Effecten van Matig en Excessief Drinken op de Cognitieve Functies van Adolescenten
Universiteit van Amsterdam
Juni 2014 Andel Ottevangers 10196927 Jan Snel
Brein en Cognitie
Faculteit der Maatschappij-‐ en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam
Aantal woorden abstract: 144
Abstract
Er zijn groeiende zorgen over het alcoholgebruik van Nederlandse jongeren. Het ontwikkelende brein is vatbaar voor alcohol. Hoewel excessieve alcoholconsumptie negatieve effecten lijkt te hebben op de cognitieve functies van adolescenten, is het onduidelijk wat de invloed op langere termijn is van matige alcoholconsumptie. Onderzoek dat hier naar wordt gedaan is vaak
onvolledig, er missen gegevens of nametingen om conclusies hard te maken. Een verwachting is dat er bij adolescenten, net als bij volwassenen, een J-‐vormig verband is tussen
alcoholconsumptie en cognitieve prestaties. Deze theorie wordt echter niet ondersteund. Het gebruik van zowel matige (minder dan 10 glazen per maand) als excessieve alcohol (vanaf 57 glazen per maand) blijkt vooral negatieve effecten te hebben op visuospatiele functies, maar matig alcoholgebruik is onvoldoende onderzocht waardoor er geen definitieve conclusies getrokken kunnen worden. Meer onderzoek is nodig om de langetermijneffecten van alcohol in kaart te brengen.
Inhoudsopgave
Effecten van Matig en Excessief Drinken op de Cognitieve Functies blz. 4 van Adolescenten
o Langetermijneffecten van Matig Alcoholgebruik blz. 8 o Langetermijneffecten van Excessief Alcoholgebruik blz. 12
Conclusie blz. 14
o Discussie blz. 14
Literatuurlijst blz. 16
Bijlagen blz. 18
Effecten van Matig en Excessief Drinken op de Cognitieve Functies van Adolescenten
Sinds één januari 2014 is in Nederland het beleid voor alcoholconsumptie aangescherpt: de leeftijdsgrens is van 16 jaar omhooggegaan naar 18 jaar (www.rijksoverheid.nl/
onderwerpen/alcohol). In vergelijking met leeftijdsgenoten uit Europese landen en de
Verenigde Staten drinken Nederlandse jongeren steeds minder. Toch zijn er groeiende zorgen over het alcoholgebruik onder Nederlandse jongeren. Hoewel de gemiddelde consumptie sinds 2001 daalde, rapporteerde het Nederlands Signaleringscentrum voor Kindergeneeskunde een stijgend aantal jonge kinderen (elf tot vijftien jaar) die met een alcoholvergiftiging op de eerste hulp belandden (Huisman, 2012. Opgehaald op 17 juni 2014 van http://www.volkskrant.nl/vk/ nl/2844/ Archief/archief/article/detail/3249225/2012/05/02/Jeugd-‐wordt-‐braver-‐en-‐
gezonder.dhtml ). Ook valt volgens het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid de daling mee. Bij uitsplitsing naar leeftijd blijkt er uitsluitend een daling te zijn in het ooit-‐gebruik van alcohol onder scholieren uit groep zeven en acht van het basisonderwijs en in de leeftijd van 12 tot en met 15 jaar. Bij de oudere leeftijdsgroepen is het alcoholgebruik stabiel (http://www.stap.nl/nl /home/feiten-‐en-‐cijfers.html).
Het is verwarrend dat er momenteel geen eenduidige definitie is van alcoholconsumptie. De inhoud van een standaardglas verschilt per land (zie bijlage 1). In Nederland bevat een standaardglas 10 gram alcohol, in het Verenigd Koninkrijk 8g en in de Verenigde Staten 14g. Ook verschillen richtlijnen sterk tussen landen in wat mannen en vrouwen maximaal zouden kunnen drinken zonder dat de gezondheid in gevaar komt. De afwijkende standaardeenheden zijn zeer onhandig wanneer men spreekt over drinkgedrag, wat wordt aangeduid met een x aantal glazen. In Tabel 1 zijn de classificaties voor overmatig alcoholgebruik volgens het Trimbos instituut te zien.
Tabel 1.
Classificaties van Overmatig Alcoholgebruik (opgehaald van www.alcoholinfo.nl, 6 mei 2014) Normaal drinken: Vrouwen
Mannen
niet meer dan 1 standaardglas per dag niet meer dan 2 standaardglazen per dag
Zwaar drinken: Minimaal 1 dag per week 6 glazen alcohol of meer.
Binge drinken: Tijdens 1 gelegenheid 6 of meer standaardglazen alcoholhoudende drank in een kort tijdsbestek,
Overmatig drinken: Vrouwen
meer dan 7 standaardglazen alcohol per week, nooit meer dan 3 glazen per gelegenheid. Mannen meer dan 14 standaardglazen alcohol per week,
nooit meer dan 5 glazen per gelegenheid.
Excessief drinken: Vrouwen meer dan 7 standaardglazen alcohol per week, minimaal 1 keer per week 4 of meer glazen per gelegenheid
Mannen meer dan 14 standaardglazen alcohol per week, minimaal 1 keer per week 6 of meer glazen per gelegenheid
De definitie van matig alcoholgebruik ondervindt dezelfde moeilijkheden. Het Trimbos instituut vermeldt niets over matige consumptie. Wellicht kan er vanuit worden gegaan dat de standaard aanbeveling voor normaal drinken kan worden aangehouden (bijlage 1). In de NHG-‐
standaarden voor de huisarts (Wiersma, Boukes, Geijer, & Goudswaard, 2009), gericht op hart-‐ en vaatziekten, wordt echter gesteld dat matige alcoholconsumptie gelijk staat aan maximaal 2 glazen alcohol per dag zonder onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen. Omdat de definities niet eenduidig zijn, worden in het huidige literatuuroverzicht de eenheden omgerekend naar Nederlandse standaardglazen.
Het brein dat nog in ontwikkeling is, zoals bij adolescenten, is vatbaar voor de invloed van alcohol (Spear, 2000). Alcohol kan schade aanrichten in het brein (Harper en Matsumoto, 2004), dit is van invloed op de cognitieve functies. Zo leidt bij jong volwassenen het consumeren van alcohol (0.8 g/kg) direct tot een vermindering van bijvoorbeeld planning en ruimtelijke herkenning (Weissenborn & Duka, 2003). Opmerkelijk is dat prestaties niet alleen worden bepaald door de acute ingenomen hoeveelheid alcohol, maar ook door het reguliere drink-‐ patroon en hoeveel er per week gedronken wordt. Bij adolescenten van 21 jaar maken bingedrinkers die gemiddeld 31 glazen per week consumeren meer fouten in patroon-‐ herkenning en strategie dan non-‐bingedrinkers (gemiddeld 24 glazen per week). Daarnaast vertonen de bingedrinkers ook een verminderd spatieel werkgeheugen (Weissenborn & Duka, 2003). Blijkbaar wordt de invloed van alcohol bepaald door zowel de directe inname ervan, als de inname over een langere periode.
