• No results found

In oprjochte Fries [Een oprechte Fries] : een kwalitatief onderzoek naar attitudes van Friese vrouwen jegens de rol van de vrouw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "In oprjochte Fries [Een oprechte Fries] : een kwalitatief onderzoek naar attitudes van Friese vrouwen jegens de rol van de vrouw"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

In oprjochte Fries

[Een oprechte Fries]

Een kwalitatief onderzoek naar attitudes van Friese vrouwen jegens

de rol van de vrouw

Opleiding: bachelor sociologie Student: Julia Brooijmans Studentnummer: 10747117

E-mailadres: julia.brooijmans@outlook.com

Universiteit van Amsterdam

1ste begeleider: Dr. Marcel van den Haak 2de begeleider: Drs. Carolien Bouw

(2)
(3)

Tankwurd

Myn tank giet út nei alle Fryske froulju dy ik ynterviewe mocht foar dit bachelorûndersyk. Nei alle Fryske bussjauffeurs dy mij freonlik holpen hawwe om op it juste plak (en hûs) te kommen. Nei myn freon Rutger, dy net allinne myn skriuwwurk fan kommentaar foarsjoen hat, mar benammen dat hij mij in oantal jier lyn yntroduseare hat in Fryslân. Nei myn Fryske famylje dy mij de ferskillen tusken stêd en plattelân sjen litten hat. Myn tank giet út nei Fryslân.

(Vertaling: Mijn dank gaat uit naar alle Friese vrouwen die ik heb mogen interviewen voor dit bacheloronderzoek. Naar alle Friese buschauffeurs die mij vriendelijk hebben geholpen op de juiste plaatse (en huis) te komen. Naar mijn vriend Rutger, die niet alleen mijn schrijfwerk van commentaar heeft voorzien, maar vooral mij een aantal jaar geleden geïntroduceerd heeft in Friesland. Naar mijn Friese familie, die mij op het spoor heeft gezet van verschillen tussen stad en platteland. Mijn dank gaat uit naar Friesland.)

(4)
(5)

Inhoudsopgave

Over vrouwen die in Friesland wonen: een inleiding 7

Onderzoeksvraag 8

Theoretisch kader 10

Gendervorming 10

Invloed van woonomgeving 11

Symbolische scheidslijnen 13

Methodologische sectie 15

Vragen aan de frouen 16

Een reflectie 17

Analyse: wat Friese frouen zeggen 18

‘Bûter, brea en griene tsiss, wa’t dat net sizze kin, is gjin oprjochte Fries’:

Scheidslijnen tussen Friezen en niet-anderen 18

Friezen tegenover Randstedelingen 19

In Fries in aksje (Een Fries in actie): Friese frouen in het dagelijks leven 21

Een frou in opleiding 21

Een frou aan het werk en in het gezin 24

Hjoed, ferline en takomst (Heden, verleden en toekomst): emancipatie volgens

Friese frouen 27

Een vrouw in de stad: Friese frouen (tegen)over Randstedelijke vrouwen 28

De oarsprong van de ideeën van een Friese frou: invloed van de omgeving op

waarden en normen 32

Een oprjochte Fries: een conclusie 35

Bibliografie 39

Bijlagen 41

Bijlage I: overzicht respondenten 41

Bijlage II: overzicht woonplaats respondenten 42

Bijlage III: oproep op sociale media 43

(6)
(7)

Over vrouwen die in Friesland wonen: een inleiding

Emancipatie van vrouwen lijkt een wijd verbreid fenomeen. De Nederlandse overheid ziet de vrouw graag steeds verder verzelfstandigen na een eerste en tweede feminiseringsronde in de twintigste eeuw (CBS/SCP, 2014, p. 24; Van den Brakel, 2012, p. 20). Er lijkt daarmee sprake van een landelijk, eenduidig idee van de (gewenste) rol van een vrouw. Een zelfstandige, werkende, niet slechts geseksualiseerde, welbespraakte vrouw. Toch kan de invulling van een vrouwenrol enorm verschillen. De aandacht voor de progressieve vrouw uit de jaren zestig zoals de Dolle Mina, was iets dat in een grote stad gebeurde. Op het platteland werden deze vrouwen al gauw als ‘gefrustreerde vrouwen’ gezien (Brunt, 1975, p.265). Hoe wordt bepaald wat de positie van een vrouw is, hangt af van factoren zoals opvoeding, klasse en woonplaats. Factoren die onderling eveneens invloed op elkaar uitoefenen. Leven in een stad of op het platteland kan zo andere ideeën over deze vrouwenrol met zich meebrengen.

Regelmatig bezoek ik het platteland van Friesland vanwege een Friese liefde. Hoewel ik geen geboren Fries ben of er ooit gewoond heb, is het zien van de uitgestrekter

landschappen en het horen van de Friese taal inmiddels als een tweede thuis. Mijn eerste thuis bevindt zich in de Randstad. De twee uur durende treinreis binnen Nederland maakt mij ineens ‘iemand uit de Randstad’. Vaak hoor ik gesproken worden over ‘de arrogantie van de Randstedelingen’ en het ‘Amsterdamse bolwerk’ van gasten in het televisieprogramma ‘De Wereld Draait Door’. Er is een gevoel vergeten te worden door politici in Den Haag en wanneer zij zich in de Randstad bevinden, hoor ik sommigen zeggen zich ‘boers’ te voelen. Kortom: op het Friese platteland lijkt mij een gevoel te heersen anders te zijn ten opzichte van stedelingen uit het Westen van Nederland.

Tegelijkertijd had ik – voordat ik Friesland regelmatig bezocht- het idee dat vrouwen ‘op het platteland’ vaak in het (agrarische) bedrijf van hun man zouden meehelpen of

huismoeder zouden zijn. Het is een clichébeeld van de stad over het dorp: daar zijn ze ouderwetser. Ik kwam er echter al snel achter dat veel vrouwen in Friesland wel wat anders willen doen en dit clichébeeld achterhaald lijkt.

Er is daarmee een tweezijdig ‘associatieproces’. De Friezen hebben een beeld van de Randstedelingen en andersom. Met het anti-stedelijke gevoel in Friesland uit mijn ervaring wordt in ieder geval een landelijke cultuur op een voetstuk gezet. Zo is een woonplaats van invloed op identiteitsgevoelens. Literatuur over objectieve verschillen tussen stad en

(8)

platteland is in redelijke mate te vinden, maar concrete literatuur op het gebied van verschillende associaties en ‘symbolische scheidslijnen’ (Lamont & Molnár, 2002) die

mensen maken tussen stad en platteland, ontbreekt. Daar is een opening voor mijn onderzoek. Het lijkt dat (voor)oordelen over de vooruitgang van de stad en het (bewust)

‘achterblijven’ van het platteland een rol spelen. Een gemeenschap kan bepaalde zaken willen behouden om zo een gemeenschap te blijven vormen, wat in dit geval een anti-stedelijk sentiment kan oproepen. Dit gebeurt op de manier waarop over stedelingen wordt gesproken, maar ook vanwege het hebben van een eigen dialect of, in het specifieke geval van Friesland, een eigen taal (het Fries). Taal is een vorm van gemeenschapsbinding en kan daarmee de plattelandsgemeenschap versterken. Ook regionale politieke partijen zoals in Friesland de Friese Nationale Partij (FNP), die meer autonomie voor Friesland wil, geven invulling aan een scheidslijn tussen de Randstad en Friesland. Zo wil de Friese gemeenschap zichzelf

duidelijker identificeren en daarmee ieder individu. Een vrouw in Friesland is niet een vrouw in de Randstad.

Media lijken in ieder geval een aanleiding te zijn voor de associaties. Niet alleen op een directe wijze door concrete informatie te geven, maar ook op een indirect manier. Er is een indirect contact tussen stad en platteland. Stigmatiseringen en karikaturen zijn snel gevormd (Van Eijk, 2015, p.561) en niet expliciet uitgesproken. Mensen in de Randstad presenteren zichzelf en provincialen (die stedelingen op hun beurt als ‘anders’ beschouwen) op een bepaalde manier en tegelijkertijd zien mensen ook wat ze willen zien. Ze interpreteren de stroom aan beelden en tekst op een manier die past bij hun idee van de groep getoond – in dit geval de stedelingen (Perse, 2008, p.34). De vrouwen in Friesland zouden bijvoorbeeld via een nieuwsbericht over carrières van vrouwen in de grote steden een idee kunnen krijgen dat vrouwen in de stad ambitieus zijn. Zouden vrouwen in plattelandsregio’s deze

informatiestroom laten inspelen op hun zelfbeeld? Wellicht zijn waarden en normen over vrouwen die in de Randstad spelen van invloed op die buiten de Randstad of worden eigen waarden extra beschermd via het oproepen van scheidslijnen: ‘De stedeling? Gefrustreerde types. Dat zijn wij niet.’

Onderzoeksvraag

Theoretisch gezien lijkt het wonen op het Friese platteland, met een gemiddeld lagere

sociaaleconomische status in ogenschouw nemend dan in de Randstad, voor vrouwen minder keuzevrijheid te bieden dan in stedelijk gebied. Veel onderzoeken naar specifiek vrouwen op

(9)

het Friese platteland zijn reeds een aantal decennia oud, terwijl theorieën over hoger- en lageropgeleiden en de (sociale) gevolgen daarvan in allerlei vormen recent worden

uitgevoerd. Ook onderscheidt de Friese gemeenschap zich van andere delen van Nederland, door bijvoorbeeld taal. Vrouwen op het Friese platteland bevinden zich daarmee in een positie die weinig onderzocht is de afgelopen twintig jaar, terwijl de Nederlandse overheid en ‘wij’ in het algemeen ervan uitgaan dat vrouwen steeds meer ‘eigen’ keuzes maken. De hoofdvraag hierbij rijst: hoe zien vrouwen op het Friese platteland hun rol als vrouw en hoe verhoudt dit beeld zich tot hun perceptie van de rol van vrouwen in stedelijke gebieden?

