De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 1
De relatie tussen risicovol gedrag van ouders en externaliserend probleemgedrag bij kleuters
B. de Munck Mortier Universiteit van Amsterdam
Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek
Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam
Naam student: Brian de Munck Mortier Studentnummer: 10180680
E-mail: briandemm@gmail.com Begeleider: Mirjana Majdandzic Amsterdam, juni 2017
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 2
Abstract
This study explores if risktaking behavior as a personality trait of mothers and fathers is positive related to toddlers externalizing problem behavior and explores the possible interaction effect of sensitive and challenging parenting behavior in the relation between parental risk taking and toddlers externalizing problem behavior. Parents (N = 150) with their firstborn child completed a questionnaire on risktaking and on their child’s externalizing behavior and where observed. Results of a hierarchical regression analysis showed that mothers risk taking behavior and sensitive
parenting was negatively related to child externalizing problem behavior. Mothers and fathers did not differ in levels of challenging behavior. A significant interaction revealed that for fathers who engage in high levels of challenging behavior there is a negative correlation between their
risktaking behavior and child externalizing problem behavior. This interaction effect was not found for fathers with low levels of challenging behavior. In conclusion, mothers and fathers differ in influence affecting toddlers of sensitive and challenging parenting behavior but parental risktaking behavior can not been seen as riskfactor in the development of externalizing problem behavior of toddlers.
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 3
De relatie tussen risicovol gedrag van ouders en externaliserend probleemgedrag bij kleuters
Al op jonge leeftijd laten kinderen agressief gedrag zien. In de eerste drie levensjaren is er een grote toename van agressief gedrag en onderzoek laat zien dat fysieke agressie het meest voorkomt bij kinderen in de leeftijd tussen 2 en 3,5 jaar (Alink et al., 2006; Tremblay, 2004). De afname na deze piek hangt samen met een toenemende taalontwikkeling en verbeterde impulscontrole (Côté, Vaillancourt, LeBlanc, Nagin, & Tremblay, 2006; Verhulst, 2005). De kinderen die na deze piek nog regelmatig agressief gedrag laten zien slagen er niet in om impulsieve gedragingen te inhiberen en alternatieve strategieën te ontwikkelen (Tremblay, 2003). Agressief gedrag op jonge leeftijd is een belangrijke voorspeller van delinquent gedrag op latere leeftijd (Lipsey & Derzon, 1998). Dit onderzoek richtte zich op een van de factoren die mogelijk ten grondslag liggen aan externaliserend probleemgedrag zoals agressie in de kleuterleeftijd, namelijk de mate van risicovol gedrag van ouders.
Externaliserend probleemgedrag wordt gekenmerkt door regelmatig ongewenst gedrag dat voor anderen storend is (Junger, Mesman, & Meeus, 2003). Behalve agressief gedrag behoren ook driftbuien, woedeaanvallen, pesten en delinquent gedrag bij externaliserend probleemgedrag. Agressief gedrag bestaat uit, zowel verbaal, non-verbaal als fysiek, anderen bedreigen, intimideren, vernederen, kwetsen, beschadigen of verwonden (Braun, Kirchner, Hatman, Overton & Cladwell, 1998). Wanneer externaliserende probleemgedragingen voor een langere periode voortduren, in combinatie met andere symptomen beschreven in de DSM-V, is er sprake van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD) of een antisociale gedragsstoornis (CD; American Psychiatric Association, 2013). Onderzoek laat zien dat externaliserend probleemgedrag in de kleuterleeftijd samenhangt met zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag op latere leeftijd (Mesman, Bongers & Koot, 2001). Bovendien blijkt externaliserend probleemgedrag op jonge leeftijd niet vergankelijk, maar houdt het aan naarmate het kind ouder wordt (Keenan, Shaw, Delliquadri, Giovannelli, & Walsh, 1998; Campbell, Shaw & Gilliom, 2000). Dit is in
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 4
overeenstemming met het model van Moffit (1993) dat stelt dat life course-persistent offenders al op vroege leeftijd delinquent gedrag vertonen en dit tot ver in de volwassenheid blijven doen. Hiermee wordt het belang aangetoond van vroegtijdige signalering en interventie en dit maakt onderzoek naar de etiologie van externaliserend probleemgedrag noodzakelijk.
De etiologie van externaliserend probleemgedrag kan aan de hand van de ‘nabijheid’ tot het kind gegroepeerd worden in twee groepen risicofactoren (Bronfenbrenner, 1979). Volgens
Bronfenbrenner (1979) zijn er proximale risicofactoren die verwijzen naar kind-kenmerken en distale risicofactoren die verwijzen naar omgevingsinvloeden. De distale risicofactoren kunnen opgesplitst worden in twee niveaus, namelijk kenmerken van het gezin die direct van invloed zijn op het kind en kenmerken die indirect invloed uitoefenen op het kind (Bronfenbrenner, 1979). Met betrekking tot proximale risicofactoren is bekend dat temperamenttrekken als negatieve
emotionaliteit en impulsiviteit kinderen vatbaar maakt voor boosheid en agressief gedrag (Sanson, Hemphill & Smart, 2004; Kim et al., 2012). Angst kan echter gezien worden als beschermende factor in de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag (Schwartz, Snidman & Kagan, 1996; Mesman & Koot, 2002). Indirecte distale risicofactoren zijn frequente afwezigheid van de moeder, psychopathologie in het gezin, stressvolle levensgebeurtenissen en een lage sociaal-economische status (Belsky, 1990; Oland & Shaw, 2005; Kim, Conger, Elder & Lorenz, 2003; McLoyd, 1998). Van de directe distale risicofactoren is bekend dat een negatieve ouder-kindrelatie, hardhandige opvoeding, onveilige hechting en gebrek aan ouderlijke sensitieve responsiviteit gerelateerd zijn aan externaliserend probleemgedrag (Denham et al., 2000; Greenberg, Speltz, DeKlyen & Endriga, 1991; Olson, Bates, Sandy & Lanthier, 2000; Shaw, Owens, Giovanelli & Winslow, 2001; Mesman & Koot, 2002). De invloed van ouderlijk opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag in de kleuterleeftijd lijkt dan ook groot, maar minder is bekend over of en hoe persoonlijkheidstrekken van ouders invloed uitoefenen op de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag bij kinderen.
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 5
ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag is vooral gericht op de vijf
persoonlijkheidsdimensies van de Big Five. Een karaktertrek die veelal onderbelicht blijft, maar die wel als zodanig gezien kan worden, betreft de geneigdheid tot risicovol gedrag (Josef et al., 2016). Met risicovol gedrag worden gedragingen bedoeld die geassocieerd zijn met een grote
waarschijnlijkheid van onwenselijke uitkomsten (Byrnes, 1998). Door deze brede definitie kunnen veel gedragingen als risicovol gedrag gekwalificeerd worden. Onderzoek richt zich dan ook vooral op maatschappelijk belastende risicovolle gedragingen. Zo laat onderzoek naar intergenerationele overdracht met betrekking tot roken, alcoholgebruik en ongezonde eetgewoonten zien dat kinderen van ouders die deze risicovolle gedragingen vertonen, wellicht door socialisatie, een grotere kans hebben om deze zelfde gedragingen in de volwassenheid te laten zien (Ten Cate, Huijts &
Kraaykamp, 2013).
