• No results found

Veiligheidsbeleid in Den Haag in 2014-2018

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veiligheidsbeleid in Den Haag in 2014-2018"

Copied!
269
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Master scriptie Crisis & Security Management

Leiden Universiteit

Faculty of Governance and Global Affairs

Institute of Security and Global Affairs

08-06-2017

B.L.M. Perenboom (S174571)

Begeleider: mevr. Dr. E. Devroe

Tweede Lezer: dhr. Drs. C. Nagtegaal MSc

Veiligheidsbeleid in Den Haag

in 2014-2018

Een onderzoek naar de prioriteiten en maatregelen van het veiligheidsbeleid in

Den Haag in 2014-2018 met behulp van de security policing regimes theorie

(2)

2

Veiligheidsbeleid in Den Haag in 2014-2018

Een onderzoek naar de prioriteiten en maatregelen van het veiligheidsbeleid in

Den Haag in 2014-2018 met behulp van de security policing regimes theorie.

08-06-2017

B.L.M. Perenboom (S174571)

Begeleider: mevr. Dr. E. Devroe

Tweede Lezer: dhr. Drs. C. Nagtegaal MSc

Master scriptie Crisis & Security Management

Leiden Universiteit

Faculty of Governance and Global Affairs

Institute of Security and Global Affairs

(3)

3

Voorwoord

De hedendaagse ontwikkelingen leiden ertoe dat steden steeds belangrijker worden. Steden

lopen voorop in technologische ontwikkelingen en zijn toonaangevend in het oplossen van

problematiek. Deze scriptie richt zich dan ook op steden, met betrekking tot veiligheid. Er wordt

ingezoomd op stedelijke prioriteiten en maatregelen van veiligheid, om meer inzicht te

verkrijgen in deze complexer wordende stedelijke wereld. Het schrijven van deze scriptie is

uitgevoerd in het kader van afstuderen van de master studie Crisis and Security Management

van de Universiteit Leiden. Het schrijven van een master scriptie is geen individueel resultaat.

Tijdens het proces van het schrijven van deze master scriptie heb ik dan ook hulp gehad van

verschillende personen, die ik hierbij wil bedanken.

Allereerst wil ik mijn scriptie begeleider mevrouw. Dr. Devroe bedanken voor haar luisterend

oor en opbouwende feedback wanneer dat nodig was. Mede dankzij haar oprechte inzet ben ik

tot dit resultaat gekomen. Verder wil ik mijn ouders bedanken voor alle steun en vertrouwen

tijdens het schrijven van de scriptie, dit heeft mij enorm geholpen.

(4)

4

Samenvatting

Deze master thesis is geschreven in het kader van afstuderen van de master studie Crisis and

Security Management van de Universiteit Leiden. Hierbij is er geparticipeerd in een Capstone

project genaamd: ‘Governance Arrangements of Social Disorder in Public Space in

Metropolises’. In dit onderzoek is dan ook gebruik gemaakt van diverse ideeën en kaders die in

de Capstone besproken zijn.

Ontwikkelingen op het gebied van urbanisatie, glocalisation en steeds pro actiever wordende

burgemeesters in Nederland worden als inspiratie gebruikt voor het uiteindelijke onderzoek dat

is uitgevoerd. In Nederland is de stedelijke populatie dan ook flink gegroeid en blijft deze

stedelijke populatie ook groeien naar de toekomst toe (United Nations, 2014). Daarnaast

worden burgemeesters van grote steden worden namelijk steeds meer gezien als een soort van

sheriff, die steeds meer in de rol van politieagent en rechter overnemen (Volkskrant, 2017).

Hierbij wordt stedelijk veiligheidsbeleid steeds meer gericht op het beheersen van problemen

die niet hebben plaatsgevonden, dan op het voorkomen van criminaliteit (De Correspondent,

2017).

Om meer inzicht te krijgen op het gebied van veiligheidsprioriteiten en maatregelen in steden

in Nederland, wordt er onderzoek gedaan naar de verklaringen voor veiligheidsprioriteiten en

maatregelen in grootsteden in Nederland. De onderzoeksvraag luidt dan ook:

“Hoe kunnen de veiligheidsprioriteiten en maatregelen in de beleidsplannen van Den Haag in

de periode 2014-2018 worden verklaard vanuit de security policing regimes theorie?”.

Daarvoor wordt er een holistische single case study design gebruikt, waarbij Den Haag als

extreme case unieke eigenschappen bezit binnen de stedelijke context in Nederland. De

methodes die gebruikt worden zijn desktop onderzoek, document analyse en wordt er gebruik

gemaakt van de diagnostische toolbox van Devroe et al. (2017), waarmee de gestelde doelen in

de bestaande beleidsplannen kunnen worden geanalyseerd.

Het onderzoek heeft uiteindelijk aangetoond dat de gestelde veiligheidsprioriteiten in Den Haag

zijn gericht op:

- Het aanpakken van zware en veel voorkomende criminaliteit;

- Een gebiedsgerichte en probleemgerichte aanpak inzetten;

(5)

5

Deze prioriteiten komen deels overeen met de prioriteiten van Rotterdam en Amsterdam.

Verder is het uitgangspunt van de belangrijkste gestelde maatregelen in Den Haag: ‘Hard als

het moet en zacht als het kan’ (Gemeente Den Haag, 2015a). Hierbij kunnen twee risico

beheersende disposities worden geanalyseerd:

- De risico beheersende dispositie gericht op criminele carrières

- De risico beheersende dispositie gericht op criminaliteit en openbare ordeverstoring.

Op basis van het Haagse beleid kan dan ook een ontwikkelingsregime worden vastgesteld, wat

tevens deels overeenkomst met Amsterdam en Rotterdam.

De verklaringen voor de verschillen met Amsterdam en Rotterdam is dat Den Haag minder

inwoners heeft dan Rotterdam en Amsterdam, geen havenstad is of de hoofdstad van het land

is. Het heeft wel unieke eigen kenmerken als regeringsstad en vanwege de vele internationale

instellingen. Verder kunnen de overeenkomsten met Amsterdam en Rotterdam verklaard

worden vanwege de onderhandelingspolitiek in steden in Nederland en sterke samenwerking

tussen nationale en lokale prioriteiten op het gebied van veiligheid. Tevens is de rol van de

burgemeester significant in Nederland, door de bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het

gebied van openbare orde en veiligheid. De bevoegdheden van de burgemeester dragen dan ook

bij aan het gebruik van risico beheersende maatregelen en daarmee aan het

ontwikkelingsregime.

Door deze scriptie kan er meer inzicht in de formulering van de stedelijke veiligheidsprioriteiten

en maatregelen worden verkregen van steden in Nederland en wordt er informatie aangevuld

aan het PEMP2 project.

