet in staat om additionele variantie te verklaren (ΔR2=.001, p =.708, B= -.024, p=.702). Dit betekent dat voor zowel

condoomgebruikintentie als tandenpoetsintentie de descriptieve norm geen goede toevoeging was aan het normatieve component van TPB. Dit was niet in lijn met de verwachtingen.

4De resultaten van de in stap 1 uitgevoerde analyses zijn al reeds uitgeschreven bij verwachting 1, zie Tabel 3

(19)

19 Exploratieve analyse

De geanticipeerde emoties schaamte en angst tijdens het bespreekbaar maken van condoomgebruik voor het vrijen hadden geen effect op de relatie tussen de subjectieve norm en condoomgebruik. Het is echter wel mogelijk dat geanticipeerd schuldgevoel voor het niet gebruiken van een condoom wel de voorspellende kracht van de subjectieve norm voor

condoomgebruikintentie kan versterken. Met behulp van een

regressieanalyse bleek dat geanticipeerd schuldgevoel individueel 26.6% van de variantie in condoomgebruikintentie verklaard (β=.516, p<.001). De subjectieve norm bleek individueel 20.1% van de variantie in condoomgebruik te kunnen verklaren (β=.448, p<.001). Als beide factoren samen werden toegevoegd aan een hiërarchisch regressiemodel bleek dat er in totaal 33.8% van de

variantie in condoomgebruikintentie kon worden verklaard. Dit suggereerde dat de subjectieve norm en geanticipeerd schuldgevoel een gedeelde invloed hadden op condoomgebruikintentie. Beide factoren hebben een gereduceerde positieve relatie met condoomgebruikintentie, subjectieve norm (β=.292) en geanticipeerd schuldgevoel (β=.399). Deze gegevens boden voldoende aanleiding om verder te onderzoeken of er een mogelijke moderatie bestond van geanticipeerd schuldgevoel op de relatie tussen condoomgebruikintentie en de subjectieve norm.

Om mogelijke problemen van multicollineariteit te voorkomen met de interactieterm,

werden de factoren gecentreerd en werd er een nieuwe interactieterm berekend met behulp van het programma SPSS programma PROCESS (Aiken & West, 1991 aangehaald in Hayes, 2013). De

toegevoegde interactieterm was in staat additionele variantie te verklaren in

condoomgebruikintentie (R2 =.365, p =.020, b=- .027, p =.008) en bleek significant te zijn wat

aangeeft dat er moderatie bestaat. Bij het bestuderen van Figuur 1 en Tabel 7, valt te zien dat naarmate mensen meer schuldgevoelens anticipeerden bij het niet dragen van een condoom tijdens het vrijen, de opinie van wat significante anderen vonden met betrekking tot condoomgebruik, niet meer aan te zetten tot een grotere intentie om een condoom te gebruiken. Mensen met een groter

(20)

20

geanticipeerd schuldgevoel hadden namelijk zelf al een grotere intentie om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Bij mensen met laag tot weinig geanticipeerd schuldgevoel was de sociale opinie dat significante anderen condoomgebruik belangrijk vonden wel gerelateerd aan een grotere intentie om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen.

Tabel 7

Conditioneel effect van de subjectieve norm op de condoomgebruikintentie op de waarde van de gecentreerde moderator (laag, midden, hoog)

B SE(B) T P

Laag schuldgevoel (n=77) -.097 .019 5.06 <.001

Midden schuldgevoel (n=46) .062 .015 4.25 <.001

Hoog schuldgevoel (n=10) .025 .020 1.23 .217

Discussie

De subjectieve norm refereert naar een individu zijn perceptie van sociale druk om een bepaalde gedraging uit te voeren en wordt vaak geoperationaliseerd als de perceptie van een individu over wat significante anderen vinden dat zij zouden moeten doen in een bepaalde situatie (Ajzen, 1991). Vooral bij het voorspellen van veilig seksgedrag is de subjectieve norm de belangrijkste determinant binnen de TPB (McEachan et al., 2011). Het is echter nog onduidelijk waarom bij

gezondheidsgedragingen, de perceptie van wat anderen vinden belangrijk is. In deze huidige studie werd getracht hier een verklaring voor te vinden met het uiteindelijke doel targets te identificeren die mogelijk aangepakt kunnen worden in een gezondheid interventie.