Onderzoek met ouderen vanaf vijftig jaar laat zien dat de invloed van alcohol niet per definitie schadelijk hoeft te zijn, in die zin dat matig alcoholgebruik niet van invloed is op de cognitieve functies. Er werd bij een matige consumptie, ongeveer één glas per dag, minder cognitieve achteruitgang gevonden dan bij mensen die niet drinken (Stampfer, Kang, Chen,
Cherry, & Grodstein, 2005; Ganguli, Vander Bilt, Saxtion, Shen, & Dodge, 2005; Lindemans et al, 2005; Wright, Elkind, Luo, Paik & Sacco, 2006). Er zijn ook aanwijzingen dat het drinken van één tot twee alcoholische consumpties per dag minder van invloed is op de cognitieve achteruitgang van het brein dan het drinken van niet meer dan één consumptie per dag (Lang, Wallace,
Huppert, & Melzer, 2007). Ouderen zijn echter geen valide groep om jongeren mee te
vergelijken. Ten eerste omdat de leefstijl verschilt: ouderen leven vaak gestructureerd terwijl jongeren er veelal een onregelmatig ritme op nahouden. Ten tweede verschilt het zich
ontwikkelende adolescente brein van een volgroeid volwassen brein (Spear, 2000).
Zo vinden er tijdens de adolescentie belangrijke veranderingen plaats in de hersenen, de zogenaamde neuromaturatie. In de hersenen van kinderen vindt overproductie plaats van onder andere grijze stof, het aantal synapsen, de dichtheid van neurotransmitterreceptoren en het glucoseverbruik. Op deze punten wordt er selectief geëlimineerd in de adolescente hersenen, wat leidt tot meer connectiviteit tussen de verschillende hersendelen. De integratie van de hersengebieden, waaronder de prefrontale cortex, de hippocampus en het limbisch systeem, is met neuroimaging technieken te zien. fMRI-‐onderzoek suggereert dat er tijdens de integratie meer extensieve neurale netwerken ontstaan en EEG-‐onderzoek suggereert dat de coherentie van witte stof verhoogt tijdens de adolescentie. Hoewel het neurale netwerk aan het
veranderen is, zijn er verschillende cognitieve en emotionele systemen die niet tegelijkertijd volgroeien. Zulke cognitieve systemen vallen veelal onder het toenemende executief
functioneren, een overkoepelende term voor vaardigheden zoals aandacht, responsinhibitie, emotieregulatie, organiseren en plannen. Deze vaardigheden zijn sterk afhankelijk van de frontale cortex die relatief laat is met volgroeien (Giedd, 2008). Afgaande op deze bevindingen zou gesteld kunnen worden dat wanneer alcohol het proces van neuromaturatie beïnvloedt, dat gevolgen heeft voor ontwikkeling van executieve functies, het geheugen en emoties.
Wettelijk gezien duurt de adolescentie, de overgang van kind naar volwassene, van het twaalfde tot het achttiende levensjaar. Vanuit de ontwikkelingspsychologie wordt deze periode breder gezien, namelijk van het elfde tot het drieëntwintigste levensjaar (Verhulst, 2000; aangehaald in Stortelder & Ploegmakers-‐Burg, 2008), wat in het huidige literatuuroverzicht wordt aangehouden. Vooralsnog is het onduidelijk wat de invloed is van verschillende niveaus van alcoholconsumptie op de hersenen van adolescenten. Daarom is het belangrijk dat
onderzoek met jongeren zich niet alleen richt op excessieve alcoholconsumptie, maar ook kijkt naar de effecten van matige alcoholconsumptie.
Experimenteel onderzoek naar de invloed van alcohol op het brein is uitgesloten bij mensen wegens ethische bezwaren, maar wel mogelijk bij dieren. Onderzoek met adolescente ratten laat zien dat afwisselende blootstelling (acht injecties met een patroon van twee dagen alcohol, twee dagen niets) aan alcohol (3g/kg,) leidt tot neurale celdood in sommige
wordt geassocieerd met cognitieve gebreken (Pascual, Blanco, Cauli, Miñarro, & Guerri, 2007). Daarnaast is het adolescente rattenbrein gevoelig voor alcohol (3g/kg) in het mesolimbisch systeem, dat een rol speelt bij gedrag dat wordt bepaald door beloning en straf. Herhaaldelijk alcoholgebruik veranderde namelijk sommige dopaminerge en glutaminerge systemen. Deze systemen worden mogelijk gevoeliger door hogere dopaminewaarden. Dit effect was aanwezig bij adolescente ratten maar afwezig bij volwassen ratten (Pascual, Boix, Felipo, & Guerri, 2009).
Een zwak punt van bovenstaande bevindingen is dat beide onderzoeken zijn uitgevoerd met één ethanoldosis (3g/kg). De resultaten zouden veelzeggender zijn wanneer er meer variantie zit in de manipulatie, omdat op die manier dosis-‐afhankelijke effecten van alcohol beter kunnen worden onderzocht. De gevonden resultaten kunnen wel als leidraad fungeren voor onderzoeken bij mensen. Zo is er bij jongeren rond de twintig met ERP-‐onderzoek aangetoond dat de responsen van visuele en auditieve stimuli worden vertraagd wanneer de alcoholinname toeneemt van 0 tot 0.25 ml/l uitgeademde lucht (Kurita, Kikuchi, & Minabe, 2010). Hoewel dit gedeeltelijk overeenkomt met de conclusie van Bartholow, Pearson, Sher, Wieman, Fabiani en Gratton (2003), liet het ERP-‐onderzoek van Bartholow et al (2003) zien dat de acute effecten van een hogere dosis alcohol (0.8 g/kg) verschilden van de acute effecten van een lagere dosis alcohol (0.4 g/kg). De hogere dosis leek meer effect te hebben op
responsinhibitie en de lagere dosis meer effect op aandacht.