(6)

6

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3

Samenvatting ... 4

1. Inleiding ... 8

1.1 Introductie ... 8

1.2 Aanleiding van het onderzoek ... 9

1.2.1 Capstone ... 9

1.3 Relevantie ... 10

1.3.1 Sociaal maatschappelijke relevantie ... 11

1.3.2 Wetenschappelijke relevantie ... 11

1.4 Leeswijzer ... 11

2. Theoretisch kader ... 13

2.1 Urban regime theorie (Stone, 1989) ... 13

2.1.1 Oorsprong en ontwikkeling urban regime theorie ... 13

2.1.1.1 Oorsprong urban regime concept ... 13

2.1.1.2 De ontwikkeling van de urban regime theorie ... 14

2.1.1.3 Kritiek en toepassingen van de urban regime theorie ... 21

2.1.2 Wat is een urban regime? ... 23

2.1.2.1 Definitie urban regime ... 23

2.1.2.2 De kenmerken van een urban regime ... 23

2.2 Circuits of power theorie (Clegg, 1989) ... 25

2.2.1 Circuit van causale macht... 26

2.2.2 Circuit van dispositionele macht ... 27

2.2.3 Circuit van faciliterende macht ... 28

2.2.4 Overzicht circuits of power theorie ... 29

2.3 Security Policing Regimes (Devroe et al., 2017) ... 31

2.3.1 Oorsprong en ontwikkeling security policing regimes theorie ... 32

2.3.2 Diagnostische toolbox ... 33

2.3.3 Disposities diagnostische toolbox ... 34

2.3.4. Regels van betekenis en lidmaatschap diagnostische toolbox ... 36

2.3.5 Grootstedelijke security policing regime types ... 37

2.3.6 Security policing regimes in Nederland ... 38

2.4 Probleemstelling ... 42

(7)

7

3.1 Centrale onderzoeksvraag en deelvragen ... 44

3.2 Operationalisering ... 44

3.3 Onderzoeksdesign: holistic single case study design ... 46

3.4 Case studie ... 48

3.5 Methodes ... 54

3.5.1 Dataverzameling ... 54

3.5.2 Data exploitatie ... 55

4. Resultaten ... 57

4.1

Inleiding ... 57

4.2

Veiligheidsprioriteiten ... 58

4.2.1 Deelvraag 1: wat zijn de gestelde prioriteiten van het coalitieplan van Den Haag? 58

4.2.2 Deelvraag 2: hoe verhouden de gestelde veiligheidsprioriteiten van Den Haag zich

ten opzichte van de bredere gemeentelijke agenda en andere veiligheidsplannen

(coalitieplan, regionaal plan, integraal veiligheidsplan)? ... 59

4.2.3 Deelconclusie ... 65

4.3

Veiligheidsmaatregelen ... 66

4.3.1 Deelvraag 3: wat zijn de belangrijkste gestelde maatregelen in Den Haag?... 66

4.3.2 Analyse diagnostische toolbox ... 68

4.3.3 Heersend security policing regime in Den Haag ... 77

4.3.4 Deelconclusie ... 77

4.4 Verklaringen veiligheidsprioriteiten en maatregelen ... 78

4.4.1 Deelvraag 4: wat zijn mogelijke verklaringen voor de veiligheidsprioriteiten en

maatregelen? ... 78

4.4.2 Deelconclusie ... 80

5. Conclusie ... 81

Literatuur ... 84

Bijlage A: Integraal Veiligheidsplan Den Haag 2015-2018: oriëntaties

Bijlage B: Integraal Veiligheidsplan Den Haag 2015-2018: populaties

Bijlage C: Integraal Veiligheidsplan Den Haag 2015-2018: doelstellingen

(8)

8

1. Inleiding

1.1 Introductie

Volgens de Volkskrant kunnen burgemeesters steeds meer worden gezien als ‘sheriff’, die als

daadkrachtige handhaver aan het hoofd van de gemeente staat (Volkskrant, 2017). Daarnaast

kopt de Correspondent ook dat voornamelijk burgemeesters van grote steden in de rol van

politieagent en rechter kruipen (De Correspondent, 2017). Volgens criminologen Paul Ponsaers

en Elke Devroe van de Universiteit Gent en Universiteit Leiden ontwikkelt dit stedelijk

criminaliteitsbeleid zich al jaren (De Correspondent, 2017). Waar in steden beleid vroeger

gericht was op de preventie van criminaliteit, is er nu een focus op risicomanagement, dus het

trachten problemen te beheersen die nog niet hebben plaatsgevonden (De Correspondent,

2017).

Het veiligheidsbeleid van steden zal ook steeds belangrijker worden ten opzichte van het

nationale beleid (Devroe et. al., 2014). Hoewel het Nederlands stedelijke veiligheidsbeleid

gecentraliseerd is en gestuurd wordt door de nationale overheid hebben burgemeesters in

Nederland significante macht op het gebied van stedelijke veiligheid (Devroe, 2013). Het

grootstedelijk beleid wordt dan ook steeds meer bepaald door de invloed van de politieke

constellatie op de (veiligheids-) agenda. Devroe et al. (2017) beargumenteren dat vooral

metropolen en hun ‘policing’ (de activiteiten die worden ondernomen om criminaliteit en

openbare orde en veiligheid te bestrijden en handhaven) van de veiligheidsdreigingen centraal

staan in het bestrijden van criminaliteit in Europa. Hierbij wordt er rekening gehouden met

grotere maatschappelijke ontwikkelingen zoals ‘glocalisation’, het idee dat stadsregio’s

toonaangevend zullen zijn op het gebied van sociaal onderzoek als gevolg van grotere mobiliteit

van kapitaal, arbeid, goederen en diensten tussen nationale grenzen (Devroe et al., 2017). De

metropolen worden principiële centra van macht waarbij nationale overheden soms worden

omzeild of zelfs onderschikt gemaakt (Devroe et al., 2017). Dit is verwant aan het concept van

een ontwikkelend ‘world urban system’ (King, 1997), systeem van wereldsteden, waarbij

nationale overheden slechts een centrum van autoriteit zijn binnen verschillende autoriteiten.

Hierbij zijn metropolen de ‘key nodal points’ (Castells, 1996) binnen een globaal geïntegreerd

netwerksysteem van sociale relaties, waardoor nationale overheden steeds meer zich oriënteren

rondom de belangen van krachtige stads regio’s (Scott, 2012). De United Nations voorspellen

(9)

9

daarnaast dat er een flinke groei zal zijn van de stedelijke populatie in de toekomst. In Nederland

is de stedelijke populatie bijvoorbeeld gegroeid van circa tien miljoen inwoners in 1990 naar

vijftien miljoen inwoners in 2014 (United Nations, 2014). Dit brengt allerlei veiligheidsrisico’s

met zich mee die de huidige stedelijke veiligheidsproblematiek vergroten. Zo erkent de United

Nations ook dat criminaliteit en geweld in stedelijke gebieden al jaren groeit en dat het serieuze

uitdagingen biedt in de toekomst, ook op het gebied van veiligheidsgevoelens (United Nations,

2007).