Uit de resultaten van deze studie bleek dat bij gedrag met meer sociale consequenties de subjectieve norm een sterkere voorspellende kracht had voor gedragsintentie dan de individuele attitude. In deze studie betekende dit dat naarmate significante anderen, in de perceptie van het individu, condoomgebruik tijdens het vrijen belangrijk vonden er tevens een grotere intentie was om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Dit resultaat biedt verdere empirische ondersteuning dat de angst voor negatieve sociale consequenties mensen er toe aanzet zich meer te conformeren aan de subjectieve norm (Baumeister & Leary, 1995). Mensen hebben namelijk een fundamentele behoeften om geaccepteerd en gewaardeerd te worden door significante anderen mensen en willen uitsluiting voorkomen. Condoomgebruik is een gedraging waarbij mensen een grotere angst hebben om negatief te worden geëvalueerd en bang zijn voor mogelijke negatieve reacties van significante anderen (Sarkar, 2008). Daarnaast is tandenpoetsen een gedraging waar minder negatieve sociale

(21)

21

consequenties aan verbonden zijn en voornamelijk wordt bepaald door de individuele attitude en individueel vertrouwen in het eigen kunnen (Gift et al., 1992; Buunk-Werkhoven, Dijkstra, & Schans, 2010). Uit deze studie kwam naar voren de perceptie of anderen tandenpoetsen belangrijk vonden niet bijdroeg aan een grotere intentie om dagelijks tanden te poetsen. Echter bleek enkel het individuele vertrouwen in het kunnen poetsen van de tanden te kunnen bijdragen aan een grotere intentie. De individuele attitude bleek echter geen rol te spelen, een mogelijke verklaring hiervoor is de lage interne betrouwbaarheid van het construct attitude bij tandenpoetsen. Zelfs na het

verwijderen van twee items was de onderlinge correlatie tussen de twee overgebleven items nog steeds te laag. Omdat in deze studie attitude echter alleen werd toegevoegd om te kijken wat het effect was van de subjectieve norm binnen de TPB zorgt dit niet voor problemen met de interpretatie van de resultaten.

Het verwachte effect van negatieve sociale reacties en negatieve sociale evaluaties op de positieve relatie tussen de subjectieve norm en condoomgebruikintentie bleef uit. De resultaten suggereerden dat de angst voor wat de sociale omgeving zou kunnen zeggen of denken geen rol speelden bij de intentie om wel of geen condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Dit sloot niet aan bij eerder beschreven onderzoek van Sarkar (2008), die aantoonde dat angst voor de sociale opinie mensen ervan beletten een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Een mogelijke verklaring voor dit onverwachtste resultaat is mogelijk toe te schrijven aan de beperkte representativiteit van de steekproef. Het overgrote deel van de deelnemers was namelijk hoogopgeleid met HBO of hoger. Een blik op de literatuur naar negatieve sociale consequenties bij condoomgebruik doet vermoeden dat met name bij laag opgeleide deelnemers een mogelijk effect aanwezig is. Zo is onderzoek vaak uitgevoerd in onder ontwikkelende gebieden (Varga, 2000; Hendriksen et al., 2006) en speelt een gebrek aan een kennis mogelijk een rol bij niet gebruiken van een condoom (Rutgers Nisso Groep, 2009). Het was niet mogelijk om te kijken of er een verschil bestaat tussen hoog opgeleiden en laag opgeleiden deelnemers op sociale reacties omdat de steekproef van laag opgeleiden dusdanig klein was. Voor vervolgonderzoek is het belangrijk gebruik te maken van een doelgroep met een evenredig aantal hoog en laag opgeleiden deelnemers om deze met elkaar te kunnen vergelijken.

