• No results found

Optimal foraging in divergent denken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Optimal foraging in divergent denken"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Optimal Foraging in Divergent Denken

Julia Anten

10534024

Begeleider: Claire Stevenson

Bachelorthese

… woorden

(2)

Sommige dieren hebben verschillende losse gebieden waarin ze eten zoeken en

trekken rond tussen deze gebieden. Dieren moeten zorgen dat ze op het juiste moment naar

het volgende gebied gaan om zo veel mogelijk voedsel en dus energie binnen te krijgen. Ook

in de menselijke geest komt dit rondtrekken tussen gebieden voor zoals bij het terughalen van

geleerde woorden in clusters (Romney, Brewer, & Batchelder, 1993) en in het semantisch

geheugen (Hills, Jones & Todd, 2012a; Troyer & Moscovitch, 2007). Wanneer het het juiste

moment is om naar het volgende gebied te trekken, wordt voorspeld door de marginal value

theorie die deel uitmaakt van het optimal foraging model (Charnov, 1976). In dit onderzoek

wordt er gekeken of divergent denken ook het optimal foraging model volgt.

Figuur 1. Algemeen model van het creatieve proces (Zeng, Proctor & Salvredy, 2011)

Divergent denken is een proces waarbij zoveel mogelijk verschillende oplossingen

worden bedacht voor een probleem (Gilhooly, Fioratou, Anthony & Wynn, 2007; Silvia,

2015). Divergent denken is een onderdeel van creativiteit wat als een belangrijke eigenschap

wordt gezien in de moderne samenleving en bijvoorbeeld van invloed kan zijn op het krijgen

(3)

Creativiteit bestaat uit verschillende processen, namelijk probleemanalyse,

ideevorming, evaluatie en implementatie (Zeng, Proctor & Salvendy, 2011) die circulair aan

elkaar gekoppeld zijn (zie figuur 1). Divergent denken is het proces achter de

ideeënvormingsfase (ideation). Dit is de fase waar mensen allerlei ideeën verzinnen om

bijvoorbeeld een probleem op te lossen.

Figuur 2. Een mogelijke route van een dier langs verschillende gebieden met voedsel (Charnov, 1967).

Optimal foraging is een begrip uit de biologie en is een theorie die ervan uitgaat dat

dieren proberen om het foerageren te optimaliseren (Charnov, 1976). Charnov (1976) legt het

(4)

vinden als hij in een gebied is en niet als hij tussen gebieden reist. In figuur 2 is een voorbeeld

Figuur 3. De energie opname uitgezet tegen de tijd dat een dier zich in een gebied bevindt. Hoe langer een dier

in een gebied is, hoe minder energie hij daar kan opnemen (Charnov, 1967).

van hoe dit eruit zou kunnen zien. Hoe langer een dier op een plek blijft, hoe minder voedsel

daar beschikbaar is. Een dier moet een afweging maken hoe lang hij in een gebied blijft en

wanneer hij verder trekt. In figuur 3 is te zien dat hoe langer het dier in een gebied blijft, hoe

minder voedsel hij daar kan vinden en dus hoe minder energie hij kan opnemen. Het model

gaat ervan uit dat het langer duurt om tussen de gebieden rond te trekken, dan om in een

gebied te blijven. Er zit dus minder tijd tussen het vinden van voedsel binnen een gebied, dan

als een dier van gebied wisselt (Hills, Todd & Jones, 2012b). Het is dus zaak voor een dier

om op het goede moment naar een ander gebied te trekken, wanneer dat moment is wordt

vastgesteld door de marginal value theorie (Charnov, 1976).

Een dier wilt over het algemeen zo veel mogelijk energie binnen krijgen, door de

gemiddelde winst over alle gebieden, R, zo hoog mogelijk te maken:

tw is de tijd die een dier in elk gebied is, tb de gemiddelde tijd die het kost om tussen

gebieden te reizen en g(tw) is de cumulatieve winst in een gebied. Het wordt verwacht dat een

dier zo lang in een gebied blijft dat R wordt geoptimaliseerd.

Om te bereken hoe de winst over alle gebieden geoptimaliseerd kan worden, wordt

formule 2 gebruikt. Hierbij t* de optimale tijd is om in een gebied te blijven en dit is als de

winst op dat moment, g’(t*) gelijk is aan de gemiddelde inname over lange tijd in alle

(5)

hoeveelheid energie die kan worden verkregen in een gebied, gelijk wordt met het gemiddelde

over alle gebieden, R* (Hills, Jones & Todd, 2012a; Hills, Todd & Jones, 2012b).