Hierdoor is er ook in Nederland een toenemende aandacht voor veiligheid in steden. De

Nederlandse overheid erkent het belang van veiligheid voor de ontwikkeling van de welvaart

(Rutte & Samson, 2012). Deze ontwikkelingen dienen dan ook als bron van inspiratie voor het

schrijven van deze thesis.

1.2 Aanleiding van het onderzoek

Tijdens het volgen van de master Crisis and Security Management aan de Universiteit Leiden

ben ik in aanraking gekomen met het ‘Policing European Metropolises Project’ (PEMP) van

Dr. E. Devroe. Hierbij werd ik enthousiast over de verschillende ideeën over urbanisatie en de

gevolgen hiervan op het steeds belangrijker wordende stedelijke veiligheidsbeleid. Dit

enthousiasme kon uiteindelijk worden omgezet in het participeren aan de Capstone

‘Governance Arrangements of Social Disorder in Public Space in Metropolises’ van Dr. E.

Devroe waarin gebruik gemaakt wordt van de ideeën en kaders van het PEMP project.

Hieronder zal deze Capstone en het PEMP project verder uitgelegd worden.

1.2.1 Capstone

Deze master thesis werd uitgewerkt binnen de Capstone “Governance Arrangements of Social

Disorder in Public Space in Metropolises” van Dr. E. Devroe. Door de participatie in deze

Capstone kunnen studenten gebruik maken van een platform waarbij diepgaande kennis binnen

korte tijd kan worden gegenereerd over dit onderwerp. In deze Capstone zijn dan ook de

relevante theoretische en methodologische kaders gesteld door professoren. Tevens kan er in

het Capstone project discussie plaatsvinden tussen studenten onderling, die werken aan

hetzelfde onderwerp gerelateerd aan het thema Governance Arrangements of Social Disorder

in Public Space in Metropolises. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van informatie en kaders

van het Policing European Metropolises Project (PEMP) (Devroe et al., 2017). Binnen dit

project wordt aangenomen dat grootstedelijke gebieden steeds belangrijker worden als object

van policing governance (Devroe et al., 2017). In het bevragen van de nieuwe lokale realiteit

van policing onderscheidt het project zich van verschillende theorieën van policing zoals:

(10)

10

‘plural policing’ (Jones & Newburn, 2006), ‘responsibilization’ (Garland, 2001),

‘securitization’ (Waever, 1995), ‘neo-liberalisation’ (Wacquant, 2001), ‘transnational state’

(Bowling & Sheptycki, 2012) en Europeanisation (Bigo & Guild, 2005). Het project erkent

deze tendensen wel, maar probeert om de oneven gevolgen en de vermeende ontwikkelingen

van lokale policing te identificeren (Devroe et al., 2017). In het tweede PEMP project werden

mogelijke oorzaken van samenkomende en uiteenlopende formulering van policing strategieën

onderzocht (Devroe et al., 2017). Hierbij werd vooral aandacht besteed om meer expliciete

analytische reflecties te geven op de formulering van policing strategieën, in het bijzonder die

van metropolen. Dit onderzoek steunt dan ook op de theorie van Clegg (1989) over ‘circuits of

power’, de urban regime theorie van Stone (1989) en criminologische etiologische theorieën.

Deze theorieën zijn in het PEMP project verder geconceptualiseerd en toegepast op

veiligheidsbeleid. In dit opzicht is dit project dan ook zeer innovatief. Ook zijn deze concepten

toegepast in een comparatief onderzoek binnen Europese metropolen, waarvan het resultaat in

2017 is gepubliceerd als PEMP 2 in Studies in Crime, Security and Justice. Deze theorieën en

de methodologie die in het PEMP project worden gebruikt, zijn als kader aangehouden voor de

uitvoering van de master thesis in de Capstone.

1.3 Relevantie

Als onderdeel van het Policing European Metropolises Project (PEMP) is in Nederland

onderzoek gedaan naar de lokale policing agenda in Amsterdam en Rotterdam (Devroe et al.,

2017). Er is hierbij een comparatief onderzoek gedaan van de twee grootste steden in

Nederland, waarbij er werd gekeken naar het samenkomend en uiteenlopend beleid in deze

steden (Devroe et al., 2017). Naast de onderzoeken in Amsterdam en Rotterdam is er op dit

moment nog weinig onderzoek gedaan op het gebied van de politieke en bestuurlijke

machtsverhoudingen van andere steden in Nederland met het gebruik van de inzichten van

Devroe et al. (2017). De conceptualisering van de urban regime theorie op veiligheid is dan ook

uniek en kan in Nederland nog veel kennis en inzicht in het Nederlandse stedelijk

veiligheidsbeleid worden verbreed. Hierdoor kan meer inzicht gekregen worden in de politieke

krachten die meespelen bij het formuleren van de veiligheidsagenda. Vanwege de kaders van

de Capstone is er een passende case. In dit onderzoek is dan ook gekozen voor de Gemeente

Den Haag. Het is de enige stad die naast Amsterdam en Rotterdam kan worden geclassificeerd

als metropool volgens de United Nations standaarden (United Nations, 2007). Het is de derde

grootste stad van Nederland en als stad van vrede en recht met zijn internationale organisaties

is het een van de belangrijkste stadsregio’s in Nederland. Voor deze master thesis zal een

(11)

11

diepgaande case studie van de Gemeente Den Haag op het gebied van de prioriteiten en

maatregelen van het veiligheidsbeleid uitgevoerd worden. De onderzoeksvraag luidt als volgt:

“Hoe kunnen de veiligheidsprioriteiten en maatregelen in de beleidsplannen van Den Haag in

de periode 2014-2018 worden verklaard vanuit de security policing regimes theorie?”

1.3.1 Sociaal maatschappelijke relevantie

De sociaal maatschappelijke relevantie van deze master thesis kan worden verklaard aan de

hand van de inzichten die opgedaan worden in de prioritering van de agendasetting en de

maatregelen van het veiligheidsbeleid in grootsteden. Deze prioriteiten die gesteld worden in

Den Haag hebben een grote impact op de privacy, veiligheid en vrijheid van de Haagse

samenleving. Het veiligheidsbeleid heeft daarnaast directe invloed op het dagelijkse leven en

de vrijheid van alle inwoners en bedrijven in Den Haag. Daarnaast kunnen burgers en andere

partijen inzicht krijgen in hoe bepaalde onderwerpen op de politieke en bestuurlijke agenda

kunnen worden geïnterpreteerd. Met dit onderzoek kan op een nieuwe manier gekeken worden

naar de politiek van veiligheid binnen de gemeente Den Haag. Bovendien kan dit meer kennis

en begrip opleveren voor alle betrokken partijen.