Een mogelijk verklaring voor het niet vinden van een effect bij sociale evaluaties was mogelijk te wijten aan de beschreven casus. Deelnemers moesten zich inleven in een situatie waarin zij condoomgebruik bespreekbaar maakten met hun sekspartner voordat zij gingen vrijen. In de casus werd specifiek het woord sekspartner benoemd, waarmee duidelijk werd verwezen naar de partner waar de deelnemer op dat moment seksuele relaties had. Echter gaven 33 deelnemers aan op het moment van deelname geen seksuele partner te hebben wat er mogelijk toe kan leiden dat zij de vragen op een andere manier hebben geïnterpreteerd. Met behulp van een extra analyse werd

(22)

22

hiervoor gecontroleerd en bleek dat er geen verschil bestond tussen deze groepen, zie Bijlage 3. Voor een nauwkeurige interpretatie van de resultaten zou het beter zijn geweest als er een controle vraag zou zijn gesteld aan de deelnemers of zij zich goed hadden kunnen inleven in de beschreven situatie. In vervolgonderzoek kan aan de deelnemers worden gevraagd om zelf een situatie te formuleren waarin zij condoomgebruik bespreekbaar maken met een persoon waar mee zij seksuele relaties hebben (gehad). Hiermee wordt voorkomen dat niet elke deelnemer zich kan inleven in de casus.

Negatieve emoties werden eveneens verondersteld de relatie tussen de subjectieve norm en condoomgebruik te versterken. Vanwege een beperkte interne betrouwbaarheid werd het originele construct voor het meten van negatieve emoties uitgesplitst in ‘geanticipeerde emoties’ en

‘geanticipeerd schuldgevoel’. Uit de resultaten bleek dat geanticipeerde angst en schaamte voor het praten over condoomgebruik geen indicator was voor de intentie van mensen om wel of geen condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Dit suggereerde dat geanticipeerde emoties van schaamte en angst voor het bespreekbaar maken van condoomgebruik mensen er niet toe aanzet een

condoom te gebruiken tijdens het vrijen.

Geanticipeerd schuldgevoel bleek de enige factor in dit onderzoek te zijn die wel een effect had op de positieve relatie tussen de subjectieve norm en condoomgebruikintentie.Mensen die een groter schuldgevoel anticipeerde voor het niet gebruiken van een condoom tijdens het vrijen hadden een grotere intentie om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Dit werd niet bepaald door de opinie van significante anderen dat condoomgebruik tijdens het vrijen belangrijk is. Deze gegevens suggereren dat hier voornamelijk een intern proces is die mensen stimuleert om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Bij mensen die geen of weinig schuldgevoel anticipeerde bleek de sociale opinie dat het belangrijk is om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen wel aan te zetten tot een grotere intentie om een condoom te gebruiken. Hier lijkt met name een externe sociale druk mensen er toe aan te zetten een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Een verklaring hiervoor is mogelijk te vinden in de literatuur over geanticipeerde emoties. Geanticipeerde emoties van schuld en spijt die verwacht worden bij het uitvoeren van een gedrag, blijken namelijk te werken als een feedback systeem die individuen helpt om de juiste keuzes te maken voor het uitvoeren van het correcte gezondheidgedrag (Loewenstein & Lerner,2003; Baumeister, Vohs, DeWall, Zhang, & 2007). Deze geanticipeerde emoties versterken juist de intentie om bijvoorbeeld een condoom te gebruiken tijdens het vrijen (Richard, van der Pligt, & Vries, 1995). Er moet echter wel rekening meer worden gehouden dat er in deze studie maar 10 mensen waren die een groter schuldgevoel anticipeerden bij het niet dragen van een condoom tijdens het vrijen, waardoor dit resultaat mogelijk lastig te

(23)

