• No results found

Onderzoek naar het onderliggend mechanisme van psychopathie : lage angst of een aandacht-kwestie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar het onderliggend mechanisme van psychopathie : lage angst of een aandacht-kwestie?"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M

ASTERTHESE

(MT)

Onderzoek naar het Onderliggend Mechanisme van Psychopathie:

Lage Angst of een Aandacht-kwestie?

Malou Kapper, Bsc.

Studentnummer: 10572597

Master Gezondheidspsychologie

Track Klinisch Forensische Psychologie

Begeleider: Bruno Verschuere

01-12-2014

(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterthese die in het kader van Klinisch Forensische Psychologie, gevolgd aan de Universiteit van Amsterdam, is geschreven. Het onderzoek dat uitgevoerd is, gaat over het onderliggend mechanisme van psychopathie. Speelt angst of juist aandacht de meest belangrijke rol bij psychopathie? Motivatie om aan dit onderzoek te beginnen was om beter te kunnen begrijpen waar psychopathie vandaan komt.

Het uitvoeren van het onderzoek in FPC Oldenkotte heb ik als een zeer interessante periode ervaren. Dit was dan ook mijn eerste ervaring binnen het forensische werkveld. Het analyseren van de onderzoeks-data en het schrijven van mijn these waren een zware opgave, maar ik heb veel steun van verschillende mensen ontvangen. Ik wens als eerst Bruno Verschuere te bedanken voor zijn hulp, geduld en feedback tijdens het schrijven van mijn scriptie. Kathrin Weidackers wil ik graag bedanken voor haar kennis en hulp met betrekking tot de Lexicale Decisie Taak en Sylco Hoppenbrouwers voor zijn (onderzoeks-)begeleiding binnen FPC Oldenkotte.

Daarnaast bedank ik mijn ouders, broer en vriendinnen voor het tijd vrij maken om delen van mijn scriptie na te lezen en feedback te geven en mij tevens te motiveren wanneer ik vast liep.

Ik wens u als lezer veel plezier met het lezen van mijn scriptie.

Malou Kapper Beets, december 2014

(3)

Abstract

Psychopathie wordt gekenmerkt door persistent antisociaal gedrag en een gebrek aan empathie. Het blijkt een van de beste voorspellers van recidive, waardoor het van belang is meer zicht te krijgen op de

verklaring van psychopathie. Het doel van de studie was meer inzicht krijgen in het onderliggend

mechanisme van psychopathie, waardoor er op termijn wellicht meer adequate behandelingen ontwikkeld kunnen worden.

Er zijn twee heersende theorieën over het onderliggend mechanisme van psychopathie, die psychopathie verklaren. De één gaat er vanuit dat psychopathie voortkomt uit te lage angst (lage angst hypothese), de ander beweert dat aandacht een belangrijke rol speelt (responsmodulatie hypothese). Er bestaat nog geen consensus over welke theorie het meest aannemelijk is.

Om dit te onderzoeken hebben 43 ter beschikking gestelde mannen uit diverse forensisch psychiatrische centra mee gedaan aan het onderzoek, waarbij de lexicale decisie taak werd gebruikt. De reactietijden van het beoordelen van dreigende- en neutrale woorden zijn vergeleken tussen personen met een hoge- en een lage psychopathie score. Dit is gedaan om na te gaan of de lage angst hypothese wordt bevestigd.

Daarnaast is de aandacht een aantal keer gemanipuleerd door het toevoegen van mentale notitietaken, om te onderzoeken of de responsmodulatiehypothese wordt bevestigd.

Resultaten komen niet overeen met de literatuur. Ongeacht de PCL-R score, blijken er geen verschillen in reactietijden tussen neutrale en dreigende woorden. Het emotionele facilitatie effect is niet zichtbaar. Dit is tevens het geval wanneer de aandacht wordt gemanipuleerd.

Vervolgonderzoek blijft daardoor wenselijk. Richtlijnen hiervoor, zoals een grotere steekproef, een niet-criminele controle groep en hersenonderzoek, zijn genoteerd

(4)

Inleiding

Psychopathie is een van de beste voorspellers van recidive (Asscher et al., 2011)1. Personen met een hoge psychopathie score hebben ongeveer drie keer meer kans op recidiveren, dan personen met een lage psychopathie score. Daarnaast staan personen met een hoge psychopathie score bekend als zijnde moeilijk behandelaar of zelfs onbehandelbaar. Door het verhoogde recidive risico is het van belang dat er meer zicht wordt verkregen op het ontstaan en de ontwikkeling van psychopathie. Dit is belangrijk voor het begrip van psychopathie en de daarop volgende behandeling. Behandelingen kunnen worden

aangepast om zo tevens de maatschappelijke kosten te verlagen. Momenteel is er nog geen consensus over het onderliggende tekort van psychopathie. Dit onderzoek richt zich daarom op twee onderliggende defecten van psychopathie: lage angst en aandacht.

Psychopathie

Psychopathie wordt gekenmerkt door persistent antisociaal gedrag en een gebrek aan empathie (Bauer, 2001). Het is een dimensioneel construct wat betekent dat men in meer of mindere mate

psychopathisch kan zijn (Edens et al., 2006). Uit onderzoek naar de etiologie van psychopathie blijkt dat een samenspel van biologische- (erfelijkheid) en psychosociale factoren (bijv. traumatische gebeurtenissen) een belangrijke rol speelt bij het ontwikkelen van een psychopathische persoonlijkheidsstoornis

(Macdonald & Iacono, 2005).

Over de prevalentie van psychopathie bestaat onduidelijkheid, wat mogelijk komt door het gebruik van verschillende cut-off scores van de PCL-R. Ondanks dat psychopathie wordt benaderd als een dimensioneel construct, wordt er bij de PCL-R een cut-off score gebruikt, waarbij een hogere score overeenkomt met een klinische psychopathiescore. Hare (1990) adviseerde een cut-off score van 30, maar vaak worden er andere cut-off scores gehanteerd (Cooke, Michie, Hart, & Clark, 2005; Koenigs, Baskin-Sommer, Zeier, & Newman, 2011). In Amerika ligt dit punt bijvoorbeeld op 30, terwijl in Europa meestal een score van 25 of 26 wordt gehanteerd. Dit komt omdat Amerikaanse steekproeven over het algemeen hoger op de PCL-R scoren, dan Europese steekproeven (Cooke et al., 2005). Gemiddeld genomen is

(5)

ongeveer 15-25% van de mannelijke forensisch psychiatrische patiënten geclassificeerd met psychopathie2 (Hildebrand, 2004). Koenigs, Baskin-Sommers, Zeier, en Newman (2011) benoemen dat psychopathische trekken op gedragsniveau wellicht normaal verdeeld zijn over de populatie, maar dat dit niet hoeft te betekenen dat de oorzaak van psychopathie ook dimensioneel is.

Personen met een hoge psychopathie score zijn onder andere berucht om hun manipulatieve gedrag, het missen van verantwoordelijkheid voor hun eigen daden en gebruik van geweld om zowel anderen te controleren als om aan hun eigen behoeften te voldoen (Newman & Brinkley, 1997). Cleckley (1988) is een van de eerste onderzoekers die een duidelijke omschrijving van psychopathie heeft gemaakt. Hij beschrijft in zijn boek ‘The Mask of Sanity’ zestien sleutelsymptomen van psychopathie. Hij noemt onder andere onverantwoordelijkheid, oppervlakkige charme, gebrek aan schuld en schaamte en inadequaat gemotiveerd antisociaal gedrag.

Hare (1991) heeft op basis van de sleutelsymptomen van Cleckley de Psychopathie Checklist Revised (Nederlandstalige versie: Vertommen, Verheul, De Ruiter & Hildebrand, 2002) ontwikkeld, welke zowel gedrags- als persoonskenmerken bevat. Dit is het meest gebruikte instrument om de mate van psychopathie te meten. De items worden op basis van dossierinformatie en/of een semigestructureerd interview ingevuld.