1.3.2 Wetenschappelijke relevantie

De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek kan verklaard worden aan de hand van de

toepassing van Devroe et al. (2017) security policing regimes theorie van Den Haag ten

opzichte van Rotterdam en Amsterdam. Het vult daarbij de kennis aan op het gebied van

veiligheidsmaatregelen en prioriteiten in Nederlandse metropolen. Hierbij kunnen mogelijk

bepaalde verwachtingen worden bevestigd of juist afgewezen. De kennis die uit dit onderzoek

zal voortvloeien met behulp van deze innovatieve theorieën kan dus nieuwe inzichten geven in

de politieke constellatie van de Haagsche grootstedelijke veiligheidsagenda. Daarnaast kan het

inzichten creëren in de mogelijkheden van toepassingen van de veiligheidsregimes van Devroe

et al (2017) in een Nederlandse grootstad en daarmee ook deze innovatieve theorie eventueel

aanvullen.

1.4 Leeswijzer

Deze master scriptie zal als volgt worden uitgewerkt. Eerst zal een theoretisch kader worden

beschreven in hoofdstuk twee. Hierin komen de urban regime theorie (Stone, 1989), de circuits

of power theorie (Clegg, 1989) en de security policing regimes theorie van Devroe et al. (2017)

aan bod. In hoofdstuk drie zal de methodologie worden beschreven, waarbij onder andere de

(12)

12

hoofd- en deelvragen worden gegeven. Dan zal in hoofdstuk vier de analyse plaats vinden,

waarop antwoord wordt gegeven op de deelvragen. Tenslotte zal er antwoord op de hoofdvraag

gegeven worden in de conclusie van hoofdstuk vijf.

(13)

13

2. Theoretisch kader

Dit hoofdstuk is gericht op het introduceren en afbakenen van de verschillende theorieën die

worden gebruikt in deze master thesis. De theorieën die worden gebruikt zijn de urban regime

theorie (Stone, 1989), de circuits of power theorie van Clegg (1989) en de security policing

regimes theorie (Devroe et al., 2017). Eerst zal de urban regime theorie besproken worden (2.1).

Daarna zal de circuits of power theorie (2.2) beschreven worden en vervolgens de security

policing regimes theorie (2.3). Uiteindelijk zal de probleemstelling worden beschreven aan het

einde van dit hoofdstuk (2.4).

2.1 Urban regime theorie (Stone, 1989)

In deze paragraaf zal de urban regime theorie worden gepresenteerd en bediscussieerd. Eerst

zal de oorsprong en ontwikkeling van de urban regimes beschreven worden (2.2.1). Hierna zal

worden uitgelegd wat een urban regime is (2.2.2).

2.1.1 Oorsprong en ontwikkeling urban regime theorie

De relevantie van de urban regime theorie zit hem in de zwakte van de politieke condities van

de democratische politiek. Stone (2005) bevraagt waarom het één persoon, één stem

verkiezingssysteem onvoldoende fundament is om problemen op te lossen in de moderne

maatschappij? Volgens Stone (2005) is er weinig kans voor een individu of groep die

incidentele actie onderneemt om grote invloed uit te oefenen op de maatschappij. Problemen

worden juist opgelost door complex denken, plannen en actie voeren. Complexe problemen in

een hedendaagse maatschappij worden daarom opgelost door regimes (Stone, 2005).

2.1.1.1 Oorsprong urban regime concept

In het boek “Regime Politics: Governing Atlanta 1946 – 1988” (Stone, 1989) heeft Stone het

concept urban regime gebruikt om de governance in Atlanta te beschrijven in de periode

1946-1988. Dit wordt dan ook door vele wetenschappers beschouwd als het begin van het gebruik

van het urban regime concept en de waarde ervan (van Ostaaijen, 2010). Hierna is de urban

regime theorie verder ontwikkeld door zowel Stone als andere wetenschappers tot een

veelomvattende theorie.

Echter, Stone was niet de eerste die het concept regimes gebruikte in zijn onderzoek, aangezien

Stone zelf verklaart dat zijn toepassing van het concept regimes is gebaseerd op het werk van

anderen (van Ostaaijen, 2010). Stone heeft bijvoorbeeld gebruikt gemaakt van het werk van

Stephen Elkin. Elkin heeft in 1987 het concept urban regime gebruikt om stedelijke

(14)

14

samenwerkingen tussen publieke en private leiders te beschrijven (Elkin, 1987). Elkins

beschrijving komt dan ook dichtbij Stones beschrijving. Verder heeft het urban regime concept

zijn oorsprong in de literatuur van internationale relaties (van Ostaaijen, 2010). De regime

theorie is in het vakgebied internationale relaties in de jaren ’70 ontwikkeld (van Ostaaijen,

2010). Ruggie heeft een regime in 1975 gedefinieerd als “a set of mutual expectations, rules

and regulations, plans, organisational energies and financial commitments, which have been

accepted by a group of states” (geciteerd uit Humpreys 1996). Er zijn hierna meerdere

definities verder ontwikkeld van regimes binnen de internationale relaties vakgebied (van

Ostaaijen, 2010). Het is duidelijk dat het concept van urban regime van Stone raakvlakken heeft

met het concept van regime binnen het internationale relaties vakgebied. Echter, Stones urban

regimes concept is vanuit een empirische en lokale case ontwikkeld in plaats van een

internationale relatie context (van Ostaaijen, 2010). Andere wetenschappers hebben het concept

regimes ook besproken voordat Stone het verder ontwikkelde. Zo definiëren Fainstein en

Fainstein (1983) bijvoorbeeld een lokaal regime als een kring van machtige beleidsmakers en

verkozen politici die binnen de overheid frequent wisselen van baan, om deze beleidsbepalers

te onderscheiden van de meer stabiele groep binnen de staat en de staat zelf. Reed (1988)

beschrijft lokale overheden met zwartgeleide en -gedomineerde coalities als ‘black urban

regimes’. Daarnaast, heeft Stone zelf ook meerdere malen regimes besproken in zijn publicaties

voor Regime Politics (Stone, 1980; 1986; 1988). Na het werk van Stone (1989) in Regime

Politics, is dit echter als referentiekader gebruikt voor toekomstig gebruik en ontwikkeling van

het concept urban regimes.