Optimal foraging is een begrip uit de biologie, maar er is steeds meer psychologisch

onderzoek beschikbaar. Onder andere Hutchinson, Wilke en Todd (2008) die aantoonde dat

mensen niet altijd de optimale strategie kiezen bij het veranderen van gebieden. Ook toonde

Cain, Vul, Clark & Mitroff (2012) aan dat mensen gebruik maken van opitmal foraging

tijdens het zoeken van abnormaliteiten.

Hills, Jones en Todd (2012a) ontdekte dat mensen gebruik maken van het optimal

foraging model bij het zoeken van items in het sematisch geheugen. Deelnemers kregen een

verbal fluency task waarbij ze zo veel mogelijk voorwerpen moesten verzinnen die binnen een

categorie pasten, bijvoorbeeld bedenk zo veel mogelijk diersoorten. Vervolgens werden de

antwoorden geanalyseerd door ze in te delen in categorieën en naar de paden te kijken die in

de hersenen waren gevolgd om tot de antwoorden te komen. Uit analyse bleek dat mensen bij

de verbal fluency test inderdaad gebruik maakte van het optimal foraging model.

Bij het bovenstaande en huidige onderzoek werd er dus niet gekeken naar fysieke

veranderingen van locatie, maar werd er gekeken naar het pad dat deelnemers volgden in het

brein. De gebieden waar dieren eten kunnen vinden stonden hierbij gelijk aan de

verschillende categorieën waar een deelnemer antwoorden in verzon en die hoeveelheid

voedsel stond gelijk aan de hoeveelheid antwoorden binnen een categorie. Er werd dus van

uitgegaan dat hoe langer een proefpersoon binnen een categorie zal blijven, hoe langer het

duurt voordat er weer een nieuw antwoord komt en dat het langer duurt om tussen twee

categorieën te blijven dan om binnen een categorie te blijven.

Het zoeken van items in het semantisch geheugen zoals in het bovenstaande onderzoek

is onderdeel van divergent denken. Bij zowel divergent denken als verbal fluency taken is het

(6)

alleen een stap verder door mensen niet alleen te vragen om items te zoeken, maar ze ook zelf

te bedenken. Het zoeken van items in het semantisch geheugen is dus nodig om items te

Om te testen of divergent denken het optimal foraging model volgt vulden de

deelnemers een Alternative Uses taak in, dit is een divergent denken taak, waarbij deelnemers

zoveel mogelijk alternatieve gebruiksmogelijkheden moesten verzinnen. Ook vulde de

deelnemers een Verbal Fluency taak in, aangezien al eerder bleek dat bij verbal fluency taken

het optimal foraging effect plaatsvond (Hills, Jones & Todd, 2012a). Hierdoor kan deze test

als vergelijkingsmateriaal gebruikt worden voor de Alternative Uses test en kunnen

verschillende maten uit de testen met elkaar worden vergeleken.

In dit onderzoek wordt onderzocht of divergent denken verloopt volgens het

optimal foraging model. Een voorwaarde hiervoor is dat een persoon er langer over doet om

van categorie te wisselen, dan in een categorie te blijven. Ook wordt er verwacht dat hoe vaak

iemand van categorie wisselt hetzelfde is bij de Alternative Uses test en de verbal fluency test.

Als laastste wordt er verwacht dat deelnemers naar de volgende categorie gaan als R* bereikt

is, maar om deze vraag te kunnen beantwoorden is niet de juiste data verzameld in dit

onderzoek.

Methode Deelnemers

Dit onderzoek is afgenomen bij 9 mannen en 26 vrouwen met een gemiddelde leeftijd

van respectievelijk 36,7 en 26,4. Deelnemers waren vrienden, familie en kennissen van de

onderzoekers. Alle deelnemers waren van tevoren ingelicht, konden stoppen als zij dit wilden

en kregen een participatie punt en/of de kans op een boekenbon van 20 euro voor hun

(7)

Materialen

Divergent denken werd gemeten met de Alternative Uses Task (AUT; Guilford, 1950,

1967). Bij de AUT werden de deelnemers gevraagd om zo veel mogelijk alternatieve

gebruiksmogelijkheden voor 8 voorwerpen te noemen, namelijk baksteen, vork, paperclip,

handdoek, boek, riem, stok, blikje. De deelnemers kregen twee minuten de tijd per voorwerp

en mochten zelf aangeven wanneer ze na een voorwerp door wilde gaan naar het volgende

voorwerp. Alle deelnemers kregen de woorden in dezelfde volgorde.