Vervolgens is er onderzoek uitgevoerd naar de factorstructuur van psychopathie. Veel studies vonden twee factoren: een gedragsmatige factor en een interpersoonlijke- en affectieve factor (o.a. Hare et al., 1990; Vertommen, Verheul, De Ruiter & Hildebrand, 2002). Hare heeft naar aanleiding hiervan het ‘twee factor model’ van psychopathie opgesteld. De eerste factor (F1) is de interpersoonlijke- en affectieve factor en bevat trekken die ook wel de kerneigenschappen van psychopathie worden genoemd (bijv. kil en gebrek aan schuld). De tweede factor (F2), ook wel de gedragsmatige factor, bevat trekken die de

antisociale levensstijl kenmerken (bijv. impulsiviteit). Voor de Nederlandse versie vond men de

Agressief/Narcistische factor en de Impulsieve/Antisociale factor (Vertommen et al., 2002). Cooke en Michie (2001) beweren echter dat de antisociale gedragingen een gevolg zijn van psychopathie en deze niet moeten worden meegenomen. Zij hebben de interpersoonlijke- en affectieve factor opgedeeld in twee

(6)

factoren (interpersoonlijke factor en affectieve factor) en uit de tweede factor van Hare hebben zij het antisociale gedrag gehaald. De derde factor (F3) bevat de impulsieve- en onverantwoordelijke levensstijl. Na deze kritieken van Cooke en Michie heeft Hare in 2003 zijn twee factoren opgedeeld, zodat zijn ‘vier-factor model’ is ontstaan: de interpersoonlijke ‘vier-factor, de affectieve ‘vier-factor, de antisociale ‘vier-factor en de ‘vier-factor leefstijl.

Naast de PCL-R kan ook de Youth Psychopathic trait Inventory (YPI; Andershed, Kerr, Stattin, Levander, 2002) wordt toegepast om de mate van psychopathie te meten. De YPI is een zelfrapportage vragenlijst welke is ontworpen om psychopathische persoonlijkheidstrekken te meten onder jongeren, maar tevens gebruikt kan worden voor volwassenen. Dit instrument meet drie factoren, overeenkomend met het drie-factoren model van Cooke en Michie (2001): Grandioos/ Manipulatieve factor (GM); Harteloos/Emotieloze factor (HE) en Impulsief/Onverantwoordelijke factor (IO). Deze factoren weerspiegelen respectievelijk de interpersoonlijke factor, de affectieve factor en de impulsieve- en onverantwoordelijke levensstijl.

Zelfrapportages worden niet vaak in de klinische praktijk toegepast, met name omdat er bij personen met een hoge psychopathie score vaak sprake is van gebrek aan inzicht in hun eigen symptomen (Lilienfeld & Fowler, 2006). Tevens zijn psychopaten sneller geneigd tot liegen. De YPI komt tegemoet aan enkele kritieken op zelfrapportages met betrekking tot psychopathie. De items zijn zo geformuleerd dat ze positief klinken voor personen met (veel) psychopathische trekken. Gebreken worden verwoord als vaardigheden. Door deze manier van vraagstelling worden er minder gemakkelijk sociaal wenselijke gegeven (Andershead et al., 2002) en is het instrument goed bruikbaar.

(7)

Lage angst hypothese

Er zijn twee heersende theorieën die psychopathie verklaren: de lage angsthypothese en de responsmodulatiehypothese. Volgens Lykken (1957) weerspiegelt psychopathie een aangeboren tekort aan angst. Dit tekort kan, in combinatie met perverse lusten of een ongewoon agressief temperament, leiden tot psychopathie. In verschillende onderzoeken wordt deze lage angsthypothese bevestigd. Zo blijkt dat personen met een hoge psychopathie score, weinig angstconditionering vertonen (Lykken, 1957). Dit betekent dat er geen fysiologische reacties, zoals verhoogde hartslag, optreden na het horen van een piepje die daarvoor een aantal keer voor een elektrische schok heeft gezorgd. Dit zorgt er voor dat het moeilijk is om angstig te reageren. Dat personen met een hoge psychopathie score weinig angstconditionering vertonen komt overeen met dat zij slecht zijn in passief vermijdingsleren . Dit betekent dat zij angst niet zullen vermijden, ondanks een eerdere confrontatie met de situatie (Newman & Kosson, 1986). Lykken heeft dit ook aangetoond met een passieve vermijdingstaak. Personen met een hoge psychopathie score kozen, vergeleken met personen met een lage psychopathie score (controlegroep) vaker responsen die leidden tot elektrische schokken. De controlegroep probeerde de elektrische schokken te vermijden, waaruit blijkt dat zij van de elektrische schokken leerden.

Daarnaast is er bij personen met een hoge psychopathie score sprake van lage hersenactiviteit in de amygdala en de orbitofrontale cortex (OFC) in afwachting van aversieve gebeurtenissen, zoals een schok of hard geluid (Blair et al., 2011). Een disfunctie in de OFC blijkt gerelateerd aan onder andere agressie en beperkte reactieve agressie regulatie bij personen met een hoge psychopathie score. Personen met een disfunctie in de OFC zullen daardoor meer gebruik maken van instrumentele agressie (Blair, 2004).

Tevens vertonen personen met een hoge psychopathie score geen verschil in hersenactiviteit tijdens het bekijken van onaangename versus neutrale foto’s, dit is bij personen met een lage psychopathie score echter wel zo (Patrick, Bradley & Lang, 1993). Deze bewijzen samengenomen zijn door theoretici geïnterpreteerd als een fundamenteel tekort in angstreactiviteit bij psychopathie.

Een reeks onderzoeken, met een lexicale decisietaak (LDT) heeft aangetoond dat er sprake is van een emotie paradox bij psychopaten. Uit onderzoek van Williamson, Harpur en Hare (1991) blijkt dat personen met een hoge psychopathie score minder efficiënt gebruik maken van affectieve informatie. In

(8)

een LDT maken zij minder onderscheid tussen affectieve en neutrale woorden dan personen met een lage psychopathie score. Personen met een lage psychopathie score maken in deze taak sneller beslissingen bij affectieve woorden en laten daarbij een grotere hersenactiviteit dan op neutrale woorden. Dit wordt emotionele facilitatie genoemd. Personen met een hoge psychopathie score laten dit onderscheid niet zien, noch in hun gedrag, noch in hun hersenactiviteit (Patrick, 2006). Er is sprake van een gebrek aan

emotionele facilitatie. Echter, personen met een hoge psychopathie score beoordelen emotionele woorden op een beoordelingsschaal, met betrekking tot emotionele lading, hetzelfde als personen met een lage psychopathie score. Dit betekent dat zij emotionele signalen wel degelijk kunnen beoordelen, maar dat dergelijke signalen weinig meetbare invloed hebben op hun gedrag (Lorenz & Newman, 2002).

Responsmodulatie hypothese

Een alternatief om psychopathie te verklaren, is de responsmodulatie hypothese (RMH) van Patterson & Newman (1993). Zij proberen de lage angsthypothese van Lykken er ook deels bij te betrekken. Responsmodulatie wordt gedefinieerd als een zeer snelle automatische verschuiving van de aandacht. Dit stelt personen in staat, indien nodig, perifere informatie (informatie waar niet direct op wordt gefocust) te monitoren en te gebruiken (Lorenz & Newman, 2002).

De responsmodulatie hypothese stelt dat het risicogedrag en het onvermogen om te leren van eerdere negatieve ervaringen bij psychopaten, worden veroorzaakt door een defect in de prefrontale cortex (PFC). De prefrontale cortex speelt een belangrijke rol bij verschillende cognitieve functies zoals werkgeheugen, aandacht en planning (Goto, Yang, Otani, 2009). Een defect in de prefrontale cortex zorgt ervoor dat dat perifere informatie niet goed wordt verwerkt en dat gedrag minder goed wordt gereguleerd. Men kan hierdoor impulsief of onbeheerst reageren, wat vaak het geval is bij personen met een hoge psychopathie score. Ook hebben zij hierdoor moeite met het verschuiven van hun aandacht van de uitvoering van gedrag naar het evalueren van de gevolgen daarvan. Hierdoor zullen zij meer volharden in een eerder beloonde respons, zelfs als de straf voor deze respons toeneemt.

Volgens deze theorie (RMH) worden emotionele tekorten en het gebrek aan angstconditionering en het daarbij horende onvermogen om te leren van negatieve ervaringen, geuit in een gebrek bij het verwerken

(9)

van affectieve-, remmende- en andere belangrijke informatie wanneer het perifeer is aan hun doelgericht gedrag (Newman & Lorenz, 20033).

De responsmodulatie hypothese wordt ondersteund door verschillende onderzoeksresultaten. Het blijkt dat er bij psychopathische daders, terwijl zij gericht zijn op het behalen van beloningen, sprake is van slecht passief vermijdingsleren en weinig hersenactiviteit bij bestraffing (Arnett, Smith, Newman, 1997). Echter, ze tonen geen tekorten als vermijdingsleren hun primaire doel is. Tevens is er steeds meer bewijs dat de executieve functies, zoals aandacht en werkgeheugen, de reacties van de amygdala op emotionele signalen modereren (Pessoa, Padmala & Morland, 2005) .