Omdat directe alcoholinname van invloed is op de cognitieve functies van adolescenten, is het relevant te weten wat de effecten zijn op langere termijn over meerdere maanden of zelfs meerdere jaren. De effecten van alcohol op de cognitie zouden afgebeeld kunnen worden als een U-‐ of J-‐curve (Hendrie, Gao, Hall, Hui, & Unverzagt, 1996): de cognitieve prestaties tijdens het niet gebruiken van alcohol zijn slechter dan bij licht-‐matig gebruik en dalen wederom bij
overmatig gebruik. Hoewel de hypothese van een J-‐vormig verband wordt onderbouwd (Elias et al, 1999; Stampfer et al, 2005), is er niet specifiek bij jongeren onderzoek gedaan.
Dit literatuuroverzicht brengt in kaart wat de effecten zijn van alcoholgebruik op de cognitieve functies van het adolescente brein, rekening houdend met verschillende
consumptieniveaus. In de eerste paragraaf wordt gekeken naar de langetermijneffecten van matig alcoholgebruik; in de tweede paragraaf naar de langetermijneffecten van excessief alcoholgebruik. Omdat de literatuur niet altijd duidelijk is over de verschillen tussen jongens en meisjes, wordt dit in beide paragrafen besproken. Ook wordt besproken of de leeftijdsgrens van achttien jaar een nuttige aanpassing is geweest. Wanneer blijkt dat verschillende niveaus van alcoholconsumptie verschillende effecten hebben op de cognitieve functies van adolescenten, zou het preventiebeleid daarop afgestemd kunnen worden.
Langetermijneffecten van matig alcoholgebruik
De hersenen van adolescenten zijn gevoelig voor invloeden van buitenaf; belangrijke delen zijn nog in ontwikkeling. Alcohol kan hier een effect op hebben. Vooralsnog is het onduidelijk wat de effecten zijn van matige alcoholconsumptie op de cognitieve functies van het adolescente brein. De meeste onderzoeksresultaten die schade laten zien aan het adolescente brein, zijn
voornamelijk gebaseerd op deelnemers die regelmatig veel drinken (Solowij, Jones, Rozman, Davis, Ciarrochi, Heaven, Lubman, & Yücel, 2011).
Onderzoek naar de effecten van alcohol kent zijn beperkingen. Ten eerste is matig drinken slecht gedefinieerd. Het lijkt alsof matige consumptie neerkomt op alles tussen niet en zwaar drinken (minimaal één dag per week zes glazen consumeren). Ten tweede is het ethisch onverantwoord om voor een langere tijd manipulaties uit te voeren waarbij een deel van de deelnemers met regelmaat zou moeten drinken. Het is mogelijk om kort experimenteel
onderzoeken te doen, met het nadeel dat er dan enkel een acuut effect bestudeerd kan worden. Ook zijn rattenstudies mogelijk, die het nadeel hebben dat er veelal één dosis wordt toegediend. Vaak is dit een hoge dosis, waardoor het effect wordt uitvergroot – en de kans op een effect hoger is. Een alternatief om de effecten van alcohol te onderzoek is longitudinaal onderzoek, waarbij kinderen op een jonge leeftijd worden getest op hun cognitieve vaardigheden en op latere leeftijden opnieuw getest worden. Het gros van de kinderen drinkt niet wanneer ze jong zijn, en op latere leeftijden wel. Hierdoor kan er toch een onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende gradaties van drinken, zonder dat dit gemanipuleerd wordt. Er kleven ook nadelen aan deze methode. Zo kan men de deelnemers niet zelf toewijzen aan groepen. De bestaande groepen kinderen zouden op meer onderdelen dan alcoholconsumptie kunnen verschillen. Wanneer er verschillen gevonden worden tussen de prestaties op cognitieve taken, is het niet duidelijk of deze toe te schrijven zijn aan verschillen tussen de
alcoholconsumptiepatronen of aan individuele verschillen. Toch kan er nuttige informatie gehaald worden uit dergelijke onderzoeken omdat de kinderen voor lange periodes worden gevolgd.
Omdat alcoholconsumptie negatieve effecten kan hebben op het brein, zou er volgens de continuïteitshypothese verwacht kunnen worden dat niet alleen zwaar maar ook matig drinken op langere termijn een negatieve impact heeft op cognitieve prestaties. Zo is gevonden dat matig alcoholgebruik (rond de 14 glazen per maand) van invloed is op cognitieve functies van
adolescenten (Squeglia, Spadoni, Infante, Myers, & Tapert, 2009; Hanson, Medina, Padula, Tapert, & Brown, 2011). Er is echter ook een indicatie dat er geen verschil is tussen de cognitieve prestaties van adolescente alcoholgebruikers (5 glazen per gelegenheid) en
onthouders. Daarbij is er zelfs een indicatie dat de alcoholconsumptie (27 glazen per maand) tot betere geheugenprestaties leidt dan onthouding (Solowij et al, 2011).
Het onderzoek van Solowij et al (2011) werd verricht met 129 adolescenten van gemiddeld 18 jaar oud. Onderscheid werd gemaakt tussen niet en wel drinken. Hierbij werden meerdere factoren genegeerd, zoals sekse, drinkpatroon en gradaties in het aantal glazen per maand. Gemiddeld dronken de drinkers 5 dagen in de maand 27 glazen ofwel iets meer dan vijf glazen per dag, maar minder dan zes, waardoor het drinken niet in de categorie ‘zwaar’ valt. Het gemiddelde van 27 glazen per maand is gebaseerd op antwoorden variërend van 9 tot 242 glazen. Deze aantallen suggereren dat er onvoldoende onderscheid is gemaakt binnen de groep drinkers, wat zou kunnen leiden tot de afwijkende resultaten die de onderzoekers gevonden hebben. Een mogelijke verklaring die de onderzoekers zelf voorstellen, is dat hun deelnemers normale drinkers waren terwijl andere onderzoekers probleemdrinkers hebben onderzocht. Toch geldt dit verschil niet voor Squeglia et al (2009) en Hanson et al (2011); aan het begin van hun onderzoeken hadden de jonge deelnemers nog niet gedronken. Omdat zij beiden een longitudinale studie met een nulmeting uitvoerden, zijn hun resultaten betrouwbaarder dan de resultaten van het cross-‐sectionele onderzoek van Solowij et al (2011) waarin de causaliteit onduidelijk blijft. Een alternatieve verklaring die nu niet kan worden uitgesloten, is dat kinderen met minder ontwikkelde hersenen een grotere neiging hebben om alcohol te consumeren.