2.1.1.2 De ontwikkeling van de urban regime theorie

In het werk van Stones regime politics (Stone, 1989) geeft hij een zorgvuldig inzicht in wat

volgens hem een urban regime acht te zijn. Hij komt tot dit punt, omdat hij uit wilde vinden

waarom er in het besturen van Atlanta, een middelgrote stad in de Verenigde Staten, ondanks

spanningen geen polarisatie op het gebied van rassen plaatsvond in de eerste decennia na de

tweede wereldoorlog (Stone, 1989). Dit in tegenstelling tot andere steden in de zuidelijke staten

van de Verenigde Staten.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, heeft Stone ruim veertig jaar lang de politiek van de

stad Atlanta bestudeerd, vanaf 1946 tot en met 1988. Hij beschrijft daarbij het proces van de

onderhandelingen die achter de schermen plaatsvinden tussen het stadsbestuur en de

bedrijfselite van de stad (van Ostaaijen, 2010). Hij onderzoekt hoe het binnen deze coalitie

mogelijk was om een agenda te volgen die voordelig was voor beide partijen (van Ostaaijen,

(15)

15

2010). Deze samenwerking was voornamelijk bijzonder in de Verenigde Staten omdat de stad

demografisch gezien een grote zwarte middenklasse had, die vertegenwoordigd werd in het

stadsbestuur, terwijl de bedrijfselite voornamelijk blank wars. De blanke bedrijfselite had

voornamelijk als doel de stad mee te ontwikkelen met de technologische en sociale

omstandigheden van die tijd (Stone, 1989). Het zwarte stadsbestuur wilde vooral de uitsluiting

van zwarten in de stad aanpakken en meer ruimte voor woningen creëren (Stone, 1989).

Uiteindelijk beseften beiden partijen dat beide doelen alleen maar behaald konden worden door

samen te werken (Stone, 1989). De bedrijfselite had mogelijkheden om actief te investeren,

terwijl het stadsbestuur door de jaren heen steeds meer politiek leiderschap kreeg (Stone, 1989).

Beide partijen, de bedrijfselite en het stadsbestuur hadden elkaar dan ook nodig om een

gezamenlijk doel te behalen. Uiteindelijk resulteerde dit in onderhandelingen die achter de

schermen plaatsvonden. Deze monden uit in een langlopende samenwerking tussen het

stadsbestuur en de bedrijfselite (Stone, 1989). Stone labelde deze samenwerking dan ook als

een urban regime (van Ostaaijen, 1989). Stone definieert urban regimes in regime politics als

volgt: “the informal arrangements by which public bodies and private interests function

together in order to be able to make and carry out governing decisions” (Stone, 1989: 6).

Stone geeft daarbij verschillende voorwaarden aan die een urban regime karakteriseren (van

Ostaaijen, 2010). Een urban regime gaat over de ‘informal arrangements’, de informele

regelingen om de formele werkingen van de overheid heen (Stone, 1989). Het gaat dus

voornamelijk om wat er in de informele sfeer geregeld wordt door de bedrijfselite en het

stadsbestuur om bepaalde doelen te bereiken. Dit wordt dan ook de ‘informal coalition’,

informele coalitie genoemd. Bij het succes van de informal coalition speelt vertrouwen een

belangrijke rol (van Ostaaijen, 2010). Verder is het belangrijk dat de informal coalition relatief

stabiel is en toegang heeft tot de institutionele middelen die nodig zijn om de agenda van de

urban regime uit te voeren (van Ostaaijen, 2010). Het is hierbij belangrijk dat er een onderlinge

afhankelijkheid bestaat tussen de partijen (van Ostaaijen, 2010). Het is echter niet zo, dat

onderlinge afhankelijkheid betekent dat beide partijen gelijkwaardig zijn (Stone, 1989). In het

geval van Atlanta, domineerde de bedrijfselite het stadsbestuur in de relatie (van Ostaaijen,

2010). Daarnaast is het belangrijk dat een regime ‘empowering’ is, dus elkaar macht gunnen

(Stone, 1989). Het richt zich op het behalen van doelen die anders niet gehaald zouden kunnen

worden zonder de samenwerking met de andere partner (Stone, 1989).

Stone (1989) beschrijft al vroeg in de ontwikkeling van het urban regime concept dat deze

theorie ook toegepast kan worden op andere steden en verder ontwikkeld zal worden. Een aantal

(16)

16

jaren later in 1993 heeft Stone het dan ook over de urban regime theorie (van Ostaaijen, 2010).

Dit blijkt een combinatie te zijn van het urban regime concept en de internationale regime

theorie die eerder beschreven is in dit hoofdstuk (van Ostaaijen, 2010). In dit artikel beschrijft

hij verder dat een governing coalition bekwaam moet zijn om middelen te mobiliseren die

evenredig staan aan de algemene beleidsagenda (Stone, 1993). Hierbij is de agenda heel

belangrijk voor regime partners en het ontwikkelen van regimes, wanneer regime partners niet

overeenstemmen over de agenda, zal het regime uiteenvallen (Stone, 1993). Verder ontwikkelt

Stone verschillende regime types. Dit zijn vier verschillende soorten regimes:

1. Maintenance of caretaker regimes (Stone, 1993) richten zich niet op verandering maar

op het handhaving van het huidige regime. Dit is de gemakkelijkste agenda om te

implementeren omdat de verdeling van middelen niet heel moeilijk is.

2. Development regimes (Stone, 1993) zijn gericht op verandering en werkt het beste

wanneer het publiek passief is en de private en bestuurlijke elite samenwerken.

3. Middle class progressive regime (Stone, 1993) is een social regime en ontwikkelt zich

het beste wanneer een grote groep kiezers betrokken zijn bij beleidsvorming. Hierbij

wordt er minder gekeken naar de economische ontwikkeling, en meer op een brede

ondersteuning vanuit de maatschappij (Stone, 1993).

4. Lower class opportunity expansion regime (Stone, 1993) richt zich op de ontwikkeling

binnen de lagere klassen van de maatschappij, zoals toegankelijk transport en onderwijs.

Hierbij is het belangrijk dat de lagere klassen ook deelnemen aan dit regime (Stone,

1993).

Deze theorie ontwikkeling heeft dan ook de basis gelegd voor verdere ontwikkelingen van

andere regimes. Dit heeft dan uiteindelijk ook tot vele verschillende subtypes regimes geleid

(van Ostaaijen, 2010). Ward (1996) heeft dan ook al in 1996 dertien verschillende subtypes van

urban regimes onderscheiden. “entrepreneurial, instrumental, business-centred activist,

pro-growth-market-led, pro-growth-government-led, growth management, progressive, symbolic,

middleclass progressive, lower-class opportunity, social reform, caretaker, and organic”

(Ward, 1996: 435). Naast deze subtypes, zijn er nog veel andere regimes ontwikkeld door

andere academici (van Ostaaijen, 2010).