23

Deze studie was de eerste die onderzocht of er mogelijk een verschil bestond tussen de collectivistische cultuur en individualistische cultuur op de voorspellende kracht van de subjectieve norm in het gezondheiddomein. Er is wel eerder onderzoek uitgevoerd binnen het technische domein maar hier bleek dat de voorspellende kracht van de subjectieve norm voor beide culturen gelijk zijn (Zhang et al., 2012). Bij het gezondheidsdomein wordt verondersteld dat er mogelijk wel een verschil zal bestaan omdat hier de subjectieve norm al een prominente rol inneemt (McEachan et al., 2011). Uit de resultaten bleek dat bij de collectivistische cultuur in vergelijking tot de

individualistische cultuur de subjectieve norm inderdaad een grotere voorspellende kracht had voor condoomgebruikintentie. Dit sluit aan bij de collectivistische waarden om zich te identificeren met significante anderen en de grotere bereidheid te voldoen aan verwachtingen van deze personen (Hofstede, 1984). Echter bleek dit verschil niet significant wat mogelijk verklaard kan worden door de relatief kleine steekproef van 40 collectivistische deelnemers. Een kleine steekproef maakt het lastiger statische significantie te bereiken en bovendien kunnen de resultaten minder goed worden gegeneraliseerd over de collectivistische populatie (Field, 2009). Omdat het effect tegen marginale significantie aan ligt is het mogelijk dat bij een grotere doelgroep er wel een significant resultaat kan worden gevonden. In deze studie was van de tevoren een minimum aantal deelnemers vastgesteld die nodig waren om generaliserende conclusies te verbinden aan dit resultaat. Deze minimum steekproef is echter niet behaald door de beperkte onderzoek tijd, moeilijke bereikbaarheid van de niet-westerse doelgroep, tussentijdse uitval en exclusie door seksuele inactiviteit.

Als laatste resultaat bleek de descriptieve norm in deze studie geen goede uitbereiding te zijn van het normatieve component binnen TPB voor zowel condoomgebruik als tandenpoetsgedrag. Deze gegevens lijken te suggereren dat de perceptie van het gedrag wat mensen daadwerkelijk uitvoeren niet van belang is bij het voorspellen van gezondheidsgedrag. Dit is in contradictie met onderzoek van (Rivis & Sheeran, 2003) die benoemen dat met name bij risicovol gezondheidsgedrag de descriptieve norm een waardevolle toevoeging is in TPB. Een mogelijke verklaring is dat de subjectieve norm en de descriptieve norm samen vallen wat betekent dat wat een individu dacht dat anderen mensen belangrijk zouden vinden ook daadwerkelijk werd geobserveerd in het gedrag dat anderen mensen uitvoerden. De positieve relatie die de descriptieve norm en de subjectieve norm samen hebben wijst uit dat de descriptieve norm mogelijk niet in staat is individueel additionele variantie te verklaren naast de subjectieve norm binnen de TPB.

Beperkingen en suggestie vervolgonderzoek

Bij het interpreteren van de resultaten moet rekening worden gehouden met enkele beperkingen. Als eerst zullen enkele beperkingen worden besproken die betrekking hebben op de getrokken steekproef om vervolgens in te gaan hoe deze in toekomstig onderzoek verbeterd kunnen

(24)

24

worden. Een beperking waar rekening mee moet worden gehouden is de ongelijke verdeling van autochtonen en allochtonen deelnemers in dit onderzoek. Zoals al eerder werd benoemd waren er maar 40 collectivistische deelnemers in vergelijking tot 95 individualistische deelnemers. Tevens waren de groepen op baseline al niet aan elkaar gelijk. Er waren bij de niet-westerse populatie in verhouding meer mannen die deelname aan het onderzoek in vergelijking tot de westerse populatie, al waren vrouwen in beide groepen over vertegenwoordigd. Eveneens waren er in verhouding iets meer hoog opgeleiden autochtonen deelnemers in het onderzoek. Doordat de groepen in de baseline al niet aan elkaar gelijk waren wordt het lastiger om het gevonden verschil tussen de collectivistische- en individualistische cultuur op de subjectieve norm te interpreteren. Daarnaast was het verschil tussen de individualistische en collectivistische cultuur niet significant wat het lastig maakt om hier generaliserende conclusies aan te verbinden.