Adolescenten in de leeftijd van 12 tot 18 jaar laten de meeste risicovolle gedragingen zien (Boyer, 2006). Impulsiviteit en gebrek aan inhiberend vermogen spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van risicovol gedrag (Romer, 2010). Dit geldt ook voor de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag. Zo bestaat er een negatieve correlatie tussen zelfcontrole en externaliserend probleemgedrag en hangt een verbeterde impulscontrole samen met een afname van agressief gedrag (Zhou et al., 2007; Verhulst, 2005). De geneigdheid tot risicovol gedrag van ouders zou daardoor de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag bij hun kind kunnen versterken.
In de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag kan ook de mate waarin ouders hun kind uitdagen om risico’s te nemen een rol spelen. Uitdagend gedrag van ouders wordt gezien als gedragingen die assertiviteit, het nemen van risico’s en grenzen verleggen bij het kind bevorderen (Majdandzic, De Vente & Bögels, 2015). Een voorbeeld van uitdagend gedrag is Rough-and-Tumble Play (RTP). RTP houdt in het stoeien met kinderen, zoals worstelen, beetnemen en
achtervolgen (Pellegrini & Smith,1998). Dit wordt voornamelijk waargenomen bij vaders en blijkt gerelateerd te zijn aan sociale competentie en emotie-regulatie (Flanders et al., 2010; Lindsey,
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 6
Mize, & Pettit, 1997; Carson & Parke, 1996). Onderzoek laat echter ook zien dat RTP waarbij de vader niet dominant is, gerelateerd is aan meer fysieke agressie en beperkte emotie-regulatie (Flanders et al., 2010). Wellicht zal de mate van uitdagend gedrag de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag in de meeste gevallen dus verzwakken.
De mate waarin ouders hun kind uitdagen zou dus invloed kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag maar mogelijk verschilt dit verband ook tussen vaders en moeders. Recent onderzoek laat zien dat vaders en moeders veelal niet verschillen in de manier waarop zij hun kind uitdagen maar wel dat vaders meer uitdagend gedrag laten zien dan moeders (Möller, Majdandzic, De Vente & Bögels, 2013; Cabrera, Fitzgerald, Bradley & Roggman, 2014). Paquette (2004) stelt echter dat vaders ten opzichte van moeders meer fysiek, opwindend en onvoorspelbaarder met hun kinderen spelen vergeleken met moeders. Hoewel kinderen hierdoor mogelijk leren meer risico’s te nemen, biedt deze manier van uitdagen kinderen ook betere handvaten in onbekende situaties en zou vaderlijk uitdagend gedrag de ontwikkeling van
externaliserend probleemgedrag dus kunnen verzwakken. Uitdagend gedrag van de vader zal naar verwachting de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag bij kinderen dus sterker
verzwakken dan uitdagend gedrag van de moeder.
Behalve uitdagend gedrag speelt ook de mate van sensitief opvoedingsgedrag een rol bij de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag. Sensitieve ouders reageren op een adequate manier op signalen van hun kind (Ainsworth, 1969). Kinderen van sensitieve ouders zijn beter in staat hun emoties te reguleren en ontwikkelen eerder positieve coping-strategieën (Eisenberg et al., 2001; Gentzler, Contreras-Grau, Kerns, & Weimer, 2005). Daarnaast is sensitief ouderschap een belangrijke voorspeller van veilige gehechtheid (Bakermans-Kranenburg, Van IJzendoorn, &Juffer, 2003). Een onveilige hechting vergroot de kans op zowel internaliserend als externaliserend
probleemgedrag (Buist, Dekovic, Meeus, & Van Aken, 2004; Muris, Meesters, & van den Berg, 2003). De afwezigheid van sensitief opvoedingsgedrag lijkt dus de ontwikkeling van
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 7
Dit onderzoek richtte zich op de vraag of er een relatie is tussen risicovol gedrag van vaders en moeders en externaliserend probleemgedrag bij kleuters. Daarnaast werd onderzocht of die relatie wordt gemodereerd door sensitief opvoedingsgedrag en uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders. Ook werd onderzocht of deze relaties verschillen tussen vaders en moeders. Op basis van bovenstaande literatuur werd er een positieve relatie verwacht tussen ouderlijk risicovol gedrag en externaliserend probleemgedrag in de kleuterleeftijd. Bovendien werd verwacht dat deze relatie wordt gemodereerd door sensitief opvoedingsgedrag en uitdagend opvoedingsgedrag. Er werd verwacht dat indien ouders een hoge mate van sensitief opvoedingsgedrag en uitdagend gedrag laten zien de relatie tussen risicovol gedrag en externaliserend probleemgedrag minder sterk werd.
Methode Procedure
Dit onderzoek maakte deel uit van een grotere longitudinale studie naar de ontwikkeling van angst (Majdandžić, De Vente & Bögels, 2010). Het bestond uit vijf meetmomenten, een voormeting bij aanstaande ouders en metingen toen het kind 4 maanden, 1 jaar, 2,5 jaar, 4,5 jaar en 7,5 jaar was. Tijdens deze meetmomenten hebben vaders en moeders het laboratorium afzonderlijk met hun kind bezocht en zijn er huisbezoeken geweest. Tijdens deze bezoeken hebben ouder en kind
verschillende taken verricht om temperament van het kind, social referencing, sociaal begrip en opvoedingsgedrag te meten. Voor en na het bezoek hebben de ouders vragenlijsten gekregen om thuis in te vullen. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens van ouderlijk risicovol gedrag gemeten op de voormeting en voor externaliserend probleemgedrag, sensitiviteit en uitdagend gedrag op de vierde meting waarbij het kind 4,5 jaar was.
Deelnemers
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 8
ouderparen zijn geworven middels de verspreiding van folders door verloskundigen in Amsterdam en nabije omgeving, bij zwangerschapscursussen, babywinkels en advertenties in tijdschriften en websites over ouderschap. De gemiddelde leeftijd van de kinderen op het vierde meetmoment was 4.5 jaar (SD=0.06), de gemiddelde leeftijd van de moeders was 32.2 jaar (SD = 4.16) en de
gemiddelde leeftijd van de vaders was 34.5 jaar. Het opleidingsniveau van de moeders was bij 0,4% alleen basisonderwijs, 8% middelbaar onderwijs, 18,6% MBO, 35,4% HBO, 34,2% WO en bij 3,3% onbekend. Het opleidingsniveau van de vaders was bij 0,4% alleen basisonderwijs, 18,7% middelbaar onderwijs, 23,6% MBO, 25,7% HBO, 29,5% WO en bij 2,1% onbekend. Op basis van het opleidingsniveau kan gesteld kan worden dat de sociaaleconomische status van de deelnemers relatief hoog was.
Instrumenten
Om de variabelen ouderlijk risicovol gedrag en externaliserend probleemgedrag te meten zijn er verschillende vragenlijsten afgenomen. Sensitief en uitdagend opvoedingsgedrag zijn met een observatie-instrument gescoord met behulp van video-opnames van gestructureerde
laboratoriumsettings.