Aan de hand interviews zal ik de scheidslijnen tussen Friezen en anderen bespreken. Ook bestudeer ik hoe Friese vrouwen hun dagelijks leven indelen. Aan de hand van hun dagelijks leven, komt er een overzicht hoe Friese vrouwen tegen emancipatie van vrouwen aankijken. Daarnaast is er een vergelijking tussen stad en platteland door uiteen te zetten wat voor beeld Friese vrouwen van Randstedelijke vrouwen hebben. Om te ontwaren waar deze attitudes vandaan komen – over voorgaande onderwerpen –, schets ik de oorsprong van ideeën. Op deze manier kom ik tot een conclusie rondom de hoofdvraag. Ik begin echter met een theoretische uiteenzetting.

(10)

Theoretisch kader

Bij het beantwoorden van de vraag ‘hoe zien vrouwen op het Friese platteland hun rol als vrouw en hoe verhoudt dit beeld zich tot hun perceptie van de rol van andere vrouwen, in het bijzonder die in stedelijke gebieden?’ zijn een aantal termen van belang. Er is sprake van identiteitsvorming in de zin van genderrollen, de invloed van woonplaats, waarbij specifiek de verschillen tussen steden en platteland, en symbolic boundaries.

Gendervorming

Een vrouw vormt een identiteit op basis van allerlei factoren. Mead (2012) heeft het niet zozeer over identiteit, maar gebruikt de bewoording persoonlijkheidsvorming (p.352), het ‘Zelf’. Deze Zelf wordt gevormd door sociale contacten en ervaringen (Ibid., p.348), waarbij tijdens het opgroeien spelenderwijs wordt geleerd wat anderen van en over een actor kunnen denken. Dit is de socialisatie. Via interacties leert een actor wat voor Zelf hij of zij is, doordat zij via de ogen van een ander leert kijken naar zichzelf (Ibid., p.349). Die ander kan een individu zijn, maar ook de belichaming van waarden en normen van een gehele gemeenschap. Deze generalized other wordt geïnternaliseerd: hij hoeft niet fysiek aanwezig te zijn om invloed te hebben op de reflectie van een actor. Deze other zorgt voor reflectie van een Zelf op zichzelf (Ibid., p.354). Een actor internaliseert deze waarden en normen om ze in het dagelijks leven te gebruiken.

Concreet betekent dit dat een mens kan handelen naar hoe zij denkt dat dat hoort binnen haar omgeving. Zo ook in relatie tot gendervorming. Een kind leert al jong wat zijn gender is en kan anderen ook in gendercategorieën plaatsen. Ze vormen associaties met woorden als ‘sterk’ (mannelijk) en ‘zacht’ (vrouwelijk). Omgeving moedigt genderrollen aan en ook kinderen onderling ‘belonen’ elkaar voor het vertonen van het ‘juiste’ gendergedrag (Dessens & Cohen-Kittenis, 2003, p.66; Scambor, 2014, p. 558).

Een gender is dan ook geen vaststaand begrip behorend tot een geslacht maar, zoals Judith Butler aangeeft (1990), een proces dat constant bijgewerkt wordt. Een vrouw is geen vrouw, maar wordt een vrouw (p.33). Het is een uitkomst van culturele en historische processen (Ibid., p.10), maar ook waarbij de manier waarover vrouwen gesproken wordt

(11)

invloed heeft op wat een vrouw is (Ibid., p.4). Het Zelf verkrijgt daarmee een bewustzijn dat bij een bepaald gender hoort.

De vrouw en de man met hun verdeling tussen taken speelt al in eeuwenoude verhalen en mythes een rol. Zoals Simone de Beauvoir beschrijft: ‘door de ogen van de mannen

verkent het meisje de wereld en ontrafelt daarin haar lot’ (2000, p.343). Mannen hebben de wereld ontdekt en gevormd, en vrouwen moeten zich daarin schikken, zo meent Beauvoir te observeren. Jongens worden al van jongs af aan opgevoed met het idee dat meisjes minder zijn en laten dit ook in hun spel zien door meisjes als ‘zeikerds’ af te doen (Ibid., p.341). Ouders moedigen jongens meer aan om vervolgopleidingen te volgen dan meisjes (Ibid., p.387), waardoor een niveauverschil ontstaat. Een vrouw zou immers toch de zorgtaken binnen een gezin op zich nemen.

Bij een gender ontstaat vooral via opvoeding logischerwijs de keuze van een specifiek beroep of specifieke taken in het huishouden horen. Mannen en vrouwen worden gezegd ergens beter in te zijn, afhankelijk van hun biologische geslacht (Komter, 1990, p.228). Hierbij zouden biologische processen van invloed zijn: door het gegeven dat het de vrouw is die kinderen baart, zou zij van nature al zorgzamer zijn (Komter, 1990, p.27) en die

eigenschap wordt benadrukt door de omgeving. Van oudsher bestaan typische mannen-en vrouwensectoren (Hufton, 1992, p. 26; Brunt-de Wit, 1975, p.273), gebaseerd op de eerdergenoemde karaktereigenschappen als sterk en zacht. Vrouwen zijn alom

vertegenwoordigd in de onderwijs- en gezondheidssector (Meren & Van den Brakel, 2014, p.76), zorgen vaker voor het huishouden en de kinderen en werken vaker parttime of niet dan mannen (CBS, 2016, p.89; CBS, 2016 p.66). Allemaal taken met een ‘zacht’ karakter.

Invloed van woonomgeving

Wat de keuzes in bijvoorbeeld werk of huishoudelijke taken van een gender beïnvloedt, is zoals gezegd ingebed in de (sociale) omgeving. Daarmee wordt ook de woonplaats van belang. Een woongebied kan een grote rol spelen in het socialisatieproces (Forrest & Keans, 2001, p.2134), waarbij via sociale cohesie een tolerantie, samenwerking en gevoel van saamhorigheid en sociale orde wordt gevormd (Forrest & Keans, 2001, p.2130). Via dit sociaal netwerk binnen een woongebied zijn bewoners daarom geneigd een scala aan waarden en normen te accepteren en te vormen (Kleinhans, 2005, p.6). Dit betekent zowel dat bepaalde gedragingen en attitudes worden aangemoedigd, als ook ontmoedigd. Wat een actor leert, hangt af van de sociale hulpbronnen die in de omgeving aanwezig zijn.

(12)

Wanneer deze omgeving bestaat uit veel mensen van eenzelfde groep, versmalt dit het aanbod in (sociale) hulpbronnen. Deze mate van beschikbare sociale kennis en middelen, ook wel het sociaal kapitaal genoemd, zou zorgen voor een variatie van (of gebrek aan) ideeën en opvattingen (Kleinhans, 2005, p.11). Dit benadrukt de eenheid van een groep en beïnvloedt het individu, die bij het hebben van andere opvattingen een minderheid wordt.

De variatie binnen een groep in een bepaald gebied heeft onder andere een

economische inslag. Zo zijn vrouwen die op het platteland opgroeien en vervolgens naar een stad trekken, veelal succesvoller in de economische zin dan vrouwen die op het platteland blijven wonen (Latten & Das, 2016, p.2). Vooral vrouwen tussen de 18 en 29 trekken naar de steden, waar de opleidingsmogelijkheden groter en – mede daardoor – inkomens hoger zijn (Latten & Kooiman, 2011, p.109; Kleinhans, 2005, p.46). Dit heeft gevolgen voor de economische en sociale status van een woongebied.

Deze gevolgen zijn in ieder geval te herleiden naar opleidingsverschillen tussen stedelijke en plattelandsgebieden. Mensen die lager opgeleid (willen) worden, blijven vaker op het platteland wonen. Dit creëert een kloof tussen gebieden: hoger opgeleid woont en werkt in de steden, lager opgeleid in rurale gebieden. Het sociale netwerk is hierdoor minder divers, waardoor de groepen weinig met elkaar in contact komen. Tegelijkertijd zorgt

opleidingsniveau juist voor verschillende attitudes en opvattingen (Bovens, 2012, p.10). Opleidingsniveau is een grote voorspeller voor het positief of negatief oordelen over sociaal-culturele onderwerpen (Ibid., p.21). Zo kan de rol van de vrouw anders ingevuld worden door de verschillen in uitingen van attitudes en opvattingen, waarden en normen.

Dit verschil tussen stedelijke gebieden en rurale gebieden op basis van opleidings-niveau kan zorgen voor andere opvattingen over (de emancipatie van) vrouwen. Vrouwen zijn, doordat zij vaker van platteland naar steden trekken dan mannen, in ‘overschot’

aanwezig in steden en in minderheid op het platteland. (Latten & Kooiman, 2011, p.109). Een groter aandeel (hoogopgeleide) vrouwen kan daarmee de beeldvorming over de rol van vrouwen beïnvloeden, zowel hun eigen beeld als die van een ander.

Op het platteland zijn het van oudsher de boerendochters die zelf ook op een boerderij terechtkomen (Hufton, 1992, p.25) met duidelijke taakverdelingen tussen mannen- en

vrouwenarbeid (Hufton, 1992, p. 26; Brunt-de Wit, 1975, p.273). Met het overdragen van beroepen wordt niet alleen klasse en status geërfd, maar wellicht tevens ideeën over

verschillende normen en waarden, in dit geval vrouwelijkheid. Een moderne vrouw is echter – zowel in de stad als op het platteland - niet slechts huisvrouw en zij heeft sinds de jaren zestig enorm aan zelfstandigheid gewonnen (Tonkens, 2013). In een onderzoek naar deelname aan

(13)

het openbare leven van vrouwen op het Friese platteland door Drooglever Fortuijn, Ostendorf en Thissen (1994) wordt ingegaan op de keuzevrijheid die vrouwen hebben. Van de

respondenten had 44% een betaalde baan (Drooglever Fortuijn et al., 1994, p.36), waarbij aangegeven wordt dat het in meer dan de helft van de gevallen om een zogenaamd

vrouwenberoep gaat in een deeltijdbaan. Slechts een klein deel was werkzaam in een boerenbedrijf (Drooglever et al., 1994, p.37). In dit onderzoek werd geen vergelijking gemaakt met andere gebieden in Nederland.