Een tweede beperking is die al eerder werd benoemd is dat de overgrote meerderheid van de deelnemers hoog was opgeleid. Dit kan er mogelijk voor hebben gezorgd dat er geen effect van negatieve sociale consequenties zijn gevonden omdat deze in het bijzonder bij laag opgeleiden deelnemers en rol lijken te spelen (Varga, 2000; Hendriksen, 2006). In deze studie was mogelijk sprake van een selectiebias waarbij voornamelijk hoogopgeleiden, autochtone deelnemers zijn geworven. De selectiebias is waarschijnlijk ontstaan doordat er gebruik is gemaakt van het eigen netwerk die voor het grotendeel bestaat uit hoog opgeleide autochtonen mensen. Door de

aanwezige selectiebias is het lastig de resultaten buiten dit onderzoek om te generaliseren naar de gehele populatie.

Als laatste bleek ook dat in deze studie mensen met een relatie oververtegenwoordigd waren. Mensen met een vaste relatie bleken een minder grote intentie hebben om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Dit komt mogelijk doordat mensen met een monogame relatie zich vaker laten testen op soa’s voor dat zij stoppen met het gebruiken van een condoom en dat de partners elkaar vertrouwen monogaam te blijven. Ook wordt vaak gebruik gemaakt van

anticonceptie om zwangerschap te voorkomen. Hierdoor wordt condoomgebruik eerder gezien als overbodig (Bauman & Berman, 2005). Mensen met meer incidentele relatie hebben een grotere intentie om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Uit onderzoek blijkt tevens dat er anderen factoren een rol spelen bij het voorspellen van condoomgebruikintentie bij mensen met een vaste partner en met een incidentele partner (Empelen & Kok, 2006). Het is mogelijk dat de angst voor sociale consequenties voornamelijk bij mensen met incidentele relatie de intentie tot het gebruiken van een condoom beïnvloed.

Dit onderzoek was een eerste exploratie naar de mogelijke rol die negatieve sociale

(25)

25

voor nieuwe onderzoek werd geprobeerd de zojuist besproken beperkingen zoveel mogelijk te ondervangen. Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden gebruik te maken van een multi-method benadering waarbij kwalitatief onderzoek wordt gecombineerd met een kwantitatief onderzoek (Bartholomew et al, 2011). Het kwalitatieve onderzoek kan worden gebruikt om meer inzicht te vormen in de behoefte en factoren die een rol spelen bij het gebruiken van een condoom bij de doelgroep. Hierbij is het van belang rekening te houden met cultuurverschillen en onderscheid te maken tussen westerse (individualistische) en niet-westerse (collectivistische) mensen. Deze mensen worden namelijk verondersteld anderen normen en waarden te hebben. Het kwalitatieve onderzoek is belangrijk om meer inzicht te krijgen in mogelijke negatieve sociale consequenties omdat hier tot nu vrijwel geen onderzoek naar is gedaan. Het in kaart brengen van verwachte negatieve sociale reacties en negatieve evaluaties kan nieuwe input vormen voor het ontwerpen van een

representatieve vragenlijst voor de doelgroep. De kwantitatieve studie kan op dezelfde wijze worden gebruikt als bij deze huidige studie namelijk voor meer inzicht tussen de onderlinge relaties tussen sociale consequenties, subjectieve norm en gezondheidsgedrag. In vervolgonderzoek is het tevens van belang rekening te houden met de representativiteit van de steekproef. Zo is het gewenst een evenredig aantal niet-westerse allochtonen en autochtonen deelnemers te werven die gelijk zijn in de verdeling van opleidingsniveau, geslacht en relatiestatus. Na het uitvoeren van het kwantitatieve onderzoek kunnen de resultaten opnieuw worden gevalideerd bij de doelgroep om te kijken of deze aansluiten middels een kwalitatieve focusgroep of interview.

