• No results found

De relatie tussen een ouderlijke echtscheiding en internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen een ouderlijke echtscheiding en internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen een Ouderlijke Echtscheiding en Internaliserend en Externaliserend Probleemgedrag bij Adolescenten

Mariska Bugter Universiteit van Amsterdam

Naam: Mariska Bugter Studentennummer: 10448209 Docent: Ernst Mulder

Opleiding: Bachelor Pedagogische Wetenschappen Datum: 7 september 2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

De rol van conflicten tussen ouders 7

De rol van sekse 12

De rol van coping 15

Conclusies en discussie 19

(3)

Abstract

In dit literatuuronderzoek staat de vraag centraal wat de relatie is tussen een ouderlijke echtscheiding en internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten. Om dit te onderzoeken is gekeken naar de rol die conflicten tussen ouders, sekse en coping hierin spelen. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat openlijke ouderlijke conflicten zorgen voor externaliserend probleemgedrag. Verborgen ouderlijke conflicten zorgen daarentegen voor internaliserend probleemgedrag. Daarnaast laten jongens meer externaliserend

probleemgedrag zien na een ouderlijke scheiding. Internaliserend probleemgedrag wordt vaker gezien bij meisjes, alhoewel één onderzoek geen verschil laat zien in internaliserend probleemgedrag tussen jongens en meisjes. De invloed van sekse wijkt echter niet sterk van adolescenten in intacte gezinnen. Tenslotte is naar voren gekomen dat een vermijdende copingstijl een risicofactor is voor het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij adolescenten. Adolescenten die een actieve copingstijl hanteren ontwikkelen aanzienlijk minder interenaliserend en externaliserend probleemgedrag. Om de kans op het ontstaan van internaliserende en externaliserende problemen bij adolescenten na een ouderlijke

echtscheiding zo klein mogelijk te maken, verdient het aanbeveling om interventies in te zetten op de gevonden factoren die aantoonbaar van invloed zijn.

Sleutelwoorden: ouderlijke echtscheiding, adolescenten, internaliserend probleemgedrag, externaliserend probleemgedrag

(4)

De Relatie tussen een Ouderlijke Echtscheiding en Internaliserend en Externaliserend Probleemgedrag bij Adolescenten

Er vinden steeds meer echtscheidingen plaats in Nederland (Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS], 2014). Met name het aantal echtscheidingen waarbij kinderen betrokken zijn is toegenomen. Waar in 1996 in totaal 16.164 getrouwde stellen met kinderen zijn gescheiden zijn dit er in 2012 in totaal 18.814. Onderzoek heeft aangetoond dat een echtscheiding

negatieve gevolgen kan hebben voor adolescenten (Van der Valk, Spruijt, De Goede, Maas, & Meeus, 2005; Van Peer, 2007; Lansford, 2009). Zo hebben adolescenten met gescheiden ouders een grotere kans op het ontwikkelen van zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag. Met internaliserend probleemgedrag worden problemen bedoeld die naar binnen gericht zijn, zoals een depressie en angst (Kingsbury, Coplan, & Rose-Krasnor, 2013). Met externaliserend probleemgedrag worden problemen bedoeld die naar buiten gericht zijn en daardoor ook eerder opvallen, zoals delinquent gedrag, agressie en antisociaal gedrag (Van der Ploeg & Ferwerda, 1998).

De ontwikkeling van internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij

adolescenten in relatie tot een ouderlijke echtscheiding kan vanuit de gezinssysteemtheorie worden verklaard, door het feit dat ouderlijke echtscheidingen meestal gepaard gaan met veel ouderlijke conflicten (Minuchin, 1985). De gezinssysteemtheorie gaat ervan uit dat het gezin een sociaal systeem is waarbinnen verschillende subsystemen bestaan, namelijk het

oudersysteem, het ouder-kindsysteem en het broer-zussysteem. Deze subsystemen omvatten de relaties tussen de personen binnen de subsystemen en hebben een wederzijdse invloed op elkaar (Minuchin, 1985). Het oudersysteem wordt gezien als het belangrijkste subsysteem dat hoofdzakelijk verantwoordelijk is voor het functioneren van het gezin (Erel & Burman, 1995). Problemen binnen dit subsysteem kunnen indirect invloed hebben op het functioneren van de adolescent, wat kan zorgen voor internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij de

(5)

adolescent (Erel & Burman, 1995). Deze theorie wordt bevestigd door verschillende

onderzoeken (Shopper & Gunsberg, 2009; Wilson, Hurtt, Shaw, Dishion, & Gardner, 2009; Tein, Sandler, Braver, & Wolchik, 2013). Uit deze onderzoeken is gebleken dat niet de ouderlijke echtscheiding op zichzelf, maar de ouderlijke conflicten zorgen voor de problematiek die adolescenten ondervinden.

Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat sekse een rol kan spelen in het ontwikkelen van internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij adolescenten die ontstaan als gevolg van een ingrijpende negatieve gebeurtenis (Cyranowski, Frank, Young, & Shear, 2000). Onderzoek heeft aangetoond dat adolescente meisjes kwetsbaarder zijn voor

internaliserend probleemgedrag dan adolescente jongens (Leadbeater, Kuperminc, Blatt, & Hertzog, 1999). Daarentegen zijn adolescente jongens kwetsbaarder voor externaliserend probleemgedrag dan adolescente meisjes. Omdat sekse een rol kan spelen in de

internaliserende en externaliserende gedragsproblemen van adolescenten in relatie tot een ingrijpende negatieve gebeurtenis, is het interessant om te onderzoeken of sekse ook een rol speelt in relatie tot internaliserend en externaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding.