In 2001 wordt de urban regime theorie nog verder uitgewerkt door Stone, waarbij hij zich richt

op veranderingen binnen een urban regime. Hierin wordt de negatieve verandering van Atlanta

sinds 1989 beschreven, waarbij Atlanta een krimpende populatie en hoge armoedecijfers heeft

(17)

17

(Stone, 2001). Hij wil door middel van urban regime analyse dan ook verklaren dat de

governing arrangements van een stad kunnen veranderen. Eerst beschrijft hij de kern elementen

van een urban regime:

- Er is een geïdentificeerde agenda, die gelinkt is aan concrete plannen van aanpak

waarbij draagvlak wordt gegenereerd en behouden;

- De arrangements zijn relatief stabiel;

- De arrangements hebben een breed draagvlak onder meerdere partijen, dus niet alleen

onder de elite;

- De arrangements zijn informeel, dus bestaan niet alleen maar uit formele structuren van

de overheid en er is geen directe macht die de arrangements controleert. Er is dus een

belangrijke rol voor coöperatie;

- De arrangements hebben een productief karakter, ze bieden dus de mogelijkheid om te

acteren waar nodig. Middelen worden bij elkaar gebracht om de agenda te ondersteunen

die anders niet had kunnen bestaan zonder deze regime arrangements (Stone, 2001).

Verder verklaart Stone (2001) dat ‘purpose’ dus het doel van de regimes centraal staat bij de

governing arrangements. Er kunnen echter meerdere motivaties zijn van verschillende partijen,

die hetzelfde doel nastreven (Stone, 2001). Het belang van de doelen kan ook veranderen,

omdat er andere grote problemen ontstaan of omdat het vertrouwen om het doel te bereiken kan

groeien of afnemen (Stone, 2001). Dit is belangrijk omdat het doel van regimes motiverend zijn

voor betrokkenheid. Betrokkenheid kan middelen mobiliseren en middelen zorgen voor

probleemoplossende capaciteiten (Stone, 2001). Het doel, de betrokkenheid en capaciteit zijn

centraal in het vormen, behouden en veranderen van regime arrangements (Stone, 2001). De

governing arrangements kunnen dus wel of niet effectief zijn. Het is niet zo dat elke lokale

gemeenschap heel sterke en effectieve arrangements hebben (Stone, 2001). Stone (2001)

illustreert dit regime proces in afbeelding 1.

(18)

18

Afbeelding 1, het regime proces (Stone, 2001: 24).

In 2005 reflecteert Stone (2005) op doelmatigheid, selectieve prikkels, macht, ideeën en

aannames van de urban regime theorie over de jaren en gaat hij verder in op de verschillen

tussen urban regimes, pluralisme en elitisme. Stone (2005) beargumenteert dat pluralisme

voornamelijk groepsanalyse centraal stelt en de sociale klassen niet behandelen. De regime

theorie ziet de politieke wereld als complex, maar ondanks universeel stemrecht, ziet het de

politieke wereld niet als open en doordringbaar (Stone, 2005). Binnen de urban regime theorie

wordt politiek gezien als een proces van akkoorden bereiken (Stone, 2005).

Een van de kritieken op de urban regime theorie is dat het alleen met elites te maken heeft en

de relatie tussen deze elites, maar niet tussen de relatie van elite en de bevolking (Stone, 2005).

Hierbij kan de vraag gesteld worden of urban regime analyse dan een vorm van elitisme is, en

het antwoord daarop is: nee, volgens Stone (2005). Het is niet zo dat de urban regime theorie

verklaart hoe de publieke opinie de werkwijze van de regimes beïnvloeden (Stone, 2005). Het

is wel zo dat partijen om effectieve regime partners te zijn, zowel kennis van de publieke opinie

dienen te hebben als de mogelijkheden om daarop te kunnen acteren en middelen om een

attractieve coalitie partner te worden (Stone, 2005).

De selectieve prikkels die eerder als relevant werden gezien in urban regimes, zijn

ondergeschikt aan het belang van ‘purpose’, doelmatigheid (Stone, 2005). De reden waarom

(19)

19

partners meewerken in coalities is niet omdat ze opportunistisch zijn voor een selectieve

prikkel, maar ook omdat ze eenzelfde doel voor ogen hebben wat het regime wil bereiken

(Stone, 2005). De motieven zijn veel meer complex en in de urban regime theorie wordt het

belang van doelmatigheid ten opzichte van het bouwen en onderhouden van bestuursakkoorden

vaak onvoldoende aandacht gegeven (Stone, 2005). Selectieve prikkels zijn een onderdeel van

het bestuursakkoord, maar staan in dienst van de grote doelen (Stone, 2005). Naast dat doelen

instrumenteel zijn voor het organiseren van een coalitie in een chaotische wereld, is het ook een

grote en belangrijke motivator (Stone, 2005). Je hebt echter wel te maken met tegenstrijdige

doelen binnen een samenleving, wat een mogelijk collectief actieprobleem kan opleveren

(Stone, 2005). Wat hierin heel belangrijk is, is dat er een collectieve perceptie is van de

uitvoerbaarheid van bepaalde doelen (Stone, 2005). Dus binnen een regime is het belangrijk dat

er niet alleen een institutionele infrastructuur is om een agenda te ontwikkelen en deze concreet

te maken (Stone, 2005). Om agenda’s te behouden en de doelen achter de agenda’s te

beschermen, is het belangrijk dat de aandacht niet naar andere doelen verschuift (Stone, 2005).

Binnen netwerken, is het echter niet zo dat ze automatisch beschermd zijn tegen het verschuiven

van de aandacht (Stone, 2005). Agenda’s zijn nooit statisch, en ze worden aangepast als de

condities veranderen (Stone, 2005). De richting van de verandering is echter beïnvloed door de

specifieke eigenschappen van het netwerk, wie de agenda samenstelt en welke belangen zij

vertegenwoordigen (Stone, 2005).

Verder verklaart Stone (2005) dat hij bepaalde aannames heeft in menselijk gedrag, ‘bounded

rationality’ beperkte rationaliteit en dat mensen vooral betekenis zoekers zijn (Stone, 2005).

Uiteindelijk beschrijft Stone (2005: 329) vier kernelementen:

- “an agenda to address a distinct set of problems;

- A governing coalition formed around the agenda, typically including both governmental

and nongovernmental members;

- Resources for the pursuit of the agenda, brought to bear by members of the governing

coalition; and

- Given the absence of a system of command, a scheme of cooperation through which the

members of the governing coalition align their contribution to the task of governing.”