Een reeks studies, onder andere van Newman, Curtin, Bertsch en Baskin-Sommers (2010), heeft zich gericht op de combinatie van de lage angst hypothese en de responsmodulatie hypothese. Tijdens het afleggen van de bestaande taak om lage angst te meten, wordt aandacht gemanipuleerd. Uit deze

onderzoeken blijkt steeds evidentie voor de responsmodulatie hypothese en lijkt emotie dus ook perifeer. Zo blijkt uit het onderzoek van Newman et al. (2010) dat de relatie tussen psychopathie en lage angst wordt gemodereerd door aandacht. De resultaten geven duidelijk bewijs dat psychopathie is geassocieerd met problemen in het ontdekken van gevaren en het vermijden van soortgelijke situaties. Echter, deze problemen worden alleen waargenomen wanneer hun aandacht op iets anders wordt gericht.

Bovenstaande suggereert dat de responsmodulatie hypothese ook bevindingen met betrekking tot de lage angst hypothese kan verklaren.

3 Deelnemers aan dit onderzoek waren blanke mannelijke gedetineerden, jonger dan 40 jaar, die verbleven in een gevangenis in het

(10)

Huidig onderzoek

De theorie van de responsmodulatie hypothese en de theorie van de lage angsthypothese worden in dit onderzoek tegenover elkaar gezet. De onderzoeksvraag luidt dan ook als volgt: Wordt psychopathie gekenmerkt door lage angst of een defect in aandachtmodulatie? De lexicale decisie taak wordt gebruikt om deze vraag te kunnen beantwoorden. Op basis van het onderzoek van Newman et al. (2010), waaruit blijkt dat aandacht de relatie tussen psychopathie en lage angst modereert, wordt de aandacht in het huidige onderzoek gemanipuleerd. Dit wordt gedaan door het toevoegen van een mentale notitietaak, waardoor men juist weg gaat van de emotie (non-woorden tellen), of wordt gefocust op de emotie (bedreigende woorden tellen).

Naar aanleiding van deze onderzoeksvraag worden twee hypothesen opgesteld die elkaar uitsluiten: - Personen met een hoge psychopathie score vertonen, ongeacht hun focus van aandacht, geen

verschil in reactietijd tussen het beoordelen van een bedreigend of neutraal woord: het emotionele facilitatie-effect zal klein tot afwezig zijn. Dit in tegenstelling tot personen met een lage

psychopathie score waarbij het emotionele facilitatie-effect hoog zal zijn (lage angst hypothese). Zij zullen sneller reageren op een bedreigend woord.

- Personen met een hoge psychopathie score laten, wanneer zij hun aandacht moeten richten op de dreigende woorden, wel degelijk een verschil in reactietijd zien tussen het beoordelen van een bedreigend of neutraal woord. Dit zou overeenkomen met de reactietijden van personen met een lage psychopathie score. Ongeacht de PCL-R score is er dan een facilitatie-effect zien

(responsmodulatie hypothese). Dit betekent dat het effect van lage angst niet altijd zichtbaar is, maar afhankelijk is van de focus van de aandacht.

(11)

Methode Onderzoeksdesign

In dit onderzoek is gebruikt gemaakt van een cross-sectioneel design. De deelnemers hebben eenmalig deelgenomen aan een testsessie.

De onafhankelijke variabele in het huidige onderzoek is psychopathie. Psychopathie wordt als een dimensioneel construct benaderd en wordt gemeten met behulp van de PCL-R en de YPI. Louter voor de beeldvorming worden de PCL-R scores gesplitst in een hoge psychopathiescore groep (PCL-R ≥25) en een lage psychopathiescore groep (PCL-R ≤ 20) (Koenigs, Baskin-Sommers, Zeier, & Newman). De aandachtfocus en de dreigwaarde van de woorden zijn in het huidige onderzoek de onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabelen zijn de reactietijden van de deelnemers op de lexicale decisietaak. Deze taak wordt gebruikt om te onderzoeken of er sprake is van lage angst of een aandachtprobleem.

Steekproef

Het onderzoek heeft plaats gevonden in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Oldenkotte te Rekken en FPC de Oostvaarderskliniek te Almere, waar ter beschikking gestelde (tbs) patiënten hebben deelgenomen aan het onderzoek. Deze klinieken zijn justitieel en er worden patiënten met een ter

beschikking stelling-maatregel verpleegd en behandeld. De tbs-maatregel wordt opgelegd door de rechter wanneer een delinquent een ernstig misdrijf heeft begaan, maar niet toerekeningsvatbaar is wegens een psychiatrische stoornis (De Vogel, De Ruiter, Hildebrand, Bos, & Van de Ven, 2004).

Naar aanleiding van een a priori poweranalyse (α=.05, β=.80 , r =.30) met het programma G*Power 3.1, werd voor de Pearson correlaties gestreefd naar het verkrijgen van 64 deelnemers om een minimaal effect te kunnen vinden (Faul, Erdfelder, Lang & Buchner, 2007). Dit betekent dat er 64 deelnemers nodig waren, om voor de afhankelijke variabele reactietijd een effectgrootte van r = .30 te behalen.

Ter selectie zijn de volgende exclusiecriteria gehanteerd: het hebben van een diagnose van schizofrenie, psychotische stoornis of bipolaire stoornis, kleurenblindheid, het hebben van slecht zicht en slecht begrip van de Nederlandse taal. Uiteindelijk hebben 43 mannen deelgenomen aan het onderzoek. De leeftijd van de steekproef varieerde van 23 tot 67 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 44.70 jaar. Acht

(12)

deelnemers zijn in de analyses met de reactietijden niet meegenomen, omdat zij teveel fouten hebben gemaakt in de taak. Dit betekent dat er voor de analyses met de reactietijden 32 deelnemers overbleven.

Meetinstrumenten

Dit onderzoek is onderdeel van een groter onderzoek naar psychopathie, dat bestond uit een testsessie van anderhalf uur.

De Psychopathie Checklist Revised (PCL-R; Hare 1991; Nederlandstalige versie: Vertommen, Verheul, De Ruiter & Hildebrand, 2002)

De PCL-R is ontwikkeld om de mate van psychopathie vast te kunnen stellen. Het is het meest gebruikte instrument om psychopathie te meten en heeft een hoge interne consistentie (α = .87). De PCL-R bestaat uit 20 items (o.a. gladde prater, prikkelhongerig en jeugdcriminaliteit), welke met behulp van een semigestructureerd interview en dossierinformatie worden gescoord op een drie-punt Likertschaal (0-2). De score 0 geeft aan dat dit item niet van toepassing is, score 1 is geeft aan dat het item van toepassing is in een aantal opzichten en een score van 2 betekent dat het item geheel van toepassing is op de persoon. Een voorbeeld vraag uit het semigestructureerde interview is “Geef je om anderen?”. De totaalscore heeft een range van 0-40, waarbij 0 een lage mate van psychopathie betekent en 40 een hoge mate van psychopathie. In Nederland wordt vaak een cut-off score van 26 gehanteerd (Hildebrand, 2004). Naast de totaal score zijn de twee factorscores van de oorspronkelijke indeling van Hare vermeld: de affectieve-, interpersoonlijke factor en de gedragsmatige-, impulsieve factor. Uit onderzoek van

Hildebrand, Hesper, Spreen, & Nijman (2005) blijkt dat de PCL-R met name een goede voorspeller is van gewelddadig recidive. De gedragsmatige- impulsieve factor blijkt deze voorspellende waarde te bepalen.

De PCL-R mag alleen worden afgenomen door daarvoor getrainde therapeuten. De gebruikte PCL-R scores in het huidige onderzoek zijn uit de dossiers van de patiënten gehaald. Ze zijn tot stand gekomen na een consensusgesprek van twee getrainde gedragsdeskundigen, die tevoren apart de items gescoord hebben. Éen gedragsdeskundige heeft de PCL-R afgenomen en gescoord, de andere

gedragsdeskundige heeft de items aan de hand van het opgenomen PCL-R interview gescoord (geluid en beeld).

(13)

gekozen naar aanleiding van het onderzoek van Edens et al. (2006). Uit hun onderzoek blijkt geen evidentie voor een categorische benadering van psychopathie.

In de huidige studie zijn van de PCL-R alleen de totale score en de factor scores bekend, vanwaar het niet mogelijk is om de interne consistentie te berekenen. De inter-correlatie tussen de twee factoren is wel berekend, r = .35.

Youth Psychopathic trait Inventory (YPI; Andershed, Kerr, Stattin, Levander, 2002)

In het huidige onderzoek is de geautoriseerde Nederlandse verse van de YPI (Das & De Ruiter, 2003) gebruikt. De vragenlijst is digitaal afgenomen middels de software INQUISIT.