Bovendien kan de manier waarop een adolescent omgaat met een ingrijpende

negatieve gebeurtenis een rol spelen in de ontwikkeling van internaliserend en externaliserend probleemgedrag (Hampel & Petermann, 2006). Volgens het sociaalecologisch model van Bronfenbrenner (1979) ontwikkelt een kind zich in interactie met verschillende subsystemen. Deze verschillende subsystemen zijn het microsysteem, het mesosysteem, het exosysteem en het macrosysteem. Het microsysteem is de directe omgeving van het kind, namelijk het gezin, de school en de buurt waarin het kind opgroeit. Het mesosysteem is de interactie tussen twee microsystemen, bijvoorbeeld ouders die een oudergesprek voeren op school. Het exosysteem is de invloed van sociale groepen en instituties waar het kind niet direct deel van uitmaakt,

(6)

maar die wel van invloed zijn op het kind. Ten slotte verwijst het macrosysteem naar de cultuur, politiek en economie waarin een kind opgroeit. Ingrijpende gebeurtenissen in een van deze systemen kunnen van invloed zijn op de ontwikkeling van het kind. Doordat een

adolescent zich ontwikkelt in interactie met deze subsystemen heeft ook de adolescent zelf invloed op internaliserende en externaliserende problemen die samengaan met de ingrijpende gebeurtenis (Bronfenbrenner, 1979). Een manier waarop de adolescent invloed kan hebben op deze problemen, is de wijze waarop de adolescent omgaat met een ingrijpende gebeurtenis en stress. Dit wordt ook wel coping genoemd (Hemmerijckx, 2008). Omdat coping invloed kan hebben op de internaliserende en externaliserende problemen van adolescenten in relatie tot een ingrijpende gebeurtenis, is het interessant om te onderzoeken of coping ook een rol speelt in relatie tot internaliserende en externaliserende probleemgedrag na een ouderlijke

echtscheiding.

In dit literatuuronderzoek zal nader worden gekeken naar de relatie tussen een ouderlijke echtscheiding en internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten na een ouderlijke echtscheiding. Kijkend naar de hoge prevalentie van ouderlijke echtscheidingen en de relatie met mogelijk internaliserend een externaliserend probleemgedrag bij adolescenten, is het van belang dat er effectieve interventies worden ingezet die de kans op deze gevolgen kunnen verkleinen. Huidige interventies zijn met name gericht op de behandeling van jonge kinderen na een ouderlijke echtscheiding (Nederlands Jeugdinstituut [NJi], 2013). Minder aandacht is er voor de behandeling van adolescenten na een ouderlijke echtscheiding. Het is daarom van belang voor de ontwikkeling van

interventies, te onderzoeken welke factoren een rol spelen bij de ontwikkeling van internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten na een ouderlijke echtscheiding. Huidig onderzoek zal zich richten op het internaliserend en externaliserend probleemgedrag van adolescenten tussen 11 en 19 jaar oud. Daarbij wordt bij internaliserend

(7)

probleemgedrag gekeken naar depressie en angst en bij externaliserend probleemgedrag naar delinquent gedrag, agressie en antisociaal gedrag. Onderzoek toont aan dat dit de meest voorkomende problematiek is na een ouderlijke echtscheiding (Boeting, Ferdinand, Barrett, & Dadds, 2002; Van Peer, 2007; Lansford, 2009).

In de eerste paragraaf van dit literatuuronderzoek zal worden beschreven wat de rol is van conflicten tussen ouders in relatie tot internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten na een ouderlijke echtscheiding. Vervolgens zal dit literatuuronderzoek zich in de tweede paragraaf richten op de rol van sekse in relatie tot internaliserend en

externaliserend probleemgedrag bij adolescenten na een ouderlijke echtscheiding. Ten slotte zal er in de derde paragraaf worden gekeken naar de rol van coping in relatie tot

internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten na een ouderlijke echtscheiding.

De rol van conflicten tussen ouders

Verschillende onderzoeken suggereren dat met name ouderlijke conflicten er voor zorgen dat adolescenten negatieve gevolgen ondervinden van een ouderlijke echtscheiding (Kilmann, Carranza, & Vendemia, 2006; Van Peer, 2007; Shopper & Gunsberg, 2009). Het is daarom van belang te kijken naar de wijze waarop deze conflicten van invloed zijn op het ontstaan van internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten na een ouderlijke echtscheiding. In deze paragraaf zal eerst worden gekeken naar de invloed van conflicten tussen ouders in relatie tot internaliserend probleemgedrag na een ouderlijke

echtscheiding. Daarna zal de invloed van conflicten tussen ouders in relatie tot externaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding worden onderzocht.

Onderzoek laat zien dat conflicten tussen ouders vaak al voorkomen voordat er sprake is van een echtscheiding (Van Peer, 2007). Het is dus van belang om niet alleen te kijken naar de invloed van conflicten tussen ouders na de scheiding, maar ook te kijken naar de rol die

(8)

ouderlijke conflicten spelen op internaliserend probleemgedrag bij adolescenten in een intact gezin. Buehler, Lange en Franck (2007) onderzochten de emotionele reacties van

adolescenten op ouderlijke conflicten binnen het huwelijk in een longitudinaal onderzoek van drie jaar. In dit onderzoek werden 416 adolescenten in de leeftijd van 11 tot en met 14 jaar oud onderzocht. Internaliserend probleemgedrag werd gemeten aan de hand van de Child Behavior Checklist – Youth Self-Report (CBCL-YSR) en een verkorte versie van de Children’s Depression Inventory (CDI). Beide vragenlijsten werden ingevuld door de adolescenten zelf. De mate van vijandigheid binnen het huwelijk van de ouders werd ten eerste gemeten aan de hand van een vragenlijst van 18 items over echtelijke vijandigheid. Hiervan kwamen 13 items uit de Conflict and Problem Solving scales (CPS) en vijf items uit Buehler en collega’s (1998) measures of IPC. Daarnaast werden ouders geobserveerd tijdens twee interactietaken. Gedragingen van de ouders werden gescoord op schalen uit de Iowa Family Interaction Rating Scales (IFIRS). Tenslotte werd gemeten hoe de adolescenten de conflicten waarnamen en reageerden op de conflicten. Dit werd gedaan aan de hand van de Children’s Perceptions of Interparental Conflict (CPIC) en de Security in the Interparental Subsystem (SIS). De resultaten van het onderzoek lieten zien dat ouderlijke conflicten binnen het huwelijk zijn gerelateerd aan een toename van emotionele disregulatie bij de adolescent, waaronder angst en depressie. Buehler en collega’s (2007) geven als verklaring, dat kinderen zich door de ouderlijke conflicten niet veilig genoeg zouden voelen om emotionele steun te vragen aan ouders, in situaties waarin dit nodig zou zijn. Ook zouden kinderen zichzelf de schuld geven van de conflicten, en zouden ze het gevoel hebben dat ze in de conflicten van de ouders moeten bemiddelen (Buehler et al., 2007). De resultaten uit bovenstaand onderzoek wijzen erop, dat ouderlijke conflicten voor een ouderlijke echtscheiding samen gaan met een toename van angst en depressie.