Ouderlijk risicovol gedrag. Risicovol gedrag van de ouders is gemeten met de Domain Specific Risk Taking-vragenlijst (DOSPERT; Weber, Blais & Betz, 2002). De vragenlijst bestaat uit 40 items waarbij aangegeven moet worden in hoeverre het waarschijnlijk is dat de ouder bepaald risicovol gedrag of een risicovolle activiteit zal uitvoeren. Een voorbeelditem is: "Geen autogordel om hebben als je voorin naast een bestuurder zit.” De vragenlijst bestaat uit vijf afzonderlijke domeinen: Ethiek, Financieel, Veiligheid/Gezondheid, Recreatie en Sociaal. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van de totaalscore van deze domeinen samen waarbij een hoge score duidt op een hoge geneigdheid tot risicovol gedrag. De interne consistentie voor de totale score risicovol gedrag van deze vragenlijst was goed; voor de vaders α = .83; voor de moeders α = .86.
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 9
leeftijd van 4,5 jaar is gemeten met de Boosheid/Agressie-schaal van de Social Competence and Behavior Evaluation Scale (SCBE-30; LaFreniere & Dumas, 1996) die door beide ouders werd ingevuld. De Boosheid/Agressie-schaal bestaat uit 10 items. Ouders vullen aan de hand van een vierpuntschaal in hoeverre bepaald gedrag voorkomt (1 = nooit tot 4 = altijd). De 10 items vormen een gemiddelde waarbij een hoge score duidt op een hoge mate van externaliserend
probleemgedrag. Een voorbeelditem is: ‘Heeft ruzie met leeftijdgenoten’. De Cronbach’s alpha van de vragenlijst voor de moeders is voldoende (α = .78), voor vaders ook (α = .78). De scores van vaders en moeders op de externaliserend vragenlijst van de SCBE-30 waren significant aan elkaar gecorreleerd, r=.34, p < .001. Door middeling van de scores van vaders en moeders is er één maat van externaliserend probleemgedrag gemaakt.
Uitdagend gedrag. Uitdagend gedrag van ouders is gemeten met de gecodeerde scores van de Uitdagend Gedrag schaal en staat voor de mate waarin ouders sociaal-emotioneel en fysiek op een speelse manier hun kind uitdagen risico’s te nemen waarbij het kan dat het kind uit zijn/haar comfort-zone treedt. Uitdagend gedrag bestond uit twee domeinen; Fysiek Uitdagend Gedrag en Verbaal Uitdagend Gedrag. In beide domeinen is gescoord op een vijfpuntschaal die de mate van uitdagend gedrag weergeeft (1= lage frequentie/intensiteit tot 5 = hoge frequentie/intensiteit). Ouder en kind zijn middels video opnames geobserveerd tijdens acht taken die zijn afgenomen in een laboratorium setting. De eerste taak bestond uit vrij spel zonder speelgoed. Hierbij speelden ouder en kind gedurende vijf minuten vrij zonder speelgoed waarbij ze zonder schoenen op een mat met kussens zaten. Deze vijf minuten zijn verdeeld over vijf intervallen van een minuut waarbij iedere minuut uitdagend gedrag gescoord werd. Bij de tweede taak konden ouder en kind vijf minuten vrij spelen met de beschikbaarheid van speelgoed. Ook bij deze taak waren er vijf intervallen van een minuut waarbij er gescoord werd. Bij de derde taak kregen ouder en kind de opdracht het speelgoed op te ruimen. Hierbij werd in drie intervallen van een minuut gescoord. Tijdens de vierde taak moest de ouder het kind laten paardjerijden op een skippybal. Uitdagend gedrag is hierbij in één tijdsinterval gescoord. Bij de vijfde taak moest de ouder het kind twee keer op zijn buik over de
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 10
skippybal laten rollen. Deze twee keren zijn beide gescoord. Bij de zesde taak moest de ouder het kind twee keer over de skippybal laten koprollen. Ook deze twee keren werd uitdagend gedrag gescoord. Tijdens de zesde taak moest de ouder het kind op de rug nemen en laten stiertje rijden. Deze taak werd tijdens twee intervallen van 30 seconden gescoord vanaf het moment dat de proefleider de instructie had gegeven. De achtste taak bestond uit een taak waarbij het kind de opdracht kreeg een klimrekvolledig te doorlopen en de ouder gevraagd werd zich te gedragen zoals gebruikelijk in de speeltuin. Nadat het kind één keer over het klimrek was gegaan mocht er nog vrij gespeeld worden in het klimrek. Er werd gescoord tijdens intervallen van een minuut totdat de proefleider de taak had afgebroken, met een maximum van 10 minuten. De
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van zowel Fysiek als Verbaal Uitdagend Gedrag was hoog: M intraklassecorrelatie bij twee groepen van vier scoorders = 0.81 (SD = .01) bij Fysiek Uitdagend Gedrag, M = 0.82 (SD = 0.06) bij Verbaal Uitdagend Gedrag. De mate waarin alle items (taken) van uitdagend gedrag met elkaar samenhangen is gemeten met de Cronbach’s alpha. Voor moeders was deze α = .65 en voor vaders α = .66.
Sensitief opvoedingsgedrag. Sensitief opvoedingsgedrag van ouders werd gemeten met de Responsiviteit schaal en staat voor de mate waarin ouders sensitief reageren op de behoeften van hun kind. De schaal is gecodeerd middels vijf schaalpunten. De scores 1 en 2 staan respectievelijk voor zeer slechte en slechte responsiviteit, 3 is neutraal en de scores 4 en 5 staan voor goede en zeer goede responsiviteit. De taken waarbij sensitief opvoedingsgedrag is gescoord waren vrij spel zonder speelgoed, vrij spel met speelgoed, opruimen en klimrek. Er werd op dezelfde manier gescoord als bij uitdagend gedrag middels dezelfde intervallen. De interbeoordelaars
betrouwbaarheid van Sensitief Opvoedingsgedrag bij twee groepen van vier scoorders was redelijk: M = 0.61 (SD = 0.10). De Cronbach’s alpha voor Sensitief Opvoedingsgedrag van moeders was α =.51 en voor vaders α = .55.
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 11
Analyseplan
In eerste instantie is het hoofdeffect van risicovol gedrag op externaliserend probleemgedrag apart voor moeder en vader onderzocht middels twee regressies. Vervolgens is voor zowel moeders als vaders middels een hiërarchische regressie analyse de relatie tussen risicovol gedrag en
externaliserend probleemgedrag bij kleuters en de modererende rol van uitdagend
opvoedingsgedrag hierbij onderzocht. Middels een derde en vierde hiërarchische regressie analyse is de relatie tussen risicovol gedrag van moeders en vaders en externaliserend probleemgedrag bij kleuters en de modererende rol van sensitief opvoedingsgedrag van ouders hierbij onderzocht. Ouderlijk risicovol gedrag, uitdagend opvoedingsgedrag en sensitief opvoedingsgedrag zijn hier de onafhankelijke variabelen en externaliserend probleemgedrag de afhankelijke variabele.
De vier hiërarchische regressie analyses zijn, apart voor vader en moeder, in twee stappen uitgevoerd waarbij in de eerste stap risicovol gedrag met daaraan toegevoegd uitdagend gedrag of sensitiviteit zodat het hoofdeffect onderzocht kon worden. In de tweede stap is de
interactievariabele tussen risicovol gedrag en externaliserend probleemgedrag toegevoegd zodat het interactie-effect onderzocht kon worden.