De follow-‐up onderzoeken van Squeglia et al (2009) en Hanson et al (2011) duurden respectievelijk drie en tien jaar. Squeglia et al namen bij 76 jonge kinderen van gemiddeld 13 jaar jaarlijks de Customary Drinking and Drug Use Record (1998) en de Hangover Symptoms Scale (2003) af. Hierin werd onder andere gevraagd wat hun lifetime drinking days waren en hoeveel glazen ze gemiddeld per maand dronken. Gemiddeld werd er ongeveer twee jaar met regelmaat gedronken. Door de onderzoekers werd een onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes en tussen niet, matige en zware drinkers (zie bijlage 2 voor de specificaties van matig en zwaar drinken). De laatste twee groepen werden in de resultaten als ‘drinkers’ aangeduid, waardoor er geen specifieke onderzoeksresultaten zijn voor matig en zwaar drinken. Uit de resultaten kwam naar voren dat bij meisjes meer drinken een grotere reductie op prestatie in visuospatiele taken voorspelde. Bij jongens voorspelden katers een verslechterde aandacht. De algemene conclusie was dat ‘moderately heavy’ alcoholgebruik (8-‐14 drankjes per maand) en katers tijdens de adolescentie van negatieve invloed kunnen zijn op het neurocognitief functioneren.
De term ‘moderately heavy’ is niet uitgelegd, waardoor het enerzijds lijkt alsof zowel matig als zwaar drinken een effect heeft en anderzijds lijkt het alsof de onderzoekers zelf een term hebben bedacht. Daarnaast dronken de meisjes, die in de minderheid waren, meer alcohol dan de jongens. Gemiddeld hadden meisjes 123 lifetime drinks geconsumeerd en jongens 71, per maand kwamen ze uit op een gemiddelde van respectievelijk 14 en 8 glazen. De verschillen in alcoholconsumpties zouden de verschillen in de resultaten kunnen verklaren. Omdat de
resultaten van de verschillende drinkniveaus niet apart vermeld worden, kunnen daar geen conclusie uit getrokken worden.
Ditzelfde geldt voor het onderzoek van Hanson et al (2011). Zij onderzochten
adolescenten die alcohol dronken, waarbij er onderscheid werd gemaakt tussen verminderd gebruik (14 glazen per maand), problematisch aanhoudend gebruik (67 glazen per maand) en een controlegroep (7 glazen per maand). Het verminderde gebruik wordt echter niet duidelijk gespecificeerd: de cijfers betreffen het gemiddelde van de afgelopen twee of tien jaar.
Alcoholgebruik voorspelde verbaal geheugen en recent gebruik voorspelde executief functioneren. Maar alleen in de eerste twee groepen lieten de deelnemers in het tiende jaar verminderde visuospatiële constructie zien. Omdat de controlegroep gemiddeld zeven glazen per maand drinkt, wat onder licht gebruik valt, zou gesteld kunnen worden dat hun lichte gebruik minder schadelijk is. Dit is niet zeker omdat de onderzoekers de lichte drinkers als controlegroep beschouwen en niet als drinkers.
De drie onderzoeken geven te weinig informatie om conclusies op te baseren. Zo worden deelnemers ingedeeld in een drinkgroep matig of zwaar, maar dit onderscheid wordt niet aangehouden in de dataverwerking. De mogelijk effecten van matig en zwaar drinken worden hierdoor niet zichtbaar. Er blijft nog veel onduidelijk door het drinkgedrag van adolescenten samen te vatten in ‘gemiddeld aantal glazen per maand’ of ‘gemiddeld aantal glazen per drinkdag’. De uitschieters van alcoholconsumptie zijn even belangrijk. Het werkelijk drinkgedrag kan niet worden opgemaakt uit gemiddelden. Wanneer iemand bij de ene
gelegenheid vier glazen drinkt en bij de andere gelegenheid zestien, komt dat neer op een gemiddelde van 10 glazen per gelegenheid. Toch zou het effect op de hersenen bij beide avonden kunnen verschillen. Een verbetering is het gebruik van de Hangover Symptoms Scale (HSS; Slutske, Piasecki, & Hunt-‐Carter, 2003; aangehaald in Squeglia et al, 2009). Deze schaal geeft informatie over de impact van alcohol aan de hand van symptomen zoals katers en onthouding, onafhankelijk van de hoeveelheid die is gedronken. Dergelijke symptomen zijn indicaties van intens alcoholgebruik en kunnen in verband gebracht worden met hersenschade (Glenn, Parsons, Sinha, & Stevens, 1988; Parsons & Stevens, 1986; aangehaald in Squeglia et al, 2009). Er is wel een sekseverschil; mannen rapporten vaker katersymptomen dan vrouwen (Deshmukh, Rosenbloom, Sassoon, O’Reilly, Pfefferbaum, & Sullivan, 2003; aangehaald in Squeglia et al, 2009) maar bij vrouwen is de kater sterker gerelateerd aan zwaar drinken (Piasecki, Sher, Slutske, & Jackson, 2005; aangehaald in Squeglia et al, 2009).
Concluderend wijzen longitudinale onderzoeken op nadelige effecten van lange termijn alcoholgebruik op het adolescente brein. Vooral de prestaties van het visuospatieële geheugen gaan achteruit (Hanson et al, 2011; Squeglia et al, 2009). De bevindingen zijn echter niet consistent voor matig drinkgedrag. Omdat de huidige resultaten niet sterk zijn, is er niet met zekerheid te zeggen dat de invloed van alcohol negatief is. Onderzoek op dit gebied zou
meerdere facetten moeten meenemen en zich niet alleen richten op het aantal glazen dat per maand wordt gedronken, maar zeker ook op het patroon van drinken. Wanneer iemand zes glazen op een dag drinkt, valt dat volgens het Trimbos Instituut onder zwaar drinken.
Aannemelijk is dat een drankje per uur, dus zes glazen in zes uur tijd, anders is voor het lichaam om te verwerken dan zes glazen in twee uur tijd. Andere factoren die een rol spelen naast de hoeveelheid alcohol zijn onder andere de snelheid van drinken, de voedingstoestand,
lichaamsomvang en sekse. Wanneer de aanslag op het lichaam groter is, dan zou de aanslag op de hersenen ook groter kunnen zijn.