(9)

Ouderlijke conflicten spelen zich niet alleen vóór een scheiding af, maar kunnen tot lang na een scheiding door blijven gaan (Van Peer, 2007). Bradford, Vaughn en Barber (2008) onderzochten openlijke en verborgen ouderlijke conflicten, in zowel intacte gezinnen als gescheiden gezinnen, in relatie tot gedragsproblemen van adolescenten. Met openlijke conflicten worden conflicten bedoeld waarbij de ouders gedrag vertonen zoals minachtig, schreeuwen, beledigen, bedreigen en slaan. Bij verborgen conflicten vindt passief-agressief gedrag plaats, waarbij vaak sprake is van triangulatie. Hierdoor voelt het kind zich

gedwongen om een kant te kiezen tussen beide ouders. In het onderzoek werden 641

adolescenten in de leeftijd van 12 tot 18 jaar onderzocht. De perceptie van adolescenten van openlijke en verborgen ouderlijke conflicten werd gemeten aan de hand van acht items uit Buehler en collega’s (1998) measures of IPC. De adolescenten scoorden de antwoorden op een vierpuntsschaal. Een voorbeeld van een item van de openlijke conflicten is ‘’hoe vaak bedreigen de ouders elkaar?’’. Een voorbeeld van verborgen conflicten is ‘’hoe vaak probeert een van de ouders jou zijn kant te laten kiezen?’’. Daarnaast werd depressie gemeten aan de hand van tien items uit de CDI. Resultaten hebben aangetoond dat verborgen ouderlijke conflicten een positief verband hebben met depressie (Bradford et al., 2008). Ouderlijke conflicten waarbij sprake is van passief-agressief gedrag gaan dus samen met een depressie bij adolescenten.

Ernstige verborgen ouderlijke conflicten kunnen resulteren in het

ouderverstotingssyndroom, ook wel het ‘parental alienation syndrome’ (PAS) genoemd (Clarkson & Clarkson, 2008). Hierbij zou het kind geïndoctrineerd worden door de ouder bij wie het kind in huis woont, waardoor het kind een afwijzende en denigrerende houding kan krijgen tegenover de uitwonende ouder (Howe & Covell, 2014). Onderzoek van Howe en Covell (2014) heeft aangetoond dat adolescenten die opgroeien zonder één van de ouders als gevolg van het ouderverstotingssyndroom, een grotere kans hebben op depressie en angst.

(10)

Ook onderzoek van Baker (2005) heeft aangetoond dat het verstoten van een van de ouders kan zorgen voor internaliserend probleemgedrag, waaronder een depressie. Een verklaring die wordt gegeven door de deelnemers uit het onderzoek van Baker (2005), is dat ze het gevoel hebben dat de ouder waarmee het contact verbroken is, niet van hen hield. Daarnaast blijkt dat kinderen na een ouderlijke echtscheiding vaak bij de moeder thuis wonen en het dus de vader is die uit het leven van het kind verdwijnt (Zander, 2011). Onderzoek van Bögels en Phares (2008) heeft aangetoond dat vaders een belangrijke rol spelen in het voorkomen van angst bij kinderen. Vaders zouden met name hun zonen meer pushen en uitdagen. Ook zouden vaders vaker angsten van hun kinderen negeren om het zelfvertrouwen te vergroten. Als de vader er tijdens de kindertijd niet of onvoldoende is, zou dit betekenen dat deze rol wegvalt en

kinderen hierdoor een grotere kans hebben om angst te ontwikkelen (Bögels & Phares, 2008). Het is dus niet alleen de relatie tussen de ouders die meespeelt in het ontwikkelen van

internaliserend probleemgedrag. Ook de ouder-kindrelatie kan hier een belangrijke rol in spelen.

Naast de invloed van ouderlijke conflicten op internaliserend probleemgedrag van adolescenten wordt ook gekeken naar externaliserend probleemgedrag. Eerder genoemd onderzoek van Bradford en collega’s (2008) onderzocht openlijke en verborgen ouderlijke conflicten in intacte en gescheiden gezinnen, in relatie tot gedragsproblemen van

adolescenten. Hierbij werd niet alleen naar internaliserend probleemgedrag gekeken. Ook externaliserend probleemgedrag werd onderzocht. De perceptie van adolescenten bij openlijke en verborgen ouderlijke conflicten werd gemeten aan de hand van acht items uit Buehler and colleagues’ (1998) measures of IPC. Antisociaal gedrag werd gemeten aan de hand van zes items uit de CBCL-YSR. Resultaten laten zien dat openlijke ouderlijke conflicten een positief verband hebben met antisociaal gedrag van adolescenten (Bradford et al., 2008). Uit

(11)

om antisociaal gedrag te vertonen wanneer ouders gedrag vertonen zoals minachtig,

schreeuwen, beledigen, bedreigen en slaan. Een verklaring hiervoor kan zijn dat adolescenten ouders als rolmodel zien en daarom het gedrag van de ouders overnemen (Bandura, 1977).

Daarnaast onderzochten Cui, Donnellan en Conger (2007) het verband tussen ouderlijke conflicten en delinquentie in de adolescentie. In dit onderzoek werden 451 adolescenten in de leeftijd van 12 tot en met 14 jaar onderzocht. Ouderlijke conflicten over het opvoeden van de adolescent werden beoordeeld aan de hand van de vraag, hoe vaak de ouders meningsverschillen hebben over het straffen van de adolescent. Deze vraag werd voorgelegd aan de adolescenten en de ouders. Delinquent gedrag werd gemeten aan de hand van 23 items uit de Adolescent Self-Reported Delinquent Behavior. De resultaten uit het onderzoek laten zien dat ouderlijke conflicten voorspellend zijn voor delinquent gedrag bij adolescenten. Daarnaast laten de resultaten de opvallende bevinding zien, dat het delinquente gedrag van de adolescenten er op zijn beurt voor kan zorgen dat de conflicten tussen de ouders worden versterkt (Cui et al., 2007). Ouderlijke conflicten en delinquent gedrag bij adolescenten lijken dus een wederzijdse invloed op elkaar te hebben.

Onderzoek van Forehand, Neighbors, Devine en Armistead (1994) laat zien welke rol ouderlijke conflicten spelen bij externaliserend probleemgedrag, bij 227 adolescenten in de eerste drie jaar na een scheiding. Om de openlijke ouderlijke conflicten te meten werd gebruik gemaakt van de O’leary-Porter Scale (OPS). Deze werd afgenomen bij de moeders van de adolescenten. Daarnaast werd antisociaal gedrag gemeten aan de hand van de Revised Behavior Problem Checklist (RBPC) welke werd afgenomen bij de leerkrachten van de adolescenten. Uit de resultaten van het onderzoek kwam naar voren dat ouderlijke conflicten zorgen voor een grotere kans op antisociaal gedrag en agressie. De verklaring die Forehand en collega’s (1994) hiervoor gaven is dat ouderlijke conflicten de opvoeding van het kind

(12)

verstoren. Ouders zouden door deze conflicten minder consistent reageren op gedrag van het kind, waardoor het kind eerder antisociaal gedrag zou ontwikkelen (Forehand et al., 1994).

