Arnold Heumakers
Louis Ferron. Spergebied. De Bezige Bij
Het viel te verwachten dat de recente veranderingen in Duitsland, de Wiedervereinigung en het verdwijnen van de DDR, Louis Ferron niet onberoerd zouden laten. Van meet af aan regeert in zijn werk een hardnekkige geobsedeerdheid door de Duitse
geschiedenis. Aan gene zijde van de oostgrens zijn de meeste gruwelen en verschrik-kingen van deze eeuw ontsproten, en juist daarop richt zich Ferrons troebele fasci-natie: het gruwelijke garandeert een verheviging van de ervaring en verandert de werkelijkheid dank zij de nabijheid van dood en verderf in een schokkend drama. Naar dat drama is Ferron als een medeplichtig voyeur op zoek. In Holland is het - behalve tijdens de Duitse bezetting - nauwelijks te vinden, maar in Duitsland lijkt de voorraad welhaast onbeperkt. Tot op de dag van vandaag, zoals blijkt uit Ferrons nieuwste roman Spergebied, die zich afspeelt in wat twee jaar geleden nog de Deutsche Demokratische Republik heette.
Ferron is niet de enige Nederlandse schrijver die zich tot Oost-Duitsland voelt aangetrokken. In Spergebied valt met name de overeenkomst op met de roman die Anton Haakman eerder dit jaar publiceerde over Athanasius Kircher. Ook
Ferrons hoofdpersoon, een naamloze historicus uit het Westen, is in Oost-Duitsland op zoek naar de sporen van deze geleerde jezuïet uit de tijd van de Barok. Het archief waarin hij zijn onderzoek wil doen blijkt echter ,,wegens omstandigheden'' te zijn gesloten en dan verschuift zijn belangstelling naar een ander onderzoeksobject: de kort tevoren overleden hoteleigenaar August Beckering, over wie hem verhalen worden verteld door diens vriend en opvolger Kanner.
De wereld waarin men daarna terecht komt heeft niets meer met Haakman of Kircher te maken, maar alles met Ferron en diens gebruikelijke obsessies. Uit de verhalen van Kanner rijst een suggestief beeld op van de Duitse historie: de Hitler-tijd, de opkomst van de DDR, de arbeidersopstand in 1953, de Berlijnse muur, en de repercussies van dit alles op de levens van Beckering en Kanner. Beiden worden gepresenteerd als slachtoffers van de Duitse tragedie. Kanner heeft tijdens het Derde Rijk enige jaren ,,elders'' (lees: in een concentratiekamp) vertoeft, Beckering komt daar tijdens de communistische dictatuur in terecht, nadat zijn aanvankelijke idealisme in desillusie is omgeslagen.
Beider levensgeschiedenis symboliseert de ondoorzichtigheid van het Duitse verleden, waarin de grens tussen vervolgen en vervolgd worden alle scherpte heeft verloren. Beckering en Kanner blijken immers zowel het een als het ander te hebben meegemaakt: hun jeugdvriendschap, waaraan een zeker sadomasochisme nooit heeft ontbroken, verandert erdoor in een typisch Duits Schicksal, dat de betrokkenen tot het eind toe in zijn greep houdt.
Bij stukjes en beetjes, via de verhalen van Kanner, een aantal foto's en de gedachten en vermoedens van de historicus, komt de lezer min of meer te weten wat er aan de hand is geweest. Maar het verleden geeft niet al zijn geheimen prijs; rond het drama blijft een mistige sluier hangen, die de fascinatie van de historicus eerder
stimuleert dan afschrikt. Zichzelf noemt hij ergens ,,een boekenwurm die de mensen alleen maar uit zijn boeken kende en er naar hunkerde ooit eens met het echte leven
Arnold Heumakers
in aanraking te komen''. In het hotel van Beckering en Kanner, gelegen in een voormalig ,,spergebied'' waar de beide vrienden zich bijna dertig jaar van de
buitenwereld hebben afgesloten, meent hij dat ,,echte leven'' eindelijk op het spoor te zijn.
Het blijft niet bij fascinatie alleen; het drama verlost de historicus in zekere zin van zijn eigen - mislukte - existentie. Met als gevolg een steeds verdergaande
identificatie met de dode Beckering, een vorm van ,,osmose'' misschien die ook de vriendschap tussen Beckering en Kanner had bepaald. Ten slotte neemt hij in het hotel de plaats van Beckering in, hij maakt zich meester van diens herinneringen en koestert zich gelaten in de illusie van deze geleende levenservaring.
De illusie bezegelt zijn echec als historicus. Wat hij in de geschiedwetenschap had gezocht was juist ,,helderheid''. Hij zegt: ,,Ik ben historicus geworden omdat ik obscurantisme haat. Ware dat niet het geval geweest dan zou ik wellicht over een car-rière als romanschrijver hebben nagedacht''. Door zich zozeer in Beckering te
verplaatsen is hij in feite alsnog een romanschrijver geworden, een spin te midden van een ,,obscuur'' web waarvan de prooi uiteindelijk onbereikbaar blijft. Maar dat is tegen die tijd geen kwellend probleem meer, want, zoals hij zich nadenkend over een
vroegere geliefde realiseert: ,,Ik hield van de onbereikbaarheid''.
Heeft de historicus zijn leven verdaan met het ontlopen van wat je zijn ware roeping zou kunnen noemen, heel anders ligt dat bij degene aan wiens brein hij is ontsproten. Ferron is nooit een historicus geweest, laat staan een historicus op zoek naar ,,helderheid'', maar een romanschrijver die in de geschiedenis altijd een voorkeur voor het ,,obscure'' aan de dag heeft gelegd. In Spergebied heeft hij opnieuw en niet zonder succes zijn best gedaan zich er op een lucide manier in te verliezen. Lucide, want Ferron weet natuurlijk heel goed dat de ,,helderheid'' die zijn historicus verlangt in het verleden niet voorhanden is, en zeker niet in het Duitse verleden.
Minder sterk vind ik dat Ferron bij de evocatie van zijn Oostduitse drama zo nadrukkelijk leunt op de stijl van Thomas Bernhard. De roman wordt voor het merendeel verteld in de indirecte rede, precies zoals bijvoorbeeld Bernhards meester-werk Das Kalkmeester-werk, wat leidt tot zinnen als: ,,Wat hij, Kanner, over die periode met betrekking tot Beckering te melden had, wist hij uitsluitend uit de mond van
Beckering zelf, zodat ik, zei Kanner, zelf maar moest uitmaken in hoeverre het hier een betrouwbare voorstelling van zaken betrof''. Ongetwijfeld is dit een effectieve manier om de vervreemding die de historicus deelachtig wordt op de lezer over te brengen. Maar ook al is Ferron wel zo fatsoenlijk de naam van Bernhard (evenals trouwens die van Haakman) te noemen, het was mooier geweest als hij de moeite had genomen een eigen manier te bedenken.