Resultaten
Voordat de hiërarchische regressie analyses werden uitgevoerd diende er voldaan te worden aan enkele aannames (De Vocht, 2007). Als eerste betrof het de verdeling van de afhankelijke variabele. Hierbij kan geconcludeerd worden dat aan deze aanname voldaan is. De tweede
voorwaarde hield in dat de variantie van de residuen onafhankelijk moet zijn van de onafhankelijke variabele, oftewel de homoscedasticiteit van het regressiemodel moet hoog zijn. De
homoscedasticiteit is aangetoond middels een scatterplot. Hierbij bleken de punten vrij evenwichtig verdeeld rondom de horizontale nullijn. De derde aanname betrof de lineairiteit van het
regressiemodel. Middels dezelfde scatterplot kon vastgesteld worden dat er geen duidelijk niet-lineair patroon zichtbaar was en de punten willekeurig verdeeld waren. De laatste aanname betrof
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 12
de verwerping van multicollineairiteit. Dit houdt in dat de onafhankelijke variabelen niet hoog gecorreleerd mogen zijn. Door middel van het uitvoeren van een bivariate correlatieanalyse is hierop gecontroleerd. Doordat er geen variabelen waren met een correlatiecoëfficiënt van r > .8: alle r < .30, is voldaan aan de verwerping van multicollineairiteit.
Tabel 1
Beschrijvende Statistieken Variabelen
Variabele N M SD Range Risicovol Gedag Moeder 147 2.51 0.42 1.38 - 2.49 Risicovol Gedrag Vader 147 2.80 0.41 1.24 - 3.98 Uitdagend Gedrag Moeder 111 1.96 0.25 1.38 - 2.49 Uitdagend Gedrag Vader 110 1.98 0.27 1.36 - 2.73 Sensitief Opvoedingsgedrag Moeder 111 3.33 0.19 2.82 - 3.94 Sensitief Opvoedingsgedrag Vader 110 3.26 0.23 2.61 - 3.87 Externaliserend Probleemgedrag Kind 109 1.58 0.29 1.05 - 2.40
Door middel van een gepaarde t-toets werd vastgesteld dat moeders en vaders significant verschilden in twee van de drie gemeten onafhankelijke variabelen (Tabel 2). Zo rapporteerden moeders significant minder risicovol gedrag dan vaders en rapporteerden vaders significant minder sensitief opvoedingsgedrag dan moeders. Op uitdagend gedrag verschilden vaders en moeders niet significant.
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 13
Tabel 2
Resultaten Gepaarde T-Toets Verschillen Vaders en Moeders op Onafhankelijke Variabelen
Variabele M SD S.E. t df p
Risicovol Gedrag Moeder -
Vader -0.29 0.49 .04 -7.11 146 .00
Uitdagend gedrag Moeder -
Vader -0.02 0.34 .03 -0.71 109 .48
Sensitief Opvoedingsgedrag
Moeder - Vader 0.07 0.29 .03 2.69 109 .01
Risicovol Gedrag en Externaliserend Probleemgedrag
In het eerste model is getoetst of risicovol gedrag van de moeder en vader externaliserend probleemgedrag van het kind op 4.5 jaar voorspelt. Tabel 3 laat deze regressie analyses zien en toont aan dat risicovol gedrag van de moeder externaliserend probleemgedrag op trendniveau blijkt te verzwakken. Risicovol gedrag van de vader is geen significante voorspeller van externaliserend probleemgedrag van het kind.
Tabel 3
Resultaten Regressieanalyses van Externaliserend Probleemgedrag met Risicovol Gedrag Moeder en Risicovol Gedrag Vader
Variabele R ΔR² B S.E. β p
regressie 1 .18 .03
Risicovol Gedrag Moeder -.12 .06 -.18 .07
regressie 2 .12 .01
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 14
Risicovol Gedrag, Externaliserend Probleemgedrag en Uitdagend Opvoedingsgedrag Moeder In het tweede model werden risicovol gedrag en uitdagend gedrag van de moeder getoetst als voorspellers van externaliserend probleemgedrag van het kind op 4.5 jaar. Daarbij werd ook het interactie effect tussen beide voorspellers onderzocht. Tabel 4 laat deze hiërarchische regressie analyse zien en toont geen significante resultaten voor de relatie tussen risicovol gedrag en
uitdagend gedrag van de moeder en externaliserend probleemgedrag van het kind. Risicovol gedrag en uitdagend gedrag blijken externaliserend probleemgedrag niet significant te voorspellen. Ook het interactie effect bleek niet significant. De relatie tussen risicovol gedrag van de moeder en
externaliserend probleemgedrag wordt niet gemodereerd door uitdagend gedrag.
Tabel 4
Resultaten Hiërarchische Regressieanalyse van Externaliserend Probleemgedrag met interactie effect van Risicovol Gedrag Moeder en Uitdagend Gedrag Moeder
Variabele R ΔR² B S.E. β p
Stap 1 .16 .03 .29
Risicovol gedrag Moeder -.06 .07 -.09 .40
Uitdagend gedrag Moeder -.12 .11 -.11 .27
stap 2 .17 .03 .42
Risicovol Gedrag x Uitdagend
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 15
Risicovol Gedrag, Externaliserend Probleemgedrag en Uitdagend Opvoedingsgedrag Vader Tabel 5 laat de hiërarchische regressie analyse voor de vader zien en toont geen significante resultaten voor de relatie van risicovol gedrag en uitdagend gedrag met externaliserend
probleemgedrag. Risicovol gedrag en uitdagend gedrag van de vader blijken externaliserend probleemgedrag bij kleuters niet significant te voorspellen. Het interactie effect bleek wel
significant op trend-niveau. Figuur 1 geeft de relatie tussen risicovol gedrag (gestandaardiseerd; x-as van de laagste naar de hoogste waarde) en externaliserend probleemgedrag (gestandaardiseerd) weer voor vaders die laag scoren (< 1 SD onder gemiddelde) en hoog scoren (> 1 SD boven gemiddelde) op uitdagend gedrag. Bij het uitpakken van het interactie effect bleek dat voor vaders die laag scoren (-1 SD) op uitdagend gedrag er geen significante relatie was tussen risicovol gedrag en externaliserend probleemgedrag: β = .13 (p = .35). Voor vaders die hoog scoren (1 SD) op uitdagend gedrag bleek op trend-niveau een negatieve relatie tussen risicovol gedrag en externaliserend probleemgedrag: β = -.25 (p = .09).
Tabel 5
Resultaten Hiërarchische Regressieanalyse van Externaliserend Probleemgedrag met Interactie effect van Risicovol Gedrag Vader en Uitdagend Gedrag Vader
Variabele R ΔR² B S.E. β p
stap 1 .05 .00 .88
Risicovol gedrag Vader -.04 .08 -.05 .61
Uitdagend gedrag Vader -.01 .11 -.01 .95
stap 2 .20 .04 .27
Risicovol Gedrag x Uitdagend
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 16
Figuur 1. Interactie effect van risicovol gedrag vader en uitdagend gedrag vader op externaliserend probleemgedrag.
Risicovol Gedrag, Externaliserend Probleemgedrag en Sensitief Opvoedingsgedrag Moeder In Tabel 6 is weergegeven de hiërarchische regressie analyse met de variabelen risicovol gedrag en sensitief opvoedingsgedrag van moeders. Risicovol gedrag van de moeder bleek niet significant externaliserend probleemgedrag te voorspellen. Sensitief opvoedingsgedrag bleek de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag significant op trendniveau te verzwakken. In stap twee bleek het interactie effect niet significant. Risicovol gedrag van de moeder en sensitief
opvoedingsgedrag blijken externaliserend probleemgedrag bij kleuters niet significant te voorspellen en de relatie tussen risicovol gedrag van de moeder wordt niet gemodereerd door sensitief opvoedingsgedrag.