Uit bovenstaande literatuur kan worden opgemaakt dat er een relatie bestaat tussen ouderlijke conflicten en zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag bij adolescenten, in relatie tot een ouderlijke echtscheiding. Dit geldt zowel voor ouderlijke conflicten die zich afspelen voor de scheiding, als voor ouderlijke conflicten die zich afspelen na de scheiding. Ouderlijke conflicten waarbij sprake is van passief-agressief gedrag zijn gerelateerd aan een grotere kans op depressie en angst bij adolescenten. Daarnaast zijn ouderlijke conflicten waarbij gedrag wordt vertoond zoals minachtig, schreeuwen, beledigen, bedreigen en slaan, gerelateerd aan een grotere kans op het vertonen van antisociaal gedrag. Een verklaring kan zijn dat ouders fungeren als rolmodel en adolescenten het gedrag van de ouders overnemen. Daarnaast is naar voren gekomen dat niet alleen de relatie tussen ouders, maar ook de ouder-kind relatie van invloed kan zijn tijdens ouderlijke conflicten. Tenslotte is een wederzijdse relatie gevonden tussen ouderlijke conflicten en delinquent gedrag van adolescenten.

De rol van sekse

In de vorige paragraaf is naar voren gekomen, dat de vader regelmatig een kleinere of zelfs geen rol meer speelt in het leven van het kind na een ouderlijke echtscheiding.

Onderzoek van Spruijt, De Goede en Van der Valk (2001) laat zien dat dit een grotere invloed kan hebben op het ontstaan van internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij jongens dan bij meisjes. In deze paragraaf zal daarom nader worden gekeken naar de rol van sekse van de adolescent in relatie tot internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten na een ouderlijke echtscheiding. Eerst zal gekeken worden naar de rol van sekse in relatie tot internaliserend probleemgedrag. Daarna wordt de rol van sekse in relatie tot externaliserend probleemgedrag besproken.

(13)

Onderzoek van Størksen, Røysamb, Holmen en Tambs (2006) toont aan dat meisjes na meer internaliserend probleemgedrag vertonen na een ouderlijke echtscheiding dan jongens. In dit onderzoek werden 8.984 adolescenten in de leeftijd van 13 tot en met 19 jaar

onderzocht aan de hand van vragenlijsten. De mate van angst en depressie werd gemeten aan de hand van tien items uit de Symptom Checklist-25 (SCL-25). Deze vragenlijst werd

ingevuld door beide ouders van de adolescenten. Resultaten laten zien dat meisjes meer symptomen van angst en depressie vertoonden dan jongens (Størksen et al., 2006). Een verklaring die Størksen en collega’s (2006) voor de gevonden resultaten geven, is dat meisjes in de adolescentie over het algemeen vaker last zouden hebben van depressie en angsten dan jongens in de adolescentie. Een ouderlijke echtscheiding zou deze internaliserende problemen versterken (Størksen et al., 2006).

Onderzoek van Oldehinkel, Ormel, Veenstra, De Winter en Verhulst (2008) toont een gelijksoortig verschil. In dit onderzoek werden 2.149 adolescenten tussen 10 en 15 jaar onderzocht. Internaliserend en externaliserend probleemgedrag werd gemeten aan de hand van de CBCL. Deze vragenlijst werd afgenomen bij de ouders van de adolescenten. Daarnaast werd internaliserend en externaliserend probleemgedrag gemeten aan de hand van de CBCL-YSR, welke werd ingevuld door de adolescenten. De resultaten van het onderzoek laten alleen een toename van depressieve gevoelens bij meisjes zien. Bij jongens werd geen toename gevonden van internaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding.

Ook longitudinaal onderzoek van Van der Valk en collega’s (2005) naar de lange termijn verschillen in internaliserend en externaliserend gedrag, tussen adolescenten uit intacte en gescheiden gezinnen laat zien dat meisjes meer depressie en angst vertonen dan jongens. Om dit te meten werden 1.274 adolescenten van 12 tot 24 jaar op drie

meetmomenten met intervallen van drie jaar onderzocht aan de hand van zelfrapportages en interviews. Angst en depressie werd gemeten aan de hand van een verkorte versie van de

(14)

Algemene Gezondheidsvragenlijst (AGV). De mate waarin de jongeren symptomen van angst en depressie hadden ervaren in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek, werd gemeten op een vierpuntsschaal. Delinquent gedrag werd gemeten aan de hand van interviews. Deze interviews hadden betrekking op 21 delinquente gedragingen in de 12 maanden voorafgaand aan het onderzoek. Ten eerste kwam uit de resultaten naar voren, dat adolescenten uit

gescheiden gezinnen meer internaliserend en externaliserend probleemgedrag lieten zien, dan adolescenten uit intacte gezinnen. Daarnaast toonden de resultaten aan dat meisjes meer internaliserend probleemgedrag en jongens meer externaliserend probleemgedrag lieten zien (Van der Valk et al., 2005). Volgens Størksen, Røysamb, Moum en Tambs (2005) wordt het feit dat meisjes meer internaliserend probleemgedrag laten zien, verklaard doordat meisjes over het algemeen sterker reageren op stressvolle gebeurtenissen zoals een ouderlijke

echtscheiding. Hierdoor zouden meisjes die een ouderlijke echtscheiding hebben meegemaakt gevoeliger en vatbaarder zijn voor angstige en depressieve gevoelens dan jongens (Størksen et al., 2005).

Deze resultaten worden echter tegengesproken door onderzoek van Spruijt en Duindam (2005). In dit onderzoek werd internaliserend en externaliserend probleemgedrag van jongens en meisjes uit gescheiden gezinnen met elkaar vergeleken. Er werden bij 1.237 adolescenten tussen 12 en 30 jaar interviews afgenomen. Externaliserend probleemgedrag werd gemeten door vragen te stellen over crimineel gedrag. Internaliserend probleemgedrag werd gemeten aan de hand van vragen over de mate van depressie op de Goldberg scale. Resultaten lieten geen verschil zien in internaliserend probleemgedrag tussen jongens en meisjes waar het gaat om internaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding. Wel werd aangetoond dat jongens zich mentaal sterker voelden dan meisjes. Wanneer gekeken werd naar het verschil tussen jongens en meisjes in externaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding is er wel een verschil te vinden (Spruijt & Duindam, 2005).