De YPI is een veelgebruikte zelfrapportage vragenlijst om psychopathische trekken bij adolescenten te meten, maar het kan ook bij volwassenen worden toegepast. Het instrument bestaat uit 50 items, welke worden gescoord op een vier-punt Likertschaal ( 1= ‘Helemaal niet van toepassing’, 2 = ‘Niet helemaal van toepassing’, 3 = ‘Redelijk goed van toepassing’, 4 = ‘Heel erg van toepassing’). De items zijn

onderverdeeld in 10 subschalen, die elk een kerntrek van psychopathie in de jeugd omvat. De subschalen samen omvatten de interpersoonlijke, de affectieve en de gedragsmatige dimensie van psychopathie. Een voorbeeld item van de subschaal ‘Impulsiviteit’ is: ‘Het gebeurt vaak dat ik dingen doe zonder er van te voren over na te denken’. De YPI meet de drie-factoren van psychopathie, overeenkomend met het model van Cooke en Michie (2001): Grandioos/ Manipulatieve factor (GM); Harteloos/Emotieloze factor (HE) en Impulsief/Onverantwoordelijke factor (IO).

Uit het onderzoek van Hillige, Das, De Ruiter, en Doreleijers (2010)4 naar de psychometrische eigenschappen van de Nederlandse vertaling van de YPI blijkt een hoge interne consistentie (α=.70, voor mannen en α=.74 voor vrouwen) en een goede inter-beoordelaarbetrouwbaarheid. In de huidige studie heeft de YPI een hoge interne consistentie, de Chronbach’s alpha= .91. De Chronbach’s alpha’s van de drie factoren, tonen tevens acceptabele interne consistenties aan: GM-trekken (α = .79), HE-trekken (α =.50), IO-trekken (α = .66).

4 De steekproef in dit onderzoek bestaat uit 740 jongeren met een gemiddelde leeftijd van 15.6 (SD = .94) uit de bovenbouw van

(14)

Emotional Lexical Desicion Task (LDT; Williamson, Harpur, Hare 1991)

De LDT is in dit onderzoek digitaal afgenomen, middels de PRESENTATION software. Op het beeldscherm werden letterreeksen gepresenteerd. De deelnemers zijn geïnstrueerd zo snel mogelijk te beslissen of de gepresenteerde letterreeks een bestaand woord, zoals ‘klok’, of een non-woord zoals ‘vluk’ is. Dit wordt gedaan middels de A- en L-toetsen op het toetsenbord.

"In deze taak zie je afwisselend woorden en non-woorden op het scherm verschijnen. Verschijnt er een woord dan druk je op A. Verschijnt er een non-woord dan druk je op L. Het is de bedoeling dat je zo snel mogelijk reageert op het woord/non-woord! Druk op ENTER als je klaar bent om te beginnen met de taak. Heel veel succes!" Wanneer men te traag reageert, wordt er digitale feedback gegeven (‘te langzaam’). Dit is afhankelijk van het Interstimulus Interval, dat tussen 500ms en 1250 ms lang is. Voorafgaand aan elke reeks letters verschijnt 500ms een fixatie kruis. Vervolgens verschijnt 1000ms de letter reeks. Het woord verdwijnt echter eerder van het scherm zodra op de knop wordt gedrukt.

Categorieën

Een gepresenteerde letterreeks kan behoren tot een van de volgende vier categorieën; niet bedreigend woord (bijv. ‘tafel’), bedreigend woord (bijv. ‘indringer’), bedreigend non-woord (bijv. ‘enkringer’), niet bedreigend non-woord (bijv. ‘tarel’). De non-woorden zijn uitspreekbaar en bestaan uit een random volgorde van de letters uit dreigende en niet-dreigende woorden. Er worden maximaal 2 woorden uit dezelfde categorie na elkaar gepresenteerd.

Blokken

De LDT is opgebouwd uit twee oefenblokken en zes testblokken, met aan het eind van elk blok een korte pauze waarvan de deelnemer zelf kan beslissen hoelang deze duurt. De oefenblokken bevatten elk 18 stimuli (9 neutrale woorden en 9 non-woorden). De (non-)woorden die gepresenteerd worden in de oefenblokken (Bijlage 1), worden niet in de testblokken gepresenteerd (Bijlage 2).

In het eerste oefenblok wordt de deelnemer geacht alleen te beoordelen of het gepresenteerde woord een bestaand woord of non-woord is. In het tweede oefenblok wordt de deelnemer tevens geacht het aantal gepresenteerde bestaande woorden te onthouden (mentale notitietaak).

Na de twee oefenblokken komen er 6 testblokken in gerandomiseerde volgorde: 2 alternatieve focus testblokken, 2 op dreiging gefocuste testblokken en 2 controle conditie testblokken (360 stimuli in

(15)

totaal). In de alternatieve focus testblokken wordt de deelnemer geacht het aantal neutrale of non-woorden te onthouden, in de op dreiging gefocuste testblokken wordt de deelnemer geacht de dreigende woorden te onthouden en in de controle conditie testblokken is geen mentale notitietaak opgenomen.

De twee blokken binnen elke conditie hebben een verschillend aantal stimuli: de een bevat er 59, de ander 61. Dit is om er zeker van te zijn dat de deelnemers niet gokken op basis van hun telling in het voorgaande blok. Bij de volgorde van de blokken is uit gegaan van de restricties dat de twee blokken van dezelfde conditie niet op elkaar mogen volgen en dat het laatste blok (blok 6) of tot de alternatief gefocuste conditie of tot de dreiging gefocuste conditie moet behoren, afhankelijk van de versie. Dit omdat na het beëindigen van het laatste blok met mentale notitietaak een manipulatie check werd opgenomen. Deelnemers moesten, zonder dat dit van te voren was aangekondigd, het aantal dreigende woorden of het aantal non-woorden aangeven.

Mentale notitietaak

Door een mentale notitietaak aan de LDT toe te voegen, wordt de aandacht van de deelnemers gemanipuleerd. De deelnemer wordt naast de standaard taak van het beoordelen of een letterreeks een woord of non-woord is, geacht het aantal woorden uit een bepaalde conditie te onthouden. Bijvoorbeeld het aantal non-woorden of het aantal bedreigende woorden. Dit aantal moest aan het eind van het blok ingetypt worden. Er zijn drie condities: op dreiging gefocust (DF) op neutraal gefocust (AF) en geen focus (C). Bij vier van de zes testblokken is een mentale notietaak toegevoegd.

Beoordeling woorden

Na de zes testblokken wordt de deelnemer geacht alle bestaande woorden te beoordelen in mate van bedreiging. Het gaat hier niet om de snelheid, maar om hoe wel/niet bedreigend de deelnemer de woorden vond. Dit wordt gedaan op een vijf-punt Likertschaal (1= niet bedreigend, 2= een beetje bedreigend, 3= redelijk bedreigend, 4= sterk bedreigend, 5= heel bedreigend). Deze beoordeling dient als expliciete beoordeling.

Voor elke deelnemer zijn de ratingverschilscores (dreigend – neutraal) en de gemiddelde reactietijden voor dreigende en neutrale woorden per conditie (AF, DF, C) berekend. De verschilscore in reactietijden (dreigend-neutraal) meet de emotionele facilitatie.

(16)

Procedure

De werving van de patiënten/deelnemers is op verschillende wijzen gebeurd. Therapeuten van de klinieken hebben het onderzoek aangekondigd tijdens groepsbesprekingen op de afdelingen, er zijn flyers opgehangen en wij hebben de patiënten individueel benaderd. Bij de werving is gebruik gemaakt van een informatiebrief. Hierin worden het onderwerp (persoonlijkheid, relaties, aandacht en liegen) doel (beter zicht te krijgen op de relatie tussen psychopathische trekken enerzijds en relaties, liegen en aandacht anderzijds) en de procedure van het onderzoek uitgelegd, staan de voorwaarden voor deelname en wordt informatie gegeven over de vertrouwelijkheid van patiëntgegevens en over hoe te handelen bij klachten. Ook wordt vermeld dat het onderzoek ongeveer anderhalf uur duurt, de deelnemers het onderzoek op ieder moment kunnen beëindigen en dat er een financiële vergoeding tegen over staat. Deelnemers ontvingen voor deelname een vergoeding van minimaal € 10,- en maximaal € 15,-. Dit was afhankelijk van de prestaties van een andere taak, die niet gerelateerd is aan de huidige studie.

Nadat een patiënt heeft aangegeven deel te willen nemen aan het onderzoek, tekenen zij een informed consent en een toestemmingsverklaring. Deze verklaring geeft ons toestemming bepaalde gegevens uit hun dossier te halen, zoals demografische gegevens, IQ score en de PCL-R score. Vervolgens is een afspraak om aan het onderzoek deel te nemen gemaakt. Het afnemen van de testen vond plaats in een gesprekskamer. Enkel de tester en deelnemer waren in de testkamer aanwezig. De tester legde nogmaals het onderzoek uit en startte de computertaken op. Eerst is de YPI vragenlijst ingevuld en vervolgens is de LDT gestart.

(17)

Resultaten

De data is geanalyseerd met behulp van SPSS Statistics 20 en bij elke analyse wordt een significantie niveau van .05 gehanteerd.