Stone beargumenteert dat de urban regime theorie niet een verklaring is waarom verschillende

steden de actoren hebben, maar eerder een manier is om de capaciteiten om te besturen

verklaren (Stone, 2005). Waarbij de kernelementen worden geïdentificeerd, hoe ze aan elkaar

(20)

20

verbonden zijn en hoe veranderingen in deze elementen kunnen resulteren in continuïteit en

verandering in de bestuurscapaciteiten (Stone, 2005). Uiteindelijk heeft de urban regime theorie

twee kanten. Een kant betreft hoe bepaalde regimes worden gevormd (Stone, 2005). Hierbij

gaat het hoe een agenda in een bepaalde manier geframed werd, waarom coalitie partners een

bepaalde samenwerking hadden etc. (Stone, 2005). De andere meer abstracte kant van urban

regime theorie draait om hoe bestuursakkoorden opereren (Stone, 2005). Hierbij focust regime

theorie zich op de combinatie van factoren die een levensvatbaar en duurzaam akkoord beloven

(Stone, 2005). Daarnaast kan het de kracht, stabiliteit en de effectiviteit van deze

bestuursakkoorden vaststellen (Stone, 2005). Het model heeft daarom zelfs voorspellende

kwaliteiten, waarbij het geen normatief oordeel velt (Stone, 2005). De regime theorie kan

namelijk voorspellen, dat wanneer mensen die beïnvloed worden door beleid niet betrokken

zijn bij het maken van beleid, het beleidsprobleem niet goed zal worden opgelost en alle

inspanningen kunnen dan falen (Stone, 2005).

Stone (2005) claimt dat de urban regime theorie niet hetzelfde bereik heeft als theorie zoals de

rationele keuze theorie van het Marxisme. Het richt zich op een tussenliggend niveau waarbij

aandacht gericht kan worden op de effectieve vormen van probleemoplossing (Stone, 2005).

Urban regime theorie, berust op aannames over het microgedrag van de mens en de

maatschappij (Stone, 2005). Hierbij heeft Stone (2005) een specifiek idee dat mensen meer

zingevend gedreven zijn wat ten grondslag ligt aan de belangrijke rol van doelmatigheid in de

urban regime theorie.

Binnen de urban regime concept ontwikkeling van Stone speelt macht ook een belangrijke rol

(van Ostaaijen, 2010). Het gaat dan om de concepten ‘social production power’ of ‘power to’

en ‘social control power’ of ‘power over’ (Stone, 2006). Social production power is de

machtsrelatie waarbij samenwerking centraal staat en het gaat om het behalen van resultaten

(Stone, 2006). Bij power over is de machtsrelatie hiërarchisch en domineert een partij de andere

partij, zoals bij het elitisme of pluralisme (Stone, 2006). Stone ziet urban regimes niet als een

spel van macht tussen de partijen, maar meer als een samenwerking waarbij verschillende

actoren resultaten kunnen behalen (Stone, 2006).

Uiteindelijk herziet Stone (2015) de urban regime theorie volledig en bekritiseert hij de urban

regime theorie zelf en stelt de urban political order voor met andere karakteristieken. In regime

politics, had de urban regime theorie twee grote onderdelen (Stone, 2015). Een was gericht op

hoe de interne kenmerken van een bestuursakkoord samengaan in achtervolging van een

(21)

21

prioriteiten agenda (Stone, 2015). Het andere component van analyse is contextueel en richt

zich op lange termijnverandering in de politiek (Stone, 2015). De centrale leerstelling in de

urban regime theorie, de ‘iron law’, is om bestuursakkoorden te behouden, middelen evenredig

moeten zijn met de agenda die wordt gevolgd (Stone, 1993). Daarnaast, is om de agenda te

behouden een stabiele coalitie nodig die in de nodige middelen voorziet (Stone, 2015). Een

bestuurscoalitie heeft dan ook onderhoudsbenodigdheden, dat door gereguleerde vormen van

advies en onderhandeling plaatsvindt (Stone, 2015). Alhoewel de urban regime theorie veel

belangrijke elementen heeft, zoals de meervoudige causaliteit, de centrale aandacht voor

middelen, het coalitie bouwen en de grote rol voor doelmatigheid en de agenda, vindt Stone het

toch nog te beperkt (Stone, 2015). Het concept van een urban regime is onvoldoende uitgebreid

om alles wat belangrijk is te ondervangen (Stone, 2015). Besturen is ook veranderd over de

jaren heen dat de urban regime theorie is ontwikkeld, zo is het veel meer diffuus en

gefragmenteerd (Stone, 2015). Hierdoor stelt Stone (2015) de ‘urban political order’ voor,

waarbij politieke verandering centraal staat. Hierbij is de urban political order geen statisch

akkoord, maar een cluster van evoluerende relaties die ten anker liggen in de stad en zich

uitstrekt tot een intergouvernementele dimensie en reflecteert op een doorgaand proces van

globalisering (Stone, 2015). Urban political order is vooral handig om na te denken over

besturen in steden als een ‘multitiered process’ (Stone, 2015). Waarbij multitiered staat voor de

significante verschillende lagen van de concurrerende activiteiten in het besturen van steden.

Hierbij worden enkele lagen gepresenteerd (Stone, 2015: 110): “(1) Setting a priority agenda,

dominated by elite actors with substantial resources; (2) making minor adjustments in

established policies and practices, typically the scope of activity that is engaged by a city’s

broad middle strata, who control modest resources – modest but also adequate to encompass

a capacity to exit by moving to a different location within the metropolitan region; and (3)

confronting circumstances of pronounced disadvantage by marginal populations, who have

command of only meagre resources far short of what is needed to alter the conditions that

disadvantage them”. Dit zijn dan ook de elementen volgens Stone (2015) die helpen de nieuwe

vormen en veranderingen van lokale politieke bestellen te begrijpen, waarbij de urban regime

theorie te beperkt was.

2.1.1.3 Kritiek en toepassingen van de urban regime theorie

De urban regime theorie is naast Stone ook verder ontwikkeld door andere wetenschappers. In

het begin van de ontwikkeling van de theorie na regime politics van Stone (1989) werd het

concept van een urban regime vergeleken met andere concepten in het veld van stedelijke

(22)

22

ontwikkeling. Zo hebben DiGaetano & Klemanski (1993) de urban regime theorie verbreed

naar een Britse context, waarbij er ook urban regimes kunnen worden geconstateerd zonder

deelname van private partijen. Dit wordt ook gedaan door Menahem (1994) die ook een bredere

definitie neemt van de urban regime en hij verklaart dat in gecentraliseerde bureaucratische

staten de invloed van de overheid groter is bij regimes dan van private partijen. Stoker en

Mossberger (2001) conceptualiseren de urban regimes verder op de Europese context en gaan

dieper in op het wel of niet noodzakelijk zijn van een publiek private samenwerking. Hieruit

hebben zij de volgende kern eigenschappen van een urban regime beschreven:

- Het bestaat uit partners vanuit de overheid en mogelijk vanuit non-gouvernementele partners,

wat zich niet alleen limiteert tot de private participatie.