Langetermijneffecten van excessief alcoholgebruik
Volgens het Trimbos Instituut zijn er verschillende gradaties van zwaar drinken (tabel 1). Termen zoals zwaar of excessief drinken worden vaak door onderzoekers gebruikt zonder uitleg te geven over wat dat inhoudt. Wel is relatief veel onderzoek gedaan naar de effecten van excessief alcoholgebruik (meer dan 7 glazen per week voor vrouwen en 14 voor mannen). Bij onderzoek met adolescenten doen vaak kinderen mee die hulp nodig hebben omdat zij excessief of lang alcohol gebruiken (Solowij et al, 2011). Deze groep behorend tot de alcohol use disorder wordt veelal vergeleken met kinderen die niet drinken of met kinderen die niet drinken maar wel een familiegeschiedenis hebben met alcoholafhankelijkheid. Zwaar alcoholgebruik tijdens de adolescentie wordt geassocieerd met verminderd visuospatieel functioneren (Medina, Schweinsburg, Cohen-‐Zion, Nagel & Tapert, 2007 – vanaf 57 glazen per maand; Brown, Tapert, Granholm & Delis, 2000 – vanaf 216 glazen per maand), verminderde aandacht (Medina et al, 2007; Thoma, Monnig, Lysne, Ruhl, Pommy, Bogenschutz, Tonigan & Yeo, 2011 – vanaf 251 glazen per maand), verminderd geheugen (Mahmood, Jacobus, Bava, Scarlett & Tapert, 2010; Hanson et al, 2011 – vanaf 67 glazen per maand), verminderd executief functioneren (Thoma et al, 2011) en moeite met het ophalen van verbale (Medina et al, 2007; Mahmood et al, 2010) en non-‐verbale informatie (Brown et al, 2000).
Deze onderzoeken zijn allen cross-‐sectioneel en vergelijken voornamelijk niet of nauwelijks drinkende kinderen met kinderen die zwaar en frequente gebruikers of alcohol afhankelijk zijn, wat een eenzijdig beeld kan geven. Ook andere factoren spelen mogelijk een rol. Zo lieten adolescente zware drinkers een significant ander patroon zien van hippocampale asymmetrie vergeleken met niet gebruikende adolescenten (Medina et al, 2007). Het linker hippocampale volume was bij alcoholdrinkers kleiner, maar het rechter hippocampale volume was bij alcoholdrinkers groter. Dit effect is lastig te verklaren door het alcoholgebruik alleen. Brown et al (2000) wezen bij hun eigen onderzoek al op de afwezigheid van longitudinale gegevens. Het zou kunnen dat kinderen met bepaalde cognitieve gebreken sneller
alcoholproblemen krijgen. Cross-‐sectioneel onderzoek kan hier geen uitsluitsel over geven. Een andere factor waar geen rekening mee is gehouden, is sekse. Mannen en vrouwen verschillen in neuromaturatie. Bij vrouwen loopt de ontwikkeling van grijze stof één tot twee jaar voor op mannen (Lenroot & Giedd, 2010, aangehaald in Squeglia, Schweinsburg, Pulido & Tapert, 2011). Daarnaast hebben vrouwen een langzamer metabolisme, meer lichaamsvet en omdat ze gemiddeld kleiner zijn dan mannen, een lager lichaamsgewicht. Deze verschillen kunnen van invloed zijn op de effecten van alcohol (Squeglia et al, 2011). Uit het onderzoek van Squeglia et al (2011) kwam naar voren dat vrouwen wellicht gevoeliger zijn voor de effecten van zwaar alcohol drinken tijdens de adolescentie dan mannen. Dit werd gebaseerd op blood oxygen level–dependent (BOLD) activatie tijdens taken die het spatiele werkgeheugen testten. Vrouwen lieten een lagere activatie zien en mannen juist een hogere. Deze verschillen zijn
wellicht minder aanwezig op taken waar vrouwen in het voordeel lijken te zijn, zoals verbale of sequentiele taken (Lezak et al, 2004; aangehaald in Squeglia 2011). Opmerkelijk is dat de
vrouwelijke deelnemers meer dagen rapporteerden te drinken dan de mannelijke (96 tegenover 48 dagen). Daar tegenover dronken de mannelijke deelnemers meer glazen per gelegenheid (5 tegenover 3) en lag hun maximale aantal glazen hoger (14 tegenover 10). Toch waren de Blood Alcohol Concentration (BAC) niveaus van drinkende mannen en vrouwen nagenoeg gelijk. Het is overigens opmerkelijk dat de BAC waardes van de deelnemers onder de 0.5 promille vielen (zie bijlage 3), terwijl bij zwaar drinken minstens 1.5 promille wordt verwacht. Wanneer alleen gekeken wordt naar de verschillen in consumpties, zou dat een reden kunnen zijn voor de verschillende BOLD activaties. Omdat de BAC waarden gelijk zijn, lijkt deze reden niet plausibel. De onderzoekers geven weliswaar aan dat andere factoren van invloed kunnen zijn op de BOLD activatie, zoals verschillen in grijze stof, maar deze factoren zijn niet onderzocht. Daarom is het onduidelijk of de gevonden verschillen in BOLD activaties toe te schrijven zijn aan
sekseverschillen. Meer onderzoek hiernaar is wenselijk.
Uit longitudinale onderzoeken waar matig tegenover extreem alcoholgebruik is gezet, komt naar voren dat alcoholgebruik (vanaf 14 glazen per maand) een negatieve voorspeller is voor prestaties van het verbale geheugen. Zwaar gebruik (67 glazen per maand) kan leiden tot verminderde cognitieve functies, voornamelijk achteruitgang van visuospatiele functies en het geheugen (Hanson et al, 2011). Bij meisjes voorspelde het drinken van alcohol (14 glazen per maand) een grotere reductie in prestaties op visuospatiele taken, vooral op visuospatieel geheugen. Bij jongens voorspelden meer symptomen van katers een verslechterde aandacht (Squeglia et al, 2009). Zowel drinkers die zwaar drinken (67 glazen per maand) als drinkers die zijn geminderd in drinken (naar 14 glazen per maand) laten slechtere prestaties zien op het gebied van visuospatiele constructie (Hanson et al, 2011). Dit zou beschouwd kunnen worden als een indicatie dat hoewel de hersenen plastisch zijn, er enkele jaren na het stoppen van zwaar drinken nog steeds meetbare effecten zijn van het voorbije alcoholmisbruik.