Vooranalyses

Eerst zijn vooranalyses gedaan om na te gaan of er aan de assumpties van normaliteit en

homoscedasticiteit wordt voldaan. Uit de Kolmogorov-Smirnov Test blijkt dat de data normaal verdeeld is (PCL-R totaalscore: D (40) = .10, p =.20; YPI totaalscore: D (43) = .13, p =.07). De data is op interval schaal gemeten en onafhankelijk van data van andere deelnemers.

Vervolgens is middels een bivariate correlatie gecontroleerd of intelligentie en/of leeftijd de relatie tussen psychopathie en ratingverschilscore of reactietijden zouden verklaren. Er blijkt geen significante correlatie te zijn tussen de PCL-R totaalscore en intelligentie (r =- .16, p = .39) of leeftijd (r =- .04, p = .79). Dit geldt ook voor de YPI totaalscore (intelligentie: r = .16, p = .36; leeftijd: r = -.06, p = .69). Er wordt dan ook niet gecontroleerd voor deze variabelen. Er zijn drie personen met een IQ < 80, welke vanwege bovenstaande niet zijn verwijderd.

Daarnaast is er voor de analyses met de reactietijden rekening gehouden met een aantal criteria. Deelnemers die meer fouten hebben gemaakt dan 2.5 standaarddeviatie boven het gemiddelde (≥50 fouten), zijn niet meegenomen in de analyses met de reactietijden. Vanwege dit criterium zijn vier deelnemers verwijderd. Tevens worden deelnemers verwijderd die bij de mentale notitietaak minstens tweemaal een significante afwijkende score hebben gegeven (≥50% afwijking van het juiste aantal woorden). Vier deelnemers zijn vanwege dit criterium niet meegenomen in de analyses met de

reactietijden. Deze criteria zijn toegepast omdat deze mogelijk betekenen dat de deelnemers de taak niet hebben begrepen. Dit betekent dat in de analyses met het aantal fouten (LDT en mentale notitietaak) en de beoordeling van de woorden, data van 43 deelnemers is gebruikt. Bij de analyses met de reactietijden is van 35 deelnemers data gebruikt.

(18)

Beschrijvende analyses

Er is een beschrijvende analyse uitgevoerd om een duidelijk overzicht te krijgen van de demografische gegevens. Er is gekeken naar het aantal deelnemers, de sekseverdeling, het intelligentieniveau, en de psychopathie scores (gemeten met de PCL-R en YPI).

Middels het invullen van een toestemmingsformulier hebben 46 patiënt aangegeven mee te willen doen aan het onderzoek en hebben ook daadwerkelijk deelgenomen. Achteraf zijn de drie vrouwelijke deelnemers verwijderd, namelijk omdat de geslachtsverdeling te scheef was. De steekproef bestaat uit 43 mannen met een gemiddelde leeftijd van 44.70 jaar (SD = 11.28). Van 40 patiënten is de PCL-R score bekend. Deze score varieert van 7 tot 37 (M = 23.45, SD = 7.28). De YPI score is van elke deelnemer bekend en varieert van 52 tot 142 (M= 83.76, SD=18.76).

Louter voor de beeldvorming, ter ondersteuning van de resultaten, worden deelnemers ingedeeld in een groep: een hoge psychopathiescore groep (PCL-R ≥25, N=15) en een lage psychopathiescore groep (PCL-R ≤ 20, N=14).

Storende variabelen

Middels een bivariate correlatie is gecontroleerd of intelligentie en/of leeftijd de relatie tussen psychopathie en ratingverschilscore of reactietijden zouden verklaren. Er blijkt geen significante correlatie te zijn tussen de PCL-R totaalscore en intelligentie (r =- .16, p = .39) of leeftijd (r =- .04, p = .79). Dit geldt ook voor de YPI totaalscore (intelligentie: r = .16, p = .36; leeftijd: r = -.06, p = .69). Er wordt dan ook niet gecontroleerd voor deze variabelen.

Er zijn drie personen met een IQ < 80, welke vanwege bovenstaande niet zijn verwijderd.

Psychopathie en beoordeling

Van elke deelnemer is de gemiddelde rating op de dreigende woorden en de gemiddelde rating op de neutrale woorden berekend. Vervolgens is de verschilscore berekend: gemiddelde beoordeling van de dreigende woorden – gemiddelde beoordeling van de neutrale woorden. Dit wordt in het vervolg ratingverschilscore genoemd.

(19)

Een paired-sample t-test is uitgevoerd om te toetsen of de dreigende woorden significant negatiever beoordeeld worden, dan de neutrale woorden. Er blijkt een significant verschil tussen de gemiddelde rating op de dreigende woorden (M = 3.06, SD = .99) en de gemiddelde rating op neutrale woorden (M = 1.21, SD = .42), t (42) = 10.70, p <.01. Dreigende woorden worden als meer bedreigend beoordeeld (Figuur 1). De eta-kwadraat (.73) indiceert een groot effectgrootte.

Vervolgens is met behulp van de Pearson correlatie-coëfficiënt de relatie tussen psychopathie en de ratingverschilscore (dreigend – neutraal) onderzocht (Tabel 1). Er blijkt geen significant verband te zijn tussen PCL-R scores en de ratingverschilscore, r = -.23, n = 40, p = .15. Ook het verband tussen de YPI-scores en de ratingverschilscore is niet significant, r = -.08, n = 43, p = .60.

Figuur 1. De gemiddelde beoordeling (mate van bedreiging) van woorden, gegeven op een schaal van 1-5.

Tabel 1

Correlaties Tussen Psychopathie, Gemeten met zowel de PCL-R als de YPI, en Gemiddelde Beoordeling van Dreigende, Neutrale Woorden en de Verschilscore.

Beoordeling dreigende woorden Beoordeling neutrale woorden Verschilscore rating (dreigend-neutraal) PCL-R score -.28 (.08) -.06 (.71) -.23 (.15) YPI score -.12 (.43) -.07 (.68) -.08 (.60) Noot. De p-waarden zijn tussen de haakjes weergegeven.

(20)

Aantal fouten in de LDT

Voorafgaand aan de ANOVA is een aantal analyses uitgevoerd. Deelnemers met meer fouten dan 2.5 standaarddeviatie boven het gemiddelde (M = 26.88, SD = 20.06), ≥50 fouten, zijn niet meegenomen in de ANOVA. Dit was het geval bij vijf deelnemers.

De relatie tussen het aantal fouten in de LDT en psychopathie is daarom verder onderzocht middels een Pearson correlatie-coëfficiënt. Er was een zwakke, negatieve correlatie tussen de PCL-R scores en het aantal fouten, r = -.01, n = 40, p = .96. De correlatie tussen de YPI scores en het aantal fouten is matig en positief, r = .39, n =43, p < .01, waarbij een hogere score op de YPI is geassocieerd met meer fouten in de LDT. In Figuur 2 is voor zowel de hoge psychopathiescore groep als de lage psychopathiescore groep het gemiddeld percentage aantal fouten weergegeven. De deelnemers uit de hoge psychopathiescore groep lijken de LDT over het algemeen wat minder goed te doen.

Tevens is er gekeken naar het aantal fouten met de mentale notitietaak. Deelnemers met minstens tweemaal een afwijkende score van ≥50% van het juiste aantal woorden zijn niet meegenomen in de ANOVA. Dit gold voor vier deelnemers. De relatie tussen psychopathie, gemeten met de PCL-R, en het aantal fouten met de mentale notitietaak is vervolgens onderzocht middels een Pearson

correlatie-coëfficiënt. Er was een matige, positieve correlatie tussen de twee variabelen, r = .32, n = 40, p <.05, waarbij een hogere PCL-R score is geassocieerd met meer fouten in de mentale notitietaken. Ter illustratie is dit in Figuur 3 weergegeven.

Figuur 2. Gemiddelde percentage aantal fouten Figuur 3. Gemiddelde percentage aantal

(21)

Manipulatie check

Na het zesde blok in de LDT is een manipulatie check opgenomen. Deelnemers moesten het aantal dreigende woorden of het aantal non-woorden aangeven (afhankelijk van de conditie), zonder dat dit van te voren was aangekondigd. Twaalf van de 35 deelnemers heeft een afwijkende score van ≥50% van het gepresenteerde aantal woorden. Middels een Pearson correlatie-coëfficiënt is de relatie tussen

psychopathie, gemeten met zowel de PCL-R en de YPI, en het goed/fout hebben van de manipulatie check onderzocht. Er blijkt significant verband te zijn tussen psychopathie, gemeten met de PCL-R , en de manipulatie check r = -.41, n = 32, p <.05. Waarbij een hogere PCL-R score is geassocieerd met vaker een fout antwoord in de manipulatie check.