In de Randstad is een groter aandeel hoge inkomens en een lager aandeel van de laagste inkomens in vergelijking met Friesland (CBS). Mensen in plattelandsgebieden worden in Nederland vaker gerekend tot lagere statusgroepen dan stedelijke gebieden

(Volksgezondheid en Zorg, 2014). Indicatoren voor een sociaal-economische status (in het vervolg: SES) zijn hierbij aantal jaren genoten opleiding, het inkomen en beroep

(Volksgezondheid en Zorg, 2014). Deze SES lijkt tevens in samenhang met de mate van zorg dragen voor de familie, onafhankelijk van generatie (Conlon et al., 2014, p.732). Er is een groter gevoel van afhankelijkheid van familie en gemeenschap onder lagere SES-groepen (Conlon et al., 2014, p.739). Waarden liggen dan eerder bij familie dan bijvoorbeeld bij het volgen van een uitgebreide opleiding. Zo kan een woonplaats in combinatie met een SES van invloed zijn op waarden en normen, ook rondom vrouwenrollen.

Het is een ingewikkeld samenspel van factoren. Zo hangen woonomgeving en (lokale) gebruiken samen met klasse (SES), zijn er waarden en normen behorende bij die klasse en werken zowel klasse als woonomgeving op hun beurt weer door in de socialisatie van kinderen en buurtbewoners. Woonomgeving en SES zijn daarmee van invloed op de ideeën over vrouwenrollen.

Symbolische scheidslijnen

Verschillen tussen stad en platteland kunnen eveneens versterkt worden door beeldvorming in media. Via programma’s op televisie kunnen bijvoorbeeld stereotyperingen en

stigmatiseringen (Van Eijk, 2015, p.559) over zowel stad als platteland versterkt worden. De beelden kunnen het ontstaan van symbolic boundaries, symbolische scheidslijnen, opwekken, de manier waarop een actor haar wereld indeelt. Hoe bijvoorbeeld in een televisieprogramma een bepaalde groep wordt besproken en getoond, zoals stedelingen en plattelandsbewoners, heeft invloed op het oordeel en hangt af van de herkenning die de kijker heeft. Of dit een positief of negatief oordeel is en of het geaccepteerd zal worden, zal afhangen van degene

(14)

waar iemand zich mee identificeert, die zoals gezegd waarden en normen beïnvloedt. Op basis van hetgeen wordt uitgezonden en de socialisatie van de (Friese) kijker bepaalt zij – veelal onbewust – wat zij vindt van de ander en van zichzelf in vergelijking tot de ander.

De symbolische scheidslijnen die worden gebruikt bij vormen van zo’n oordeel zorgen voor de indeling van groepen en geven gevoelens mee die binnen een groep heersen (Lamont, 2002, p.168). Dit gebeurt op basis van sociaaleconomische, culturele of morele gronden. Zo kan een Fries het spreken van het Fries als graadmeter stellen voor insluiting of het niet aanhangen van een christelijke politieke partij in Zuidwest-Friesland (NOS, 2017) als basis voor uitsluiting.

Het geeft daarmee ruimte om bijvoorbeeld actoren uit een ander woongebied niet tot de eigen groep te laten behoren en andersom. Het is immers niet alleen de directe

woonomgeving die de actor beïnvloedt. De reputatie van een woonplaats geeft de

identiteitsvorming een richting (Forrest & Keans, 2001, p.2134), zoals deze bijvoorbeeld via media geschetst kan worden. Door te stellen wat een actor is die bij ‘de groep’ hoort en te stellen wie dat niet is, ontstaan onderlinge verschillen.

Het niet erkend worden binnen een groep kan uitsluiting tot gevolg hebben, waardoor de sociale context minder mogelijkheden biedt voor de eigen ontwikkeling (Kleinhans, 2005, p.7) en daarmee misschien de trek uit een woonplaats. De ontstane sociale scheidslijnen zorgen voor een scheve verdeling van materiële en immateriële (hulp)bronnen (Lamont, 2002, p.168). Zo kan de combinatie van sociale en symbolische scheidslijnen zijn uitwerking

hebben op het individu, die met symbolische scheidslijnen zich aanpast aan de sociale

omgeving en hierbij de cognitieve categorieën en stereotyperingen overneemt (Lamont, 2001, p.170). Een individu ontwikkelt zich in dat geval op een andere manier tot vrouw (of man) dan in een ander woongebied het geval zou zijn. Daardoor kunnen verschillen tussen bijvoorbeeld opleidingskansen van mannen en vrouwen ontstaan.

Het beeld dat een vrouw van een vrouw heeft, kan zich daarmee verhouden tot de waarden en normen van zowel de directe omgeving, waarin zij is opgegroeid, als die van buiten haar woonomgeving. Het kan gebruikelijk zijn dat een vrouw bepaalde opleidingen volgt, voor familie zorgt of juist in de buurt gaat werken. Het beeld dat zij heeft van haar rol als vrouw in haar (rurale) omgeving en het beeld van vrouwen in een stedelijke omgeving, kan daardoor theoretisch gezien verschillen.

(15)

Methodologische sectie

Dit kwalitatieve onderzoek naar de ideeën van Friese vrouwen over rollen van vrouwen, is als volgt afgebakend. Ten eerste heb ik mij gericht op de provincie Friesland, de Waddeneilanden en de stad Leeuwarden uitgezonderd. Dit om respectievelijk praktische en theoretische

redenen, waarbij ik op het laatste later in zal gaan. Ten tweede spitst het zich toe op vrouwen die in Friesland geboren zijn, daar het grootste gedeelte van hun leven gewoond hebben en daar nu ook wonen. Ten derde zijn het vrouwen die momenteel in een dorp, buitengebied of kleine (provincie)stad wonen, zodat een vergelijking gemaakt kan worden met ‘de grote stad’. Om die reden is de stad Leeuwarden uitgesloten van onderzoeksgebied, als hoofdstad van en grootste stad in Friesland. Ten vierde zijn het vrouwen tussen de 30 en 45 jaar oud. Vanaf de onderste leeftijdsgrens trekken vrouwen minder vaak naar de stad en beginnen ze aan een gezin en/of (vaste) baan (Latten & Das, 2016). De bovenste leeftijdsgrens is getrokken met het idee dat de respondenten op die leeftijd veelal in eenzelfde levensfase zijn als de

ondergrens, waarin eventuele kinderen nog thuis wonen en zij en/of de partner nog werkende zijn.

De vrouwen zijn geselecteerd op deze genoemde kenmerken. De tien respondenten die ik heb geïnterviewd, heb ik via een (digitaal) sneeuwbalmethode gecontacteerd. Twee via familie van vrienden, de overige acht via het sociale medium Facebook. De oproep op dit platform is te vinden in bijlage III. Hierna volgde contact via telefoon of e-mail om meer informatie uit te wisselen en een afspraak te maken.

Opleidingsniveau en (specifieke) woonomgeving zijn immers zoals uitgelegd

onderdeel van het socialisatieproces en verschillen daarin kunnen andere antwoorden geven. Ik heb een redelijke variatie hierin proberen te verkrijgen (4 mbo, 4 hbo, 2 wo), maar er waren in bepaalde gebieden en onder bepaalde opleidingsniveaus meer geïnteresseerden. Daarnaast is het noordelijkste stuk van Friesland (boven Leeuwarden) helaas buiten mijn onderzoek gebleven Dat schept een mindere representativiteit. Ook het feit dat ik geen ‘Diepfries’ in mijn sample heb, zoals respondenten Friezen noemen die Fries nationalistisch en principieel Friessprekend zijn, doet afbreuk aan de representativiteit. Het vormde een probleem deze groep te bereiken, omdat ik weliswaar Fries redelijk versta doch niet spreek. Het Nederlands is in enkele gevallen zelfs een minder goed beheerste tweede taal. Verder heb ik, door het feit dat ik voornamelijk respondenten heb waarmee ik via Facebook in contact kwam, vrouwen bij

(16)

mijn onderzoek betrokken die per definitie actief zijn op sociale media. Ook dat kan een verschil geven in de antwoorden, aangezien ze meer in contact zouden kunnen zijn met andere gedachtegangen dan mensen die niet actief zijn op sociale media.

Vragen aan de frouen

Voor de interviews ben ik afgereisd naar tien verschillende plekken in Friesland (zie bijlage II). Alle interviews waren bij de vrouwen thuis. Ik heb de respondenten de keuze gelaten of ze dit thuis of elders wilden invullen, maar ik heb aangestuurd op het thuis afspreken. Dat heeft twee redenen. Ten eerste kan thuis een rustige omgeving worden geschapen, waardoor een interview met minder afleiding gehouden kan worden. In de praktijk waren vaak kinderen aanwezig. Dit onderbrak of fragmenteerde het interview in een aantal gevallen, maar dat draagt in mijn ogen bij aan de waarheidsgetrouwheid van de interviews: ze werden in het daadwerkelijk dagelijks leven afgenomen, waar ook zorg voor eventuele kinderen bij hoort. Ten tweede wilde ik graag de plaatsen bezoeken waar de respondenten wonen, om een beter beeld te krijgen van het ‘Friese leven’ en hun eigen leven. Bovendien is de ervaring van het openbaar vervoer in Friesland iets wat ik achteraf gezien niet had willen missen, maar dat terzijde.

De interviews omhelsden vragen naar dagelijkse bezigheden (openbare leven), rolmodellen, hoe zij hun rol als vrouw invullen, ideeën die zij hebben over andere vrouwen (specifiek over hen die in steden wonen), hoe zij hun toekomst zien, wat voor veranderingen ze hebben opgemerkt aangaande vrouwenrollen. Voor een volledig overzicht verwijs ik naar de interviewopzet in de bijlagen (bijlage IV). Het vormen semigestructureerd interviews. De vooropgestelde vragen rondom deze onderwerpen zijn in ieder geval naar voren gekomen, maar er is ruimte geweest voor de respondenten om een eigen invulling te geven en voor mij om andere onderwerpen aan te snijden of in een andere volgorde te plaatsen, naar gelang ik dat nodig achtte (Bryman, 2012, p.472).

