• No results found

Wie, waarom en wat? : een onderzoek naar de motieven voor theatergerelateerde social media activiteiten van invloedrijke theaterbezoekers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wie, waarom en wat? : een onderzoek naar de motieven voor theatergerelateerde social media activiteiten van invloedrijke theaterbezoekers"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WIE, WAAROM EN WAT?

Een onderzoek naar de motieven voor theatergerelateerde

social media activiteiten van invloedrijke theaterbezoekers

NIELS NOORLANDER

Master Thesis Persuasive Communication

Graduate School of Communication

Studentnummer: 6157491

Scriptiebegeleider: Prof. Dr. Bas van den Putte

(2)

Abstract

Het inzetten van social media voor de marketing strategie kan zeer effectieve

resultaten boeken voor merken. Verwacht wordt dat deze media daarom ook ingezet

kunnen worden in een theatercontext om de kaartverkoop te stimuleren. Deze studie

onderzoekt de motieven van invloedrijke theaterbezoekers voor social media

activiteiten. Er wordt aan de hand van de U&G benadering een onderscheid gemaakt

tussen zes motieven (informatie, entertainment, persoonlijke identiteit, integratie en

sociale interactie, empowerment en beloning) en drie social media activiteiten

(consumeren, contribueren en creëren). Daarnaast worden ook de

persoonlijkheidskenmerken van opinieleiders (deskundigheid, verbondenheid en

overtuigingskracht) verbonden aan deze motieven voor social media activiteiten.

In deze studie is onderzoek gedaan onder 284 Amsterdamse theaterbezoekers die

gebruik maken van social media. De resultaten van diverse regressie analyses tonen

aan dat de verschillende theatergerelateerde social media activiteiten verklaard

kunnen worden door specifieke motieven. De belangrijkste bevinding is dat de

persoonlijkheidskenmerken deskundigheid en verbondenheid een indirect effect

hebben op de social media activiteiten contribueren en creëren, met een mediërende

werking van de motieven integratie en sociale interactie, en empowerment.

Uiteindelijk worden praktische implicaties gegeven over hoe theatermarketeers deze

bevindingen kunnen toepassen in de praktijk om zo de effectiviteit van hun social

(3)

Inhoudsopgave

Abstract 1. Inleiding

2. Theoretisch kader ... 6

2.1. Social media ... 6

2.2. Wat: Theatergerelateerde social media activiteiten ... 8

2.3. Waarom: Motieven ... 9

2.4. Wie: Persoonlijkheidskenmerken ... 12

2.5. De relatie tussen wie, waarom en wat ... 14

3. Methode ... 16

3.1. Deelnemers ... 16

3.2. Design en Procedure ... 16

3.3. Meetinstrument ... 17

4. Resultaten ... 21

4.1. Profiel van de theaterbezoekers ... 21

4.2. Waarom: Motieven voor theatergerelateerde social media activiteiten ... 22

4.3. Wie: Deskundigheid, verbondenheid en overtuigingskracht ... 24

4.4. Verschillende consumenten, verschillende motieven? ... 25

4.5. De relatie tussen de wie, waarom en wat ... 27

5. Algemene conclusie en discussie ... 31

5.1. Motieven voor theatergerelateerde social media activiteiten ... 32

5.2. De motieven (waarom) van invloedrijke personen (wie) ... 34

5.3. De samenhang tussen de persoonlijkheidskenmerken (wie) de motieven (waarom) en de theatergerelateerde social media activiteiten (wat) ... 36

5.4. Praktische implicaties ... 38 5.5. Beperkingen en vervolgonderzoek ... 40 Dankwoord ... 42 Literatuur ... 42 Bijlage A: Vragenlijst ... 48 Bijlage B: Correlatietabel... 57

(4)

Wie, Waarom en Wat?

De opkomst van social media geeft consumenten de mogelijkheid om met een

groot aantal bedrijven en merken in contact te komen (Kaplan & Haenlein, 2010). De

interacties die hieruit ontstaan blijken een veel groter effect te hebben op

consumentengedrag dan traditionele advertentievormen (bv. Villanueva, Yoo,

Hanssens, 2008). Marketing professionals zien dan ook de potentie van deze nieuwe

media voor commerciële doeleinden (Kudinitz, 2014).

Een bedrijfstak die nog veel kan leren van deze potentie is de theatersector. In

een statement van projectgroep ‘We Try-Out’ over “de noodzaak van een

efficiëntieslag op het gebied van marketing en publiciteit in de culturele sector” (We

Try-Out, 22 mei 2014) worden een aantal pijnpunten in het Nederlandse

theaterlandschap aangekaart, zoals de teruglopende subsidies en een daling in de

kaartverkoop. De projectgroep verwacht dat een dialoog tussen theater en bezoeker

nodig is om deze kaartverkoop weer op peil te krijgen.

Dit onderzoek stelt dat social media als het perfecte platform kan dienen voor

het aangaan van deze dialoog. Merkgerelateerde interactie op social media blijkt een

positief effect te hebben op onder andere attitude en aankoopintentie (Christodoulides,

Jevons & Bonhomme, 2012; Colliander & Dahlén, 2011; Ertimur & Gilly, 2012). Er

wordt daarom verwacht dat de interactie met theaterbezoekers via social media de

problemen in de theatersector kan aanpakken en de kaartverkoop stimuleren.

Aangezien de dialoog tussen theaters en theaterbezoekers op social media zeer

veel verschillende vormen kan aannemen, is het belangrijk om een onderscheid te

kunnen maken tussen deze activiteiten. Dit onderscheid zal gemaakt worden aan de

hand van het COBRA (consumers online brand-related activities) continuüm

(5)

tussen drie typen social media activiteiten (consumeren, contribueren en creëren) op

een continuüm van lage naar hoge activiteit.

Naast het feit dat het belangrijk is om te bepalen wat theaterbezoekers op

social media doen is het ook van belang te weten waarom theaterbezoekers actief zijn

op social media. Wanneer deze motieven bekend zijn kunnen theaters hier vervolgens

op inspelen en daarmee de dialoog stimuleren. De specifieke motieven voor

theatergerelateerde social media activiteiten zullen achterhaald worden aan de hand

van de Uses and Gratifications (U&G) theorie zoals deze is herzien door McQuail

(1983). Deze theorie onderzoekt hoe en waarom mensen media gebruiken (Katz,

Blumler & Gurevitch, 1974). De theorie gaat uit van een actieve gebruiker en sluit

daarom goed aan bij onderzoek naar social media omdat ook hier een actieve

deelname aan het medium is vereist (bv. Bronner & Neijens, 2006).

Naast te onderzoeken wat (aan de hand van COBRA’s) mensen doen op

social media en waarom (aan de hand van U&G) mensen deelnemen aan social

media, zal in deze studie ook worden meegenomen wie deze mensen zijn. Dit gebeurt

aan de hand van specifieke persoonlijkheidskenmerken die relevant zijn voor social

media gebruik. Eerder onderzoek laat zien dat vooral de onderliggende

persoonlijkheidskenmerken van opinieleiderschap relevant zijn in de social media

context (Boster, Kotowski, Andrews & Serota, 2011;Westerman, Spence & Van der

Heide, 2012). Aangezien deze leiders een sterke invloed hebben op anderen (bv.

Hinz, Skiera, Barrot & Becker, 2011), kan het voor theaters raadzaam zijn om zich

voornamelijk te richten op de specifieke motieven van de personen die deze

persoonlijkheidskenmerken bezitten.

In een studie van Muntinga, Moorman, Verlegh & Smit (2013) wordt de

(6)

onderzocht in relatie met het creëren van merkgerelateerde content op social media.

Creëren is echter maar één van de drie activiteiten uit het COBRA continuüm. Deze

studie zal daarom bijdragen aan voorgaand onderzoek door ook een onderscheid te

maken tussen de verschillende theatergerelateerde social media activiteiten (wat).

Door middel van een online survey onder social media gebruikers zal een

antwoord worden gegeven op de centrale onderzoeksvraag:

Welke motieven (waarom) hebben theaterbezoekers met specifieke

persoonlijkheidskenmerken (wie) voor theatergerelateerde social media activiteiten

(wat)?

Theoretisch kader Social media

Social media geeft haar gebruikers de mogelijkheid om informatie, ideeën,

foto’s en video’s te creëren, delen en uit te wisselen in netwerken en virtuele gemeenschappen. Social media wordt gedefinieerd als een groep van applicaties op

het internet die de creatie en uitwisseling van ‘user-generated content’ (Kaplan & Haenlein, 2010, p.61) mogelijk maakt. Binnen deze definitie zijn verschillende

groepen social media te onderscheiden. De populairste social media groep onder

consumenten zijn Social Network Sites (SNS), met Facebook, Blogger en Twitter als

meest gebruikte SNS (Nielsen, 2012).

Uit een onderzoek van Social Embassy (Social media monitor 7, 2014) blijkt dat voor

76% van de top 100 Nederlandse adverteerders social media een structureel onderdeel

is van de marketing en communicatieactiviteiten. Social media wordt door bedrijven

gebruikt in de marketingmix omdat het tijd en geld voordelen oplevert (Kirtiş, & Karahan, 2011). Bovendien toont eerder onderzoek aan dat de merkgerelateerde

(7)

merkattitude, merktrouw, aankoopintentie en ‘brand equity’ (Christodoulides et al., 2012; Colliander et al., 2011; Ertimur et al., 2012).