Psychopathie en reactietijden

Er is een 2 (soort woord) x 3 (focus) herhaalde metingen variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd, om de reactietijden (LDT) op neutrale en dreigende woorden te vergelijken binnen de verschillende condities (op dreiging gefocust, op neutraal gefocust, controle conditie). In Tabel 2 zijn de gemiddelde reactietijden van de beoordeling van dreigende en neutrale weergegeven, voor elke conditie.

Mauchly’s test indiceert dat de assumptie van normaliteit niet wordt geschonden. Er is geen significant interactie effect tussen emotie en focus, F (2, 68) = .10, p=.90. Het hoofdeffect voor het soort woord, bedreigend of neutraal, is niet significant, F (1, 34) = .10, p = .75. Er is een significant hoofdeffect voor focus op de reactietijden, F (2, 68) =11.63, p < .001, r = .41, waarbij significante verschillen bestaan tussen een focus op dreigende woorden en geen focus en tussen een focus op neutrale woorden en geen focus. Onafhankelijk van het soort woord, bedreigend of neutraal, reageert men significant sneller wanneer er geen focus is, dan wanneer men op dreigende of neutrale woorden is gefocust.

Ter illustratie zijn de hoge- en lage psychopathiescore groepen uitgezet tegen de reactietijden in de

verschillende condities (Figuur 4). Een onafhankelijke t-toets is uitgevoerd om de reactietijden per conditie te vergelijken tussen de hoge en lage psychopathie groep. Voor elke conditie blijkt dat er geen sprake is van significante verschillen tussen de hoge en lage psychopathie groep (zie Figuur 4)

(22)

Tabel 2

Gemiddelde Reactietijden van de Beoordeling van zowel Dreigende als Neutrale Woorden per Conditie/Focus (n = 35).

Dreigend woord Neutraal woord

Focus M SD M SD

Neutraal (AF) 607,13 52,53 604,48 41,88

Dreigend (DF) 620,86 48,83 618,29 49,80

Geen (C) 585,93 49,43 587,54 46,75

Figuur 4. Gemiddelde reactietijden per conditie, voor hoge en lage psychopathie scores (n = 32).

Daarnaast zijn correlaties berekend tussen psychopathiescores (PCL-R en YPI) en de reactietijden verschilscores (dreigend-neutraal) in de drie condities: op dreiging gefocust (DF), op neutraal gefocust (AF) en zonder focus (C). Deze correlaties zijn weergegeven in Tabel 3.

Er blijkt alleen een significant verband te zijn tussen PCL-R scores en de verschilscore in reactietijden in de dreiging gefocuste conditie, r = 0.36, n = 32, p = .04. Waarbij een hogere score op de PCL-R is geassocieerd met een grotere verschilscore in reactietijden tussen dreigende en neutrale woorden binnen de op dreiging gefocuste conditie.

Tabel 3

Correlaties tussen psychopathie, gemeten met zowel de PCL-R als de YPI, en de verschilscores in reactietijden (dreigend-neutraal) in de verschillende condities.

Verschilscore AF Verschilscore DF Verschilscore C PCL-R score -.17 (.35) 0.36 (.04)* -.17 (.36)

YPI score .13 (.45) .13 (.46) .24 (.16) Noot. De p-waarden zijn tussen de haakjes weergegeven.

(23)

Discussie

Deze studie heeft zich gericht op psychopathie en het onderliggende defect daarvan. Speelt met

name lage angst of een defect in aandachtmodulatie een rol bij psychopathie? Het doel van het onderzoek was het nagaan of de lage angst hypothese (Lykken, 1957) of de responsmodulatie hypothese (Patterson & Newman, 1993) de meest aannemelijke verklaring is voor psychopathie. Behandelingen zouden hier op aangepast kunnen worden, om zo tevens de maatschappelijke kosten te verlagen. Psychopathie is namelijk een van de beste voorspellers van recidive (Asscher et al. 2011).

De lage angst hypothese wordt bevestigd wanneer deelnemers met een hoge psychopathie score, ongeacht hun focus van aandacht, geen emotioneel facilitatie effect vertonen. Dit in tegenstelling tot deelnemers met een lage psychopathie score, die sneller reageren op de bedreigende- dan op neutrale woorden. De responsmodulatie hypothese wordt bevestigd wanneer deelnemers met een hoge psychopathie score, wanneer zij hun aandacht moeten richten op de dreigende woorden, net als deelnemers met een lage psychopathie score, een emotioneel facilitatie effect laten zien.

Zoals verwacht, worden dreigende woorden significant als meer bedreigend beoordeeld dan neutrale woorden. Het verband tussen psychopathie en de ratingverschilscore blijkt niet significant. Dit komt overeen met wat Lorenz en Newman (2002) noemen: personen met een hoge psychopathie score beoordelen emotionele woorden op een beoordelingsschaal, met betrekking tot emotionele lading, hetzelfde als personen met een lage psychopathie score. De emotionele signalen kunnen zij dus wel degelijk beoordelen.

Uit de analyses van de reactietijden blijkt een hoofdeffect van focus te zijn. Onafhankelijk van het woord (dreigend of neutraal), reageert men significant sneller wanneer er geen focus is. Dit zou kunnen betekenen dat aandacht de relatie tussen psychopathie en lage angst modereert (Newman et al., 2010). Daarnaast verschillen de reactietijden in elke conditie niet significant tussen de hoge en lage psychopathie groep. Ook verschillen de reactietijden tussen neutrale en dreigende woorden niet significant binnen elke groep. Dit samengenomen betekent dat zowel personen geen emotioneel facilitatie effect vertonen. Wederom is er geen duidelijkheid over welke hypothese het meest aannemelijk is: de lage angst hypothese of de responsmodulatie hypothese. In een onderzoek van Lorenz en Newman (2002) is evidentie is gevonden voor de emotie paradox. Het verschil met deze huidige studie is dat zij de mate van angst in het

(24)

algemeen hebben meegenomen in hun onderzoek. Zij hebben gebruik gemaakt van een instrument om de mate van angst te meten (Welsh Anxiety Scale). Zij hebben onderscheid gemaakt tussen laag angstige personen met een hoge psychopathie score, en laag angstige personen met een lage psychopathie score.

Beperkingen

Deze resultaten liggen niet in lijn met de verwachtingen. Hier zijn verschillende verklaringen voor. Een aannemelijke verklaring voor het uitblijven van de resultaten is de omvang van de steekproef. Het werven van patiënten was een lastige opgave. In de twee klinieken waar de dataverzameling heeft

plaatsgevonden, voldeed een groot deel van de patiënten aan exclusiecriteria. Daarnaast was een groot deel van hen angstig dat deelname aan het onderzoek en de resultaten tegen hen gebruikt konden worden. Uit de a priori poweranalyse met het programma G*Power 3.1 bleek dat er minimaal 64 deelnemers nodig zouden zijn om een minimaal effect te vinden (Faul, Erdfelder, Lang & Buchner, 2007). In het huidige onderzoek deden 43 deelnemers mee aan het onderzoek, waarvan er 35 zijn meegenomen in de

variantieanalyse (ANOVA). Dit betekent dat de steekproef eigenlijk te klein is om een minimaal effect te vinden. Er is ook geen vergelijking gemaakt met de samenleving buiten de kliniek. Wanneer de huidige steekproef wordt vergeleken met bijvoorbeeld een niet criminele populatie, zal dit de externe validiteit verhogen en zal er wellicht wel een effect zijn gevonden vanwege de dan meer gespreide psychopathie scores. Tevens zou het emotionele facilitatie effect hierdoor naar voren kunnen komen, omdat er mogelijk meer deelnemers zijn met een (zeer) lage PCL-R score.

Daarnaast zou het uitblijven van het emotionele facilitatie effect kunnen komen door de LDT zelf. Het was mogelijk van belang om eerst te controleren voor woordbekendheid. Dit zou gedaan kunnen worden op een beoordelingsschool (‘Hoe bekend was dit woord voor u, voordat u aan deze taak deelnam?’). Daarnaast is de plaats waar de letterreeks op het computerscherm wordt gepresenteerd mogelijk van belang geweest. De letterreeksen zouden in plaats van in het midden van het beeldscherm, ook links of rechts op het scherm te gepresenteerd kunnen worden. Volgens onderzoek van Bernstein, Newman, Wallace, & Luh (2000) is gebrekkige responsmodulatie bij personen met een hoge psychopathiescore specifiek voor omstandigheden waarbij hun linker-hemisfeer actief is. In de linker-hemisfeer, ook wel de taal dominante hemisfeer genoemd, bevinden zich hersengebieden die een belangrijke rol spelen bij

(25)

spraak. Aan de hand van dit onderzoek kan er gesuggereerd worden dat alleen een aandachtfocus, zoals in het huidige onderzoek, niet genoeg is, maar dat de plaats van het gepresenteerde woord ook van belang is. Als een woord links op het beeldscherm gepresenteerd zou worden, zou er volgens Bernstein et al. (2010) geen sprake zijn van een gebrekkige responsmodulatie. De responsmodulatie hypothese van Patterson en Newman (1993) zou dan mogelijk wel bevestigd worden.