(15)

Jongens uit gescheiden gezinnen vertonen meer delinquent gedrag dan meisjes. Spruijt en Duindam (2005) verklaren dit door het feit dat jongens over het algemeen meer

externaliserende problemen laten zien dan meisjes. Dit sluit aan bij de eerder genoemde verklaring van Størksen en collega’s (2005) over internaliserende problemen bij meisjes. Gesteld kan dus worden dat de invloed van sekse op internaliserend en externaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding, niet sterk afwijkend is van de invloed op probleemgedrag bij adolescenten uit intacte gezinnen.

Uit bovenstaande onderzoeken naar de rol van sekse in relatie tot probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding, kan gesteld worden dat jongens meer externaliserend

probleemgedrag vertonen na een ouderlijke echtscheiding. Alhoewel de meeste onderzoeken aantonen dat meisjes meer internaliserend probleemgedrag vertonen dan jongens, vindt één onderzoek geen verschil in internaliserend probleemgedrag tussen jongens en meisjes. Wel toont dit onderzoek aan dat jongens zich mentaal sterker voelen dan meisjes. De invloed van sekse op de ontwikkeling van internaliserend en externaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding is aldus aantoonbaar. Deze invloed is echter niet sterk afwijkend van internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten uit intacte gezinnen.

De rol van coping

Naast ouderlijke conflicten en sekse is ook coping een factor, die een rol zou kunnen spelen in de mate waarin adolescenten last hebben van internaliserend en externaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding (Hemmerijckx, 2008). De manier waarop een kind omgaat met ingrijpende gebeurtenissen zoals een scheiding, kan ervoor zorgen dat het kwetsbaarder is voor negatieve gevolgen van de ouderlijke echtscheiding, zoals

internaliserend en externaliserend probleemgedrag. In deze paragraaf zal daarom literatuur worden besproken over de rol van copingstijl, in relatie tot internaliserend en externaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding.

(16)

In de literatuur zijn twee soorten copingstijlen te onderscheiden, namelijk de actieve copingstijl en de vermijdende copingstijl (Armistead et al., 1990; Sandler, Tein, Mehta, Wolchik, & Ayers, 2000; Ashkenazi, 2008). Onder een actieve copingstijl wordt verstaan dat adolescenten op een positieve manier proberen om te gaan met de scheiding, door steun te zoeken en te praten over de problemen die de scheiding met zich meebrengt. Een vermijdende copingstijl houdt in dat adolescenten de scheiding ontkennen of proberen de gevolgen van de scheiding zo veel mogelijk te vermijden, door niet over de scheiding te praten of door

afleiding te zoeken om niet aan de scheiding te hoeven denken (Armistead et al., 1990; Sandler et al., 2000; Ashkenazi, 2008).

Ashkenazi (2008) heeft onderzocht of copingstijl een beschermende factor of

risicofactor is in relatie tot internaliserend probleemgedrag bij adolescenten na een scheiding. Om dit te onderzoeken zijn door 272 studenten verschillende vragenlijsten ingevuld.

Copingstijl werd gemeten aan de hand van de Brief Cope. Daarnaast werden symptomen van angst en depressie gemeten met de Beck Anxiety Inventory (BAI) en de Beck Depression Inventory-II (BDI-II). Resultaten laten zien dat een vermijdende copingstijl een voorspeller is van angst en depressie bij adolescenten. Geconcludeerd kan worden dat deze copingstijl een risicofactor kan zijn in relatie tot internaliserend probleemgedrag bij adolescenten na een ouderlijke echtscheiding (Ashkenazi, 2008).

Onderzoek van Armistead en collega’s (1990) laat soortgelijke resultaten zien. Zij onderzochten de rol van verschillende manieren van coping op internaliserend en

externaliserend probleemgedrag. Dit werd onderzocht door bij 39 adolescenten in de leeftijd van 12 tot en met 16 jaar oud en de moeders en leerkrachten verschillende vragenlijsten af te nemen. Copingstijl werd gemeten aan de hand van de Coping Responses Measure (CRM). Om de mate van depressie te meten werd bij de adolescenten de CDI afgenomen en bij de moeders de Children's Depression Inventory-Parent Form (CDI-P). Daarnaast werd angst

(17)

gemeten aan de hand van de Revised Children's Manifest Anxiety Scale (RCMAS), welke werd afgenomen bij de adolescenten. Tenslotte werd de RBPC ingevuld door de moeders en leerkrachten van de adolescenten, om de mate van gedragsproblemen te meten. Uit de resultaten komt naar voren dat adolescenten die de gevolgen van de scheiding zo veel mogelijk vermijden, meer last hebben van angst, depressie en antisociaal gedrag.

Adolescenten die op een positieve manier proberen om te gaan met de scheiding, vertoonden minder symptomen van angst, depressie en antisociaal gedrag. Armistead en collega’s (1990) geven de verklaring dat het vermijden van de gevolgen van de scheiding gerelateerd is aan een gevoel van hopeloosheid. Adolescenten die deze manier van coping hanteren, reageren op stressvolle gebeurtenissen door hun falen toe te schrijven aan een gebrek van eigen vermogen.

Het gevoel van hopeloosheid ter verklaring van een vermijdende copingsstijl van adolescenten bij scheiding, sluit aan bij de theorie van Bandura (1993). Deze theorie stelt dat coping een onderdeel is van een breder construct, waaraan coping efficacy ten grondslag ligt. Coping efficacy wordt hierin beschreven als het zelfvertrouwen om controle te krijgen in mogelijk bedreigende en stressvolle situaties. Dit wordt verkregen door controle over de eigen emoties te hebben, en in staat te zijn zich aan te passen aan de situatie (Bandura, 1993). Verschillende recente onderzoeken ondersteunen deze theorie (Masten & Obradović, 2006; Van Peer, 2007; Ashkenazi, 2008). Kinderen waarbij sprake is van een lage zelfwaardering, angst en vijandigheid zouden een minder goede manier van coping hebben, en kunnen hierdoor vaker betrokken raken in het ouderlijk conflict. Dit leidt uiteindelijk tot meer internaliserend en externaliserend probleemgedrag (Masten & Obradović, 2006; Van Peer, 2007; Ashkenazi, 2008).