Theaters op social media. Veel Nederlandse theaters zijn inmiddels actief op

social media en gebruiken SNS voor marketing doeleinden (Omroep Zeeland, 2013).

Mogelijke doelen die bereikt kunnen worden met de inzet van sociale media zijn: De

kaartverkoop stimuleren, acties en evenementen onder de aandacht krijgen, een

stijging van terugkerende bezoekers, beter en directer contact met de bezoeker, het

servicegebied vergroten, doelgroep betrekken bij productinnovaties, meer positieve

publiciteit in de media of een combinatie van deze doelstellingen (Geurtsen, 2011).

Aangezien nog geen empirisch onderzoek is gedaan naar de social media

marketing van theaters zullen de bevindingen van social media studies naar merken

buiten de theatersector worden besproken. Onderzoek toont aan dat het aanwezig zijn

op social media geschikt is voor ieder merk en dat een succesvolle social media

strategie niet enkel is weggelegd voor innovatieve of hippe merken (Muntinga, 2014).

Het succesvol inzetten van social media binnen een marketing strategie zal daarom

ook mogelijk zijn voor theaters.

Voor deze studie zullen de gebruikers van de social media van theaters

centraal staan. Hiervoor zal een onderscheid worden gemaakt tussen drie belangrijke

elementen: wat, waarom en wie. ‘wat’ verwijst naar de specifieke activiteiten die

theaterbezoekers hebben op social media. ‘waarom’ verwijst naar de motieven die gebruikers voor deze activiteiten hebben. En ‘wie’ gaat dieper in op de specifieke persoonlijkheidskenmerken van deze gebruikers. Uiteindelijk zullen de drie

elementen aan elkaar worden gekoppeld. Aan de hand van vier onderzoeksvragen zal

(8)

Wat: Theatergerelateerde social media activiteiten

Voordat kan worden ingegaan op de vraag waarom mensen gebruik maken

van social media in een theatercontext moet eerst worden stilgestaan bij wat dit

gebruik precies inhoudt. Verschillende onderzoeken hebben de motieven voor social

media gebruik onderzocht in relatie met het wel of niet gebruiken van deze media (bv.

Park et al., 2009; Shao, 2009). Maar binnen het gebruiken van social media zit zo veel

diversiteit dat het belangrijk is deze verschillende activiteiten te groeperen.

Om de social media activiteiten te groeperen wordt gebruik gemaakt van het

COBRA (consumers’ online brand-related activities) continuüm (Muntinga et al.,

2011). Dit continuüm onderscheidt de merkgerelateerde online activiteiten op basis

van het online gedrag van de consument. Andere typologieën categoriseren dit gedrag

meestal in verschillende gebruikersgroepen. Zo maken Li en Bernoff (2008) een

onderscheid tussen zes verschillende typen van social media gebruikers: inactieve

gebruikers, toeschouwers, deelnemers, verzamelaars, critici en makers. Deze

gebruikertypologieën zijn echter beperkt in het feit dat gebruikers meestal meerdere

rollen aannemen. In het COBRA continuüm ligt de focus daarom niet op

verschillende typen gebruikers maar op verschillende typen gedrag. Het continuüm

bevat verschillende social media gedragingen van lage tot hoge mate van actiefheid,

onderverdeeld in drie categorieën: consumeren, contribueren en creëren.

Voor mijn studie is het continuüm aangepast zodat het past binnen de

verschillende social media activiteiten in een theatercontext. Tabel 1 geeft een

overzicht van het COBRA continuüm met daarbij diverse voorbeelden van

(9)

Tabel 1

Theatergerelateerde social media activiteiten als een continuüm van drie activiteiten: consumeren, contribueren en creëren.

COBRA type Voorbeelden van theatergerelateerd gebruik van sociale media

Consumeren

Kijken naar theatergerelateerde video’s

Bekijken van theatergerelateerde plaatjes

Het lezen van theatergerelateerde artikelen op theaterfora

Lezen van reacties op theaterpagina’s op sociale netwerk sites

Lezen van theaterrecensies

Zenden van theatergerelateerde virtuele cadeaus/ kaarten

Contribueren

 Beoordelen van een theater/ theatervoorstelling

 Meedoen met theatergerelateerde gesprekken, bijvoorbeeld op fora van theaters of sociale netwerk sites

 Becommentariëren van theatergerelateerde weblogs, video’s, audio, plaatjes, etc.

Creëren

 Schrijven en publiceren van een theatergerelateerde weblog

 Maken en uploaden van theatergerelateerde video’s, audio, plaatjes of foto’s

 Schrijven van theatergerelateerde artikelen

 Schrijven van theaterrecensies

Opmerking. Tabel is gebaseerd op de tabel uit Muntinga (2014) p. 41. en aangepast aan een

theatercontext. De lijst van voorbeelden van theatergerelateerd gebruik van social media is niet volledig – social media activiteiten komen voor in talloze vormen en maten.

Waarom: Motieven

Er wordt verwacht dat de verschillende manieren om actief te zijn op social

ook gedreven worden door verschillende motieven (Muntinga et al., 2011). Welke

motieven precies gekoppeld kunnen worden aan welke social media activiteiten is

echter nog niet duidelijk, omdat een volledig overzicht ontbreekt. Om de

beweegredenen voor het theatergerelateerde social media gedrag van theaterbezoekers

te onderzoeken zal gebruik worden gemaakt van de Uses & Gratifications (U&G)

benadering (Katz et al., 1974). De U&G benadering onderzoekt waarom mensen

media gebruiken door de gebruiker centraal te stellen (McQuail, 1983). In het

N iv eau v an t h eat erge re lat ee rd e act ie fh e id

(10)

onderzoek naar U&G voor mediagebruik wordt meestal gesproken van motieven

wanneer wordt beschreven waarom mensen media gebruiken (Choi, Kim, &

McMillan, 2009).

De U&G benadering wordt regelmatig toegepast in het onderzoek naar social

media gebruik (bv. Heinonen, 2011; Park, Kee, & Valenzuela, 2009; Shao, 2009).

Deze benadering is zeer geschikt voor social media omdat wordt uitgegaan van een

actieve gebruiker in plaats van een passieve ontvanger en juist in deze online context

is sprake van actief mediumgebruik (Hennig-Thureau et al., 2010; Ruggiero, 2000).

Door de jaren heen zijn veel verschillende motieven verbonden aan de U&G

benadering. De categorisering die voor deze studie het uitgangspunt vormt en relevant

is voor internetgebruik is de indeling van McQuail (1983). Deze classificatie bestaat

uit vier categorieën voor algemeen mediagebruik: informatie, entertainment,

persoonlijke identiteit, en integratie en sociale interactie. Hieraan zijn twee

categorieën toegevoegd die ook relevant blijken te zijn uit recent onderzoek en niet

binnen de eerste vier categorieën vallen: empowerment en beloning (Muntinga et al.,

2011).

Informatie. Deze motivatie staat voor het geïnformeerd blijven over

merkgerelateerde informatie. Consumenten kunnen via social media leren van

anderen of advies vragen.

Entertainment. Entertainment kan een motief zijn voor het ontsnappen aan of

afleiding zoeken van problemen. Het zoeken van ontspanning, het ervaren van plezier

of het vullen van de tijd vanuit verveling.

Persoonlijke identiteit. Dit motief is verbonden aan de identiteit van

consumenten. Consumenten kunnen hun identiteit of persoonlijkheid tonen aan

(11)

Integratie en sociale interactie. Dit is een motief voor het inzicht krijgen in

de situatie van anderen, sociale empathie, identificeren met anderen en een gevoel van

verbondenheid creëren.

Empowerment. Empowerment is een motief voor het beïnvloeden van andere

consumenten, bedrijven en merken. Om via social media macht uit te kunnen oefenen

of om anderen te overtuigen.

Beloning. Wanneer de consument deelneemt aan media omdat ze verwachten

dat een soort van beloning op ze te wachten staat, hebben ze een beloning motief.

Deze verwachtte toekomstige beloning kan economisch, werk gerelateerd of

persoonlijk van aard zijn.

De motieven voor mediagebruik zijn onlosmakelijk verbonden aan de

specifieke manier waarop het medium gebruikt wordt. In de context van social media

marketing worden deze motieven gezien als de drijfveer achter de selectie en het

gebruik van social media en merkgerelateerde inhoud (Rubin, 2002). Onderzoek toont

aan dat deze motieven invloed hebben op de online interacties tussen consumenten

(Ko, Cho, & Roberts, 2005), deelname aan online brand communities (Nambisan, &

Baron, 2009) en het doorsturen van social media advertenties (Chu, 2011). De eerste

onderzoeksvraag van deze studie luidt daarom:

In welke mate zijn de motieven informatie, entertainment, persoonlijke identiteit, integratie en sociale interactie, en empowerment (waarom)

gerelateerd aan de theatergerelateerde social media activiteiten consumeren, contribueren en creëren (wat).