Via de categorieën Fries voelen, huishouden, opleiding, werk, oordeel over stad en haar inwoners, ideaalbeeld, man/vrouw-verhoudingen en geluk, heb ik de interviews

geanalyseerd. Deze heb ik ondergedeeld in een aantal subcategorieën. Ook heb ik categorieën ‘trouwen en reden’ gevormd, maar deze niet gebruikt in de uiteindelijke analyse. Hoewel het interessant is om te weten wat de ideeën over trouwen zijn, kon ik dit niet in vergelijkend perspectief plaatsen met vrouwen in de Randstad, vermits dit weinig ter sprake kwam.

(17)

Eén van de respondenten gaf aan anoniem te willen blijven, de overige negen hadden hier geen behoefte aan. In de analyse worden de respondenten genoemd met vermelding van voornaam of pseudoniem en huidige woonplaats.

Een reflectie

Een eerste reflectie is het punt van verzameling. Ik heb een enkel briefje opgehangen in een supermarkt of buurtcentrum, maar het aantal enthousiaste aanmelding dat ik via Facebook kreeg, maakte dat ik deze vrouwen niet wilde afwijzen (mits ze in het profiel pasten).

Daardoor heb ik het overgrote deel respondenten via Facebook verworven. Zoals gezegd kan dat de representativiteit aantasten. Ik had – voor een grotere variatie in onderzoeksgebied - naar dorpen boven Leeuwarden kunnen reizen om hier buurthuizen, evenementen of lokale horeca te benaderen.

Daarnaast heb ik de interviews betrekkelijk laat in het onderzoek getranscribeerd. Daardoor heb ik in de interviews geen aanpassingen gedaan in de vragenlijst naar aanleiding van de transcripties. Hoewel ik wel aanpassingen heb gemaakt aan de interviewopzet (door bijvoorbeeld ook naar de school- en werkprestaties van broers en zussen te vragen, in plaats van alleen die van henzelf en van de ouders), had ik wellicht beter geweten op wat voor momenten ik in de later afgenomen interviews door had kunnen vragen.

Wat een gebrek bleek in de interviews bij de analyse, wat eengevolg is van het laat transcriberen van de interviews, is het feit dat ik niet expliciet gevraagd heb naar onbetaalde werkzaamheden buiten het huishouden en vrijetijdsbesteding. Sommige respondenten vertelden vanuit henzelf over bijvoorbeeld vrijwilligerswerk of hobby’s, maar het is een gebrek dit niet van alle respondenten te weten. Het is onderdeel van het beeld van het dagelijks leven en wellicht is hier ook een taakverdeling in te vinden. Zo blijkt bijvoorbeeld dat als mannen en vrouwen zorg verlenen aan familie, vrienden of buren, ze dit veelal op verschillende manieren doen. Mannen doen vaker administratie en ‘klusjes’, vrouwen meer huishoudelijke en persoonlijke verzorging (Josten & De Boer, 2015, p.10).

(18)

Analyse: Wat Friese frouen zeggen

‘Bûter, brea en griene tsiss, wa’t dat net sizze kin, is gjin oprjochte Fries’:

Scheidslijnen tussen Friezen en anderen

Het was een citaat geschreven op een keukenmuur van een van mijn respondenten, maar schijnt al sinds de late middeleeuwen de ultieme zin te zijn om Friezen te onderscheiden van niet-Friezen. Tijdens een langdurige strijd, waar ik nu verder niet op in zal gaan, werd ‘Bûter,

brea en griene tsiis, wa’t dat net sizze kin, is gjin oprjochte Fries’ bedacht door Grutte Pier.

Hij, een Friese volksheld die mythische proporties aanneemt in de geschiedenisboeken, bedacht de zin om vijanden makkelijk te ontwaren (Grutte Pier De Famylje, 2017). Zowel Grutte Pier als de zin zijn nog altijd levend in Friesland.

Het belang van de Friese taal voor een Friese identiteit wordt sterk benadrukt door mijn respondenten. De meesten zien dit als belangrijkste onderdeel van een Friese identiteit. Slechts één respondent geeft aan überhaupt geen Friese identiteit te ervaren, maar een Nederlandse. Respondenten die zich wel Fries voelen, geven aan dat ook de geschiedenis, zoals de strijd van Friezen tegen ‘de vijand’ en de cultuur een belangrijke rol spelen:

“Van oorsprong al dat Friezen best wel apart zijn geweest, daar hebben ze altijd voor gevochten […]. [W]e hebben ons niet geconformeerd aan de Hollanders zeg maar. De Friezen hadden altijd met iedereen ruzie.” Joyce, Bolsward

“En het schaatsen, bijvoorbeeld in de winter, als het dan een beetje vriest dat je dan meteen aan een Elfstedentocht denkt, terwijl dat natuurlijk nergens op slaat.” Rinske,

Heerenveen

Niet alleen noemen respondenten een eigen cultuur als kenmerkend, ook

karaktereigenschappen zijn dat. Zo noemen ze ‘nuchterheid’, ‘harde werkers’ en ‘geen praters’. Friezen worden gevormd in het typische landschap en het leven in de Noordelijke provincies.

Opvallend is echter het onderscheid dat een aantal respondenten maakt tussen zichzelf als echt Fries en een zogeheten ‘Diepfries’. Dit soort Friezen, die nooit buiten Friesland

(19)

(willen) komen, Friesland graag autonomer zien binnen Nederland en beter de Friese taal beheersen dan de Nederlandse, gaan een stap te ver volgens hen:

“[J]e hebt van die mensen die willen van Friesland een heel apart gebied willen maken, als eigen staat.”

“‘o, die heeft allemaal Friese vlaggetjes en Friese producten’ en dat vind ik helemaal niet zo leuk [...]. Dus ik ben niet een diehard Fries[.]” Mettje, Drachten

“Als we gaan winkelen ofzo, dan vind ik Groningen toch leuker dan Leeuwarden. […]. En qua vakanties zijn we ook verder geweest. Dus zo erg is het niet[.]” Rinske,

Heerenveen

Ze leggen hier een symbolische scheidslijn aan bij welke groep Friezen zijzelf horen, zowel op moreel als cultureel niveau (Lamont & Molnár, 2002): alleen maar Friese vlaggetjes en producten in huis is een tikkeltje ordinair, maar enthousiast worden over de Elfstedentocht voordat er überhaupt ijs ligt, vinden de respondenten een positieve Friese eigenheid.

Naast ‘De Fries’ heeft ook ‘De Hollander’ (iemand die in de Randstad woont)

bepaalde kenmerken, waarmee de respondenten niet altijd geassocieerd willen worden. Daar leggen ze de grens wie wel of geen Fries is. Zo zijn Hollanders lui, praatgraag en willen ze altijd alles anders dan normaal:

“Je hebt ook heel veel, ja Hollanders noemen we ze […], die luisteren niet. […] De babbel hebben ze klaar, maar met de handen kunnen ze niks mee. […] Het is alleen maar ‘blablabla’, ‘hoor mij eens even’.” Afina, Rotsterhaule

Dat brengt het onderwerp naar ‘anderen’. Door het spreken van de Friese taal of bepaalde karaktereigenschappen als basis van een Friese identiteit te benoemen, zijn symbolische scheidslijnen te ontdekken die een Fries scheidt van een niet-Fries. Respondenten geven zelfs aan dat geboren zijn in Friesland van belang is om daadwerkelijk Fries te zijn; een nieuwe bewoner van de provincie behoudt de benaming ‘Importfries’. Daarmee wordt een duidelijk onderscheid in woorden uitgedrukt.

(20)

Friezen tegenover Randstedelingen

Dat Friesland en haar inwoners anders zijn dan de rest van Nederland, benadrukken de respondenten niet alleen door de benaming ‘Hollanders’, maar ook door aan te geven hoe zij verwachten dat over hun provincie gesproken wordt in de Randstad. Mensen in het westen van het land associëren Friesland, volgens hen, met ‘ver weg’, ‘boers’, ‘saai’ en

‘achterlopend’, maar ook met ‘trots volk’. Ze komen er voor de rust naartoe, maar alleen als het echt niet anders kan.

Randstedelingen komen vooral aan deze ideeën via media en tegelijk een gebrek aan ervaring met Friezen. In media worden Friezen vaak stereotyperend neergezegd, zo geven respondenten aan, waardoor in hun ogen een achterhaald of onjuist beeld ontstaat:

“[D]an zie je dat op TV wel weer een keer, in van die programma’s, en dan denk ik ‘dit is ook weer echt zo’n clichébeeld. Kom op hé!’ Zo zijn we niet allemaal meer.”

Agnes, Swichum

“Vaak laten ze de meest onnozele Friezen zien […]. [Z]o wordt Friesland ook wel een beetje neergezet natuurlijk, zo van ‘daar woont het volk dat onnozel is’.” Afina,

Rotsterhaule

Dat benadrukt het idee dat media een beeld schetsen over een groep, dat een andere groep gelooft (Van Eijk, 2015). De Randstad wordt volgens respondenten vaker en positiever in media gebracht. Desalniettemin blijven zijzelf kritisch. Ze geven aan hun ideeën over mensen in de Randstad ook via media te krijgen, maar toch vooral uit eigen ervaring. Wanneer ze een stad bezoeken – bij twee van de tien respondenten slechts een zeldzaamheid en bij de rest soms tot regelmatig - valt op dat het erg ‘onpersoonlijk’ is. Iedereen houdt zich bezig met zijn eigen wereld en er is geen sociaal contact. Dat is op het landelijke Friesland anders: daar voert sociale controle en een gevoel van mienskip (gemeenschapsgevoel) de boventoon. Niet iedereen is daar echter zo enthousiast over. Agnes heeft lange tijd in Leeuwarden gewoond, maar woont nu in een dorp van ongeveer zestig inwoners:

“Kijk, mijn ervaring met het dorp is gewoon, ze zijn zo ‘kliekjesachtig’, ja, dat had ik gewoon in een stad niet.” Agnes, Swichum

(21)

Zij vindt een dorp een erg gesloten gemeenschap. Wie er niet geboren is, komt slecht in de sociale gemeenschap terecht. Daarmee is ook de invloed van mensen van buiten het dorp gering en zou er een arme uitwisseling van (verschillende) ideeën uitgewisseld worden (Kleinhans, 2005). Het maakt eveneens dat dagelijks leven wellicht anders is dan in een stad. Om een ‘Fries leven’ in provinciestad, dorp of buitengebied uiteen te zetten, wil ik ingaan op de dagelijks levens van de respondenten.