De tweede test die werd afgenomen was een Verbal Fluency Test (onderdeel van de

Groninger Intelligentie Test, GIT-2, Luteijn 221 and Barelds, 2004). Deelnemers kregen

hierbij twee categorieën te zien, namelijk beroepen en dieren, en moesten hierbij zo veel

mogelijk voorwerpen verzinnen die binnen deze categorie pastten. De deelnemers kregen

twee minuten per categorie.

Procedure

Het onderzoek duurde ongeveer een half uur en werd op de computer in een rustige

gecontroleerde omgeving afgenomen. Deelnemers tekenden eerst een informed consent en

werden daarna gevraagd achter de computer plaats te nemen waar de test klaarstond. De

deelnemers kregen wat te eten en te drinken aangeboden. Eerst kregen de deelnemers de AUT

die ongeveer 20 minuten duurde en daarna mochten ze zelf beslissen wanneer ze door gingen

met de verbal fluency taak. Deze taak werd afgenomen als controletaak, omdat er al eerder is

aangetoond dat bij deze taak items worden verzonnen aan de hand van het optimal foraging

model (Hills, Jones & Todd, 2012a). Alle deelnemers kregen dezelfde taak en werden

hetzelfde behandeld. Aan het eind van de verbal fluency test werden de deelnemers bedankt

(8)

Beoordeling en Analyse

Alle gegeven antwoorden werden in categorieën ingedeeld. Er was keuze uit ongeveer

twintig verschillende categorieën, te zien in bijlage 1, en een antwoord kon in een of twee

categorieën worden ingedeeld. Er waren verschillende categorieën voor de verschillende

taken. Aan de hand van deze indeling werd gekeken hoe vaak een persoon tussen categorieën

had gewisseld en hiermee werd een switch rate berekend. Met deze waarde werd gekeken hoe

vaak een persoon tussen categorieën wisselt binnen een opgave. Deze waarde werd berekend

door het aantal keer dat een persoon van categorie wisselt bij een opgave te delen door het

aantal antwoorden van die persoon op die opgave. Hoe hoger dit getal is, hoe vaker iemand

wisselt tussen categorieën en bij een switch rate van 1 wisselt iemand altijd en blijft diegene

nooit binnen dezelfde categorie. De switch rate van de AUT en de Verbal Fluency test zijn

met elkaar vergeleken om te kijken of deze hetzelfde waren.

Vervolgens werden ook de reactietijden gebruikt om te testen of er sprake was van het

optimal foraging effect. Er werd gekeken of er een significant verschil zat tussen de

reactietijden binnen categorieën en de reactietijden tussen de categorieën.

Resultaten

Bij de Verbal Fluency test zijn de resultaten van 7 proefpersonen niet meegenomen,

omdat ze de opdracht niet goed begrepen hadden. Verder zijn bij de overgebleven

proefpersonen enkele antwoorden verwijderd, omdat deze niets te maken hadden met de test.

Bij de AUT is er een proefpersoon niet meegenomen, omdat hij de opdracht niet goed

begrepen had. Verder zijn hier ook antwoorden die niks met de test te maken hadden eruit

gehaald.

Als eerste is er voor ieder persoon een switch rate uitgerekend, tabel 1. Een

(9)

en er bleek geen significant verschil te zijn tussen de twee gemiddelden, t(1.315) = -6.6719, p = ,056. Switch Rate Beroep 0.687 (0.152) Dieren 0.636 (0.149) Baksteen 0.830 (0.177) Vork 0.879 (0.155) Paperclip 0.855 (0.158) Handdoek 0.808 (0.178) Boek 0.871 (0.119) Riem 0.841 (0.174) Stok 0.808 (0.163) Blikje 0.868 (0.155) Verbal Fluency 0.662 (0.036) Alternative Uses 0.845 (0.028)

Tabel 1. Switch Rate met standaardeviaties (tussen haakjes) van alle woorden apart en per test.

Daarna is voor elke test de gemiddelde reactietijd berekend in ms, zie Tabel 2. Dit is

opgesplitst in antwoorden waarbij geen wissel voorkwam, dus antwoorden binnen een

categorie, en antwoorden waarbij wel een wissel voorkwam, antwoorden tussen categorieën.

Verbal Fluency Alternative Uses

(10)

Geen wissel 3401.03 (3380.623) 11365.27( 10261.79)

Tabel2. Gemiddelde reactietijd en standaarddeviaties (tussen haakjes) bij de Verbal Fluency test en de

Alternative Uses test in ms, opgesplitst in woorden met en zonder wissel.