(12)

Wie: Persoonlijkheidskenmerken

Nu uiteen is gezet dat specifieke social media activiteiten (wat) wellicht

gedreven worden door specifieke motieven (waarom), wordt nu een derde element in

acht genomen: wie. Om een social media strategie zo effectief mogelijk toe te kunnen

passen in de praktijk is het belangrijk dat marketeers weten op wie ze hun strategie

moeten richten om de meeste invloed uit te kunnen oefenen (Verhezen, 2013).

Daarom zullen drie relevante persoonlijkheidskenmerken worden betrokken in deze

studie: deskundigheid, verbondenheid en overtuigingskracht (Muntinga et al., 2013;

Westerman et al., 2012). Wanneer een persoon alle drie deze kenmerken bezit wordt

gesproken van een opinieleider (Boster et al., 2011). Opinieleiders zijn consumenten

die de mogelijkheid hebben om de attitudes en het gedrag van anderen regelmatig en

in de juiste richting te beïnvloeden (Rogers, 2003). Deze opinieleiders zoeken en

sturen meer informatie door (Sun, Youn, Wu, & Kuntaraporn, 2006), maken meer

gebruik van het internet (Nisbet, 2006) en verspreiden meer online gesprekken

(Godes, & Mayzlin, 2009). Wanneer opinieleiders worden aangesproken in een

marketingstrategie kan de effectiviteit dus worden verhoogd (Verhezen, 2013).

Maar echte opinieleiders zijn heel zeldzaam. Er zijn namelijk maar weinig

consumenten die hoog scoren op alle drie de onderliggende

persoonlijkheidskenmerken deskundigheid, verbondenheid en overtuigingskracht

(Smith, Coyle, Lightfoot, & Scott, 2007). De meeste consumenten die hoog scoren op

deskundigheid, verbondenheid of overtuigingskracht scoren niet hoog op de andere

twee kenmerken. Bedrijven wordt daarom geadviseerd om verder te kijken dan de

individuele opinieleiders en zich te richten op meerdere personen die hoog scoren op

een van de drie onderliggende persoonlijkheidskenmerken. Voor een effectief social

(13)

persoon, maar wel samen te komen in één social netwerk (Fournier & Lee, 2009).

Deze consumenten kunnen elkaar namelijk aanvullen in deze eigenschappen om

daarmee een sterk social netwerk te creëren op social media (Boster et al., 2011). De

focus ligt in mijn studie daarom niet direct op het overkoepelende opinieleiderschap,

maar op de onderliggende persoonlijkheidskenmerken. Zodat uiteindelijk de drie

persoonlijkheidskenmerken apart kunnen worden aangesproken in een marketing

strategie.

Deskundigheid. Deskundigheid is de eerste onderliggende

persoonlijkheidskenmerk. Deze personen zijn een expert op een specifiek gebied

(Boster et al., 2011). Ze geven uit zichzelf informatie door aan anderen of mensen

komen naar hen om informatie te krijgen. Personen met deze

persoonlijkheidskenmerk kunnen worden omschreven als een ‘informatiemakelaar’

(Gladwell, 2000, p. 69). Niet alleen in het dagelijks leven maar ook op social media

worden deze kenners regelmatig om advies gevraagd (Lester, Tudor, Loyd, &

Mitchell, 2012) en zelf bevelen ze ook sneller producten aan anderen aan (Muntinga

et al., 2013).

Verbondenheid. Mensen met een hoge verbondenheid hebben meer

connecties dan andere consumenten. Ze kennen niet alleen veel mensen maar vormen

ook een brug naar verschillende groepen mensen (Boster et al., 2011). Social media

zijn ‘hyper-social’ (Moran & Gossieaux, 2010) en geven de mogelijkheid om met veel meer mensen in contact te komen dan in een offline context. Mensen met veel

connecties gebruiken social media vaker (Lin, & Lu, 2011) en dragen meer bij aan

online platformen (Smith et al., 2007).

Overtuigingskracht. De overtuigingskracht van mensen wordt bepaald door

(14)

doen (Boster et al., 2011). Mensen met dit persoonlijkheidskenmerk zullen ook

sneller proberen om anderen te beïnvloeden. En er wordt verwacht dat mensen met

een grote overtuigingskracht ook meer gebruik maken van social media (Muntinga et

al., 2013). De tweede onderzoeksvraag luidt daarom:

In welke mate zijn de drie persoonlijkheidskenmerken deskundigheid,

verbondenheid en overtuigingskracht (wie) gerelateerd aan de verschillende social media activiteiten consumeren, contribueren en creëren (wat).

De relatie tussen wie, waarom en wat

De effectiviteit van een marketing campagne kan worden verhoogd wanneer

mensen worden aangesproken die hoog scoren op een of meer van de

persoonlijkheidskenmerken deskundigheid, verbondenheid en overtuigingskracht

aangezien deze personen veel invloed kunnen uitoefenen. Er is echter nog maar zeer

weinig onderzoek gedaan naar hoe deze persoonlijkheidskenmerken gelinkt kunnen

worden aan specifieke motieven voor theatergerelateerde social media activiteiten.

Om de mensen die hoog scoren op deskundigheid, verbondenheid en

overtuigingskracht aan te kunnen spreken zal daarom worden onderzocht welke

motieven deze mensen hebben voor social media activiteiten. De derde

onderzoeksvraag luidt daarom:

In welke mate hebben consumenten met een van de persoonlijkheidskenmerken deskundigheid, verbondenheid of overtuigingskracht (wie) verschillende motieven (waarom) voor social media activiteiten?

De studie van Muntinga et al. (2013) is het eerste onderzoek die de

(15)

merkgerelateerde content op social media, maar laat hier de overige twee activiteiten

(consumeren en contribueren) buiten beschouwing. Mijn studie vormt het eerste

onderzoek die de drie elementen wie, waarom en wat wel volledig met elkaar

verbindt, om op zoek te gaan naar specifieke relaties. Tevens is dit de eerste studie die

deze elementen onderzoekt in een theatercontext. Om deze reden zijn geen specifieke

hypotheses geformuleerd over onderlinge relaties, maar is een vierde

onderzoeksvraag opgesteld over de relatie tussen de verschillende elementen wie,

waarom en wat. Deze relatie tussen de drie elementen is samengevat in het conceptueel model van deze studie (Figuur 1).

In welke mate hebben de drie persoonlijkheidskenmerken deskundigheid,

verbondenheid en overtuigingskracht (wie) een indirect effect op de theatergerelateerde social media activiteiten consumeren, contribueren en creëren (wat), via één of meerdere specifieke motieven (waarom).

Figuur 1. Conceptueel model waarin de relatie tussen de persoonlijkheidskenmerken (wie) de

(16)

Methode Deelnemers

De onderzoekspopulatie voor deze studie bestaat uit Amsterdamse

theaterbezoekers vanaf 18 jaar die actief zijn op social media. In totaal hebben 361

mensen meegewerkt aan het onderzoek. De mensen die aangaven nooit het theater te

bezoeken of niet actief te zijn op social media zijn verwijderd uit het onderzoek. In

totaal zijn 284 respondenten meegenomen in de analyse. De gemiddelde leeftijd was

33,87 jaar (SD= 14,67) en 75% was vrouw. De helft van de respondenten (50%) heeft

een wetenschappelijke opleiding genoten of voltooid.

Design en Procedure

Het onderzoek bestaat uit een online survey waarvan de dataverzameling

plaats vond in mei 2015. Voor de verzameling van respondenten is de hulp

ingeschakeld van Amsterdamse theaters, toneelgroepen, theaterwebsites en het

Marketing Overleg Amsterdamse Theaters (MOAT). Via de social media kanalen van

drie theaters (DeLaMar Theater, Bellevue en Frascati), een toneelgroep (Toneelgroep

Amsterdam), een theaterorganisatie bureau (Via Rudolphi) en een Facebookgroep

onder theaterstudenten en theatermakers is een verzoek om deelname aan de studie

gedeeld met een link naar de online vragenlijst in Qualtrics. Deelname vond hierdoor

plaats via zelfaanmelding. Voor aanvang van de dataverzameling is eerst toestemming

verleend namens de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam.

Deelname aan het onderzoek was geheel vrijwillig en de resultaten zijn anoniem

verwerkt. Om het responspercentage te verhogen konden respondenten kans maken

(17)

De survey is online afgenomen via het programma Qualtrics. Na het lezen van

een informatieblad en toestemming te hebben gegeven via een ‘informed consent formulier’ (zie Bijlage A) konden respondenten de vragen beantwoorden. Om kans te maken op de prijs konden respondenten na beantwoording van alle vragen hun

emailadres achterlaten waarna willekeurig een winnaar is geselecteerd. De

emailadressen van respondenten die kans wilden maken op de prijs zijn afgesplitst

van de data en na een willekeurige selectie van de winnaar verwijderd. De data is

uitvoerig gecontroleerd op fouten voordat de analyse werd gestart. De complete

deelname aan het onderzoek nam ongeveer 10 minuten tijd in beslag.

Meetinstrument

De variabelen gebruikt voor dit onderzoek worden besproken aan de hand van

de volgorde waarin ze zijn getoetst in de survey. Als eerste werd gevraagd naar het

theaterbezoek en het social media gebruik van de respondenten in het algemeen.