Ook onderzoek van Sandler en collega’s (2000) ondersteunt de theorie van Bandura (1993). Zij onderzochten of coping efficacy een rol speelt in de relatie tussen copingstijl en de problematiek die een kind overhoudt aan een ouderlijke echtscheiding. Om dit te onderzoeken

(18)

zijn 356 adolescenten van 9 tot en met 12 jaar oud onderzocht. Coping efficacy, copingstijl en internaliserend en externaliserend probleemgedrag werden gemeten aan de hand van

verschillende vragenlijsten. Copingstijl werd gemeten met de Children's Coping Strategies Checklist (CCSC). Daarnaast werd coping efficacy gemeten aan de hand van zeven vragen over de tevredenheid van omgaan met problemen in het verleden. Beide vragenlijsten werden ingevuld door de adolescent. Externaliserend probleemgedrag werd gemeten met de CBCL en de CBCL-YSR, welke werden ingevuld door zowel de adolescent als de moeders van de adolescenten. Daarnaast werden de RCMAS en CDI ingevuld door de adolescenten en moeders, om de mate van angst en depressie te meten. Resultaten van het onderzoek laten zien dat coping efficacy een verklarende factor kan zijn in relatie tussen copingstijl en internaliserende en externaliserende problemen. Wanneer adolescenten een stressvolle

gebeurtenis meemaken en daarbij een actieve copingstijl hanteren, dan leidt dit tot een hogere mate van coping efficacy. Adolescenten zien dat door de copingstijl die zij gebruiken de situatie positief beïnvloed wordt. Hierdoor krijgen zij het gevoel dat ze meer controle hebben over de situatie. Dit zorgt op zijn beurt voor minder internaliserend en externaliserend

probleemgedrag. Het hanteren van een vermijdende copingstijl in een stressvolle situatie kan er juist voor zorgen dat adolescenten minder gevoel van controle over de situatie hebben, wat kan leiden tot meer internaliserend en externaliserend probleemgedrag (Sandler et al., 2000).

Op basis van bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat coping een belangrijke rol kan spelen in relatie tot internaliserend en externaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding. Adolescenten die een vermijdende copingstijl gebruiken tijdens een ouderlijke echtscheiding, laten meer internaliserende en externaliserende problemen zien dan adolescenten met een actieve copingstijl. Coping efficacy kan een rol spelen in de relatie tussen de copingstijl die adolescenten hanteren, en de internaliserende en externaliserende problemen. Het is om deze reden van belang om te onderzoeken hoe coping efficacy en

(19)

copingstijl met interventies positief beïnvloed kunnen worden, om internaliserend en

externaliserend probleemgedrag als gevolg van een ouderlijke echtscheiding te verminderen. Conclusies en discussie

In deze literatuurstudie staat de vraag centraal wat de relatie is tussen een ouderlijke echtscheiding en internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten. Om dit te onderzoeken is gekeken naar de rol die conflicten tussen ouders, sekse en coping spelen in relatie tot internaliserend en externaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding.

Uit de literatuur is naar voren gekomen dat een verband bestaat tussen ouderlijke conflicten en zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag bij adolescenten. Dit geldt voor zowel ouderlijke conflicten die zich afspelen vóór de scheiding, als ouderlijke conflicten na de scheiding. Een van de verklaringen voor deze bevindingen, is dat de adolescent steun mist van de ouders en zichzelf de schuld geeft van conflicten. Daarnaast zouden de conflicten de opvoeding van het kind verstoren. Openlijke ouderlijke conflicten leiden met name tot antisociaal gedrag, waar verborgen ouderlijke conflicten vaker leiden tot het ontwikkelen van depressies. Dit wordt mede veroorzaakt door het

ouderverstotingssyndroom.

Uit nader onderzoek naar de rol van sekse is aangetoond dat een ouderlijke echtscheiding bij zowel jongens als meisjes leidt tot toename van internaliserend en externaliserend probleemgedrag. Waar meisjes over het algemeen in de adolescentie vaker depressies en angst ontwikkelen dan jongens, wordt dit door een ouderlijke echtscheiding versterkt. Daarentegen ontwikkelen jongens na een ouderlijke echtscheiding meer

externaliserend probleemgedrag, met name delinquent gedrag. De invloed van sekse op de ontwikkeling van internaliserend en externaliserend probleemgedrag na een ouderlijke echtscheiding is aantoonbaar. Deze invloed van sekse op het probleemgedrag na een

(20)

ouderlijke echtscheiding wijkt echter niet sterk af van adolescenten in geval van intacte gezinnen.

De onderzoeken naar copingstijlen hebben aangetoond dat het hanteren van de vermijdende copingstijl een risicofactor is, waar het gaat om ontwikkelen van angst en

depressies bij adolescenten. Dit wordt mede veroorzaakt door het gevoel van hopeloosheid dat ontstaat bij het hanteren van deze copingstrategie. Adolescenten die een actieve copingstijl aanwenden, ontwikkelen aanzienlijk minder internaliserend en externaliserend

probleemgedrag. Coping efficacy is mogelijk een mediator in de relatie tussen de copingstijl die adolescenten hanteren, en internaliserende en externaliserende problemen na een

ouderlijke echtscheiding.

Dit literatuuronderzoek kent een aantal kanttekeningen. Ten eerste kan er een vraagteken worden gezet bij de verenigbaarheid van de onderzoeken. Niet alle onderzoeken hebben gebruik gemaakt van dezelfde vragenlijsten. Onduidelijk is of de verschillende vragenlijsten exact hetzelfde gemeten hebben. Hierdoor kan het zijn dat de resultaten van de onderzoeken niet geheel op elkaar aansluiten. Daarnaast is bij meerdere onderzoeken gebruik gemaakt van vragenlijsten die zijn ingevuld aan de hand van zelfrapportage. Het is mogelijk dat deze vragenlijsten niet geheel naar waarheid zijn ingevuld. De kans is aanwezig dat de participanten sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven, waardoor de resultaten mogelijk beïnvloed zijn (Zuidgeest, De Boer, Hendriks, & Rademakers, 2008). Ook de aanwezigheid van ouders tijdens het invullen van de vragenlijsten, kan de antwoorden

mogelijk beïnvloed hebben. In vervolgonderzoek zou men hier rekening mee kunnen houden, door de adolescenten alleen de vragenlijsten in te laten vullen, om de invloeden van ouders zo veel mogelijk uit te sluiten (Zuidgeest et al., 2008).