De gevonden schadelijke effecten van alcoholmisbruik zijn vaak visuospatieel, gerelateerd aan het geheugen en aan functies van de frontale cortex. Deze effecten kunnen vergeleken worden met één van de zwaarste gevolgen van alcoholmisbruik, namelijk het Wernicke-‐
Korsakoff Syndroom. Deze neurologische aandoening ontstaat door een gebrek aan thiamine en leidt tot cognitieve gebreken (Zubaran, Ferandes & Rodnight, 1997) zoals anterograde amnesie, impulsiviteit en soms confabulatie of apathie. Ook leiden deze patiënten vaak aan motorische problemen. Hoewel de motorische problemen terug te leiden zijn naar de spieren en aangetaste zenuwcellen, zou er ook een relatie kunnen zijn met het aangetaste visuospatieel functioneren. De amnesie valt binnen geheugenproblemen en impulsiviteit overlapt met executieve functies zoals planning. De daadwerkelijke overlapping tussen de symptomen zou uitvoeriger
Conclusie
Er is te weinig gedegen onderzoek om harde conclusies te trekken over de langetermijninvloed van matig alcoholgebruik op de hersenen van adolescenten. Zware alcoholconsumptie heeft nadelige effecten op cognitieve functies. Waarschijnlijk worden visuospatiele functies aangetast bij zowel zwaar als matig drinken, maar het onderzoek naar matige consumptie is onvolledig en onnauwkeurig. Onderzoeken missen bijvoorbeeld nametingen of er is geen onderscheid
gemaakt tussen verschillende drinkniveaus. Daardoor kunnen er geen conclusies worden getrokken over de langetermijneffecten van matig alcoholgebruik. Wanneer matig
alcoholgebruik negatieve effecten blijkt te hebben, wordt het idee van een J-‐curve ondermijnd. De continuïteitshypothese blijft wel overeind, omdat beide gradaties alcoholgebruik tot negatieve effecten leiden.
Hoewel het onderzoek naar de effecten van matig alcoholgebruik onvolledig is, zijn er twee interessante aanwijzingen gevonden. Ten eerste lijken meisjes alcohol minder goed aan te kunnen dan jongens. Meisjes ervaren vooral een reductie in prestaties op visuospatiele taken, terwijl jongens dit niet of in mindere mate ervaren. Weinig onderzoekers hebben in de effecten van alcohol rekening gehouden met sekseverschillen, waardoor onderzoeksresultaten
vertroebeld zijn. Ten tweede lijkt de plasticiteit van de hersenen geremd bij adolescenten die eerst zwaar dronken (onbekend hoeveel) en daarna minderen (naar gemiddeld 14 glazen per maand), wat vooral geldt voor de visuospatiele hersengebieden.
Een belangrijk punt waar Squeglia et al (2009), Hanson et al (2011) noch andere
Amerikaanse onderzoekers aandacht aan hebben besteed, is dat de deelnemende kinderen al op jonge leeftijd met regelmaat drinken terwijl alcoholgebruik pas vanaf hun eenentwintigste legaal is. Hun heimelijke gebruik geeft mogelijk aan dat vragenlijsten niet naar waarheid zijn ingevuld.
Daarnaast ontbreekt er duidelijkheid over de alcoholconsumptie. Er wordt bijvoorbeeld nooit rekening gehouden met de locatie waar mensen alcohol consumeren. Thuis worden mogelijke andere glazen met wisselende hoeveelheden alcohol gebruikt dan de standaardglazen buitenshuis. Het is waarschijnlijk lastig om voor deze factor te controleren middels een
vragenlijst. Toch kunnen onderzoekers alcoholconsumptie overzichtelijker maken door een wetenschappelijke standaard in te stellen, zodat iedereen met eenzelfde hoeveelheid gram alcohol per glas rekent. In combinatie met deze standaardglazen zouden de verschillende niveaus van alcoholconsumptie gedefinieerd moeten worden. Momenteel worden zowel 67 als 251 glazen per maand als excessief bestempeld, terwijl het te betwijfelen is of beide gradaties dezelfde impact hebben.
Een ander gebrek is het drinkpatroon van adolescenten dat in de huidige onderzoeken nauwelijks als factor werd opgenomen. Er werden voornamelijk gemiddelden gepresenteerd, zoals het gemiddeld aantal glazen per maand, maar hiermee gaat cruciale informatie verloren. Zo is het niet te achterhalen of er sprake is van binge drinking of onthouding, beide zijn van belang bij het effect van alcohol. Wanneer stabiele versus onregelmatige drinkpatronen worden vergeleken, is de laatste waarschijnlijk schadelijker omdat het drinken van meer alcohol per keer schadelijker is (Rehm, Graham, Monteiro, Gmel & Sempos, 2003).
De hoeveelheden alcohol bij onderzoek naar excessief gebruik zijn, vooral bij dieren, misschien te excessief om de effecten hiervan te extrapoleren naar de mens. In de rattenstudies van Pascual et al (2007, 2009) is de acute ethanoldosis 3g/kg alcohol equivalent aan een excessieve dosis voor mensen en volgens de onderzoekers vergelijkbaar met zware doseringen die adolescenten drinken. Voor de gemiddelde Nederlandse vrouw van 70kg en de Nederlandse man van 84kg (http://www.cbs.nl/nl-‐NL/menu/themas/gezondheid-‐welzijn/publicaties/ artikelen /archief/ 2012/2012-‐3746-‐wm.htm, opgehaald op 28 mei 2014) is dat omgerekend naar glazen van 10g respectievelijk 21 en 25,2 glazen. De definitie van excessief drinken volgens het Trimbos instituut is voor vrouwen ≥ 7 glazen per week en voor mannen ≥ 14 glazen per week, ofwel ≥ 1g/kg en ≥1.7 g/kg. Daarnaast is de ethanol intraperitoneaal toegediend om het sneller in het lichaam op te nemen. Ten opzichte van de mens doet deze toediening afbreuk aan de ecologische validiteit.
Samenvattend is er geen onderbouwde conclusie over de effecten van matig alcoholgebruik op het adolescente brein. Vervolgstudies moeten uitgebreider uitgevoerd worden, waarbij er vooral nadruk dient te liggen op dosis-‐afhankelijke effecten. Er zijn geen aanwijzingen dat er bij adolescenten sprake is van een J-‐vormig verband tussen
alcoholconsumptie en cognitieve prestaties. Zolang er nog weinig bekend is over de effecten van het drinkgedrag van adolescenten, dient hun brein beschermd te worden. Daarom is de
verschuiving van de leeftijdsgrens naar achttien jaar een goede beslissing.
Literatuurlijst
Bartholow, B. D., Pearson, M., Sher, K. J., Wieman, L. C., Fabiani, M., & Gratton, G. (2003). Effects of alcohol consumption and alcohol susceptibility on cognition: a psychophysiological examination. Biological Psychology, 64(1-‐2), 167–190.
Brown, S. A., Tapert, S. F., Granholm, E., & Delis, D. C. (2000). Neurocognitive functioning of adolescents: effects of protracted alcohol use. Alcoholism, Clinical and Experimental Research, 24(2), 164–71.