Vervolgens zijn de theatergerelateerde social media activiteiten (consumeren,

contribueren en creëren) gemeten, gevolgd door de motieven voor deze activiteiten en

daarna de persoonlijkheidskenmerken van de respondenten. Deze variabelen zullen

hieronder verder worden toegelicht. Tot slot zijn enkele achtergrondvragen gesteld;

geslacht, leeftijd en opleidingsniveau. De volledige lijst met vragen is weergegeven in

Bijlage A.

Theaterbezoek. Om meer te weten te komen over het theaterbezoek van

respondenten is gevraagd hoe vaak ze gemiddeld naar het theater gaan, naar welke

genres podiumkunsten hun voorkeur uitgaat en welke Amsterdamse theaters ze het

(18)

Amsterdamse theaters weergegeven op de website van Iamsterdam (Iamsterdam,

2015).

Algemeen social media gebruik. Om algemeen social media gebruik te

meten zijn een aantal opvolgende vragen opgenomen in het onderzoek. Als eerste

werd gevraagd of respondenten deelnemen aan social media. Vervolgens aan welke

social media wordt deelgenomen en tot slot hoeveel tijd ze spenderen aan deze media,

gemeten in aantal dagen per week.

Algemeen theatergerelateerd internet gebruik. Voordat specifiek werd

ingegaan op theatergerelateerde social media activiteiten werd eerst gevraagd in

hoeverre respondenten gebruik maken van het internet voor het lezen of bekijken van

theatergerelateerde informatie, artikelen, recensies, foto’s en/ of video’s. Met antwoordmogelijkheden van (1) ‘nooit’ tot (5) ‘zeer regelmatig’. Alle 284 respondenten maken weleens gebruik van het internet voor theatergerelateerde

activiteiten (M= 4,29, SD= 0,71).

Theatergerelateerde social media activiteiten. Voor het meten van de drie

categorieën van het COBRA continuüm (consumeren, contribueren en creëren) voor

theatergerelateerd social media gedrag, is gebruik gemaakt van vijf items. Deze schaal

is gebaseerd op de drie-item schaal ontwikkeld door Muntinga et al. (2011). De schaal

is aangepast aan de theatercontext en twee items zijn opgesplitst zodat een

onderscheid wordt gemaakt tussen het lezen van tekst en het bekijken van beelden. De

vijf items zijn gemeten op een vijf-punt Likert schaal, variërend van (1) ‘nooit’ tot (5)

‘zeer regelmatig’.

Consumeren. Voor consumeren zijn twee items gebruikt: “Op social media, lees ik blogs, artikelen, recensies en/ of forums over een theater/ voorstelling” (M= 3,86, SD= 0,81) en “op social media bekijk ik foto’s, video’s en/ of plaatjes over een

(19)

theater/ voorstelling” (M= 4,00, SD= 0,80). Een betrouwbaarheidsanalyse toont aan dat de schaal voldoende betrouwbaar is (α= 0,69). En de twee items hebben een

significante, sterke correlatie met elkaar (r= 0,53, p< 0,001). De gemiddelde scores

van de twee items zijn daarom samengevoegd in een nieuwe variabele (M= 3,93, SD=

0,70).

Contribueren. Om te meten of mensen contribueren op social media is één item gebruikt “op social media, reageer ik op blogs, video’s, foto’s, recensies en/ of forums over een theater/ voorstelling” (M= 2,07, SD= 1,04).

Creëren. Voor de categorie creëren zijn twee items gebruikt “op social media, schrijf ik zelf blogs, recensies en/ of artikelen over een theater/ voorstelling” (M= 1,63, SD= 0,96) en “op social media, plaats ik zelf foto’s, video’s, plaatjes en/ of

muziek over een theater/ voorstelling” (M= 2,39, SD= 1,11). De betrouwbaarheid van

deze schaal is echter onvoldoende betrouwbaar (α= 0,51). En er is slechts een

redelijke significante correlatie tussen de items (r= 0,35, p< 0,001). Dit bevestigt het

vermoeden dat het schrijven van teksten en het plaatsen van beeld en/of

geluidsmateriaal niet zomaar samengenomen kunnen worden. De twee items zijn

daarom apart meegenomen in de analyse als creëren (schrijven) en creëren (plaatsen).

Motieven voor social media gebruik. Twintig items meten de zes motieven

voor social media gebruik van theaters (Muntinga et al., 2011). De schaal is vertaald

naar het Nederlands en aangepast zodat hij binnen de theatercontext past. Items zijn

gemeten op een vijf-punt Likert schaal, met antwoordmogelijkheden variërend van (1)

‘zeer oneens’ tot (5) ‘zeer mee eens’.

De twintig items vormden een antwoord op de stelling “ik neem deel aan social media van theaters omdat…” De volledige lijst met items is weergegeven in Bijlage A. De items zijn gerandomiseerd opgenomen in de vragenlijst. Voorbeeld

(20)

items zijn per motief: Informatie (drie items): “…ik op zoek ben naar informatie over een theater/ voorstelling”. Entertainment (drie items): “…ik het gewoon leuk vind”. Persoonlijke identiteit (vier items): “…ik mijn persoonlijkheid wil uiten”. Integratie

en sociale interactie (vier items): “…ik een band voel met andere mensen die ook van theater houden”. Empowerment (drie items): “…ik suggesties wil doen aan anderen over een theater of voorstelling”. En Beloning (drie items): “…ik dan kans maak op

een soort van beloning”.

Een betrouwbaarheidsanalyse toont aan dat de schalen voor persoonlijke

identiteit (α= 0,74, M= 2,62, SD= 0,83), integratie en sociale interactie (α= 0,82, M=

2,84, SD= 0,90) en empowerment (α= 0,69, M= 2,74, SD= 0,84) voldoende

betrouwbaar zijn. De schalen voor informatie (α= 0,35), entertainment (α= 0,38) en

beloning (α= 0,60) blijken niet voldoende betrouwbaar (α< 0,65). Deze schalen

worden ook niet voldoende betrouwbaar wanneer items worden weggelaten. Voor

ieder motief is om deze reden één item geselecteerd die het motief het meest letterlijk

meet. Deze items zijn: Informatie: “omdat ik op zoek ben naar informatie over een

theater/ voorstelling” (M= 4,23, SD= 0,76). Entertainment: “omdat ik het gewoon leuk vind” (M= 4,12, SD= 0,79). En beloning: “omdat ik dan kans maak op een soort van beloning” (M= 2,50, SD= 1,10). Zie Bijlage A voor de items die niet zijn

meegenomen in de analyse.

Persoonlijkheidskenmerken. Voor het meten van de drie

persoonlijkheidskenmerken; deskundigheid, verbondenheid en overtuigingskracht, is

gebruik gemaakt van een vijftien item schaal. De schaal is ontwikkeld door Boster et

al. (2011) in een politieke context en in dit onderzoek aangepast aan een

theatercontext. Vijf items per persoonlijkheidskenmerk worden gemeten op een

(21)

eens’. De totale lijst van vijftien items is gerandomiseerd opgenomen in de vragenlijst.

Deskundigheid. Deskundigheid is gemeten met vijf items. Een voorbeeld item is: “Wanneer ik veel weet van een theater/ voorstelling, vind ik het belangrijk om die informatie met anderen te delen”. Aangezien de schaal voldoende betrouwbaar is zijn de gemiddelde scores op de vijf items samengevoegd tot één variabele (α= 0,75, M=

3,41, SD= 0,66).

Verbondenheid. Verbondenheid is gemeten met vijf items. Een voorbeeld item is: “Ik vorm vaak een verbinding tussen verschillende vriendengroepen”. De schaal is goed betrouwbaar en items zijn daarom samengevoegd (α= 0,86, M= 2,84, SD= 0,74).

Overtuigingskracht. De derde persoonlijkheidskenmerk is overtuigingskracht. Een van de vijf items was: “Ik kan goed meerdere manieren bedenken om mijn mening over een bepaald onderwerp te uiten”. Aangezien de schaal goed betrouwbaar

bleek zijn de items samengevoegd voor verdere analyse (α= 0,83, M= 3,66, SD=

0,54).

Resultaten Profiel van de theaterbezoekers

Aan dit onderzoek namen in totaal 284 theaterbezoekers deel. Van deze

bezoekers heeft 88,7% toneel als een van de favoriete theatergenres. Gevolgd door

concert (48,9%), muziektheater (41,2%), cabaret (38,7%), dans (35,2%), musical

(32,7%), opera (18,0%) en overig (5,3%). Van de Amsterdamse theaters wordt de

Stadsschouwburg Amsterdam het meest bezocht (65,5%). Andere populaire theaters

zijn het DeLaMar Theater (38,7%), Frascati (31,7%) en Bellevue (26,8%).

Alle 284 respondenten zijn lid van social media. Facebook is het populairste

(22)

(53,5%), Youtube (51,8%) en Instagram (43,0%). Van deze social media wordt

Facebook het meeste gebruikt, gemiddeld 6,8 dagen per week (SD= 0,68). Gevolgd

door Instagram (M= 5,21, SD= 2,20) en Twitter (M= 4,41, SD= 2,56). Via deze drie

media zijn de respondenten ook het meeste lid van pagina’s beheerd door theaters (Facebook= 95,1%, Twitter= 69,1% en Instagram= 39,3%).