Twee eenzijdige t-toets zijn uitgevoerd op deze gemiddelden en daaruit bleek dat er

een significant verschil was tussen de reactietijd bij woorden waar een wissel in zat en

woorden waar geen wissel in zat zowel bij de Verbal Fluency, t(1021.433) = 7.1883, p<,001,

als de AUT, t(514.227) = 4.0994, p<,001.

Discussie

In dit onderzoek is er gekeken of creativiteit het optimal foraging model volgt. Uit de

resultaten lijken hier aanwijzingen voor te zijn. Hoe vaak deelnemers van categorie wisselde,

was hetzelfde bij de Verbel Fluency test en de AUT en deelnemers deden langer over het

verzinnen van een antwoord als ze tussen gebieden waren dan als ze binnen een gebied

bleven.

Als er inderdaad sprake is van een optimal foraging effect binnen divergent denken,

betekent dit dat er sprake is van een bepaald proces dat kan verklaren hoe mensen antwoorden

geven. Hiervan zou bijvoorbeeld gebruik gemaakt kunnen worden binnen

creativiteitsonderzoek. Zoals eerder gezegd is divergent denken een van de processen binnen

creativiteit en divergent denken taken worden daarom vaak gebruikt om creativiteit te meten.

Hier moet echter wel een kanttekening worden geplaatst dat divergent denken niet hetzelfde is

als creativiteit. Het blijkt namelijk dat divergent denken een voorspeller is voor creativiteit,

maar dat het niet een op een te vertalen is (Runco & Acar, 2012).

De mogelijkheid dat de gevonden resultaten toevalsbevindingen zijn is zoals altijd

aanwezig, maar niet waarschijnlijk, omdat beide gevonden afhankelijke resultaten wijzen op

(11)

Wat het onderzoek echter minder sterk maakt, is dat er maar een kleine steekproef was

en dat de steekproef niet uit random proefpersonen bestond, maar uit familie, vrienden en

kennissen van de onderzoekers. Door beide dingen kan er bias in het onderzoek gekomen zijn,

die beter voorkomen had kunnen worden. Voor vervolgonderzoek zou hier beter op gelet

moeten worden en een grotere steekproef moeten worden genomen. Wat ook verbeterd kan

worden in vervolgonderzoek is dat de antwoorden van de deelnemers met de hand zijn

toegeschreven aan verschillende categorieën. Hierdoor kunnen er fouten zijn gemaakt in het

categoriseren, wat ervoor zou kunnen zorgen dat het effect sterker of minder sterk aanwezig

was dan nu is gevonden. Ook was de manier van analyseren basis. In het vervolg zou er beter

gekeken kunnen worden naar de paden die een persoon heeft afgelegd en deze vergelijken

met random paden die door een computer gegenereerd zijn.

Onlangs dat er verbeterpunten zijn voor het onderzoek en de analyse, lijken de

resultaten een voorzichtige indicatie te geven dat er sprake is van het optimal foraging effect

in divergent denken. Vervolgonderzoek is nodig, maar als dit het geval is, dan zou het

meegenomen kunnen worden in bijvoorbeeld creativiteitsonderzoek om de resultaten daarvan

(12)

Bronnen

Cain, M. S., Vul, E., Clark, K., & Mitroff, S. R. (2012). A Bayesian optimal foraging model

of human visual search. Psychological science, 0956797612440460.

Charnov, E. L. (1976). Optimal foraging, the marginal value theorem.Theoretical population

biology, 9(2), 129-136.

Gilhooly, K. J., Fioratou, E., Anthony, S. H., & Wynn, V. (2007). Divergent thinking:

Strategies and executive involvement in generating novel uses for familiar

objects. British Journal of Psychology, 98(4), 611-625.

Guilford, J. P. (1950). Creativity. Am. Psychol. 5, 444–454. doi: 10.1037/h0063487

Guilford, J. P. (1967). Creativity: yesterday, today and tomorrow. J. Creat. Behav. 1, 3–14.

doi: 10.1002/j.2162-6057.1967.tb00002.x


Hills, T. T., Jones, M. N., & Todd, P. M. (2012a). Optimal foraging in semantic

memory. Psychological review, 119(2), 431.

Hills, T. T., Todd, P. M., & Jones, M. N. (2012b). Optimal foraging in semantic memory.

In Psychological Review.

Hutchinson, J. M., Wilke, A., & Todd, P. M. (2008). Patch leaving in humans: can a

generalist adapt its rules to dispersal of items across patches?. Animal

(13)

Luteijn, F., & Barelds, D. P. H. (2004). Groningen intelligence test 2 (GIT-2): Manual.

Plucker, J. A., Qian, M., & Wang, S. (2011). Is originality in the eye of the beholder?