Een andere beperking van het onderzoek kan gevonden worden in de brede

(21)

adolescenten, hebben andere onderzoeken gekeken naar oudere adolescenten. Het is mogelijk dat er een verschil zit in internaliserend en externaliserend probleemgedrag tussen jonge en oude adolescenten (Amato, 2001). Een laatste beperking van het huidige literatuuronderzoek omslaat de verschillen in tijdsverloop binnen de onderzoeken. De uitkomsten van de

onderzoeken worden mogelijk beïnvloed door de tijd die is verstreken tussen de ouderlijke echtscheiding en het moment van onderzoek. Onderzoek laat zien dat de gevolgen van een ouderlijke scheiding in de eerste twee jaar na de ouderlijke echtscheiding het grootst zijn (Sun & Li, 2002). In vervolgonderzoek zou hier rekening mee gehouden kunnen worden, door de tijd sinds de scheiding mee te nemen in het onderzoek.

Om de kans op het ontstaan van internaliserende en externaliserende problemen bij adolescenten na een ouderlijke echtscheiding zo klein mogelijk te maken, verdient het

aanbeveling om interventies in te zetten op de gevonden factoren die aantoonbaar van invloed zijn. Ten eerste kan mediatie worden ingezet om de ouderlijke conflicten te verminderen. Dit kan helpen om de verstandhouding tussen ouders te verbeteren (NJi, 2013). Daarnaast kan op de verschillen tussen jongens en meisjes in internaliserend en externaliserend probleemgedrag in relatie tot een ouderlijke echtscheiding worden ingespeeld. Dit kan door voor meisjes interventies te ontwikkelen die zich specifiek richten op preventie van internaliserend probleemgedrag, en voor jongens interventies die zich specifiek richten op preventie van externaliserend probleemgedrag. Beschouwende wat in onderzoek is aangetoond over de invloed van copingstrategie op gedragsproblematiek, verdient het aanbeveling om met name interventies op dat gebied te ontwikkelen. Deze interventies kunnen adolescenten helpen om een actieve copingstijl aan te leren, waardoor zij op een goede manier leren om te gaan met de scheiding.

Het compleet verhelpen van deze problematiek is niet mogelijk, maar de negatieve gevolgen van een ouderlijke echtscheiding kunnen voor adolescenten wel zo klein mogelijk

(22)

worden gemaakt. Daarom is het van belang om interventies in te zetten op die factoren die aantoonbaar de grootste rol spelen, namelijk conflicten tussen ouders en copingsstijl van de adolescenten.

(23)

Literatuurlijst

Amato, P. R. (2001). Children of divorce in the 1990s: An update of the Amato and Keith (1991) meta-analysis. Journal of Family Psychology, 15(3), 355–370.

doi:10.1037/08933200.15.3.355

Armistead, L., McCombs, A., Forehand, R., Wierson, M., Long, N., & Fauber, R. (1990). Coping with divorce: A study of young adolescents. Journal of Clinical Child Psychology, 19, 79-84. doi:10.1207/s15374424jccp1901_10

Ashkenazi, R. (2008). Resilience and coping in children of divorce. Dissertation Abstracts International: Section B. The Sciences and Engineering, 69, 3835. Verkregen via http://search.proquest.com/docview/304387631

Baker, A. J. (2005). The long-term effects of parental alienation on adult children: A qualitative research study. The American Journal of Family Therapy, 33, 289-302. doi:10.1080/01926180590962129

Bandura, A. (1993). Perceived self-efficacy in cognitive development and functioning. Educational Psychologist, 28, 117-148. doi:10.1207/s15326985ep2802_3 Boeting, M. A., Ferdinand, R. F., Barrett, P. M., & Dadds, M. R. (2002). Interventie en

preventieve programma’s voor angst en depressie. Kind en adolescent, 23, 190-197. doi:10.1007/BF03060860

Bögels, S., & Phares, V. (2008). Fathers' role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539-558. doi:10.1016/j.cpr.2007.07.011

Bradford, K., Vaughn, L. B., & Barber, B. K. (2008). When there is conflict interparental conflict, parent–child conflict, and youth problem behaviors. Journal of Family Issues, 29, 780-805. doi:10.1177/0192513X07308043

Bronfenbrenner, U. (1979). The ecology of human development: Experiments by nature and design. Cambridge, USA: Harvard University Press.

(24)

Buehler, C., Lange, G., & Franck, K. L. (2007). Adolescents' cognitive and emotional responses to marital hostility. Child Development, 78, 775-789. doi:10.1111/ j.1467-8624.2007.01032.x

Buehler, C., Krishnakumar, A., Stone, G., Anthony, C., Pemberton, S., & Barber, B. (1998). Interparental conflict styles and youth problem behaviors: A two-sample replication study. Journal of Marriage and Family, 60, 119-132. doi:10.2307/353446

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2014). Echtscheiding; leeftijdsverschil, kinderen,

geboorteland, huwelijksduur. Verkregen via http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/ ?DM=SLNL&&PA=60060ned

Clarkson, H., & Clarkson, D. (2008). Confusion and controversy in parental alienation. Journal of Social Welfare & Family Law, 29, 265-275. doi:10.1080/

09649060701752273

Cui, M., Donnellan, M. B., & Conger, R. D. (2007). Reciprocal influences between parents' marital problems and adolescent internalizing and externalizing behavior.

Developmental Psychology, 43, 1544-1552. doi:10.1037/0012-1649.43.6.1544 Cyranowski, J. M., Frank, E., Young, E., & Shear, M. K. (2000). Adolescent onset of the

gender difference in lifetime rates of major depression: A theoretical model. Archives of general psychiatry, 57, 21-27. doi:10.1001/archpsyc.57.1.21

Erel, O., & Burman, B. (1995). Interrelatedness of marital relations and parent-child relations: A meta-analytic review. Psychological Bulletin, 118, 108-132. doi:10.1037/

0893-3200.13.4.568

Forehand, R., Neighbors, B., Devine, D., & Armistead, L. (1994). Interparental conflict and parental divorce: The individual, relative, and interactive effects on adolescents across four years. Family Relations, 43, 387-393. doi:10.2307/585369

(25)

Hampel, P., & Petermann, F. (2006). Perceived stress, coping, and adjustment in adolescents. Journal of Adolescent Health, 38, 409-415. doi:10.1016/j.jadohealth.2005.02.014 Hemmerijckx, A. (2008). De beleving van scheiding door kinderen (Master’s thesis,

Universiteit Gent, België). Verkregen via http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/ 300/330/RUG01-001300330_2010_0001_AC.pdf

Howe, R. B., & Covell, K. (2014). Parental alienation and the best interests of the

child. In M. Miller, J. Chamberlain, T. Wingrove (Ed.), Psychology, law, and the wellbeing of children (pp. 155-170). New York: Oxford University Press