Waarom: Motieven voor theatergerelateerde social media activiteiten

Voor het testen van de eerste hypothese, of de theatergerelateerde social media

activiteiten van theaterbezoekers verklaard kunnen worden door de motieven die ze

hiervoor hebben, is voor iedere social media activiteit (consumeren, contribueren en

beide vormen van creëren), een meervoudige regressie analyse uitgevoerd. De social

media activiteiten zijn in deze analyse ingevoerd als afhankelijke variabelen en de

motieven als onafhankelijke variabelen. Leeftijd, geslacht en opleidingsniveau zijn

meegenomen als controlevariabelen aangezien deze significant correleren met de

afhankelijke variabelen (zie Bijlage B voor een volledige correlatietabel). De

(23)

Tabel 2

Overzicht van lineaire regressie analyses voor het voorspellen van theatergerelateerde social media activiteiten aan de hand van motieven en controlevariabelen.

theatergerelateerde social media activiteiten consumeren contribueren creëren

schrijven creëren plaatsen Motieven informatie 0,23** 0,07 0,01 -0,07 entertainment 0,07 0,04 0,003 0,08 persoonlijke identiteit 0,10 0,05 0,10 0,19*

integratie en sociale interactie 0,11 0,27** 0,19* -0,06

empowerment 0,14 0,15* 0,17* 0,29** beloning -0,08 0,004 0,01 -0,08 controlevariabelen leeftijd -0,01 0,26** 0,11 -0,02 geslacht -0,13* -0,03 0,08 -0,08 opleidingsniveau 0,01 -0,10 0,21** 0,06 df1,2 9,274 9,274 9,274 9,274 F-waarde 7,22** 11,99** 6,67** 6,02** R2 0,17 0,26 0,15 0,14 Noot. *p< 0,05. **p< 0,01.

Motieven voor consumeren. De regressie analyse toont aan dat de motieven

en controlevariabelen 17% van de variantie in het consumeren van theatergerelateerde

social media content verklaart. Enkel het motief informatie heeft een significante

invloed op consumeren (b*= 0,23, t= 4,08, p< 0,001, 95% CI [0,11, 0,32]).

Motieven voor contribueren. De regressieanalyse laat zien dat het

contribueren van theatergerelateerde social media content voor 26% verklaard kan

worden uit de motieven en controlevariabelen. In dit model hebben twee motieven

een significante invloed op contribueren, namelijk integratie en sociale interactie (b*=

0,27, t= 3,28, p= 0,001, 95% CI [0,12, 0,49]) en empowerment (b*= 0,15, t= 2,10, p=

0,04, 95% CI [0,01, 0,35]).

Motieven voor creëren (schrijven). De regressie analyse voor creëren

(schrijven) toont aan dat deze activiteit voor 15% verklaard kan worden door de

motieven en controlevariabelen. Hierbij zijn dezelfde motieven significant als bij

(24)

95% CI [0,02, 0,38]) en empowerment (b*= 0,17, t= 2,31, p= 0,02, 95% CI [0,03,

0,36]).

Motieven voor creëren (plaatsen). In het regressiemodel voor creëren

(plaatsen) verklaren de motieven en controlevariabelen 14% variantie in het plaatsen

van foto’s, video’s, plaatjes en/ of muziek. Er zijn twee motieven met een significante invloed, namelijk persoonlijke identiteit (b*= 0,19, t= 2,22, p= 0,03, 95% CI [0,03,

0,48]) en empowerment (b*= 0,29, t=3,81, p< 0,001, 95% CI [0,18, 0,58]).

Wie: Deskundigheid, verbondenheid en overtuigingskracht

De tweede onderzoeksvraag onderzoekt de mate waarin de theatergerelateerde

social media activiteiten verklaard kunnen worden door de drie

persoonlijkheidskenmerken deskundigheid, verbondenheid en overtuigingskracht. Om

dit te onderzoeken zijn vier lineaire regressie analyses uitgevoerd. Met de

theatergerelateerde social media activiteiten als afhankelijke variabelen en de

persoonlijkheidskenmerken als onafhankelijke variabelen. Leeftijd, geslacht en

opleidingsniveau zijn weer meegenomen als controle variabelen. De resultaten zijn

(25)

Tabel 3

Overzicht van lineaire regressie analyses voor het voorspellen van theatergerelateerde social media activiteiten aan de hand van persoonlijkheidskenmerken en controlevariabelen.

Theatergerelateerde social media activiteiten Consumeren Contribueren Creëren

(schrijven) Creëren (plaatsen) Persoonlijkheidskenmerken deskundigheid 0,45** 0,31** 0,34** 0,26** verbondenheid -0,04 0,02 -0,04 0,04 overtuigingskracht 0,001 -0,02 0,06 -0,01 Controlevariabelen leeftijd -0,01 0,26** 0,15* 0,02 geslacht -0,15** -0,05 0,07 -0,08 opleidingsniveau -0,006 -0,15** 0,15* 0,05 df 1,2 6,277 6,277 6,277 6,277 F-waarde 12,48** 10,85** 7,29** 3,94** R2 0,20 0,17 0,12 0,06 Noot. *p< 0,05. **p< 0,01.

Uit de resultaten van deze regressieanalyses blijkt dat enkel de

persoonlijkheidskenmerk deskundigheid significant de variantie in theatergerelateerde

social media activiteiten verklaart. Dit betekent dat mensen die hoog scoren op

deskundigheid ook significant meer consumeren (b*= 0,45, t= 7,67, p< 0,001, 95% CI

[0,35, 0,60]), contribueren (b*= 0,31, t= 5,32, p< 0,001, 95% CI [0,31, 0,67]), creëren

(schrijven) (b*= 0,34, t= 5,64, p< 0,001, 95% CI [0,32, 0,67]) en creëren (plaatsen)

(b*= 0,26, t= 4,19, p< 0,001, 95% CI [0,23, 0,65]).

Verschillende consumenten, verschillende motieven?

Nu bekend is dat theaterbezoekers die hoog scoren op een van de

persoonlijkheidskenmerken ook deels meer theatergerelateerde social media

activiteiten hebben is het nu de vraag of deze verschillende personen ook

verschillende motieven hebben. Om deze derde onderzoeksvraag te testen zijn

(26)

social media activiteiten als afhankelijke variabelen, en de drie

persoonlijkheidskenmerken (deskundigheid, verbondenheid en overtuigingskracht) als

onafhankelijke variabelen. Leeftijd, geslacht en opleidingsniveau zijn meegenomen

als controlevariabelen. De resultaten van de regressie analyses zijn weergegeven in

Tabel 4.

Tabel 4

Overzicht van lineaire regressie analyses voor het voorspellen van de motieven aan de hand van persoonlijkheidskenmerken en controlevariabelen.

motieven

informatie entertainment persoonlijke

identiteit integratie en sociale interactie empowerment beloning Persoonlijkheidskenmerken deskundigheid 0,11 0,26** 0,39** 0,42** 0,39** 0,12 verbondenheid -0,10 -0,01 0,18** 0,15** 0,27** 0,10 overtuigingskracht 0,02 0,03 -0,18** -0,14* -0,15* -0,01 Controlevariabelen leeftijd -0,22** -0,19** -0,10 -0,04 0,06 -0,13* geslacht 0,00 0,00 -0,05 -0,09 0,03 0,11 opleidingsniveau -0,03 -0,18 -0,11* -0,14* -0,004 -0,18** df 1,2 6,277 6,277 6,277 6,277 6,277 6,277 F-waarde 3,42** 8,05** 15,25** 16,75** 14,73** 4,73** R2 0,05 0,13 0,23 0,25 0,23 0,07 Noot. *p< 0,05. **p< 0,01.

Deskundigheid. Deskundigheid verklaart significant de variantie in alle

motieven, behalve informatie en beloning. De motieven integratie en sociale interactie

(b*= 0,42), persoonlijke identiteit (b*= 0,39) en empowerment (b*= 0,39) zijn de

belangrijkste motieven voor deskundigen.

Verbondenheid. De regressieanalyses suggereren dat verbondenheid

significant de variantie in de motieven empowerment (b*= 0,27), persoonlijke

identiteit (b*= 0,18) en integratie en sociale interactie (b*=0,15) verklaart.

(27)

Overtuigingskracht. Voor de derde persoonlijkheidskenmerk,

overtuigingskracht, zijn enkele significante negatieve relaties te ontdekken. Opvallend

is dat de correlaties tussen deze variabelen rond het nulpunt hangen (zie Tabel B2). Er

is daarbij geen sprake van multicollineariteit. Dat houdt in dat de mensen die hoog

scoren op overtuigingskracht in mindere mate worden gedreven door de motieven

persoonlijke identiteit (b*= -0,18), integratie en sociale interactie (b*= -0,14) en

empowerment (b*= -0,15). Er kan aan de hand van deze resultaten niet worden

gesteld dat mensen met een hoge overtuigingskracht worden gedreven door specifieke

motieven wanneer ze gebruik maken van theatergerelateerde social media.