Verder zou sociale wenselijkheid een rol kunnen spelen in de uitblijvende resultaten van deze studie. Bij het beoordelen van de woorden in mate van bedreiging zouden de deelnemers zich aan hebben kunnen passen aan wat de maatschappij van het verwacht. Hierdoor kunnen zij dreigende woorden als meer bedreigend hebben beoordeeld, dan dat zij in werkelijkheid vinden. Echter, de resultaten wat betreft de beoordeling van de woorden, komt overeen met de bestaande literatuur (Williamson, Harpur & Hare, 1991). Op de reactietijden die worden gemeten met de LDT lijkt de invloed van sociale wenselijkheid beperkt te zijn, omdat deze voortkomen uit impliciete gedragingen.

Een andere mogelijkheid is dat de gebruikte woorden of eventuele gebeurtenissen die net voor de testafname hebben plaatsgevonden een rol hebben gespeeld bij het reactievermogen op de LDT. Dit zou kunnen betekenen dat de emotionele lading van de LDT niet binnen is gekomen doordat de woorden te snel gepresenteerd zijn, waardoor men ze niet kon verwerken. Echter, uit de expliciete ratings blijkt dat de personen met zowel een hoge- als een lage psychopathie score wel emotioneel ingesteld zijn. Dat dit de uitblijvende resultaten verklaart, is daardoor twijfelachtig.

Verder onderzoek

Voor vervolgonderzoek is het raadzaam een grotere steekproef te gebruiken. Dit zou wenselijk zijn om na te gaan of er werkelijk geen significante verbanden bestaan tussen de mate van psychopathie en reactietijd, zowel met als zonder focus. Om de steekproef te vergroten en meer inzicht te verkrijgen op de verschillen in emotie en aandacht tussen personen met lage en hoge psychopathiescores, is het van groot belang dat de resultaten van de deelnemers uit de forensische setting vergeleken kunnen worden met de resultaten van een niet-criminele populatie (met dezelfde gemiddelde leeftijd). Dit zorgt er wellicht ook voor dat er een groter verschil in PCL-R scores zit tussen de hoge en lage psychopathie groep, wat op haar

(26)

beurt kan zorgen dat er wel een emotioneel facilitatie effect zichtbaar wordt. De resultaten van de

deelnemers op de LDT kunnen zo beter worden vergeleken. Tevens zal dit de externe validiteit verhogen. Tevens zou er gebruik gemaakt kunnen worden van hersenonderzoek tijdens de lexicale decisie taak, waarbij de activiteit van de hersenen wordt onderzocht. Middels fMRI kan de activiteit in de orbito-frontale cortex (OFC) en deamygdala onderzocht worden. Deze gebieden zijn namelijk geassocieerd met psychopathie (Boccardi et. Al, 2011). Personen met een hoge psychopathie score zouden minder

harsenactiviteit vertonen bij emotioneel beladen woorden, dan personen met een lage psychopathie score (Patrick, 2006). Middelshersenonderzoek kan er meer duidelijkheid worden verschaft over verschillen tussen personen met een hoge en lage psychopathie score met betrekking tot angst en aandacht. Dit is namelijk exacter omdat het een impliciete meting is en daardoor minder vatbaar voor verstorende factoren zoals onder andere sociale wenselijkheid. Aansluitend hierop zou er rekening gehouden kunnen worden met de bevindingen van Bernstein et al. (2010) over de linker-hemisfeer. Wanneer woorden links op het beeldscherm worden gepresenteerd, is er mogelijk geen sprake van een gebrekkige responsmodulatie bij personen met een hoge psychopathie score. De responsmodulatie hypothese wordt dan waarschijnlijk wel bevestigd. Tevens zou het moderatie effect van aandacht op lage angst en psychopathie (Newman, Curtin, Bertsch en Baskin-Sommers (2010) zou middels hersenonderzoek nogmaals onderzocht kunnen worden.

Bovenstaande richtlijnen voor vervolgonderzoek zouden gehanteerd kunnen worden om meer inzicht te krijgen in het onderliggend mechanisme van psychopathie.

Implicaties en aanbevelingen praktijk

Het uitblijven van de verwachte resultaten, namelijk dat de lage angst hypothese of de responsmodulatie hypothese wordt bevestigd, kan door verschillende factoren komen. De

steekproef(grootte) en de plaats op het beeldscherm waar het woord in de LDT wordt gepresenteerd, zouden hier een belangrijke bij rol kunnen spelen. Met name het laatstgenoemde zou er voor kunnen zorgen dat, ondanks de aandachtfocus, het emotionele facilitatie effect uitblijft. Meer onderzoek hiernaar is dus gewenst.

(27)

Er kan niet zomaar gesteld worden dat er in behandelingen van personen met een hoge

psychopathie score meer aandacht voor emotie en aandacht moet komen. Beiden lijken een rol te spelen bij psychopathie, maar hoe deze rollen zich precies invullen komt niet duidelijk naar voren in dit

onderzoek. Doordat psychopathie een van de beste voorspellers is van recidive (Hemphill, Hare & Wongs, 1998) en dus tevens zorgt voor hoge maatschappelijke kosten, is vervolgonderzoek waarbij bijvoorbeeld een grotere steekproef, een niet-criminele controle groep en hersenonderzoek worden gebruikt, wenselijk. Behandelingen zouden naar aanleiding van verdere onderzoeksresultaten beter op psychopathie toegespitst kunnen worden.

(28)

REFERENTIES

Andershed, H., Kerr, M., Stattin, H., & Levander, S. (2002). Psychopathic traits in non-referred youths: A new assessment tool. In: E. Blaauw, & L. Sheridan (Eds.). Psychopaths: Current International Perspectives (pp. 131-158). Den Haag: Elsevier.

Asscher, J. J., van Vugt, E. S., Stams, G. J., Deković, M., Eichelsheim, V. I., & Yousfi, S. (2011). The relationship between juvenile psychopathic traits, delinquency and (violent) recidivism: A meta- analysis. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52: 1134–1143.

doi: 10.1111/j.1469-7610.2011.02412.x

Arnett, P. A., Smith, S. S., & Newman, J. P. (1997). Approach and avoidance motivation in psychopathic criminal offenders during passive avoidance. Journal of Personality and Social Psychology, 72 (6), 1413– 1428. doi: 10.1037/0022-3514.72.6.1413

Bauer, D. L. (2001).Psychopathy in incarcerated adolescent females: Prevalence rates and individual differences in cognition, personality and behavior. Dissertation Abstracts International, 61, 4970 Bernstein, A., Newman, J. P., Wallace, J. F., & Luh, K. E. (2000). Left-hemisphere activation and deficient response modulation in psychopaths. Psychological Science. 11 (5), 414 – 418.

doi: 10.1111/1467-9280.00280

Blair, J. R. (2004). The roles of orbitofrontal cortex in the modulation of antisocial behavior. Brain and

Cognition, 55, 198-208. doi:10.1016/S0278-2626(03)00276-8

Blair, J. R., Blair, K. S., Finger, E. C., Marsh, A. A. , Ng, P., Pine, D. S., … Sims, C. (2001). Disrupted reinforcement signaling in the orbitofrontal cortex and caudate in youths with conduct disorder or oppositional defiant disorder and a high level of psychopathic traits. The American Journal of

Psychiatry, 168(2), 152-162. doi:10.1176/appi.ajp.2010.10010129

Boccardi, M., Frisoni, G. B., Hare, R. D., Cavedo, E., Najt, P., Pievani, M., . . . Tiihonen, J. (2011). Cortex and amygdala morphology in psychopathy. Psychiatry Research: Neuroimaging, 193(2), 85-92.

doi: 10.1016/j.pscychresns.2010.12.013

Cleckley, H. M. (1988). The mask of sanity. An Attempt to Clarify Some Issues About the So-Called Psychopathic

(29)

Cooke, D. J., & Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: towards a hierarchical model.

Psychological Assessment, 13(2), 171-188. doi: 10.1037/1040-3590.13.2.171

Cooke, D. J., Michie, C., Hart, S. D., & Clark, D. (2005). Searching for the pan-cultural core of psychopathic personality disorder. Personality and Individual Differences, 39(2), 283−295. doi:10.1016/j.paid.2005.01.004

Das, J., & Ruiter, C., de. (2002). Youth Psychopatic traits Inventory: Geautoriseerde Nederlandse vertaling (Youth Psychopatic traits Inventory: Authorized Dutch translation). Unpublished research version.