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 17
Tabel 6
Resultaten Hiërarchische Regressieanalyse van Externaliserend Probleemgedrag met Interactie Effect van Risicovol Gedrag Moeder en Sensitief Opvoedingsgedrag Moeder
Variabele R ΔR² B S.E. β p
stap 1 .20 .04 .133
Risicovol gedrag Moeder .08 .06 -.13 .212
Sensitief opvoedingsgedrag
Moeder -.23 .14 -.17 .097
stap 2 .21 .04 .227
Risicovol Gedrag x Sensitief
opvoedingsgedrag Moeder .21 .37 .06 .565
Risicovol Gedrag, Externaliserend Probleemgedrag en Sensitief Opvoedingsgedrag Vader In Tabel 7 is de hiërarchische regressie analyse weergegeven met de variabelen risicovol gedrag en sensitief opvoedingsgedrag van vaders als voorspellers van externaliserend
probleemgedrag. Risicovol gedrag en sensitief opvoedingsgedrag van de vader blijken
externaliserend probleemgedrag bij kleuters niet significant te voorspellen. Ook in stap 2 bleek het interactie effect niet significant. De relatie tussen risicovol gedrag van vaders en externaliserend probleemgedrag bij kleuters werd niet gemodereerd door sensitief opvoedingsgedrag.
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 18
Tabel 7
Resultaten Hiërarchische Regressieanalyse van Externaliserend Probleemgedrag met interactie effect van Risicovol Gedrag Vader en Sensitief Opvoedingsgedrag Vader
Variabele R ΔR² B S.E. β p
stap 1 .02 .00 .99
Risicovol gedrag Vader .00 .11 .00 .99
Sensitief opvoedingsgedrag
Vader -.02 .12 -.02 .88
stap 2 .02 .00 1.00
Risicovol Gedrag x Sensitief
opvoedingsgedrag Vader .01 .33 .00 .99
Discussie
Dit onderzoek had als doel om na te gaan of er sprake is van een relatie tussen ouderlijk risicovol gedrag en externaliserend probleemgedrag bij kinderen in de kleuterleeftijd. Daarnaast is onderzocht of uitdagend opvoedingsgedrag en sensitief opvoedingsgedrag van invloed zijn op de relatie tussen ouderlijk risicovol gedrag en externaliserend probleemgedrag in de kleuterleeftijd. Tevens is onderzocht of uitdagend opvoedingsgedrag en sensitief opvoedingsgedrag gerelateerd zijn aan externaliserend probleemgedrag. Uit het onderzoek blijkt dat risicovol gedrag van moeders op trendniveau negatief gerelateerd is aan externaliserend probleemgedrag. Voor vaders geldt dit verband niet. Daarnaast blijkt dat sensitief opvoedingsgedrag van moeders een negatieve relatie op trendniveau vertoont met externaliserend probleemgedrag bij het kind. Bij vaders is er een interactie effect op trendniveau tussen uitdagend en risicovol gedrag met externaliserend probleemgedrag gevonden. Voor vaders die een hoge mate van uitdagend gedrag vertoonden blijkt er op trendniveau een negatieve relatie te bestaan tussen risicovol gedrag en externaliserend probleemgedrag. Voor vaders die niet hoog scoren op uitdagend gedrag geldt deze relatie niet. Vaders en moeders verschilden niet in de mate van uitdagend gedrag. Moeders zijn wel minder geneigd risicovol
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 19
De resultaten van dit onderzoek suggereren dat het kind van moeders die geneigd zijn tot risicovol gedrag minder kans heeft op externaliserend probleemgedrag in de kleuterleeftijd. Voor vaders zijn hiervoor geen aanwijzingen gevonden. De geneigdheid tot risicovol gedrag van ouders als karaktertrek kan dus niet gezien worden als risicofactor in de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag van hun kleuter. Het komt ten minste niet tot uiting in de kleuterleeftijd. Wellicht zijn het juist de maatschappelijk belastende risicogedragingen die op latere leeftijd tot uiting komen, waarvan uit de literatuur blijkt dat deze intergenerationeel worden overgedragen, zoals roken, alcoholgebruik en ongezonde eetgewoonten (Ten Cate, Huijts & Kraaykamp, 2013), die het meest invloed uitoefenen op de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag. Hoewel de geneigdheid tot risicovol gedrag als karaktertrek kan worden omschreven, blijkt ook uit de literatuur dat risicovolle gedragingen afnemen naarmate men ouder wordt (Steinberg, 2004). Jongeren en volwassenen verschillen bovendien niet in hun perceptie van de gevolgen van
risicovolle gedragingen (Beyth-Marom, Austin, Fischoff, Palmgren, & Jacobs-Quadrel, 1993). De geneigdheid tot risicovol gedrag lijkt dus niet de belangrijkste oorzaak van het vertonen van risicovolle gedragingen, eerder leeftijd en context. Jongeren zijn meer geneigd tot thrill seeking en hebben een beperktere impulscontrole (Steinberg, 2007). Koppels met pasgeboren kinderen zijn doorgaans meer volwassen en leven in een omgeving met meer verantwoordelijkheden dan adolescenten. Wellicht dat hun geneigdheid tot risicovol gedrag daardoor een ondergeschikte rol speelt in hun leefomgeving en in de manier waarop ze met hun kind omgaan.
De ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag bij kinderen wordt dus niet versterkt, maar bij moeders eerder verzwakt, als ouders een hoge geneigdheid tot risicovol gedrag hebben. Dat voor moeders met een hoge geneigdheid tot risicovol gedrag hun kleuter minder kans lijkt te lopen op externaliserend probleemgedrag kan wellicht verklaard worden aan de hand van
onderzoek naar de ontwikkeling van sociale angst. Kinderen lijken meer waarde te hechten aan angstige gedragingen van moeders dan vaders (Bögels, Stevens, & Majdandžić, 2011). Daarnaast blijkt er een samenhang tussen een angstige ouder en een meer beschermende opvoedingsstijl
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 20
(Moore, Whaley, & Sigman, 2004). Moeders met een hoge geneigdheid tot risicovol gedrag zullen waarschijnlijk minder angstige gedragingen vertonen dan moeders met een lagere geneigdheid tot risicovol gedrag omdat zij minder beschermend zijn. Als moeders minder beschermend zijn zullen hun kinderen wellicht minder behoedzaam zijn in sociale situaties, meer positieve ervaringen opdoen en zodoende betere handvaten hebben in onbekende situaties vergeleken met kinderen van moeders met een lage geneigdheid tot risicovol gedrag. Laatstgenoemde kinderen zouden zodoende juist een hoger risico lopen op externaliserend probleemgedrag.