In Fries in aksje (Een Fries in actie):

Friese frouen in het dagelijks leven

Verschillen zijn namelijk niet alleen te vinden tussen Randstedelingen en Friezen, maar ook tussen mannen en vrouwen in stad en platteland. Om hier een beeld van te schetsen, geven de respondenten een overzicht van hun opleiding, werk, gezin en huishouden. Ook vergelijken ze hun leven met het idee dat ze hebben van het leven in de Randstad.

Een frou in opleiding

Onder de respondenten hebben vier een mbo-opleiding afgerond, vier een hbo-opleiding en twee een bachelor of master op wo-niveau als hoogst behaalde opleiding. Hoewel een

gedeelte aangeeft dat het vanzelfsprekend was om een vervolgopleiding te volgen, doordat ze door ouders of leraren werden aangemoedigd, was het voltooien van deze opleidingen dat niet altijd. Zo geven vier respondenten expliciet aan dat hun middelbare schoolniveau te laag was ingeschat op de basisschool en dat het hen moeite koste om meer uit hun opleidingen te halen. Ouders hadden vaak zelf geen of weinig opleiding genoten en gingen mee in het advies van de school:

“[E]igenlijk [was] het standaard schooladvies vmbo, want iedereen kwam toch wel uit laagopgeleide gezinnen. […] Niet: ‘je kijkt naar ‘wat kan een leerling?’, maar: ‘[..]we hebben zo weinig leerlingen en leerkrachten, dus we weten zelf ook dat het niet zo veel voorstelt’. [D]at kan tegenwoordig helemaal niet meer […].” Tialda, Grou

“Ik ben oudste van vijf meiden en het was voor mij heel logisch dat ik naar de lts ging, naar de lage technische school. Want ik was een boerendochter [...].” Hendrike,

(22)

Slechts een enkele keer agiteerde een ouder tegen het advies en zorgde dat een kind het havo of vwo volgen. Het hangt sterk af van wat de omgeving gewoon is qua opleidingsniveau. Sommigen menen dat dit probleem nog altijd speelt. Hier komt het idee naar voren dat een agrarisch gebied gemiddeld lager opgeleid is dan een stedelijk gebied. Niet alleen het te laag worden ingeschat, maar ook dat dit vaker in Friesland gebeurt dan in de Randstad. Dat schept onderwijsongelijkheid op nationaal niveau:

“De kinderen in steden worden sneller hoger opgeleid dan kinderen in Friesland, Groningen, Drenthe. De noordelijke provincies. Maar dat is dus zo gebleken. Ik heb de cijfers wel opgevraagd van de Cito. Ik denk, hoe kan dat nou? […] En dat krijg je niet duidelijk.” Hendrike, Ureterp

De keuze van een middelbare school, na een advies van de basisschool, werd gemaakt op basis van geloofsovertuiging (christelijke achtergrond), afstand van huis tot school, keuze van klasgenoten/vrienden of het feit dat het een kleine school was en daarmee geschikt leek voor kinderen die uit een klein dorp komen. Meestal namen de ouders hierin een besluit, in andere gevallen hadden de respondenten keuze uit scholen die de ouders hadden geselecteerd.

Het is echter het geval dat ook opvattingen over ‘mannen-en ‘vrouwenberoepen’ een rol spelen, waarbij zorgende en administratieve beroepen bij vrouwen zouden horen. Zoals Hendrike eerder aangaf, was het logisch dat zij als boerendochter naar een lager niveau ging: meer dan het huishouden zou ze niet hoeven doen. Haar vader vond het dan ook onnodig dat ze vervolgopleidingen wilde volgen. Haar moeder steunde haar hier daarentegen sterk in.

De andere respondenten geven echter aan dat een (vervolg)opleiding wel werd

gesteund door hun ouders, maar dat er indertijd een duidelijk onderscheid was wat mannen en vrouwen deden aan opleidingen.

“Vooral van vroeger uit, dan ging je [als vrouw] naar de mavo, verpleging,

gezondheidszorg, of onderwijs. En de mannen gingen naar de lts of iets met groen. Zo ging dat ook, je had vroeger ook niet zo’n keuze als nu, het is allemaal wat

makkelijker geworden om iets anders te doen.” Trianca, Haskerhorne

“Na de havo heb ik de pabo gedaan, dat leek me wel leuk, want ik had schoonzusjes die waren ook juffen. […][I]k had ook niet echt een groot referentiekader verder, dat

(23)

ik dacht ‘Dat ga ik doen’ of wat ik graag wilde. Dus dat ben ik gaan doen.” Petra, Sint

Nicolaasga

Opvallend is echter dat door andere respondenten juist wordt aangegeven dat de lts, de lagere technische school die Hendrike heeft gevolgd, een meer mannelijke opleiding was. Ik heb het hier na het transcriberen niet met haar over gehad. Verder is er namelijk eensgezindheid onder respondenten: kinderen en zorg, dat was voor vrouwen, techniek en groen, dat was voor mannen.

Alle respondenten hebben een vervolgopleiding genoten, in tegenstelling tot hun ouders. Deze opleiding na de middelbare school was in de meeste gevallen een keuze waarbij de ouders minder invloed hadden. Er wordt ervaren dat ouders hierbij ook niet konden

bijstaan, al hadden ze gewild, aangezien de meeste hooguit een mbo-opleiding of minder afgerond hebben. Dat zorgt voor een te gebrekkig sociaal kapitaal om de respondenten te adviseren. Veelal geven respondenten aan dat ouders wel mee zijn geweest naar open dagen van vervolgopleidingen. Agnes legt uit hoe ze tot haar opleidingskeuze is gekomen:

“[T]oen waren er vriendinnen, ze gingen of wat met dieren doen, of wat met kinderen. [V]eel meer was er toen eigenlijk niet. En veel meer wíst ik er ook niet van, dus

eigenlijk ben ik er zo per ongeluk ingerold en gelukkig is het goed gekomen […].”

Agnes, Swichum

Ook hier speelt wat er gebruikelijk is in de omgeving een rol. Vanuit de middelbare school werd in sommige gevallen geadviseerd om een opleiding te gaan volgen die baankansen had én vaak binnen het patroon van mannen- en vrouwenberoepen viel (zoals de opleiding tot sociaalpedagogisch werker). Een enkele keer werd een respondent gestimuleerd om nog een havodiploma te behalen na het vmbo.

Daarnaast kon het gebrek aan geld een rol spelen in de opleidingskeuze: een opleiding waarbij de respondent thuis kon blijven wonen was in ieder geval financieel gewenst. Niet alle respondenten geven aan dat dit voor hen de reden was om (relatief) dichtbij huis te studeren, maar wel hebben zeven in Friesland gestudeerd. Drie hebben ook een gedeelte van hun studie in Groningen, Utrecht of Amsterdam gevolgd, vanwege de woonplaats van ouders of opleidingsmogelijkheden. Over de invloed van studeren buiten Friesland, kom ik later terug.

(24)

Een frou aan het werk en in het gezin

Het gegeven dat bepaalde opleidingen gepaster werden (en soms worden) geacht bij een vrouw, verklaart wellicht dat de beroepen van een groot deel respondenten in de zorg, kindergericht of administratief van aard is. Dit zijn beroepen die klassiek als vrouwelijk worden aangemerkt (Meren & Van den Brakel, 2014). Hier zijn de twee wo-opgeleiden een uitzondering in (voor een overzicht van opleiding en werk: zie bijlage I). Hoewel alle respondenten werken en dit altijd gedaan hebben, zijn de meesten wel traditioneel in de verdeling met hun partners, allen mannen: respondenten werken parttime, soms met een eigen bedrijf naast een vaste baan, terwijl hun partner fulltime werkt.

Respondenten beredeneren dat vrouwen die een hogere opleiding volgen, langer en meer werken. Ook met wanneer er een gezin is. Twee respondenten werken fulltime op het moment van interviewen, waarvan één getrouwd is en een wo-opleiding heeft en de ander alleen woont en een hbo-opleiding heeft. Beiden hebben momenteel geen kinderen. Een van beiden, wo-opgeleid, geeft aan dat ze het moeilijk vindt voor te stellen minder te werken als ze kinderen zou hebben:

“[I]k heb wel zoiets van ja, met mijn baan, ik heb er lang genoeg voor gezwoegd, ik wil eigenlijk helemaal niet parttime gaan werken. Dat kan ook eigenlijk niet, wil je die functie goed kunnen uitvoeren.” Joyce, Bolsward

De keuze voor de meeste respondenten om parttime te werken, heeft verschillende redenen. De meesten geven aan niet de kinderen vijf dagen per week op een opvang te willen plaatsen. Er moet iemand thuiszijn als ze uit school komen, net als vaak in hun eigen jeugd het geval was. Bij hun ouders was het ook de moeder die voornamelijk de zorg voor de kinderen op zich nam. Bij twee respondenten zaten de vaders thuis te wachten, wat enigszins vreemd was in de omgeving waarin ze opgroeiden. Nog altijd staan er voornamelijk moeders op het schoolplein, zo geven respondenten aan.