Elias, P. K., Elias, M. F., D’Agostino, R. B., Silbershatz, H., & Wolf, P. A. (1999). Alcohol
consumption and cognitive performance in the Framingham Heart Study. American Journal of Epidemiology, 150(6), 580–9.
Ganguli, M., Vander Bilt, J., Saxton, J. A., Shen, C., & Dodge, H. H. (2005). Alcohol consumption and cognitive function in late life: a longitudinal community study. Neurology, 65(8), 1210–7. Giedd, J. N. (2008). The teen brain: insights from neuroimaging. The Journal of Adolescent
Health : Official Publication of the Society for Adolescent Medicine, 42(4), 335–43. Hanson, K. L., Medina, K. L., Padula, C. B., Tapert, S. F., & Brown, S. A. (2011). Impact of
Adolescent Alcohol and Drug Use on Neuropsychological Functioning in Young Adulthood: 10-‐Year Outcomes. Journal of Child & Adolescent Substance Abuse, 20(2), 135–154.
Harper, C., & Matsumoto, I. (2004). Ethanol and brain damage. Current Opinion in Pharmacology, 5(1), 73–8.
Hendrie, H. C., Gao, S., Hall, K. S., Hui, S. L., & Unverzagt, F. W. (1996). The relationship between alcohol consumption, cognitive performance, and daily functioning in an urban sample of older Black Americans. Journal of the American Geriatrics Society, 44, 10, 1158-‐1165. Kurita, T., Kikuchi, M., & Minabe, Y. (2010). Influence of alcohol intake on cognitive functions of
the brain. International Journal of Psychophysiology, 77(3), 333–333.
Lang, I., Wallace, R. B., Huppert, F. A., & Melzer, D. (2007). Moderate alcohol consumption in older adults is associated with better cognition and well-‐being than abstinence. Age and Ageing, 36(3), 256–61.
Lindemans, R. D., Wayne, S. J., Baumgartner, R. N., & Garry, P. J. (2005). Cognitive function in drinkers compared to abstainers in the New Mexico elder health survey. The Journals of Gerontology. Series A, Biological Sciences and Medical Sciences, 60(8), 1065–70.
Mahmood, O. M., Jacobus, J., Bava, S., Scarlett, A., & Tapert, S. F. (2010). Learning and memory performances in adolescent users of alcohol and marijuana: interactive effects. Journal of Studies on Alcohol and Drugs, 71(6), 885–94
Medina, K. L., Schweinsburg, A. D., Cohen-‐Zion, M., Nagel, B. J., & Tapert, S. F. (2007). Effects of alcohol and combined marijuana and alcohol use during adolescence on hippocampal volume and asymmetry. Neurotoxicology and Teratology, 29(1), 141–52.
Pascual, M., Blanco, A. M., Cauli, O., Miñarro, J., & Guerri, C. (2007). Intermittent ethanol exposure induces inflammatory brain damage and causes long-‐term behavioural alterations in adolescent rats. The European Journal of Neuroscience, 25(2), 541–50.
Pascual, M., Boix, J., Felipo, V., & Guerri, C. (2009). Repeated alcohol administration during adolescence causes changes in the mesolimbic dopaminergic and glutamatergic systems and promotes alcohol intake in the adult rat. Journal of Neurochemistry, 108(4), 920–31. Rehm, J., Graham, K., Monteiro, M., Gmel, G., & Sempos, C.T. (2003). The relationship of average
volume of alcohol consumption and patters of drinking to burden of disease: an overview. Addiction, 98, 1209-‐1228.
Solowij, N., Jones, K. A., Rozman, M. E., Davis, S. M., Ciarrochi, J., Heaven, P. C. L., Lubman, D. L., Yücel, M. (2011). Verbal learning and memory in adolescent cannabis users, alcohol users and non-‐users. Psychopharmacology, 216(1), 131–44.
Spear, L. P. (2000). The adolescent brain and age-‐related behavioral manifestations. Neuroscience and biobehavioral reviews , 24, 417–63.
Squeglia, L. M., Spadoni, A. D., Infante, M. A., Myers, M. G., & Tapert, S. F. (2009). Initiating moderate to heavy alcohol use predicts changes in neuropsychological functioning for adolescent girls and boys. Psychology of Addictive Behaviors : Journal of the Society of Psychologists in Addictive Behaviors, 23(4), 715–22.
Squeglia, L. M., Schweinsburg, A. D., Pulido, C., & Tapert, S. F. (2011). Adolescent binge drinking linked to abnormal spatial working memory brain activation: differential gender effects. Alcoholism, Clinical and Experimental Research, 35(10), 1831–41.
Stampfer, M. J., Kang, J. H., Chen, J., Cherry, R., & Grodstein, F. (2005). Effects of moderate alcohol consumption on cognitive function in women. The New England Journal of Medicine,
352(3), 245–53.
Stortelder, F., & Ploegmakers-‐Burg, M. (2008). De adolescentie als reorganisatiefase. Tijdschrift Voor Psychotherapie, 34(3), 169–185.
Thoma, R. J., Monnig, M. A., Lysne, P. A., Ruhl, D. A., Pommy, J., Bogenschutz, M., Tonigan, J. S., & Yeo, R. A. (2011). Adolescent substance abuse: the effects of alcohol and marijuana on neuropsychological performance. Alcoholism, Clinical and Experimental Research, 35(1), 39–46.
Weissenborn, R., & Duka, T. (2003). Acute alcohol effects on cognitive function in social drinkers: their relationship to drinking habits. Psychopharmacology, 165(3), 306–12.
Wiersma, T.J., Boukes, F. S., Geijer, R. M. M., & Goudswaard, A. N. (2009). NHG-‐Standaarden voor de Huisarts. Nederlands Huisarten Genootschap, Bohn Stafleu van Loghum.
Wright, C. B., Elkind, M. S. V., Luo, X., Paik, M. C., & Sacco, R. L. (2006). Reported alcohol consumption and cognitive decline: the Northern Manhattan Study. Neuroepidemiology, 27(4), 201–207.
Bijlagen Bijlage 1.