De relatie tussen de wie, waarom en wat

De vorige analyses hebben aangetoond dat mensen met specifieke

persoonlijkheidskenmerken ook specifieke motieven hebben voor theatergerelateerd

social media gedrag. Maar dit social media gedrag kan worden onderverdeeld in

verschillende categorieën. En deze verschillende vormen van theatergerelateerde

social media activiteiten worden weer gedreven door specifieke motieven. Het is dus

mogelijk dat er sprake is van een mediatiemodel zoals eerder weergegeven in het

conceptueel model van deze studie (Figuur 1). Om de vierde onderzoeksvraag van

deze studie te beantwoorden zal worden onderzocht in welke mate er sprake is van

een mediërende werking van de motieven in het (indirecte) effect van de

persoonlijkheidskenmerken op de verschillende theatergerelateerde social media

activiteiten.

Om deze mogelijke mediatie te testen is gebruik gemaakt van de PROCESS

regressie analyse, die gebruik maakt van bootstrapping (Hayes, 2014). Mediatie is

(28)

variabelen (persoonlijkheidskenmerken) en de mediërende variabelen (motieven) (zie

Tabel 4). Én daarbij een significante relatie bestaat tussen de mediërende variabelen

(motieven) en de afhankelijke variabelen (social media activiteiten) (zie Tabel 2). Een

significant direct effect tussen de onafhankelijke variabelen

(persoonlijkheidskenmerken) en de afhankelijke variabelen (social media activiteiten)

(zie Tabel 3) is niet vereist voor een mogelijke mediatie (Rucker, Preacher, Tormala

& Petty, 2011). De voorgaande regressie analyses tonen aan dat niet iedere mogelijke

relatie zoals weergegeven in Figuur 1 significant is. Om deze reden worden enkel de

mediatiemodellen getest waarbij de relaties tussen de variabelen voldoen aan de

hierboven gestelde eisen voor een mogelijke significante mediatie. De variabelen

leeftijd, geslacht en opleidingsniveau zijn meegenomen als controlevariabelen.

Tabellen 5, 6 en 7 geven een overzicht van de mediatie analyses. Er is sprake van een

significante mediatie wanneer het betrouwbaarheidsinterval (95% CI) geen nul bevat

(Preacher & Kelly, 2011) en de Sobel test voor indirecte effecten (z) significant is.

Tabel 5

Directe en indirecte effecten van persoonlijkheidskenmerken op contribueren via de motieven integratie en sociale interactie, en empowerment.

Contribueren

Direct effect Indirect effect

Integratie en sociale interactie Empowerment Persoonlijkheids- kenmerken DE SE IE SE 95% CI Sobel z IE SE 95% CI Sobel z LL UL LL UL Deskundigheid 0,22* 0,09 0,18 0,07 0,06 0,33 3,41** 0,09 0,05 -0,004 0,21 1,98 Verbondenheid -0,04 0,08 0,09 0,04 0,09 0,25 2,82** 0,08 0,04 0,02 0,17 2,36* Overtuigingskracht 0,10 0,10 0,01 0,03 -0,04 0,09 0,41 0,02 0,02 -0,01 0,07 0,84

Noot. Gestandaardiseerde regressie coëfficiënten gerapporteerd (b*); DE= direct effect; SE=

standaard error; IE= indirect effect; LL= lower limit; UL= upper limit; z= Sobel test; wanneer de 95% CI geen nul bevat is het gevonden effect significant; *p<0,05; **p< 0,01.

(29)

Tabel 6

Directe en indirecte effecten van persoonlijkheidskenmerken op creëren (schrijven) via de motieven integratie en sociale interactie, en empowerment.

Creëren (schrijven)

Direct effect Indirect effect

Integratie en sociale interactie Empowerment Persoonlijkheids- kenmerken DE SE IE SE 95% CI Sobel z IE SE 95% CI Sobel z LL UL LL UL Deskundigheid 0,29** 0,09 0,12 0,06 0,01 0,24 2,43* 0,09 0,05 0,009 0,21 2,08* Verbondenheid -0,05 0,08 0,07 0,03 0,02 0,15 2,47* 0,09 0,04 0,02 0,18 2,58** Overtuigingskracht 0,22 0,10 0,01 0,02 -0,03 0,07 0,40 0,02 0,02 -0,01 0,07 0,85

Noot. Gestandaardiseerde regressie coëfficiënten gerapporteerd (b*); DE= direct effect; SE=

standaard error; IE= indirect effect; LL= lower limit; UL= upper limit; z= Sobel test; wanneer de 95% CI geen nul bevat is het gevonden effect significant; *p<0,05; **p< 0,01.

Tabel 7

Directe en indirecte effecten van persoonlijkheidskenmerken op creëren (plaatsen) via de motieven persoonlijke identiteit en empowerment.

Creëren (plaatsen)

Direct effect Indirect effect

Persoonlijke identiteit Empowerment Persoonlijkheids- kenmerken DE SE IE SE 95% CI Sobel z IE SE 95% CI Sobel z LL UL LL UL Deskundigheid 0,21 0,11 0,09 0,06 -0,02 0,20 1,68 0,16 0,06 0,06 0,29 2,93** Verbondenheid -0,02 0,09 0,05 0,03 0,003 0,13 1,84 0,13 0,05 0,06 0,23 3,06** Overtuigingskracht 0,12 0,12 -0,003 0,02 -0,06 0,04 -0,13 0,03 0,03 -0,03 0,10 0,89

Noot. Gestandaardiseerde regressie coëfficiënten gerapporteerd (b*); DE= direct effect; SE=

standaard error; IE= indirect effect; LL= lower limit; UL= upper limit; z= Sobel test; wanneer de 95% CI geen nul bevat is het gevonden effect significant; *p<0,05; **p< 0,01.

Resultaten mediatie analyses. De resultaten tonen aan dat er een significant

direct effect is van deskundigheid op het contribueren aan (b*= 0,22) en het creëren

(schrijven) van (b*= 0,29) theatergerelateerde content op social media. Dit houdt in

dat deskundigheid een direct effect heeft op deze social media activiteiten, losstaand

van de motieven.

Tabel 5 laat zien dat deskundigheid ook een significant indirect effect heeft op

contribueren via het motief integratie en sociale interactie (b*= 0,18, SE= 0,07, 95%

CI [0,06, 0,33]). Een Sobel test toont aan dat het effect van deskundigheid op

(30)

0,001). Verbondenheid heeft ook een significant indirect effect op contribueren via de

motieven integratie en sociale interactie (b*= 0,09, SE= 0,04, 95% CI [0,09, 0,25]; z=

2,82, p= 0,005) en empowerment (b*= 0,08, SE= 0,04, 95% CI [0,02, 0,17]; z= 2,36,

p= 0,02) Het effect van verbondenheid op contribueren wordt dus gemedieerd door de motieven integratie en sociale interactie, en empowerment. Het indirecte effect van

overtuigingskracht op contribueren via de twee motieven is niet significant.

Tabel 6 laat zien dat er een significant indirect effect is van deskundigheid op

de activiteit creëren (schrijven) via het motief integratie en sociale interactie (b*=

0,12, SE= 0,09, 95% CI [0,01, 0,24]; z= 2,43, p= 0,02) en empowerment (b*= 0,09,

SE= 0,05, 95% CI [0,009, 0,21]; z= 2,08, p= 0,04). Daarnaast is er ook een significant indirect effect van verbondenheid op creëren (schrijven) via de motieven integratie en

sociale interactie (b*= 0,07, SE= 0,03, 95% CI [0,02, 0,15]; z= 2,47, p= 0,01), en

empowerment (b*= 0,09, SE= 0,04, 95% CI [0,02, 0,18]; z= 2,58, p= 0,01). Het effect

van de persoonlijkheidskenmerken deskundigheid en verbondenheid op creëren

(schrijven) wordt dus gemedieerd door de motieven integratie en sociale interactie, en

empowerment. Er is geen sprake van een mediatie via deze motieven in het effect van

overtuigingskracht op creëren (schrijven).

Tot slot tonen de mediatieanalyses weergegeven in Tabel 7 aan dat het effect

van deskundigheid op creëren (plaatsen) wordt gemedieerd door empowerment (b*=

0,16, SE= 0,06, 95% CI [0,06, 0,29]; z= 2,93, p= 0,003). En dat het effect van

verbondenheid op creëren (plaatsen) wordt gemedieerd door empowerment (b*= 0,13,

SE= 0,05, 95% CI [0,06, 0,23]; z= 3,06, p= 0,002). Het indirecte effect van

deskundigheid, verbondenheid en overtuigingskracht op creëren (plaatsen) via het

motief persoonlijke identiteit blijkt niet significant. Evenals het indirecte effect van

(31)

Algemene conclusie en discussie

Deze studie is het eerste onderzoek naar motieven voor theatergerelateerd

social media gebruik. Er is al wel onderzoek gedaan naar merkgerelateerd social

mediagebruik in het algemeen, maar nog nooit in de context van theater. De

verwachtingen waren dat de theatergerelateerde social media activiteiten van

theaterbezoekers gestuurd worden door specifieke motieven. Aan de hand van het

COBRA continuüm (Muntinga et al., 2011) is een onderscheid gemaakt in drie social

media activiteiten; consumeren, contribueren en creëren. Daarnaast zijn vanuit de

U&G theorie (McQuail, 1983) zes mogelijke motieven meegenomen voor deze

activiteiten (informatie, entertainment, persoonlijke identiteit, integratie en sociale

interactie, en empowerment). En er is onderzocht of er specifieke relaties zijn voor

mensen met relevante persoonlijkheidskenmerken (deskundigheid, verbondenheid en

overtuigingskracht). De gevonden relaties uit diverse regressie analyses zijn

weergegeven in Figuur 2. De bevindingen van deze studie zullen aan de hand van

(32)

Figuur 2. Overzicht van de significante relaties uit diverse regressie analyses uitgevoerd in

deze studie. Het figuur geeft een overzicht van de relaties tussen specifieke

persoonlijkheidskenmerken (wie) en de motieven (waarom) voor theatergerelateerde social media activiteiten (wat). *negatieve relatie.