“[H]et is nog steeds voornamelijk moeders. [J]e wordt toch als ouder heel veel betrokken bij school, ze hebben vaak voor de activiteiten vrijwilligers nodig, dat is echt het domein van moeders. En de vaders die worden dan door de moeder wel gevraagd: ‘Ga jij ook een keer?’. [E]r zijn ook wel vaders, […] maar het is wel voornamelijk moeders.” Tialda, Grou

(25)

Toch zien respondenten ook een langzame verandering op gang komen in de zorg voor kinderen:

“Het is toch nog raar denk ik. Papadagen hoor je nog weleens […][D]at heeft mijn man ook een poosje gedaan, hij was de eerste op zijn werk die dat had, vonden ze eerst allemaal wel wat gek. Nu zijn er al meer die dat hebben hoor. Dat komt allemaal wel.” Trianca, Haskerhorne

Het zorgen voor kinderen is echter, zoals respondent Trianca aangeeft, iets dat nog niet standaard in de taken van een man past. Vaak is het, gevoelsmatig of contractueel, nog niet mogelijk op het werk:

“Ik heb wel voorgesteld van een ‘papadag’ of een ‘papamiddag’, maar dat krijg ik er niet in. Voor zijn gevoel kan dat niet bij zijn werk. Dus dat is wel jammer, maar ik vind het wel heel belangrijk om wel bij de kinderen ook te zijn. […] En dat hebben we wel echt zo besproken vooraf van ‘Goh, hoe gaan we dat doen?’. Dat is wel echt een bewuste keuze zo.” Rinske, Heerenveen

Op de vraag hoe ze tegen vrouwen aankijken die volledig thuisblijven om de zorg voor de kinderen en het huishouden als hoofdtaak te dragen, antwoorden de meesten dat het een keuze is van eenieder. Tevens kunnen ze de keuze begrijpen: het voelt natuurlijk om voor de

kinderen te zorgen, kinderen worden al snel genoeg groot en biologisch gezien zijn vrouwen geneigd te snel weer aan het werk te gaan. Dat past gedeeltelijk in de theorie dat de

rolverdeling in het huishouden ontstaan is op biologische gronden (Komter, 1990). Zijzelf hebben echter niet voor deze optie gekozen, hoewel er in acht van de tien gevallen kinderen thuis wonen. Alle respondenten geven aan nooit hun werk op te willen geven. Hoewel ze niet te veel van hun kinderen willen missen, is het soms financieel nodig om twee inkomens te hebben. Vaker is de reden echter dat respondenten bewust hun bijdrage willen leveren aan het gezinsinkomen en niet afhankelijk van hun partner willen zijn. Ook geeft werken ruimte aan zelfontplooiing en lijkt thuis zitten hen te beperkend.

Huishoudelijke taken zijn veelal afgestemd op het fulltime of parttime werken van beide partners. Dat past bij het traditionele idee dat een vrouw meer huishoudelijke taken

(26)

uitvoert en de man het hoofdinkomen verzorgt (Meren & Van den Brakel, 2014). Bij hun ouders was en is dat minstens zo sterk het geval:

“[I]k zie het als twee eilandjes. Mijn vader zit op het eilandje ‘werk’ en mijn moeder zit op het eilandje ‘huishouden’, maar daar zit niet echt een bruggetje tussen.” Lisette,

Joure

Twee respondenten geven aan dat zij als meisje in hun ouderlijk huis meer moesten helpen in het huishouden dan hun broers, maar de rest geeft aan dat ze weinig in het huishouden bij hun ouders hoefden te doen. Sommigen daarvan geven overigens aan dit als een gemis te hebben ervaren, aangezien ze later alle huishoudelijke taken zelf moesten leren, hoewel ze dit ook voor eventuele broers vinden gelden. De latere ideeën over gender kunnen bij zowel mannen als vrouwen als kind beïnvloed worden op een directe manier door het benadrukken van een specifieke rol van vrouwen in de huishouding, maar ook indirect door het zien van de ingenomen genderrollen van hun ouders (Beauvoir, 2000).

Tegenwoordig lijkt de metafoor van een eiland echter niet van volledig toepassing op de respondenten. Er zit een in ieder geval een brug tussen. Zij geven allen aan dat hun partner een deel van het huishouden doet, al moeten ze hen wel aansporen. Er is vaak geen verdeling afgesproken in huishouden. De partner doet naast de tuin, wat hun vaders eveneens deden, ook weleens een wasje of gaat met de stofzuiger rond in het huis. Veel hebben dit niet van huis uit meegekregen, maar vinden het steeds vanzelfsprekender en de respondenten

moedigen dit aan. Bij één respondent is de verdeling zelfs volledig omgekeerd. Zij doet meer de administratie en klusjes, hij doet het huishouden. Bij Tialda is dit niet het geval, maar, zo meent ze, het is een kwestie van bewustwording:

“Hij is wel heel geëmancipeerd, maar in sommige dingen kan ik merken dat zijn moeder […] daar thuis alles deed. Dat zit ‘m in de woorden. [D]an zegt hij: ‘maar ik help je toch altijd heel goed?’. [D]an zeg ik: ‘daar gaat het niet om. Het […] is gezamenlijke verantwoordelijkheid die je hebt’.” Tialda, Grou

Het is echter vaak zo dat er geen afspraken zijn en de respondenten, aangezien zij parttime werken, meer in het huishouden doen. Petra, wiens partner een eigen bedrijf heeft, geeft aan dat het idee van gelijke verdeling niet altijd praktisch is:

(27)

“Ik had dus voor ogen dat we het allemaal wat meer zouden verdelen, maar de praktijk is anders. […] Stel je bent zwanger, dan kun je afspreken van ‘jij gaat dit doen en jij gaat dat doen’, maar als die man dat niet gewend is, dan werkt dat ook niet. En als je dan een bedrijf moet runnen en je vriendin vraagt: ‘Wil je ook even stofzuigen?’. Ja, dat werkt niet. En ik ben dan ook iemand, ik pas me heel makkelijk aan denk ik.” Petra, Sint Nicolaasga

Voordat Petra kinderen had, was de verdeling in huis anders. Twee respondenten hebben geen kinderen, waarvan één samenwonend en de ander niet. Joyce, met partner samenwonend, heeft geen traditioneel huishouden en werkt fulltime. Wellicht zorgt de komst van kinderen voor een meer klassiek takenpakket. Daarnaast heeft Joyce een wo-opleiding, wat ook een andere opvatting op het gebied van sociaal-culturele zaken als man-vrouwrollen kan opleveren.

Hjoed, ferline en takomst (Heden, verleden en toekomst):

Emancipatie volgens Friese frouen

De verhoudingen tussen mannen en vrouwen is toch enorm veranderd in de afgelopen decennia, zo menen een aantal:

“Ik denk al dat daar een hele verschuiving is geweest als je kijkt naar de jaren zestig ofzo, hoe dat toen ging. Dan was je zwanger en dan kon je gelijk wegwezen. In die zin denk ik dat er al heel veel is gebeurd en dan denk ik ‘hoe ver moet het gaan?’” Lisette,

Joure

Ze zien deze verandering al in vergelijking met hun eigen ouders. Waar zij aangeven het huishouden meer te verdelen en de keuze te hebben aan het werk te blijven, waren de

huishoudens van hun ouders veelal traditioneler. Daarmee ontwaren ze een verandering in de rollen van man en vrouw. Respondenten vragen zich allen af in hoeverre er te veel nadruk ligt op ‘emancipatie’ en een overheid dit moet stimuleren. Ze zien het als de keuze van de man en vrouw zelf. De verschillende keuzes moeten enkel gesteund worden door de overheid, niet afgestraft. Hoewel zijzelf nooit huismoeders zouden willen zijn en zij hun partner geen huisvaders zien worden, hebben ze zoals gezegd begrip voor degenen die daar wel voor

(28)

kiezen. Fulltime werken vinden ze eveneens een keuze, al kunnen de respondenten met kinderen het moeilijk voorstellen dat zelf te doen. Sommigen geven expliciet aan dat ze de traditionele rolverdeling graag anders zien voor hun dochters:

“Ik hoop voor mijn dochter, dat de mannen onderin het land meer bereid zijn tot het minder werken en de vrouw, als zij een goeie baan heeft, waarom dan de vrouw niet verder laten studeren en een hogere baan nemen? Dat zie je hier niet.” Hendrike,

Ureterp

Met een eerdere uitspraak van Trianca in het achterhoofd (het zal langzaam komen dat mannen meer voor de kinderen zorgen), is er een driedeling te ontdekken: een gedeelte vindt de verdeling zoals deze is tussen man en vrouw prima, een gedeelte ziet deze langzaam veranderen en is hier blij mee en een gedeelte ziet vooral de traditionele verdeling en is hier teleurgesteld over.

Bijna alle respondenten geven aan dat zij zich door hun partner gesteund voelen, of in ieder geval niet geremd, om zich bij te scholen of een verandering rondom werk te maken. Ze doen dit ook veelvuldig. Eén respondent geeft aan dat haar man niet begrijpt waarom ze een opleiding naast haar werk wil doen om een hogere functie te kunnen bereiken en hier ook discussie over heeft, maar dit weerhoudt haar niet van het plan.

De respondenten geven aan in hun eigen ambities soms te worden geremd. Hoewel partners in de meeste gevallen ondersteunend zijn, is er wel een omgeving waar ze zich onbewust of bewust door geremd voelen. Zoals Hendrike eerder opmerkte, is de Friese gemeenschap soms zeer hecht en worden andere opvattingen dan de genormaliseerde niet altijd geaccepteerd. Niet alleen het voorbeeld dat sommige opleidingen niet gevolgd mochten worden, maar ook het niet verlengen van een contract vanwege zwangerschap. Dat laatste probleem doet zich evenzeer voor in de rest van Nederland (Troost, 2017). Daarin lijken stad en platteland minder te verschillen.