Edens, J. F., Marcus, D. K., Lilienfeld, S. O., & Poythress Jr., N.G. (2006). Psychopathic, not psychopath: Taxometric evidence for the dimensional structure of psychopathy. Journal of Abnormal Psychology,

115(1), 131-144. doi: 10.1037/0021-843X.115.1.131

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A.-G., & Buchner, A. (2007). G*Power 3: A flexible statistical power analysis program for the social, behavioral, and biomedical sciences. Behavior Research Methods, 39, 175-191. doi:10.3758/BF03193146

Goto, Y., Yang, C. R., & Otani, S. (2009). Functional and Dysfunctional Synaptic Plasticity in Prefrontal Cortex: Roles in Psychiatric Disorders. Biological Psychiatry, 67 (3), 199-207

doi:10.1016/j.biopsych.2009.08.026

Hare, R. D., Harpur, T. J., Hakstian, A. R., Forth, A. E., Hart, S. D., & Newman, J. P. (1990). The revised Psychopathy Checklist: Reliability and factor structure. Journal of Consulting and Clinical Psychology,

2 (3), 338–341. doi: 10.1037/1040-3590.2.3.338

Hare, R. D. (2003). Manual for the Revised Psychopathy Checklist (2nd ed.). Toronto, Ontario: Multi-Health Systems.

Hare, R.D. (1991). The Hare Psychopathy Checklist-Revised. Toronto, Ontario: Multi-Health Systems. Hildebrand, M. (2004). Psychopathy in the Treatment of Forensic Psychiatric Patients. Amsterdam: Dutch University Press

Hildebrand, M., Hesper, B. L., Spreen, M, & Nijman, H. L. I. (2005). De waarde van gestructureerd risicotaxatie en van de diagnose psychopathie: Een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de HRC-20, HKT-30 en PCL-R. Utrecht: Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP).

(30)

Hillige, S., Das, J., Ruiter, C., de, & Doreleijers, T. (2010). The Youth Psychopatic traits Inventory: Psychometric Properties and its relation to substance use and interpersonal style in a Dutch Sample of Non-Reffered Adolescents. Journal of Adolescents, 33, 83-91.

doi:10.1016/j.adolescence.2009.05.006

Koenigs, M., Baskin-Sommers, A., Zeier, J., & Newman, J. P. (2011). Investigating the neural correlates of psychopathy: a critical review. Molecular Psychiatry, 16 (8), 792-799. doi: 10.1038/mp.2010.124. Lilienfeld, S. O., & Fowler, K. A. (2006). The Self-Report Assessment of Psychopathy. Problems, Pitfalls and Promises. In Patrick, C. J. (Eds.), Handbook of Psychopathy (pp. 107-132). New York: Guilford Press.

Lilienfeld, S.O., & Widows, M.R. (2005). Psychopathic Personality Inventory-revised: Professional manual. In Uzieblo, K., Verschuere, B., Van Den Bussche, E., & Crombez, G. (2009). The validity of the Psychopathic Personality Inventory–Revised in a community sample. Assessment, 7, 334-346. Lorenz, A. R., Newman, J. P. (2002). Deficient response modulation and emotion processing in low- anxious Caucasian psychopathic offenders: results from a lexical decision task. Emotion, 2(2), 91- 104. doi: 10.1037//1528-3542.2.2.091

Lykken, D. T. (1957). A study of anxiety in the sociopathic personality. Journal of Abnormal and Social

Psychology. 55 (1), 6-10. doi: 10.1037/h0047232

Macdonald, A. W., & Iacono, W. G. (2005). Toward an integrated perspective on the etiology of psychopathy. In C. J. Patrick, (Ed.), Handbook of Psychopathy (pp. 375-385 ). New York: Guilford Press.

Newman, J. P., & Brinkley, C. A. (1997) Reconsidering the Low-Fear Explanation for Primary Psychopathy. Psychological Inquiry, 8(3), 236-260. doi: 10.1207/s15327965pli0803_14

Newman, J. P., Curtin, J. J., Bertsch, J. D., & Baskin-Sommers, A. R. (2010). Attention Moderates the Fearlessness of Psychopathic Offenders. Society of Biological Psychiatry, 67, 66–70.

doi:10.1016/j.biopsych.2009.07.035

Newman, J. P., Kosson, D. S. (1986). Passive avoidance learning in psychopathic and non-psychopathic offenders. Journal of Abnormal Psychology, 95, 257–263.

(31)

Newman, J. P., Lorenz, A. R. (2003). Response modulation and emotion processing: Implications for psychopathy and other dysregulatory psychopathology. In Davidson, Scherer, Goldsmith (Eds.),

Handbook of Affective Sciences (pp. 904–929). Oxford, England: Oxford University Press.

Patrick, C. J. (2006). Handbook of Psychopathy. New York: Guilford Press.

Patrick, C. J., Bradley, M. M., Lang, P. J. (1993). Emotion in the criminal psychopath: Startle reflex modulation. Journal of Abnormal Psychology, 102 (1), 82-92. doi: 10.1037/0021-843X.102.1.82 Patterson, C. M., & Newman, J. P. (1993). Reflectivity and learning from aversive events: Towards a psychological mechanism for the syndromes of disinhibition. Psychological Review, 100, 716–736.

10.1037/0033-295X.100.4.716

Pessoa, L., Padmala, S., & Morland, T. (2005). Fate of unattended fearful faces in the amygdala is determined by both attentional resources and cognitive modulation. Neuroimage, 28, 249 –255. Vertommen, H., Verheul, R., Ruiter, C. de & Hildebrand, M. (2002). Handleiding bij de herziene versie van

Hare’s Psychopathie Checklist. Lisse: Swets Test Publishers.

Vogel, V., de, Ruiter, C., de, Hildebrand, M., Bos, B., & Ven, P., van de. (2004). Type of Discharge and Risk of Recidivism Measured by the HCR-20: A Retrospective Study in a Dutch Sample of Treated Forensic Psychiatric Patients. International Journal of Forensic Mental Health, 3(2), 149-165. doi: 10.1080/14999013.2004.10471204

Williamson, S., Harpur, T. J., & Hare, R. D. (1991) Abnormal processing of affective words by psychopaths. Psychophysiology, 28 (3), 260-273. doi: 10.1111/j.1469-8986.1991.tb02192.x

(32)

Bijlage 1

Woorden gepresenteerd in de oefenblokken. Non-woorden Dreigende woorden

burk binp dokunt ibzor vluk ostij rals scladow parkun berg bont docent ijzer klok optie rots schaduw varken

(33)

Bijlage 2

Woorden uit de verschillende categorieën, gepresenteerd in de testblokken. Neutrale woorden Dreigende woorden Neutrale

non-woorden Dreigende non-woorden apparaat boter cirkel deel detail fase gang gebouw gewoonte gordijnen hoed hoek inkt kantoor kikker kluis knoop kwart machine mand materiaal metaal plaat schuim toren vlag voet vork wind zwart wapen angst brand kogel woede pistool gevaar duivel geweld paniek schade dief verrader demon aanval agressief dolk granaat indringer infectie klap misbruik moordenaar ramp slang terrorist vals vampier wreed crash uppadaat sotar mirckol diek peteil dasi gens giboum bewoente zordienen hiem fook unst kinzoor kipkor sleis kloep zwirt muchide monf katuriaal mitaap slait scheip tarel slug vieg varp wuns dwort napun onkst brung zogal zoere kistoel givaap ruivul gowemd pinier scladu goef terruder kemun aarvel alressoef dulp krunaat enkringer onfeltie slup milbreik moerdevaar rims slint terkurist velk vumzier kroed frush

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Abstract In this paper a three-parameter weighted quasi Lindley distribution which includes two-parameter quasi Lindley distribution, weighted Lindley distribution and

Bootstrap hypothesis testing for some common statistical problems: A critical evaluation of size and power properties, Computational Statistics and Data Analysis 51: 6321-6342.

To determine the detection limit of the nanogap IDEs, we applied a step-function with different levels of acetone concentration (Fig.. For high concentrations that are depicted in

The Black Economic Empowerment Act 17 of 2003, largely failed to meet its objectives - even after being changed to broad based, it failed to address the ownership patterns

Het programma van de opleiding Technische Geneeskunde is gebaseerd op onderwijskundige kennis en inzichten verkregen tijdens een periode, waarin door

Serum concentrations of CC16 have been associated with injury of the alveolar- capillary membrane, and are nowadays often used as a biomarker of injury to the alveolar

Ending the violence in the Balkans, building on enduring peace, transforming states from socialism to democracy and market economy (exorcising the ghosts of a socialist

Similarly 50% Fstl1 CM increased IL-6 and IL-8 mRNA by 2.0-fold expressed by bronchial epithelial cells and its potential contribution to inflammatory cytokine release