Kilmann, P. R., Carranza, L. V., & Vendemia, J. (2006). Recollections of parent

characteristics and attachment patterns for college women of intact vs. non-intact families. Journal of Adolescence, 29, 89-102. doi:10.1016/j.adolescence.2005.01.004 Kingsbury, M., Coplan, R. J., & Rose-Krasnor, L. (2013). Shy but getting by? An

examination of the complex links among shyness, coping, and socioemotional

functioning in childhood. Social Development, 22, 126-145. doi: 10.1111/sode.12003 Lansford, J. E. (2009). Parental divorce and children's adjustment. Perspectives on

Psychological Science, 4, 140-152. doi:10.1111/j.1745-6924.2009.01114.x

Leadbeater, B. J., Kuperminc, G. P., Blatt, S. J., & Hertzog, C. (1999). A multivariate model of gender differences in adolescents' internalizing and externalizing problems.

Developmental psychology, 35, 1268–1282. doi:10.1037/0012-1649.35.5.1268

Masten, A. S., & Obradović, J. (2006). Competence and resilience in development. Annals of the New York Academy of Sciences, 1094, 13-27. doi:10.1196/annals.1376.003

Minuchin, P. (1985). Families and individual development: Provocations from the field of family therapy. Child Development, 56, 289-302. doi:10.2307/1129720

Nederlands Jeugdinstituut (2013). Wat werkt bij scheiding? Verkregen op 21 januari 2015, via http://www.nji.nl/nl/(311053)-nji-dossierDownloads-Watwerkt_scheiding.pdf

(26)

Oldehinkel, A. J., Ormel, J., Veenstra, R., De Winter, A. F., & Verhulst, F. C. (2008). Parental divorce and offspring depressive symptoms: Dutch developmental trends during early adolescence. Journal of Marriage and Family, 70, 284-293.

doi:10.1111/j.1741-3737.2008.00481.x

Sandler, I. N., Tein, J. Y., Mehta, P., Wolchik, S., & Ayers, T. (2000). Coping efficacy and psychological problems of children of divorce. Child Development, 71, 1099-1118. doi:10.1111/1467-8624.00212

Shopper, M., & Gunsberg, L. (2009). Interlude: Interparent hatred and its impact on parenting: assessment in forensic custody evaluations. Psychoanalytic Inquiry, 29, 475-476. doi:10.1080/07351690903012266

Spruijt, E., De Goede, M., & Van der Valk, I. (2001). The well-being of youngsters coming from six different family types. Patient Education and Counseling, 45, 285–294. doi:10.1016/S0738-3991(01)00132-X

Spruijt, E., & Duindam, V. (2005). Problem behavior of boys and young men after parental divorce in the Netherlands. Journal of Divorce & Remarriage, 43, 141-155. doi:10. 1300/J087v43n03_08

Størksen, I., Røysamb, E., Moum, T., & Tambs, K. (2005). Adolescents with a childhood experience of parental divorce: A longitudinal study of mental health and adjustment. Journal of Adolescence, 28, 725-739. doi:10.1016/j.adolescence.2005.01.001

Størksen, I., Røysamb, E., Holmen, T. L. & Tambs, K. (2006). Adolescent adjustment and well-being: Effects of parental divorce and distress. Scandinavian Journal of Psychology, 47, 75–84. doi:10.1111/j.1467-9450.2006.00494.x

Sun, Y., & Li, Y. (2002). Children’s well-being during parents’ marital disruption process: A pooled time-series analysis. Journal of Marriage and Family, 64, 472–488.

(27)

Tein, J., Sandler, I. N., Braver, S. L., Wolchik, S. A. (2013). Development of a brief parent-report risk index for children following parental divorce. Journal of Family

Psychology, 27, 925–936. doi:10.1037/a0034571

Van der Ploeg, J., & Ferwerda, H. (1998). Wat doen we met problematische jongeren? Tiaz. Thematijdschrift over jeugd en samenleving, 4, 195-201. Verkregen van

http://www.beke.nl/doc/publicaties/archief/Wat%20doen%20we%20met%20problema tische%20jongeren.pdf

Van der Valk, I., Spruijt, E., De Goede, M., Maas, C., & Meeus, W. (2005). Family structure and problem behavior of adolescents and young adults: A growth-curve study. Journal of Youth and Adolescence, 34, 533-546. doi:10.1007/s10964-005-8841-8

Van Peer, C. (2007). De impact van een (echt)scheiding op kinderen en ex-partners. Brussel: Vlaamse Overheid: Studiedienst van de Vlaamse Regering

Wilson, M. N., Hurtt, C. L., Shaw, D., Dishion, T., & Gardner, F. (2009). Analysis and influence of demographic and risk factors on child problem behaviors. Prevention Science, 10, 353–365. doi:10.1007/s11121-009-0137-x

Zander, J. (2011). Ouderverstoting en de vergeten vaderlijke

opvoedingsverantwoordelijkheid. Pedagogiek, 31, 103-113. doi:10-1-100831/409 Zuidgeest, M., de Boer, D., Hendriks, M., & Rademakers, J. (2008). Verschillende

dataverzamelingsmethoden in CQI onderzoek: Een overzicht van de respons en representativiteit van respondenten. TSG, 86, 455-462. doi:10.1007/BF03082143

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

They demonstrate the use of GIS as a versatile tool to integrate land use and transport system components in an accessibility metric, allowing the analysis of

Higher percentages of LBBB type 2 were observed in the same (i.e. Philips imaged) patient with TomTec. The cohorts of GE and Philips were not significantly different, and

Objective Objectives of this study were to determine (1) reference maximum standardized uptake values (SUVmax) for normal adrenal 18 F-DOPA tracer uptake and (2) the optimal

Dit wordt bevestigd door het feit dat de GGD´en GGD A, GGD C, GGD F, GGD I, GGD K en GGD R nog niet alle barrières van het model overwonnen hebben en tevens nog geen

The humanitarian crisis following the mass displacement caused by the Syrian conflict was characterized by the emergence of diverse humanitarian approaches refugee

The objective of this study is to improve the performance of the QoL prediction model by using machine learning techniques in combination with extra physiological, pathological,

Before analysing the aforementioned Famine novels to see how nineteenth-century female writers responded to representations of English and Irish characters, we should examine to

With education, knowledge about for example tiger biology, the importance of tiger conservation and reducing injuries to tigers (Barlow et al., 2010; Respondent 4,