Conclusie en Implicaties voor de praktijk

Ondanks deze beperkingen heeft deze exploratieve studie ook interessante implicaties voor de praktijk. Met name bij condoomgebruik in vergelijking tot tandenpoetsgedrag blijkt de subjectieve norm een belangrijke factor te zijn. Er zijn in dit onderzoek enkele targets te identificeren die kunnen bijdrage aan het ontwikkelen van interventie om condoomgebruik binnen zowel de autochtonen als allochtonen populatie te promoten. Zoals al in menig onderzoek werd aangetoond is de subjectieve norm dat condoom gebruik tijdens het vrijen belangrijk is een indicator voor een hogere intentie om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen (Albaracín et al., 2001; Varga, 2000; Hendrikson et al., 2006). Meerdere organisaties gericht op het promoten van condoomgebruik en het reduceren van soa’s en HIV lijken ook door te krijgen dat de sociale omgeving cruciaal is om te betrekken bij het opzetten van een interventie. Een goed voorbeeld is de uitgevoerde campagne van SOAIDS.nl (2011) waarbij jongeren op online jongerenplatforms werden gestimuleerd na te denken over de situatie waarin condoomgebruik ter sprake komt. Jongeren konden op elkaar reageren en ideeën delen die vervolgens werd gebruikt in de spots van postbus 51. In deze spots fungeerde jongeren als een

(26)

26

rolmodel en lieten zien wat het correcte gezondheidsgedrag was. Juist deze opzet zorgde voor een gedragsverandering: jongeren gingen meer praten over condoomgebruik voor het vrijen. Daarnaast blijkt ook uit eerder onderzoek dat ondersteuning van leeftijdsgenoten op sociale media en het uitwisselen van informatie een gedragsverandering teweeg kan brengen (DeAndrea, Ellison, LaRose, Steinfield, & Fiore, 2012).

Een succesvolle methode om condoomgebruik te promoten met behulp van de sociale omgeving is peereducatie. Peereducatie verwijst naar proces van interpersoonlijke communicatie en sociale invloed (Bartholomew et al., 2001). Een interventie gericht op vrouwen die succesvol gebruik heeft gemaakt van peereducatie in een culturele setting was Uma Tori! (Bertens, Krumeich, van den Borne, & Schaalma, 2008). In deze interventie stonden de ervaringen en de belevingswereld van de vrouw met betrekking tot seksueel risico gedrag centraal. Deze werden gedeeld via de tupperware-methode waarbij de gastvrouw haar sociale netwerk uitnodigden en verhalen en gedachten onderling werden gedeeld.

Naast het betrekken van de sociale omgeving door middel van peereducatie en rolmodellen is er nog een interessante target in deze studie waar interventies op kan worden gefocust, namelijk geanticipeerde schuldgevoelens. Een verhoogd gevoel van geanticipeerde schuld zette mensen er namelijk toe aan om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Uit onderzoek blijkt dat het effectief werkt om deelnemers in een sociale setting te laten nadenken over hoe zij zich zouden voelen als zij een risicovol gezondheidsgedrag hadden uitgevoerd (Richard et al., 1995; Hynie, Macdonald, & Marques, 2006).

Door zowel gebruik te maken van peereducaties en geanticipeerd schuldgevoel in een interventie wordt ingespeeld op de sociale omgeving en de interne processen die mensen aansturen om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Er kan helaas vanuit deze studie niet meer targets worden geïdentificeerd omdat de verwachte angst voor negatieve sociale reacties en evaluaties niet geassocieerd was aan de intentie om een condoom te gebruiken tijdens het vrijen. Deze studie biedt het eerste exploratieve inzicht in de rol van sociale consequenties bij condoomgebruik en

(27)

27

Literatuurlijst

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human decision processes, 50(2), 179-211.

Ajzen, I., & Fishbein, M. (1980). Understanding attitudes and predicting social behaviour. Albarracin, D., Johnson, B. T., Fishbein, M., & Muellerleile, P. A. (2001). Theories of reasoned action

and planned behavior as models of condom use: a meta-analysis. Psychological bulletin, 127(1), 142.

Argyle, M. (1986). Rules for social relationships in four cultures. Australian Journal of Psychology, 38, 309–318.

Armitage, C. J., & Conner, M. (2001). Efficacy of the theory of planned behaviour: A meta-analytic review. British journal of social psychology, 40(4), 471-499.

Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: desire for interpersonal attachments as A fundamental human motivation. Psychological bulletin, 117(3), 497.