Comparison of scoring techniques in the assessment of divergent thinking. Journal of

Creative Behavior, 45(1), 1-22.

Romney, A. K., Brewer, D. D., & Batchelder, W. H. (1993). Predicting clustering from

semantic structure. Psychological Science, 4(1), 28-34.

Runco, M. A., & Acar, S. (2012). Divergent thinking as an indicator of creative

potential. Creativity Research Journal, 24(1), 66-75.

Runco, M. A., & Jaeger, G. J. (2012). The standard definition of creativity. Creativity

Research Journal, 24(1), 92-96.

Silvia, P. J. (2015). Intelligence and creativity are pretty similar after all. Educational

Psychology Review, 27(4), 599-606.

Troyer, A. K., & Moscovitch, M. (2006). Cognitive processes of verbal fluency tasks. The

quantified process approach to neuropsychological assessment, 143-160.

Troyer, A. K., Moscovitch, M., & Winocur, G. (1997). Clustering and switching as two

components of verbal fluency: evidence from younger and older healthy

(14)

Categorie: Beroep (z.j.). In Wikipedia. Opgehaald 7 juni, 2016, van

https://nl.wikipedia.org/wiki/Categorie:Beroep

Zeng, L., Proctor, R. W., & Salvendy, G. (2011). Can traditional divergent thinking tests be

trusted in measuring and predicting real-world creativity?. Creativity Research

(15)

Bijlage 1 Verbal Fluency Beroepen (Wikipedia, 2015) 1. Agrarisch beroep 2. Gastronomisch beroep 3. Beroep in bedrijfsleven 4. Geestelijk ambt 5. Sportief beroep 6. Journalistiek beroep 7. Medisch beroep

8. Beveiligend of beschermend beroep 9. Onderwijsfunctie 10. Politieke functie 11. Technisch beroep 12. Media beroep 13. Juridisch beroep 14. Service beroep 15. Fictief beroep

16. Werkmannen (bv. Bouwer, loodgieter, stukadoor, handwerkers) 17. Illegaal beroep

18. Wetenschappelijk beroep

19. Cultureel beroep (bv. Bibliothecaris, komiek) 20. Economisch beroep

21. Rest

Dieren (Troyer, Moscovitch & Winocur, 1997) 1. Afrikaanse dieren

2. Australische dieren 3. Dieren die in kou leven 4. Boerderijdieren 5. Waterdieren 6. Lastdieren 7. Huisdieren 8. Vogels 9. Runderen 10. Katachtige 11. Hertachtingen/ eenhoevige 12. Hondachtige 13. Vissen 14. Insecten 15. Insecteneters 16. Primaten/apen 17. Haasachtigen 18. Reptielen 19. Knaagdieren

20. Marterachtigen (bv. das, fret, otter, stinkdier) 21. Roofdieren

(16)

Alternative Uses task (Eerder onderzoek van onder andere Stevenson en Baas) 1. Bouwen/dingen maken/knutselen 2. Geweld/agressie 3. Bureau artikel 4. Sieraad/accessoire 5. Kleding 6. Om mee te spelen/sporten 7. Kunst/versiering 8. Communicatie 9. Schoonmaken 10. Hulpmiddel in de keuken 11. Muziek/geluid 12. Ondersteuning/(dingen) tegenhouden 13. Bewaren/opslag 14. Gereedschap 15. Hulpmiddel in de tuin 16. Dier/attribuut voor dier 17. Bescherming

18. Ontspanning 19. Toiletartikel 20. Rest

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

As Neanderthal evolution presents a case of parallel evolution of large brains, it can therefore be used to test current hypotheses and can yield clues as to whether other

The combined analysis of central places like Kebara and hunting stations that yield evidence on the exploitation of larger mammals, supplementing the bone assemblages from

The diet breadth model states that species will be added to the diet as long as the animal’s return rate is higher than the average return rate for all higher ranked prey items

The bone assemblage recovered at this site is large, containing over 200.000 pieces, about 20.000 of which could be determined to species level (Auguste 1988b, Auguste 1992,

On the other hand, some small species are present in the collection, especially the presence of small beaver bones seems to point to the fact that the ratio of present spe- cies

In contrast to the Pleistocene situation, the number of hyena remains present in excavated modern dens is small (cf. Fosse 1997, 16), even though high juvenile mortality has

The exploitation of brown bear is also rare in the Middle Palaeolithic archaeological record and it must be realised that Biache-Saint-Vaast and Taubach are exceptions with regard

This shows that Neanderthals must have successfully applied refined strategies, using knowledge of the landscape and the animal species to ambush and kill these dangerous spe- cies