Motieven voor theatergerelateerde social media activiteiten

Uit de onderzoeksresultaten onder 284 theaterbezoekers blijkt dat de activiteit

consumeren (bv. Het lezen van recensies of het bekijken van theatergerelateerde

foto’s en/ of video’s) gestuurd wordt door het motief informatie. Alhoewel dit motief samen met het motief entertainment in een eerdere studie naar boven komt als een

overkoepelend motief voor alle merkgerelateerde social media activiteiten (Muntinga

et al., 2011), blijkt enkel het motief informatie in deze studie naar theatergerelateerde

activiteiten alleen consumeren te sturen. Er zijn echter ook onderzoeken die deze

(33)

informatie en entertainment geen beweegredenen zijn voor consumenten om

merkgerelateerde posts op Facebook te ‘liken’ of te becommentariëren.

Contribueren (bv. Het reageren op blogs, video’s, foto’s en/ of recensies)

wordt gestuurd door het integratie en sociale interactie motief (bv. Inzicht krijgen in

de situatie van anderen) en het empowerment motief (bv. Andere consumenten

beïnvloeden). Dit komt overeen met eerder onderzoek waar integratie en sociale

interactie als motief wordt gezien voor het participeren in online merk communities

(Hsu & Liao, 2007). Empowerment blijkt in eerder onderzoek naar de contributie op

social media boven te komen als een motief voor het verbeteren van de diensten van

bedrijven (Wang & Fesenmaier, 2003)

De social media activiteit creëren blijkt zoals verwacht te bestaan uit twee

delen, namelijk het schrijven van theatergerelateerde content op social media (creëren

schrijven) en het plaatsen van theatergerelateerd beeld en/ of geluidsmateriaal

(creëren plaatsen). Voor creëren (schrijven) blijken de motieven integratie en sociale

interactie, en empowerment gerelateerd. Bronner en De Hoog (2011) ontdekten in hun

onderzoek dat het schrijven van productbeoordelingen voornamelijk voortkomt uit

een integratie en sociale interactie motief, namelijk om in gesprek te raken met

anderen.

Het motief empowerment is tevens van belang voor de social media activiteit

creëren (plaatsen) met daarbij het motief persoonlijke identiteit (bv. Het uitdrukken

van je persoonlijkheid). Een voorbeeld van het persoonlijke identiteit motief voor het

plaatsen van foto’s op social media is bijvoorbeeld om aan anderen te laten zien dat jij jezelf met het merk associeert.

Dat empowerment naast contribueren ook een motief is voor de beide vormen

(34)

bewust dat ze online grote invloed kunnen uitoefenen op anderen (Berthon, Pitt &

Campbell, 2008) en creëren daarom zelf content op social media om andere

consumenten hiermee te beïnvloeden (Muntinga et al., 2011).

De bevinding dat het creëren van merkgerelateerde content het beste is op te

splitsen in twee aparte onderdelen (het schrijven van theatergerelateerde content en

het plaatsen van theatergerelateerd beeld en/ of geluidsmateriaal) is een belangrijke

toevoeging aan het COBRA continuüm ontwikkeld door Muntinga et al. (2011).

Aangezien de twee vormen van creëren op social media ook deels gedreven worden

door verschillende motieven bevestigd dit dat beide vormen van creëren beter apart

kunnen worden meegenomen in vervolgonderzoek.

Uit mijn onderzoek blijkt dat de meest passieve vorm van social media

activiteiten (consumeren) gedreven wordt door een ander motief dan de meer actieve

social media activiteiten (contribueren en creëren). Deze bevinding is in lijn met

voorgaand onderzoek (Haridakis & Hanson, 2009; Rubin, 2002). De resultaten

bevestigen dus dat het belangrijk is om in onderzoek naar social media een

onderscheid te maken in de verschillende activiteiten die mogelijk zijn op deze media.

De motieven (waarom) van invloedrijke personen (wie)

Naast de motieven voor verschillende social media activiteiten zijn ook

specifieke persoonlijkheidskenmerken meegenomen in deze studie. Dit is na het

onderzoek van Muntinga et al. (2013) de tweede studie die

persoonlijkheidskenmerken verbind aan motieven voor merkgerelateerd social media

gedrag en de eerste studie die dit doet in een theatercontext.

Uit mijn onderzoek blijkt dat de persoonlijkheidskenmerk deskundigheid een

(35)

lezen en schrijven meer artikelen en recensies, bekijken en plaatsen meer foto’s en video’s, en reageren hier meer op. Uit de studie van Muntinga et al. (2013) blijkt deskundigheid in vergelijking met verbondenheid en overtuigingskracht ook een

sterkere relatie te hebben met de creatie van merkgerelateerde content. De resultaten

uit mijn onderzoek voegen hieraan toe dat deskundigheid niet alleen een effect heeft

op de creatie van theatergerelateerde content maar ook op de contributie aan en

consumptie van deze content.

Daarnaast blijken er significante relaties te zijn tussen de

persoonlijkheidskenmerken en bepaalde motieven. Zo worden theaterdeskundigen

vooral gedreven door het motief integratie en sociale interactie, gevolgd door

persoonlijke identiteit en empowerment. De bevinding dat deskundigen vooral

gedreven worden door een integratie en sociale interactie motief is in lijn met de

bevindingen van marketing professor Linda Price, die beschrijft dat deskundigen

verschillen van experts in het feit dat ze meer sociaal gemotiveerd zijn (Gladwell,

2000, p.62).

De persoonlijkheidskenmerk verbondenheid kan ook gelinkt worden aan de

motieven empowerment, persoonlijke identiteit, en integratie en sociale interactie.

Deze bevinding is in lijn met eerder onderzoek naar de motieven van mensen met een

hoge verbondenheid (Muntinga et al., 2013) waar deze motieven ook de belangrijkste

beweegredenen blijken voor mensen met een hoge verbondenheid in de creatie van

merkgerelateerde content.

Voor de derde persoonlijkheidskenmerk, overtuigingskracht, zijn opvallende

resultaten naar boven gekomen. Overtuigingskracht heeft een significante relatie met

dezelfde motieven als verbondenheid, echter is deze relatie negatief. Dit suggereert

(36)

motieven persoonlijke identiteit, integratie en sociale interactie, en empowerment. Er

kunnen aan de hand van deze resultaten geen motieven worden verbonden aan de

persoonlijkheidskenmerk overtuigingskracht.

De resultaten laten zien dat theaterbezoekers met de

persoonlijkheidskenmerken deskundigheid en verbondenheid gedreven worden door

grotendeels dezelfde motieven voor social media activiteiten. Deze bevinding komt

overeen met de resultaten van Muntinga et al. (2013) waaruit blijkt dat consumenten

met deskundigheid en verbondenheid ook het meest worden gedreven door de

motieven integratie en sociale interactie, persoonlijke identiteit en empowerment.

De samenhang tussen de persoonlijkheidskenmerken (wie) de motieven (waarom) en de theatergerelateerde social media activiteiten (wat)

Dit onderzoek is de eerste studie die in een theatercontext onderzoekt of de

persoonlijkheidskenmerken een indirect effect hebben op de theatergerelateerde social

media activiteiten, via specifieke motieven. De resultaten tonen aan dat voor het

indirecte effect van de persoonlijkheidskenmerken op social media activiteiten sprake

is van diverse mediaties via de motieven integratie en sociale interactie, en

empowerment (zie Figuur 2).

Het motief integratie en sociale interactie blijkt een mediërende werking te

hebben in het effect van de persoonlijkheidskenmerken deskundigheid en

verbondenheid op het contribueren aan en creëren (schrijven) van theatergerelateerde

content op social media.

Het motief empowerment blijkt een mediërende werking te hebben in het

effect van deskundigheid en verbondenheid op beide vormen van creëren (plaatsen en

(37)

van verbondenheid op het contribueren aan theatergerelateerde social media content.

Deze resultaten laten daarmee zien dat een mediatiemodel van

persoonlijkheidskenmerken en motieven goed mogelijk is om social media

activiteiten te voorspellen. En bevestigd de aanname van de U&G theorie dat

meerdere factoren mediagebruik kunnen voorspellen.

Naast de gevonden mediaties blijkt de persoonlijkheidskenmerk

deskundigheid ook direct effect te hebben op de variantie in contribueren en creëren

(plaatsen). Deze resultaten tonen aan dat deskundigheid een speciale rol inneemt in

het theatergerelateerde social media gedrag. De persoonlijkheidskenmerk

deskundigheid is in deze studie toegespitst op theaterdeskundigheid en daarmee zeer

relevant in de theatercontext. Eerdere studies naar persoonlijkheidskenmerken in

social media activiteiten tonen aan dat wanneer een persoonlijkheidskenmerk zeer

relevant is voor een concreet gedrag, het ook een verklarende relatie kan hebben voor

dit gedrag (Baumgartner, 2002). Door de relevantie van theaterdeskundigheid voor

het social media gedrag is het niet verwonderlijk dat deskundigheid variantie in de

social media activiteiten kan verklaren onafhankelijk van de motieven voor dit

gedrag. Er is in de social media activiteiten van theaterbezoekers daarom een centrale

rol voor theaterdeskundigheid.