De resultaten van dit onderzoek suggereren ook op trendniveau dat kleuters minder externaliserend probleemgedrag vertonen indien hun vaders een hoge geneigdheid tot risicovol gedrag hebben en daarbij hun kind veel uitdagen. Voor vaders die hun kind minder uitdagen geldt dit negatieve verband tussen risicovol gedrag en externaliserend probleemgedrag niet. Bij moeders speelde de mate van uitdagend gedrag geen enkele rol in de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag ondanks dat het niveau ervan gemiddeld niet verschilde met vaders. Onderzoek naar de mate, de manier waarop en welke ouder het kind uitdaagt laat verschillende resultaten zien. Onderzoek van Flanders et al. (2010) laat zien dat dominantie van de vader tijdens RTP een
belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag. Kinderen met een niet-dominante vader tijdens RTP laten meer fysieke agressie en een beperktere emotie-regulatie zien dan kinderen met een dominante vader (Flanders et al., 2010). Wellicht dat dominante vaders beter in staat zijn om gedrag van kinderen tijdens RTP te controleren waardoor deze kinderen vaardigheden leren om hun gedrag te reguleren. Mogelijk dat er sprake is van eenzelfde soort mechanisme bij vaders met een hoge geneigdheid tot risicovol gedrag. Externaliserend
probleemgedrag van het kind bij vaders met een hoge mate van uitdagend gedrag is namelijk lager dan bij kinderen met een vader die meer geneigd is tot risicovol gedrag. Het zou dus kunnen dat vaders die geen hoge geneigdheid hebben tot risicovol gedrag, minder dominant zijn dan vaders die wel een hoge geneigdheid tot risicovol gedrag hebben. Daarnaast blijkt dat kinderen vanuit een evolutionair perspectief ‘weten’ dat vaders beter weten om te gaan in sociale situaties en ook meer
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 21
waarde hechten aan de informatie die zij afgeven in sociale situaties ten opzichte van moeders (Bögels & Perotti, 2011). Dit lijkt een verklaring te geven voor de aanwijzing dat externaliserend probleemgedrag vermindert bij uitdagend gedrag van vaders met een hoge geneigdheid tot risicovol gedrag. Deze vaders zullen mogelijk zelfverzekerder zijn omdat zij meer ‘van nature’ uitdagend gedrag vertonen. Een dominant uitdagende vader met een hoge geneigdheid tot risicovol gedrag zou dus de kans op externaliserend probleemgedrag bij kinderen in de kleuterleeftijd kunnen verkleinen.
Bij moeders is er sprake van een negatief verband op trendniveau tussen sensitief opvoedingsgedrag en externaliserend probleemgedrag. Dit negatieve verband geldt niet voor vaders. Sensitief opvoedingsgedrag wordt in verband gebracht met een positieve ontwikkeling van het kind (Mesman, Van IJzendoorn, Bakermans-Kranenburg, 2010). Het is een belangrijke
voorspeller van veilige gehechtheid en kinderen van sensitieve ouders zijn beter in staat om hun emoties te reguleren (Bakermans-Kranenburg, Van IJzendoorn, & Juffer, 2003; Eisenberg et al., 2001). Bij een onveilige hechting wordt de kans vergroot op externaliserend probleemgedrag (Buist, Dekovic, Meeus, & Van Aken, 2004; Muris, Meesters, & van den Berg, 2003). Het gevonden negatieve verband bij moeders op trendniveau tussen sensitief opvoedingsgedrag en externaliserend probleemgedrag sluit hier op aan. Waarom dit verband bij vaders niet is gevonden is onduidelijk. Uit de studie van Malmberg en Flouri (2011) naar de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag van kinderen met depressieve ouders blijkt dat de moeder-kind relatie een sterker effect heeft dan de vader-kind relatie, ondanks dat vaders en moeders even sensitief
opvoedingsgedrag laten zien (John, Halliburton & Humphrey, 2013). Uit het huidige onderzoek blijkt echter dat moeders meer sensitief opvoedingsgedrag vertonen dan vaders. Onderzoek van Higley en Dozier (2009) vond echter géén verschillen tussen moeders en vaders in invloed van sensitief opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag. De
onderzoeksmethoden van deze onderzoeken verschilden wel, evenals de leeftijd van de onderzochte kinderen. Het is mogelijk dat de uitingsvorm van sensitief opvoedingsgedrag niet verschilt tussen moeders en vaders, maar wel de invloed die het op het kind heeft.
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 22
Bij dit onderzoek kunnen enkele beperkingen genoemd worden. Zo betreft de steekproef geen waarheidsgetrouwe weergave van de Nederlandse populatie waardoor de generaliseerbaarheid beperkt is. Het opleiding en beroepsniveau van de ouders is relatief hoog ten opzichte van de totale populatie. In Nederland is een derde van de bevolking hoogopgeleid op het niveau van HBO of universiteit (CBS, 2012), in dit onderzoek betrof dit bijna tweederde. In vervolgonderzoek zou deze verhouding beter verdeeld moeten zijn onder de verschillende opleidingsniveaus van ouders om meer representatief te zijn. Een andere beperking aan dit onderzoek is dat de uitkomstmaat niet op meerdere meetmomenten is gemeten waardoor er geen ontwikkeling in externaliserend
probleemgedrag onderzocht is. Door middels een longitudinaal onderzoek dit op latere leeftijd van de kinderen nog eens te meten kan een toe- of afname in externaliserend probleemgedrag bij kinderen onderzocht worden. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op hoe de invloed van dominant uitdagend gedrag van vaders met een hoge geneigdheid tot risicovol gedrag, maar ook moeders met deze hoge geneigdheid, kan fungeren als beschermende factor tegen de ontwikkeling en externaliserend probleemgedrag. Ook is in dit onderzoek is niet meegenomen of de invloed van opvoedingsgedrag van vaders en moeders wellicht verschilt tussen jongens en meisjes terwijl hier wel aanwijzingen voor zijn (Oldehinkel et al., 2006; McKinney & Renk, 2008). Een belangrijk voorbehoud moet worden gemaakt met betrekking tot de conclusies van dit onderzoek. De gevonden significante relaties waren significant op trendniveau waardoor de conclusies met voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden.
Dit onderzoek laat zien dat risicovol gedrag als karaktertrek van ouders geen risicofactor is voor de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag in de kleuterleeftijd. Wel lijkt het dat de invloed van opvoedingsgedrag met betrekking tot sensitiviteit en uitdagend gedrag verschilt tussen moeders en vaders. Zo lijken moeders en uitdagende vaders, met een hoge geneigdheid tot risicovol gedrag, een beschermende factor, en een laag sensitieve moeder een risicofactor, bij externaliserend probleemgedrag bij het kind in de kleuterleeftijd. Nog veel vragen hieromtrent blijven
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 23
vervolgonderzoek of aanwijzingen voor de praktijk. Ouders zouden niet gescreend hoeven worden op de geneigdheid tot risicovol gedrag bij het voorkomen van externaliserend probleemgedrag. Vroegtijdige signalering van externaliserend probleemgedrag is noodzakelijk om delinquent gedrag op latere leeftijd te voorkomen. Door het in kaart brengen van risico- en beschermende factoren is het mogelijk om effectieve interventies te ontwikkelen. Uiteindelijk is hiermee zowel het kind, zijn/haar sociale omgeving als de gehele maatschappij hiermee gediend.