Een vrouw in de stad:

Friese frouen (tegen)over Randstedelijke vrouwen

(29)

“[I]k denk dat het in de grote steden […] minder traditioneel is dan hier. Qua man, vrouw. Dan heb ik het over het stukje werk, huishouden, […] dat dat meer gemengd is. […] [I]k denk dat je daar echt wel meer papa’s hebt die thuis zijn. En vrouwen die werken. En dat is hier gewoon veel minder.” Lisette, Joure

Er zit een redenatie achter deze gedachte. Het eerder geuite vermoeden dat in de Randstad leerlingen eerder hoger ingeschat worden op de basisschool dan in Friesland, schept zowel een idee van ongelijkheid in opleidingsniveau als in inkomen. In de Randstad zou tevens makkelijker aan betere banen te komen zijn. Specifiek vrouwen zouden op deze manier vaker hoogopgeleid zijn dan in Friesland. Associaties met ‘stadse vrouwen’ zijn dat ze ambitieuzer en meer carrièregericht zijn. De respondenten verwachten dat de rolverdeling tussen mannen en vrouwen daarom in de stad anders is. Vrouwen hebben niet, zoals sommige respondenten aangeven, het gezin als enige waarde vooropgesteld en mannen in deze stadse omgeving zijn gewend aan de situatie dat vrouwen veel werken. Daarom doen zij meer en andere dingen in het huishouden. Deze redenatie van de respondenten past in de theorie aangaande de invloed van de sociale omgeving, wat de waarden en normen bepaalt (Kleinhans, 2005). Daardoor kunnen mannen en vrouwen in de sociale omgeving ‘Randstad’ wellicht andere

taakverdelingen en gebruiken hebben dan in de sociale omgeving ‘Friesland’.

Sommige respondenten noemen echter dat het leven van een vrouw in de stad precies hetzelfde is qua opleidingen en gezin:

“[D]aar hebben ze waarschijnlijk evengoed wel de begeleiders en de

vrachtwagenchauffeurs nodig die hier ook wel zijn. Ik denk niet dat dat anders is.” Hendrike,

Ureterp

Wel geeft Henrike aan dat er, ondanks een vergelijkbare opleiding, een inkomensverschil bestaat. Zowel tussen man en vrouw, wat ook in Friesland het geval is, als tussen stad en platteland. Dat kan een reden zijn voor Friese vrouwen om naar de stad te trekken. Anderen zien verschillen die zoals gezegd al beginnen bij de opleiding. Een stad associëren

respondenten vaak met studeren en zij zien dan ook meer hoogopgeleide vrouwen daar. Zoals gezegd trekken jonge vrouwen tussen de 18 en de 29 regelmatig van het Friese platteland naar de stad, om hier een hogere opleiding te genieten.

Dit wordt ook opgemerkt door respondenten die aangeven geen (grote) verschillen te zien tussen vrouwen in de Randstad en in hun eigen omgeving. Doordat vrouwen in de

(30)

Randstad meer investeren in hun studie, zullen ze ook later kinderen krijgen en altijd meer blijven werken dan vrouwen in Friesland. Vooral benadrukken respondenten dat er meer mogelijkheden zijn en vrouwen beter op de hoogte zijn hiervan:

“Ik denk wel dat het uitmaakt of je hebt gestudeerd in de stad of niet. [..] Als je ergens anders hebt gekeken als vrouw zijnde. […] Kijk, dat je niet weet wat je mogelijkheden zijn, dan ga je er ook niet naar leven[.] [I]k merk ook wel van mensen […] dat ze niet stilstaan bij wat er wel mogelijk is. Zich er dan maar bij neerleggen bij wat er van ze verwacht wordt.” Joyce, Bolsward

Joyce noemt hierbij dat het studeren in de stad ideeën beïnvloedt. Dat ligt in de lijn van de theorie dat mensen die in de stad wonen, vaker hoogopgeleid zijn en beter weten wat er mogelijk is (Kleinhans, 2005). Ook zorgt het zien van het ‘stadse leven’ ervoor dat vrouwen en mannen zien dat de verdeling in mannen- en vrouwentaken niet altijd hetzelfde hoeft te zijn. De sociale omgeving biedt wellicht ruimte voor een andere invulling van gender. Vrouwen in de stad weten beter wat ze hun mogelijkheden zijn, stadse mannen zijn het immers gewend dat de vrouw meer werkt en daarom is het makkelijker niet een ‘huisvrouw’ zonder werk te worden.

Hoewel familie vaker ver weg woont en daarom niet kan bijspringen, hoeven vrouwen (en mannen) daarnaast in de Randstad sowieso minder aan het huishouden te denken:

voorzieningen zijn een stuk dichterbij en huizen een stuk kleiner, waardoor huishoudelijke taken minder tijd in beslag nemen. In Friesland zouden huizen groter zijn en moet al vaak een stuk verder gefietst of gereden worden voor een supermarkt.

Toch noemt ook één respondent dat ze vrouwen in de Randstad geen harde werkers vindt. Het ‘gewone volk’ in de stad zijn vrouwen die niet werken, door de vele verschillende culturen waarin niet alle vrouwen mogen werken. De ‘elite’, zoals ze de andere groep noemt, zijn ook geen al te harde werkers, maar houdt voornamelijk de schijn op het perfecte leven te hebben.

Die schijn komt vaker terug. Vrouwen hebben in de stad het drukker met het in stand houden van allerlei sociale contacten en een goede verschijning:

“[D]at ze heel erg zeggen van: ‘hoe ziet het huis eruit en past dat wel in het ideale plaatje? En zit je huwelijk wel goed in elkaar?’ En dan denk ik ja, het voor de

(31)

buitenwereld er goed uit zien en gezellig en goede kleren aan. En met de juiste rosé en naar de juiste voorstelling.” Tialda, Grou

Interessant is echter het idee rondom trouwen. Tialda noemt trouwen als een onderdeel van het stedelijk leven, de andere respondenten spreken hier niet over. Van de respondenten zijn zeven getrouwd (waarvan één bijna) en drie niet. Twee daarvan wonen samen onder

geregistreerd partnerschap en één woont niet samen, maar heeft wel een partner.

Respondenten geven aan dat vrienden en kennissen veelal niet getrouwd zijn. Zij zien een mindere waardering voor trouwen in hun omgeving. Voor hen waren redenen om te trouwen de symbolische waarde (‘de ware hebben gevonden’), het geloof, het feest of de praktische voordelen van trouwen en om niet te trouwen het gebrek aan meerwaarde. Het percentage geregistreerde partnerschappen is gelijk aan het gemiddelde van het Noorden van Nederland, net als het aantal huwelijken (CBS, 2016). Dit ligt boven het landelijk gemiddelde, wat wellicht duidt op een iets traditioneler gezinsvorming.

Om na dit intermezzo over het huwelijk verder te gaan over het stedelijk leven, blijkt dat de ‘schone schijn’ het leven van vrouwen in de stad op sommige punten ingewikkelder maakt. Vrouwen moeten aan allerlei nutteloze ‘eisen’ voldoen, in tegenstelling tot de vrouwen in Friesland:

“[I]k word hier [in Friesland] veel minder veroordeeld […]. [I]k loop gerust naar school zonder make-up op en ik denk dat je als je een werkende moeder bent [in een

stad], dat dat gelijk ook meer in hokjes zit.” Tialda, Grou

Vrouwen in de Randstad worden aan andere verwachtingen getoetst dan vrouwen in Friesland. Vrouwen in de stad moeten aan een ideaalbeeld voldoen van de succesvolle carrièrevrouw met gezin én goed uiterlijk en huwelijk, in Friesland moet zij zonder twijfel haar gezin voorop hebben:

“Maar als je hier als vrouw zijnde 32 uur of 40 uur werkt met jonge kinderen, nou denk je wel dat mensen denken ‘ooh, zie je je kinderen nog wel?’” Rinske, Heerenveen

In de stad zijn meer vrouwen carrièregericht, zo noemen respondenten, maar dat maakt ook dat ze te veel willen. Het in stand houden van een gezin, een huishouden, een drukke baan en daarnaast een sociaal leven, zorgt voor burn-outs en keuzestress. Daar zijn Friezinnen

(32)

een stuk minder vatbaar voor, zo geven ze aan. In Friesland is er sowieso minder te kiezen. Er zitten daarmee twee kanten aan keuzemogelijkheden. Aan de ene kant helpen de

keuzemogelijkheden en het kennen van deze bij het creëren van zelfstandigheid en emancipatie van vrouwen, aan de andere kant zorgen ze voor (onnodige) stress.

Vrouwen in Friesland geven ook aan dat ze menen dat vrouwen in de Randstad hen ongeëmancipeerd vinden en achterlopen. Daar leggen zij in zekere zin zichzelf een scheidslijn op. Sommigen geven aan dat het in de stad inderdaad wat geëmancipeerder is (‘zo ver zijn we nog niet’), maar toch zouden de meesten hun eigen leven niet anders willen.

De oarsprong van de ideeën van een Friese frou:

Invloed van de omgeving op waarden en normen

De respondenten hebben een scala aan ideeën over vrouwen in de Randstad, maar ook onbewuste over hoe zij hun eigen leven willen indelen. Er zijn een aantal ontwikkelingen waar deze ideeën uit voortkomen.

Zoals eerder gezegd halen bewoners van de Randstad hun ideeën voornamelijk uit de media. De manier waarop Friezen worden getoond, geeft vorm aan het clichébeeld dat Friezen allemaal boeren en achtergesteld zijn. Toch zit er meer nuance in, zo geeft Mettje aan. Er zijn zowel in de Randstad als in Friesland vrouwen die carrièregericht zijn en in de Randstad vrouwen die huisvrouwen zijn, maar in de media komt slechts één beeld naar voren:

“[T]egelijkertijd zijn er nog genoeg mensen die dat niet zo hebben, het is maar een beperkt gedeelte wat je ziet. En er zijn hier in Friesland ook wel van die

carrièretijgers.” Mettje, Drachten

“[A]lles op het nieuws over kinderopvang of werken of over die verlof voor vaders gaat, dat wordt toch altijd in verband gebracht met grote steden of Randstad. En dan heb ik daar ook altijd zo’n beeld bij van ‘O ja, daar is dat ook zo’. Lisette, Joure

Hoewel de media een rol spelen, noemen de respondenten op de vraag hoe zijzelf en Friezen in het algemeen aan hun ideeën over Randstedelingen komen, vaker de eigen ervaring tijdens het bezoeken van de Randstad en het contact met vrienden en kennissen die in de Randstad.