Baumeister, R.F., Vohs, K.D., DeWall, C.N., & Zhang, L., (2007). How emotion shapes behavior: feedback, anticipation, and reflection, rather than direct causation. Pers. Social Psychology Review. 11 (2), 167–203

Bauman, L. J., & Berman, R. (2005). Adolescent relationships and condom use: Trust, love and commitment. AIDS and Behavior, 9(2), 211-222.

Bartholomew, L. K., Parcel, G. S., Kok, G., Gottlieb, N. H., & Fernandez, M. E. (2011). Planning health promotion programs: an intervention mapping approach. John Wiley & Sons.

Bertens, M. G., Eiling, E. M., van den Borne, B., & Schaalma, H. P. (2009). Uma Tori! Evaluation of an STI/HIV-prevention intervention for Afro-Caribbean women in the Netherlands. Patient Education Counseling, 75(1), 77-83.

Bögels, S. M., & Reith, W. (1999). Validity of two questionnaires to assess social fears: The Dutch Social Phobia and Anxiety Inventory and the Blushing, Trembling and Sweating

Questionnaire. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 21(1), 51-66. Boer, H., & Mashamba, M. T. (2005). Psychosocial correlates of HIV protection motivation

among black adolescents from Venda, South Africa. AIDS Education and Prevention, 17, 590–602.

Buunk-Werkhoven, Y. A., Dijkstra, A., & van der Schans, C. P. (2011). Determinants of oral hygiene behavior: a study based on the theory of planned behavior. Community dentistry and oral epidemiology, 39(3), 250-259.

Chau, P. Y., & Hu, P. J. H. (2001). Information technology acceptance by individual professionals: A model comparison approach. Decision Sciences, 32(4), 699-719.

(28)

28

commerce: Cross country empirical examination between China and Malaysia. Decision Support Systems, 53(1), 34-43.

Cialdini, R.B., Reno, R.R., & Kallgren, C.A. (1990). "A focus theory of normative conduct: Recycling the concept of norms to reduce littering in public places". Journal of Personality and Social Psychology, 58(6), 1015-1026.

Conner, M., & Norman, P. (2005). Predicting health behaviour. McGraw-Hill International. DeAndrea, D. C., Ellison, N. B., LaRose, R., Steinfield, C., & Fiore, A. (2011). Serious social media:

On the use of social media for improving students’ adjustment to college. The Internet and Higher Education, 15(1), 15-23.

van Empelen, P., & Kok, G. (2006). Condom use in steady and casual sexual relationships:

Planning, preparation and willingness to take risks among adolescents. Psychology & Health, 21(2), 165-181.

Faqih, K. M., &Jaradat, M. I. R. M. (2015). Assessing the moderating effect of gender differences and individualism-collectivism at individual-level on the adoption of mobile commerce

technology: TAM3 perspective. Journal of Retailing and Consumer Services, 22, 37-52. Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Sage publications.

Finlay,K. A., Trafimow, D., &Moroi, E. (1999). The importance of subjective norms on intentions to perform health behaviors. Journal of Applied Social Psychology, 29(11), 2381-2393. Gift, H. C., Reisine, S. T., &Larach, D. C. (1992). The social impact of dental problems and

visits. American Journal of Public Health, 82(12), 1663-1668.

Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis: A regression-based approach. Guilford Press.

Heinrichs, N., Rapee, R. M., Alden, L. A., Bögels, S., Hofmann, S. G., Oh, K. J., &Sakano, Y. (2006). Cultural differences in perceived social norms and social anxiety. Behaviour Research and Therapy, 44(8), 1187-1197.

Hendriksen, E. S., Pettifor, A., Lee, S. J., Coates, T. J., & Rees, H. V. (2007). Predictors of condom use among young adults in South Africa: the reproductive health and HIV research unit national youth survey. American Journal of Public Health, 97(7), 1241.

Hofstede, G. (1984). Culture’s consequences: International differences in work-related values. Beverly Hills, CA: Sage

Hofstede, G. (2011). Dimensionalizing cultures: The Hofstede model in context. Online readings in Psychology and culture, 2(1), 8.