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 24
Literatuur
Ainsworth, M. D. S. (1969). Object relations, dependency and attachment: A theoretical review of the infant-mother relationship. Child Development, 40, 969-1025. doi: 10.2307/1127008
Alink, L. R., Mesman, J., Van Zeijl, J., Stolk, M. N., Juffer, F., Koot, H. M., Bakermans-
Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (2006). The early childhood aggression curve: Development of physical aggression in 10 to 50 month children. Child
Development, 77(4), 954-966. doi: 10.1111/j.1467-8624.2006.00912.x
Bakermans-Kranenburg, M. J., Van Ijzendoorn, M. H., & Juffer, F. (2003). Less is more: Meta- analyses of sensitivity and attachment interventions in early childhood. Psychological Bulletin, 129, 195. doi: 10.1037/0033-2909.129.2.195
Belsky, J. (1990). Parental and nonparental child care and children’s socioemotional development: A decade in review. Journal of Marriage and the Family, 52, 885-903. doi: 10.2307/353308 Beyth-Marom, R., Austin, L., Fischhoff, B., Palmgren, C., & Jacobs-Quadrel, M. (1993). Perceived consequences of risky behaviors: adults and adolescents. Developmental psychology, 29(3), 549-563. doi: 10.1037/0012-1649.29.3.549
Bögels, S., Stevens, J., & Majdandžić, M. (2011). Parenting and social anxiety: Fathers’ versus mothers’ influence on their children’s anxiety in ambiguous social situations. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52(5), 599-606. doi: 10.1111/j.1469-7610.2010.02345.x Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does father know best? A formal model of the paternal
influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20(2), 171-181. doi: 10.1007/s10826-010-9441-0
Boyer, T. W. (2006). The development of risk-taking: A multi-perspective review. Developmental review, 26(3), 291-345. doi: 10.1016/j.dr.2006.05.002
Braun, N. A., Kirchner, L. A., Hartman, M. S., Overton, K. J., & Caldwell, T. E. (1998). Establishing a descriptive database for teachers with aggressive students. Journal of
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 25
Behavioral Education, 8(4), 457-470.
Bronfenbrenner, K. (1979). The ecology of human development. Cambridge, MA: Harvard University Press.
Buist, K. L., Dekovic, M., Meeus, W., & van Aken, M. A. G. (2004). The reciprocal
relationship between early adolescent attachment and internalizing and externalizing problem behaviour. Journal of Adolescence, 27, 251-266. doi: 10.1016/j.adolescence. 2003.11.012
Byrnes, J. P. (1998). The nature and development of decision making: A self-regulation model. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum.
Cabrera, N. J., Fitzgerald, H. E., Bradley, R. H., & Roggman, L. (2014). The ecology of father-child relationships: An expanded model. Journal of Family Theory and Review, 6(4), 336-354. doi: 10.1111/jftr.12054
Campbell, S. B., Shaw, D. S., & Gilliom, M. (2000). Early externalizing behavior problems: Toddlers and preschoolers at risk for later maladjustment. Development and
psychopathology, 12(03), 467-488.
Carson, J. L. & Parke, R. D. (1996). Reciprocal negative affect in parent-child interactions and children’s peer competency. Child Development, 67, 2217–2226. doi: 10.2307/1131619 Côté, S., Vaillancourt, T., LeBlanc, J. C., Nagin, D. S., & Tremblay, R. E. (2006). The development
of physical aggression from toddlerhood to pre-adolescence: A nation wide longitudinal study of Canadian children. Journal of abnormal child psychology, 34(1), 68-82. doi: 10.1007/s10802-005-9001-z
Denham, S. A., Workman, E., Cole, P. M., Weissbrod, C., Kendziora, K. T., & Zahn-Waxler, C. (2000). Prediction of externalizing behavior problems from early to middle childhood: The role of parental socialization and emotion expression. Development and psychopathology, 12(01), 23-45.
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 26
Padgett, S. J., Fabes, R. A., Poulin, R., & Reiser, M. (2001). Parental socialization of children's dysregulated expression of emotion and externalizing problems. Journal of family Psychology, 15, 183. doi: 10.1037/0893-3200.15.2.183
Flanders, J. L., Simard, M., Paquette, D., Parent, S., Vitaro, F., Pihl, R. O., & Séguin, J. R. (2010). Rough-and-tumble play and the development of physical aggression and emotion regulation: A five-year follow-up study. Journal of Family Violence, 25(4), 357-367. doi: 10.1007/ s10896-009-9297-5
Flouri, E., & Buchanan, A. (2003). The role of father involvement in children's later mental health. Journal of adolescence, 26(1), 63-78. doi: 10.1016/S0140-1971(02)00116-1
Gentzler, A. L., Contreras-Grau, J. M., Kerns, K. A., & Weimer, B. L. (2005). Parent–child emotional communication and children's coping in middle childhood. Social Development, 14, 591-612. doi:10.1111/j.1467-9507.2005.00319.x
Greco, L. A., & Morris, T. L. (2002). Paternal child-rearing style and child social anxiety: Investigation of child perceptions and actual father behavior. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 24(4), 259-267. doi: 10.1023/A:1020779000183
Greenberg, M. T., Speltz, M. L., Deklyen, M., & Endriga, M. C. (1991). Attachment security in preschoolers with and without externalizing behavior problems: A replication. Development and Psychopathology, 3(04), 413-430. doi: 10.1017/S0954579400007604
Hagan, L. K., & Kuebli, J. (2007). Mothers' and fathers' socialization of preschoolers' physical risk taking. Journal of applied developmental psychology, 28(1), 2-14. doi: 10.1016/j.appdev. 2006.10.007
Higley, E., & Dozier, M. (2009). Nighttime maternal responsiveness and infant attachment at one year. Attachment & Human Development, 11, 347-363. doi:
10.1080/14616730903016979
John, A., Halliburton, A., & Humphrey, J. (2013). Child–mother and child–father play interaction patterns with preschoolers. Early Child Development and Care, 183, 483-
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 27
497. doi: 10.1080/03004430.2012.711595
Josef, A. K., Richter, D., Samanez-Larkin, G. R., Wagner, G. G., Hertwig, R., & Mata, R. (2016). Stability and change in risk-taking propensity across the adult life span. Journal of
Personality and Social Psychology. doi: 10.1037/pspp0000090
Junger, M., Mesman, J., & Meeus, J. (2003). Psychosociale Problemen bij Adolescenten: Prevalentie, Risicofactoren en Preventie. Assen: Van Gorcum
Keenan, K., Shaw, D., Delliquadri, E., Giovannelli, J., & Walsh, B. (1998). Evidence for the continuity of early problem behaviors: Application of a developmental model. Journal of abnormal child psychology, 26(6), 441-452.
Kim, J., Carlson, G. A., Meyer, S. E., Bufferd, S. J., Dougherty, L. R., Dyson, M. W., Laptook, R. S., Olino, T. M., & Klein, D. N. (2012). Correlates of the CBCL‐dysregulation profile preschool‐aged children. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 53(9), 918-926. doi: 10.1111/j.1469-7610.2012.02546.x
Kim, K. J., Conger, R. D., Elder Jr, G. H., & Lorenz, F. O. (2003). Reciprocal influences between stressful life events and adolescent internalizing and externalizing problems. Child
development, 74(1), 127-143. doi: 10.1111/1467-8624.00525
LaFreniere, P. J., & Dumas, J. E. (1996). Social competence and behavior evaluation in children ages 3 to 6 years: The short form (SCBE-30). Psychological Assessment, 8(4), 369. doi: 10.1037/1040-3590.8.4.369
Lindsey, E. W., Mize, J., & Pettit, G. S. (1997). Mutuality in parentchild play: consequences for children’s peer competence. Journal of Social and Personal Relationships, 14, 523–538. doi: 10.1177/0265407597144007
Lipsey, M. W., & Derzon, J. H. (1998). Predictors of Violent or Serious Delinquency in
Adolescence and Early Adulthood: A Synthesis of Longitudinal Research (From Serious and Violent Juvenile Offenders: Risk Factors and Successful Interventions, P 86-105, 1998, Rolf Loeber, David P. Farrington, eds.-See NCJ-171234).