Een andere invloed op waarden en normen is de directe omgeving. Niet alleen een bezoek van de Randstad, maar vooral de eerdergenoemde mienskip en sociale controle in

(33)

Friesland zijn van invloed op de ideeën die de respondenten hebben. Het opgroeien in Friesland tussen Friezen geeft bepaalde gedachtegangen mee over hoe vrouwen (en Friezen) zich behoren te gedragen. Er is een bepaalde sociale orde (Forret & Keans, 2001; Kleinhans, 2005). Zo wordt door respondenten genoemd dat vrouwen in dorpen in Friesland op redelijk jonge leeftijd kinderen krijgen en al snel trouwen met iemand uit de buurt:

“Vanaf tweeëntwintig. Ik ken niet veel dames die met hun dertigste nog geen moeder zijn. Ik ben een van de weinigen” Joyce, Bolsward

“[A]ls je hier altijd hebt gewoond, alle vrienden wonen er, alle familie. Die krijgen op hun vijfentwintigste kinderen […].” Tialda, Grou

Eerder gaven respondenten aan dat trouwen in hun omgeving minder voorkomt dan zij in de generatie van hun ouders zagen, terwijl ze ook benadrukken dat wordt verwacht te trouwen en een gezin te stichten. Wanneer respondenten het anders doen, zoals Joyce (die een

wo-opleiding volgt, fulltime werkt, geen kinderen heeft, maar wel getrouwd is), dan hebben ze het gevoel dat dat vreemd wordt gevonden. Ook noemde Rinske eerder dat wanneer zij veel zou werken, ze zou denken dat anderen zich afvragen of ze haar kinderen nog ziet. Ze voelt een oordeel geveild worden om het moment dat ze ervoor kiest fulltime te werken. De omgeving is de ‘generalized other’ geworden die haar corrigeert op haar gedrag.

Ook het volgen van (langere) vervolgopleidingen wordt niet altijd begrepen en de omgeving vraagt zich al gauw af of iemand zich ‘te goed voelt’. In sommige gevallen is deze gedachtegang zelfs specifiek op vrouwen gericht. Henrike geeft aan dat ze een traditioneel denkende vader had:

“Na de lts heb ik er wel flink voor moeten vechten om wel door te mogen naar het mbo, want dat was eigenlijk ‘not done’. Ik mocht dan gaan trouwen en ik kreeg kindjes en blablabla. […]. Lastig is dat mijn vader, schat van een man, maar hij was heel beperkt opgevoed. Hij heeft jarenlang alleen bij mijn opa gewoond. Mijn oma stierf heel jong. Dus zijn wereldje was ook heel beperkt.” Hendrike, Ureterp

Hendrike geeft hiermee tevens aan dat ‘wereldser’ zijn, wat door meer respondenten wordt genoemd, een verschil kan maken in de manier waarop over de rolverdeling van mannen en vrouwen wordt gedacht. Het bezoeken van plaatsen buiten op z’n minst het dorp waar iemand

(34)

is opgegroeid, verandert opvattingen. Hendrikes moeder heeft zelf een tijd in Amsterdam gestudeerd en gewerkt en verzette zich eveneens tegen het idee dat haar dochter niet zou studeren. Een andere respondent geeft aan dat studeren al gauw samenhangt met een blik minder gericht op het traditionele Friesland:

“[D]it [kinderen respondent] zijn ook geen kinderen die gaan studeren. Ik ben zelf ook niet zo’n reiziger. Kijk, van de buren […], die spreken ook Nederlands, die zijn ook meer gaan leren, en die zijn ook vetrokken.” Petra, Sint Nicolaasga

De opmerking dat de buren Nederlands spreken en daarmee wereldser zijn dan zijzelf, maakt dat er een verschil zit tussen mensen die in Friesland blijven en mensen die naar een stad verhuizen. Dat past bij een eerdere opmerking van respondent Joyce (in een stad studeren zorgt voor meer kennis over de eigen mogelijkheden). Zij studeert in Groningen en heeft om die reden daar ook kort gewoond. Ze gaf aan dat het in de stad verblijven de horizon

verbreedt. Het hebben van kennissen buiten Friesland en het kennis nemen van andere zienswijzen, beïnvloedt het ‘verwachtingspatroon: vrouwen én mannen zien hun wereld minder traditioneel. Het idee is vaak dat hoger opgeleide gebieden, zoals de Randstad, een groter ‘tolerantieniveau’ hebben en bepaalde veranderingen op het gebied sociaal-culturele onderwerpen, zoals gender gerelateerde rolverdelingen, positief beoordelen (Bovens, 2012).

De omgeving is niet alleen een gehele gemeenschap. Een aantal respondenten geeft aan dat hun moeder een voorbeeld is geweest. Aangezien veelal de moeders voor het huishouden zorgden, merken ze op dat ze het idee hebben sneller in het huishouden te zijn gaan helpen dan eventuele broers. Zij zagen immers een vrouw dit werk doen en spiegelden zich hieraan, ook als ze niet meer in het huishouden moesten doen dan hun broers. Het is echter meer de invloed die moeders hadden op de manier waarop zij later hun leven

indeelden. In sommige gevallen indirect, doordat ze zagen dat hun niet-werkende moeder een ‘kleine wereld’ had en zij dat zelf nooit zouden willen. In andere gevallen direct, waarbij de moeders, zoals in het geval van Hendrike, hun dochters actief stimuleren zelfstandig te zijn:

“Maar ze [moeder respondent] heeft altijd gezegd: ‘je moet niet afhankelijk worden van een man’ en dat wil ik ook wel aan mijn dochters meegeven.” Rinske, Heerenveen

(35)

Een oprjochte Fries: een conclusie

De Friese vrouwen in dit onderzoek zijn op het oog nuchtere Friezen. Ze dragen uit dat iedere vrouw moet doen waar zij zich prettig bij voelt, zolang diegene niemand tot last is. Vrouwen die veel willen werken of juist helemaal niet, dat mag eenieder zelf bepalen. Er hoeft geen overheid of man aan te pas te komen die zegt dat het anders moet. Ondertussen hebben ze zelf ook duidelijk voor ogen wat ze willen: een vervolgopleiding volgen, parttime werken,

kinderen opvoeden, zichzelf ontwikkelen op persoonlijk en professioneel vlak. In de

gesprekken over hun eigen dagelijks leven schuilen ideeën over hun rol als vrouw. Zeker in vergelijking met het leven van vrouwen in stedelijk gebied.

De respondenten hebben een generalized other die hen corrigeert. Dit is familie, directe omgeving en een algemeen wereldbeeld vanuit media. Van hun ouders en omgeving zien en horen ze wat bij een gender zou horen, waarbij moeders vaker een klassieke zorgende rol op zich nemen. Zijzelf hebben alleen betaald werk, maar zorgen overwegend het meest voor de kinderen. Ook opleidingen en huidig werk zijn redelijk klassiek: op de wo-opgeleiden na hebben alle respondenten een beroep in de administratie, zorg of werken ze met kinderen.

De opleidingskeuze was vaak een mengeling van eigen interesse en

omgevingsinvloeden. Het sociale netwerk waarin zij opgroeiden, was veelal laagopgeleid. Opleidingskeuzes waren daardoor gesteund op traditionele ideeën. Bepaalde sociaal-culturele opvattingen zijn theoretisch gezien immers ‘klassieker’ in een lager opgeleide omgeving, zoals de man-vrouwverdeling van kostwinner en huishouden verzorgen, en het sociaal kapitaal is kleiner.

Deze omgeving heeft ook invloed op hun werkzame leven, naast de meer klassieke beroepen. De partners werken in de meeste gevallen fulltime en zijzelf parttime, op de twee respondenten zonder kinderen na. De omgeving lijkt het vreemd te vinden wanneer de respondenten fulltime zouden werken, terwijl hun kinderen nog jong zijn. Dat duidt opnieuw op een traditioneler rolpatroon. In de stad is dat anders, zo denken ze. Daar is ruimte om uit dit genderrolpatroon te stappen.

Randstedelijke vrouwen hebben dezelfde basis als Friese vrouwen: ze hebben een gezin, een huis, een baan. Toch is hun leven net anders, zo wordt geschetst. In de stad ontstaat een meer ‘wereldse’ blik: in de stad zien de respondenten een groter scala aan culturen en meer hoger opgeleide mensen. Dat geeft theoretisch gezien een bredere acceptatie van sociaal-culturele ontwikkelingen en dat zien de respondenten in realiteit. Ze verwachten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor kasvertoarming was er als bijzonderheid een Oostenrijks keteltje voor plaatsing in de kas, dat be- halve voor verwarming tevens voor koolzuuront- wikkeling dienst kan doen,

The main components of the NGHGIS are the (a) organisational structure; (b) inventory preparation work plan where responsibilities are assigned; (c) data supplier and

KEY WORDS/PHRASES CUSTOM CULTURE COMPLEXITY CONSTITUTION UBUNTU MODERNITY TRADITIONAL TRANSFORMATION AFRICAN AFROCENTRIC XHOSA CULTURE CUSTOMARY LAW SPATIAL PLANNING

Naast de hier beschreven vakspecifieke kennisbasis Fries is in de generieke kennisbasis voor de tweedegraadslerarenopleidingen de conceptuele kennis vastgelegd die de

Een bijeenkomst van Leerlingen voor de Toekomst in het voorjaar van 2017 in Utrecht heeft geresulteerd in een nieuw programma voor de schoolexamens voor het vak Fryske taal

Het onderhavige rapport bevat de resultaten van een laboratoriumonderzoek naar de fosfaattoestand van de bodem en het vrijkomen van fosfaat van monsters die afkomstig zijn van

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

To understand if the acute disease presentation of chikungunya was influenced by a preceding dengue infection, symptoms assessed by general practitioners were compared and