De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat het goed mogelijk is om vanuit

motieven social media activiteiten te voorspellen. Hiermee is bevestigd dat de U&G

theorie zeer geschikt en toepasbaar is voor social media onderzoek. Daarnaast

bevestigd deze studie het idee dat persoonlijkheidskenmerken die niet zijn

opgenomen in het meestal toegepaste ‘Big Five model’ samen met motieven concreet gedrag in specifieke situaties goed kunnen voorspellen (Moore & McElroy, 2012).

(38)

social media verder gaat met onderzoeken van de motieven en

persoonlijkheidskenmerken van social media gebruikers.

Praktische implicaties

Zoals eerder is opgemerkt is dit de eerste studie die de relatie tussen

persoonlijkheidskenmerken, motieven en social media activiteiten onderzoekt in een

theatercontext. Omdat deze drie elementen zo duidelijk in deze theatercontext zijn

geplaatst, zijn er ook duidelijke implicaties mogelijk voor de theatermarketing op

social media. Social media zijn media waar de theaterbezoeker actief gebruik van kan

maken om de interactie aan te gaan met theaters en andere bezoekers. Uit onderzoek

naar algemeen merkgerelateerde social media activiteiten blijkt dat deze interactie op

social media een positief effect heeft op merkattitude, merktrouw, aankoopintentie en

‘brand equity’ (Christodoulides et al., 2012; Colliander et al., 2011; Ertimur et al., 2012). Er wordt daarom verondersteld dat deze interactie ook vergelijkbare positieve

effecten te weeg brengt in de theatercontext en de kaartverkoop zal stimuleren.

De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat er een centrale rol is voor de

persoonlijkheidskenmerk deskundigheid aangezien het een direct en indirect effect

heeft op de verschillende social media activiteiten. Het blijkt dat deskundigen in

hogere mate theatergerelateerde content consumeren, hieraan contribueren en creëren.

Het wordt daarom ten eerste aangeraden om theaterdeskundigen aan te spreken in een

social media strategie, aangezien dan sneller interactie met de social media content op

gang komt. Theaterdeskundigen creëren zelf ook meer content op social media. Deze

content gecreëerd door consumenten heeft een grote geloofwaardigheid

(Liu-Thompkins & Rogerson, 2012) en kan het koopgedrag van andere consumenten sterk

(39)

vrijwillige creatie van merkgerelateerde content door consumenten. Voor deze

marketing strategie kunnen deskundigen direct worden geïdentificeerd door middel

van demografische gegevens of gebruikersprofielen te raadplegen (Lester et al.,

2012), of door gebruik te maken van een zelfrapportage methode zoals ontwikkeld

door Boster et al. (2011).

Ten tweede tonen de resultaten aan dat het effect van de

persoonlijkheidskenmerken op social media activiteiten wordt gemedieerd door

motieven. Voor theatermarketeers is dit een belangrijke bevinding, aangezien

motieven gemakkelijker kunnen worden aangesproken dan de directe

persoonlijkheidskenmerken zoals hierboven is besproken (Ross, Orr, Sisic,

Arseneault, Simmering & Orr, 2009). In marketing strategieën worden intrinsieke

motieven echter vaak verwaarloosd als speerpunten (Muntinga et al., 2013). Maar om

theaterdeskundigen op een gemakkelijkere manier aan te spreken in een marketing

strategie kan dus ook gefocust worden op de motieven die deze deskundigen hebben

voor hun social media activiteiten.

Voor de bevordering van de activiteiten contribueren en creëren (schrijven)

kan de strategie om deskundigen aan te spreken worden gericht op het motief

integratie en sociale interactie. In een social media strategie kan dit bijvoorbeeld

gedaan worden door content te ontwikkelen die ervoor zorgt dat theaterbezoekers een

groter gemeenschapsgevoel ontwikkelen door in contact te komen met andere

theaterbezoekers.

Een tweede motief van deskundigen voor de social media activiteiten creëren

(schrijven) en creëren (plaatsen) is het motief empowerment. Om dit motief aan te

(40)

service of faciliteiten. Op deze manier vinden de theaterbezoekers voldoening in hun

behoefte naar het uitoefenen van invloed.

De resultaten tonen ook aan dat mensen met een hoge verbondenheid op

dezelfde twee motieven aangesproken kunnen worden om social media activiteiten te

bevorderen. Aangezien de mensen met een hoge verbondenheid ook een groter bereik

hebben op social media (Boster et al., 2011) wordt de reikwijdte van de social media

strategie nog groter.

Tot slot is het nog mogelijk om de verschillende social media activiteiten

direct te bevorderen door de motieven voor deze activiteiten aan te spreken. Door

bijvoorbeeld voldoende informatie te verschaffen via social media zullen mensen de

berichten sneller lezen en beeldmateriaal meer bekijken (consumeren).

Beperkingen en vervolgonderzoek

Dit onderzoek naar theatergerelateerde social media activiteiten heeft een

aantal beperkingen. Ten eerste is het belangrijk om het profiel van de

theaterbezoekers in dit onderzoek in acht te nemen voor de interpretatie van de

resultaten. Het onderzoek is bijvoorbeeld enkel uitgevoerd onder bezoekers van

Amsterdamse theaters. Het is daarom niet mogelijk om de bevindingen te verbinden

aan bezoekers uit de rest van Nederland. Theaterbezoekers in een stad waar kunst en

cultuur een belangrijk onderdeel is van de samenleving zullen misschien andere

motieven hebben dan bezoekers in kleinere steden waar dit minder centraal staat.

Ook is het belangrijk op te merken dat voor deze studie sprake was van

zelfaanmelding via social media. Respondenten zijn dus al actief op social media, de

vraag is of dat theaterbezoekers die nog niet bekend zijn met social media vanuit

(41)

Daarnaast zijn de respondenten voornamelijk vrouw en hoogopgeleid. De resultaten

zijn om deze reden niet geheel representatief voor de volledige populatie van

theaterbezoekers.

Een tweede beperking bevindt zich in de meting van de variabelen. Niet iedere

schaal voor motieven bleek voldoende betrouwbaar. Om deze reden zijn diverse items

verwijderd uit de analyse. Deze verwijderde items gaan dieper op de motieven in door

diverse onderliggende factoren te testen. Er wordt geadviseerd om voor

vervolgonderzoek daarom gebruik te maken van een uitgebreidere schaal, dan de

schaal gebruikt in deze studie, om zo de motieven met onderliggende sub-motieven in

hun volledigheid te kunnen meten en daarmee de validiteit van het onderzoek te

verhogen.

Vervolgonderzoek zal ook moeten bewijzen dat theaterbezoekers

daadwerkelijk meer actief zijn op theatergerelateerde social media wanneer de

implicaties van deze studie worden opgevolgd. Een inhoudsanalyse naar de social

media van theaters zou extra inzicht kunnen geven in de social media van theaters en

in hoeverre de social media strategie nog verbeterd kan worden. In deze

inhoudsanalyse kan worden onderzocht in hoeverre theaterbezoekers daadwerkelijk al

actief zijn op de social media van theaters en een inschatting maken van welke

motieven zij hiervoor hebben.

Tot slot is in deze studie de veronderstelling gemaakt dat een hogere mate van

actiefheid van theaterbezoekers op social media kan leiden tot een betere

kaartverkoop. Vervolgonderzoek zou deze veronderstelling verder kunnen testen.

Desalniettemin geeft dit onderzoek een eerste inzicht in de motieven van

social media gebruikers voor theatergerelateerde social media activiteiten. De

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deel tijdens je evenement foto’s en filmpjes, citaten en korte interviews via Twitter of Facebook en nodig deelnemers uit hieraan mee te doen.. Eén partner neemt het voortouw op

In early 2010, 79 percent of the Fortune Global 100 companies were employing at least one social media platform; specifically, 65 percent had active Twitter accounts, 54 percent

Interacteren: leden samen brengen Via Facebook of LinkedIn kun je gemak- kelijk een groep of pagina aanmaken voor jouw vereniging, groep of team.. Met zo’n pagina creëer je

Here you can find a lot of information about the most common health issues and about how things work in the Netherlands.. Your feedback on the site is

ÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊIf we want to answer the question of what the ÒsocialÓ in todayÕs Òsocial mediaÓ really means, a starting point could be the notion of the disappearance of the

In hoeverre maken (web)winkels en consumenten gebruik van Hyves, Facebook, LinkedIn, YouTube, weblogs, Twitter en fora en in welke mate zijn consumenten geïnteresseerd in het

1 E. SACO: Static Analyzer for Concurrent Objects. Closed-Form Upper Bounds in Static Cost Analysis. Cost Analysis of Object- Oriented Bytecode Programs. On the Limits of the

Empha- sis is put on extracting reliable (i.e. stable and discrimina- tive) bits as a binary palmprint representation, which is ex- pected to achieve low key-retrieval error rate