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 28
Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. (2010). Rearing histories of individuals with and without social anxiety who become first time parents. Anxiety, Stress, & Coping, 23(3), 243-258. doi: 10.1080/10615801003596951
Majdandžić, M., Vente, W., & Bögels, S. M. (2015). Challenging Parenting Behavior from Infancy to Toddlerhood: Etiology, Measurement, and Differences between Fathers and Mothers. Infancy, 21(4), 423-452. doi: 10.1111/infa.12125
Malmberg, L. E., & Flouri, E. (2011). The comparison and interdependence of maternal and paternal influences on young children's behavior and resilience. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 40(3), 434-444. doi: 10.1080/15374416.2011.563469
Maynard, B. R., Salas-Wright, C. P., Vaughn, M. G., & Peters, K. E. (2012). Who are truant youth? Examining distinctive profiles of truant youth using latent profile analysis. Journal of Youth and Adolescence, 41, 1671-1684. doi:10.1007/s10964-012-9788-1
McKinney, C., & Renk, K. (2008). Differential parenting between mothers and fathers: Implications for late adolescents. Journal of Family Issues, 29(6), 806-827. doi: 10.1177/0192513X07311222
Mesman, J., Bongers, I. L., & Koot, H. M. (2001). Preschool developmental pathways to preadolescent internalizing and externalizing problems. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42(05), 679-689. doi: 10.1111/1469-7610.00763
Mesman, J., & Koot, H. M. (2002). De ontwikkeling van internaliserende en externaliserende problemen van peutertijd tot preadolescentie. Kind & Adolescent, 23(1), 14-25. doi: 10.1007/BF03060828
Moffitt, T.E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent anti-social behavior: A developmental taxonomy. Psychological Review, 100, 674-701.
Möller, E. L., Majdandzic, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2013). The evolutionary basis of sex differences in parenting and its relationship with child anxiety in Western societies. Journal of Experimental Psychopathology, 4(2), 88-117. doi: http://dx.doi.org/10.5127/jep.026912
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 29
Moore, P. S., Whaley, S. E., & Sigman, M. (2004). Interactions between mothers and children: impacts of maternal and child anxiety. Journal of Abnormal Psychology, 113(3), 471. doi: 10.1037/0021-843X.113.3.471
Morrongiello, B. A., & Dawber, T. (1999). Parental influences on toddlers' injury-risk behaviors: Are sons and daughters socialized differently? Journal of Applied Developmental
Psychology, 20(2), 227-251. doi: 10.1016/S0193-3973(99)00015-5
Morrongiello, B., & Dawber, T. (2000). Mothers' responses to sons and daughters engaging in injury-risk behaviors on a playground: Implications for sex differences in injury rates. Journal of Experimental Child Psychology, 76(2), 89−103. doi: 10.1006/jecp.2000.2572 Muris, P., Meesters, C., & van den Berg, S. (2003). Internalizing and externalizing problems as
correlates of self-reported attachment style and perceived parental rearing in normal adolescents. Journal of Child and Family Studies, 12, 171-183. doi: 10.1023/A: 1022858715598
Oland, A.A., & Shaw, D.S. (2005). Pure versus co-occurring externalizing and internalizing symptoms in children: the potential role of socio-developmental milestones. Clinical Child and Family Psychology Review, 8(4), 247-270. doi: 10.1007/s10567-005-8808-z
Oldehinkel, A. J., Veenstra, R., Ormel, J., De Winter, A. F., & Verhulst, F. C. (2006). Temperament, parenting, and depressive symptoms in a population sample of preadolescents. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47(7), 684-695. doi: 10.1111/j.1469-7610.2005.01535.x
Olson, S. L., Bates, J. E., Sandy, J. M., & Lanthier, R. (2000). Early developmental precursors of externalizing behavior in middle childhood and adolescence. Journal of abnormal child psychology, 28(2), 119-133. doi: 10.1023/A:1005166629744
Paquette, D. (2004). Theorizing the father-child relationship: Mechanisms and developmental outcomes. Human development, 47(4), 193-219. doi: 10.1159/000078723
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 30
neglected aspect of play. Child development, 69(3), 577-598. doi: 10.1111/j. 1467-8624.1998.tb06226.x
Romer, D. (2010). Adolescent risk taking, impulsivity, and brain development: Implications for prevention. Developmental psychobiology, 52(3), 263-276. doi: 10.1002/dev.20442 Sanson, A., Hemphill, S. A., & Smart, D. (2004). Connections between temperament and social
development: A review. Social Development, 13(1), 142-170. doi: 10.1046/j. 1467-9507.2004.00261.x
Schwartz, C. E., Snidman, N., & Kagan, J. (1996). Early childhood temperament as a determinant of externalizing behavior in adolescence. Development and Psychopathology, 8, 527-537. doi: 10.1017/S0954579400007252
Shaw, D. S., Owens, E. B., Giovannelli, J., & Winslow, E. B. (2001). Infant and toddler pathways leading to early externalizing disorders. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 40(1), 36-43. doi: 10.1097/00004583-200101000-00014
Steinberg, L. (2004). Risk-taking in adolescence: What changes, and why? Annals of the New York Academy of Sciences, 1021, 51–58. doi: 10.1196/annals.1308.005
Steinberg, L. (2007). Risk taking in adolescence new perspectives from brain and behavioral science. Current directions in psychological science, 16(2), 55-59. doi: 10.1111/j. 1467-8721.2007.00475.x
Ten Cate, A., Huijts, T., & Kraaykamp, G. (2013). Intergenerationele overdracht van risicogedrag-Rookgedrag, alcoholgebruik en ongezonde eetgewoonten van ouders en hun volwassen kinderen. Mens en maatschappij, 88(2), 150-176. doi: 10.5117/MEM2013.2.CATE
Tremblay, R. E. (2003). Why socialization fails: the case of chronic physical aggression. Guilford Press
Tremblay, R. E. (2004). Decade of behavior distinguished lecture: Development of physical aggression during infancy. Infant Mental Health Journal, 25(5), 399-407. doi: 10.1002/imhj. 20015
De relatie tussen Risicovol Gedrag ouders en Externaliserend Probleemgedrag kleuters 31
Verhulst, F. C. (2005). De ontwikkeling van het kind. Uitgeverij Van Gorcum.
Weber, E. U., Blais, A. R., & Betz, N. E. (2002). A domain specific risk attitude scale: Measuring risk perceptions and risk behaviors. Journal of behavioral decision making, 15(4), 263-290. doi: 10.1002/bdm.414
Zhou, Q., Hofer, C., Eisenberg, N., Reiser, M., Spinrad, T. L., & Fabes, R. A. (2007). The
developmental trajectories of attention focusing, attentional and behavioral persistence, and externalizing problems during school-age years. Developmental psychology, 43(2), 369. doi: 10.1037/0012-1649.43.2.369