Hofstede, G. (2015) opgehaald van http://geert-hofstede.com/countries.html op 10-05-2015

(29)

29

promotion of condom use. Personality and Social Psychology Bulletin, 32(8), 1072-1084. Lindau, S. T., Schumm, L. P., Laumann, E. O., Levinson, W., O'Muircheartaigh, C. A., & Waite, L. J.

(2007). A study of sexuality and health among older adults in the United States. New England Journal of Medicine, 357(8), 762-774.

Loewenstein, G., Lerner, S., 2003. The role of affect in decision making. In: Davidson, K., Goldsmith, H. (Eds.), Handbook of Affective Sciences. Oxford University Press, UK, pp. 619–642

McEachan, R. R. C., Conner, M., Taylor, N. J., & Lawton, R. J. (2011). Prospective prediction of health related behaviours with the theory of planned behaviour: A meta-analysis. Health Psychology Review, 5(2), 97-144.

Milton, A. C., &Mullan, B. A. (2012). An application of the theory of planned behavior—a randomized controlled food safety pilot intervention for young adults. Health Psychology, 31(2), 250. NVSH. (z.j). Soa en etnische minderheden. opgehaald http://www.nvsh.nl/soa/toename.htm op 31

05-2015

Empelen van, P. & Kok, G.(2006). Condom use in steady and casual sexual relationships:

Planning, preparation and willingness to take risks among adolescents, Psychology & Health, 21:2, 165-181, DOI: 10.1080/14768320500229898

Pligt, J. V. D., & De Vries, N. K. (1998). Expectancy-value models of health behaviour: The role of salience and anticipated affect. Psychology and Health, 13(2), 2

Protogerou, C., Flisher, A. J., Aarø, L. E., & Mathews, C. (2012). The Theory of Planned Behaviour as a framework for predicting sexual risk behaviour in Sub-Saharan African youth: a critical review. Journal of Child & Adolescent Mental Health, 24(1), 15-35.

Resnicow, K., Braithwaite, R., Ahluwalia, J., &Baranowski, T. (1999). Cultural sensitivity in public health: Defined and demystified. Ethnicity and Disease, 9, 10–21.

Rhodes, R. E., & Nigg, C. R. (2011). Advancing physical activity theory: a review and future directions. Exercise and sport sciences reviews, 39(3), 113-119.

Richard, R., Van der Pligt, J., & De Vries, N. A. N. N. E. (1996). Anticipated regret and time

perspective: Changing sexual risk-taking behavior. Journal of Behavioral Decision Making, 9(3), 185, 199.

Rivis, A., & Sheeran, P. (2003). Descriptive norms as an additional predictor in the theory of planned behaviour: A meta-analysis. Current Psychology, 22(3), 218-233.

Rivis, A., Sheeran, P., & Armitage, C. J. (2006). Expanding the Affective and Normative Components of the Theory of Planned Behavior: A Meta-Analysis of Anticipated Affect and Moral Norms. Journal of Applied Social Psychology, 39(12), 2985–3019

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

informational, some provide fun for users and focus on aesthetics, and some are purely focused on functionality (for example app for opening car, app to control TV). This

Even though the difference between the two methods is this small, it is able to change the results of the lasso estimator with regards to the ridge regression quite drastically,

In order to be able to analyse why predicate switching fails at locating faults whose infection       chain diverges to multiple predicate instances, we experimented with the

Concluderend kan als antwoord op de onderzoeksvraag van dit onderzoek, ‘In hoeverre verschilt het effect van Creative Media Advertising (CMA) versus Traditional Media

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products

For that reason, different evaluations of mainte- nance practices and development practices can be expected, not only in terms of the JD-R criteria job alleviation, job enrichment,

However, I now want to suggest that, given the contractualist account of respect, there is an important sense in which rights as characterized by the Kind- Desire Theory

Ook kan een interview met een direct betrokkene bij het opzetten van de hotspotmonitor (HSM) informatie geven over de sterke en zwakke punten van het instrument. Tegen