De Internationale Verschillen tussen de Hoeveelheden Alcohol van een Standaardglas. Gram Alcohol per
Standaardglas
Landen
8 g Verenigd Koninkrijk
10 g Australië, Canada, Frankrijk, Ierland, Nederland, Nieuw-‐Zeeland, Oostenrijk, Polen, Spanje
11 g Finland
12 g Denemarken, Duitsland, Italië
10 -‐12 g Zwitserland
14 g Portugal (onofficeel), Verenigde Staten
19.75 g Japan
Afwijkende aanbevelingen Canada, Hong Kong, Tsjechische Republiek, Niet bekend Filipijnen, IJsland, Indonesië, Israël, Noorwegen,
Roemenië, Singapore, Slovenië, Thailand, Verenigde Arabische Emiraten, Zuid-‐Afrika, Zweden
Bron: http://www.icap.org/Table/InternationalDrinkingGuidelines
Deze tabel vat data van de International Drinking Guidelines samen. Weergegeven is de hoeveelheid alcohol per standaardglas in gram, voor zover dit bekend is. Sommige landen hebben geen standaardglas, maar bijvoorbeeld wel een aanbeveling van een maximum hoeveelheid alcohol per week. Per land is er ook een aanbeveling voor het maximaal aantal glazen dat mannen en vrouwen zouden mogen drinken. Deze aanbevelingen lopen, evenals de verschillende standaardglazen, uiteen.
Bijlage 2.
Indeling van Niet, Matig en Zwaar Drinken Gebruikt door Squeglia, Spadoni, Infante, Myers en Tapert (2009).
Deze classificatie is gebaseerd op Cahalan, Cisin en Crossley (1969, aangehaald in Squeglia et al, 2009) en aangepast op basis van de distributie van de drinking characteristics van adolescente jongens en meisjes uit de eerste twee jaar van Squeglia et al (2009).
Bijlage 3.
Indicaties van de Verschillende Promillages Alcohol.
0,5 promille: staat van ontspanning, men is minder alert in het verkeer. 0,5 – 1,5 promille: staat van ‘aangeschoten’ zijn, er kan niet meer veilig worden
deelgenomen aan het verkeer.
1,5 – 3,0 promille: staat van dronken zijn, er kan absoluut niet aan het verkeer worden deelgenomen.
3 – 4 promille: staat van zwaar dronken zijn, bewegingen zijn ongecoördineerd, zintuigen zijn volledig verdoofd.
4 promille: hoge kans op bewusteloosheid en beginnend levensgevaar. 5 promille: kans op coma, acuut levensgevaar.
Bron: http://www.alcoholhulp.be/alcoholcalculator
Factoren die van Invloed Kunnen Zijn op de Effecten van Alcohol: een Nieuwe Methode van Alcoholrapportage.
Onderzoeksvoorstel Door Andel Ottevangers
10196927 Jan Snel
Brein en Cognitie
Faculteit der Maatschappij-‐ en Gedragswetenschappen
Universiteit van Amsterdam
Samenvatting.
Er is te weinig gedegen onderzoek om harde conclusies te trekken over de langetermijninvloed van alcoholgebruik op de hersenfuncties van adolescenten. Er is weinig bekend over de effecten van niet-‐problematisch alcoholgebruik. Wel zijn er aanwijzingen dat sekse, het drinkpatroon en de drinkintensiteit een rol spelen bij de effecten van alcohol, maar binnen het onderzoeksgebied wordt er niet genoeg rekening gehouden met deze factoren. Daarnaast is het mogelijk dat met de huidige technieken, zoals vragenlijsten, het drinkgedrag niet goed wordt gerapporteerd. Centraal staat de vraag wat de invloed is van verschillende consumptieniveaus op de effecten van alcoholgebruik op de cognitieve functies van jongeren. Vooralsnog is dit onvoldoende onderzocht of zijn de rapportages onvolledig. Dit onderzoek is daarom gericht op drie
onderdelen: A) een nieuwe methode ontwikkelen van alcoholrapportage, B) onderzoeken wat de bijdrage is van sekse, het drinkpatroon en de drinkintensiteit op de effecten van alcohol en C) exploratief onderzoeken of de setting en sociaal drinken een rol spelen bij de effecten van alcohol op de cognitieve functies van jongeren.
Factoren die van Invloed Kunnen Zijn op de Effecten van Alcohol: een Nieuwe Methode van Alcoholrapportage.
Uit het huidige literatuuroverzicht komt naar voren dat er geen conclusies getrokken kunnen worden over de langetermijneffecten van matig alcoholgebruik. Dit komt voornamelijk omdat er weinig onderzoek is gedaan naar de effecten van matige alcoholconsumptie. De onderzoeken die zijn uitgevoerd zijn onvolledig omdat ze bijvoorbeeld nametingen missen (Solowij, Jones, Rozman, Davis, Ciarrochi, Heaven, Lubman, & Yücel, 2011) of omdat er geen onderscheid is gemaakt tussen verschillende drinkniveaus (Squeglia, Spadoni, Infante, Myers, & Tapert, 2009; Hanson, Medina, Padula, Tapert, & Brown, 2011). Eén van de grootste problemen binnen het onderzoeksgebied is het gebrek aan definities. Er worden termen zoals moderate, heavy, excessive en moderately heavy (Squeglia et al, 2009) gebruikt, zonder aan te geven wat dit inhoudt. Daarnaast verschilt het per land hoeveel gram een standaardglas alcohol bevat of wat de maximale dagelijkse hoeveelheid is die er gedronken kan worden. Het gebrek aan definities leidt tot onduidelijkheden en tot inconsistente onderzoeksmethoden, wat het lastig maakt om onderzoeksresultaten met elkaar te vergelijken. Zo is er sinds 2003 de Hangover Symptoms Scale (HSS; Slutske, Piasecki, & Hunt-‐Carter, 2003; aangehaald in Squeglia et al, 2009). Met deze schaal worden de gevolgen van intensief alcoholgebruik gemeten op een andere manier dan volgens de indicatie van het aantal glazen dat iemand heeft gedronken. Een nadeel is dat niet alle onderzoekers gebruik maken van deze methode. Een ander nadeel is dat deze schaal een indicatie is van de gevolgen van zwaar drinken en niet van een lichter niveau, wat het minder bruikbaar maakt bij onderzoek naar verschillende drinkniveaus.
Bestaande vragenlijsten zoals de Customary Drinking and Drug Use Record (Anderson, Ramo, Schulte, Cummins & Brown, 2007; Brown, Myers, Lippke, Tapert, Stewart & Vik, 1998; aangehaald in Brown, Tapert, Granholm & Delis, 2000) en de Timeline Followback (Sobell en Sobell 1992, aangehaald in Brown et al, 2000) zijn wellicht onvoldoende om accuraat data verzamelen bij follow-‐up onderzoeken. Beide vragenlijsten vragen naar de afgelopen drie maanden en vatten het consumptiegedrag samen in gemiddelden, zoals een ‘gemiddeld aantal glazen per maand’ of een ‘gemiddeld aantal glazen per drinkdag’. Op deze manier wordt het