- Samenwerking is gebaseerd op sociale productie, gefragmenteerde middelen moeten bij elkaar

gebracht worden om bepaalde doelen te bereiken

- De beleidsagenda’s moeten geïdentificeerd zijn die gerelateerd zijn aan de samenstelling van

de partners in de coalitie

- Er is een langdurig patroon van coöperatie in plaats van incidentele coöperatie (Stoker en

Mossberger (2001).

Ook beargumenteren Stoker en Mossberger (2001) dat urban regime theorie niet alleen in de

lokale context kan worden gebruikt, maar in de regionale context.

Tops (2007) gebruikt de urban regime theorie om Rotterdam te bestuderen en past daarbij de

urban regime theorie meer toe op een Nederlandse context. Hierbij wordt er veel meer aandacht

besteed aan de dynamiek van regimes die binnen overheden plaatsvinden, omdat dit veel meer

aan de orde is in Nederlandse steden (Tops, 2007). Nederland heeft dan ook een heel

omvangrijke publieke sector en in het besturen van steden zijn er veel verschillende

overheidsinstanties die samenwerken (Tops, 2007). Wanneer in de Nederlandse context

verschillende overheidsorganisaties binnen verschillende bestuurslagen samenwerken, is het

niet altijd vanzelfsprekend dat alle organisaties en personen actief meewerken aan de agenda

van een regime (Tops, 2007). Zelfs niet als er sprake is van een formele structuur binnen het

regime (Tops, 2007). Tops gaat zelfs nog verder in het ontwikkelen van de urban regime theorie

op de Nederlandse context. Zo erkent hij dat de rol van burgers in de klassieke urban regime

theorie zeer beperkt is, dat die zich vooral richt op politieke en maatschappelijke elites (Tops,

2007). De regimes in Nederland na de ontwikkeling van de theorie hebben veel meer betrekking

(23)

23

op: “quality of lifeonderwerpen, zoals veiligheid en leefbaarheid”, in plaats van economisch

beleid (Tops, 2007: 38). Deze regimes richten zich voornamelijk op de ervaring van burgers op

de stedelijke samenleving en daarom moeten deze burgers bij de regimes betrokken worden

(Tops, 2007).

2.1.2 Wat is een urban regime?

Na het beschrijven van de verschillende ontwikkelingen van het urban regime concept is het

belangrijk om te beschrijven wat er in deze master thesis bedoeld wordt met een urban regime.

Dit zal gebeuren door de kenmerken, de duurzaamheid, wat er niet binnen een urban regime

valt te beschrijven en wat de definitie van een urban regime zal zijn. Verder zal het urban regime

concept beschreven worden in de Nederlandse context.

2.1.2.1 Definitie urban regime

In de voorgaande paragrafen is er dieper ingegaan op het concept urban regime. Voor deze

master thesis zal de definitie van van Ostaaijen (2010) gebruikt worden om een urban regime

te beschrijven. “an urban regime is a durable constellation of (semi-) autonomous actors

supporting and implementing a citywide governing agenda” (van Ostaaijen, 2010: 51). Hierbij

staan de duurzame politieke constellaties van autonome actoren centraal die een stad brede

bestuursagenda steunen en implementeren.

2.1.2.2 De kenmerken van een urban regime

De kenmerken van een urban regime zijn beschreven door verschillende wetenschappers, in dit

onderzoek zal er gebruikt gemaakt worden van de kenmerken van Stone (2005).

De kenmerken die beschreven worden door Stone (2005: 329) zijn:

- Er is een agenda gericht op het oplossen van een uitgesproken probleem;

- Er is een bestuurscoalitie gevormd rondom deze agenda, welke zowel uit overheden als

non-gouvernementele partijen kunnen bestaan;

- Er zijn middelen aanwezig om de agenda uit te voeren, bij elkaar gebracht door de leden

van de bestuurscoalitie;

- Er is een plan van aanpak en samenwerking waarbij de leden van de bestuurscoalitie de

bijdrage aan de bestuurstaken hebben opgesteld.

Er zijn discussies gaande tussen academici over de kenmerken van de urban regime theorie

aangaande de noodzakelijke deelname van de private sector en de duurzaamheid van een regime

(van Ostaaijen, 2010). Het originele werk van Stone (1989) focust zich op de samenwerking

(24)

24

tussen de elites van de private sector en de lokale politiek in Atlanta. Hierbij was de elite van

het bedrijfsleven een zeer belangrijke regimepartner (van Ostaaijen, 2010). Mossberger &

Stoker (2001) beargumenteren zelfs dat het een kernkenmerk is van een urban regime, dat

partners van zowel overheidskant als private kant onderdeel zijn van het regime. Hierbij

beschrijven ze dat zonder private deelnemers, het concept niet meer uniek is, te breed wordt en

lastiger te onderscheiden valt van de netwerk theorieën (Mossberger & Stoker, 2001). Stone

heeft echter een vrijere kijk op urban regimes dan Mossberger en Stoker (van Ostaaijen, 2010).

In het eerdere werk van Stone beschrijft hij dat in ieder geval non-gouvernementele actoren

deel moeten uitmaken van de governing coalition, maar dit hoeven niet noodzakelijk bedrijven

te zijn (Stone, 1989). In het latere werk is Stone nog vrijer en is de agenda belangrijker dan de

deelnemers van de coalitie in het beïnvloeden van de coalitie (Stone, 2005). De agenda bepaalt

namelijk welke actoren nodig zijn om een probleem effectief op te lossen (Stone, 2005). Van

Ostaaijen (2010) beargumenteert dat zowel de strikte als de vrije kijk op private deelneming

van urban regimes beperkt zijn en dat de participatie van de private sector niet nodig is voor

een urban regime (van Ostaaijen, 2010). Dit heeft ermee te maken dat de context in Europese

steden anders is dan de Amerikaanse steden waar deze theorie is ontwikkeld (van Ostaaijen,

2010). In veel Europese landen hebben gemeentes meer macht en geld ten opzichte van

Amerikaanse steden en zijn daarom minder afhankelijk van private partijen (DiGaetano &

Klemanski, 1993). Van Ostaaijen (2010) verklaart dat private partijen een minder relevante rol

in het urban regime concept spelen. Volgens Stone is besturen het creëren van de capaciteit om

resultaten te behalen, waarbij een coalition bijeen komt en de middelen heeft om prioriteiten te

zetten op een agenda en deze weet te implementeren (van Ostaaijen, 2010). De coalitie

functioneert door middel van het ‘social production model of power’, het ‘power to’ concept

(van Ostaaijen, 2010). Elke partij binnen de coalitie heeft een bepaalde mate van autonomie,

waarmee ze kunnen onderhandelen om een coalitie te vormen (van Ostaaijen, 2010). De

potentiële regime partners zijn dus onderling afhankelijk (van Ostaaijen, 2010). Het is

uiteindelijk dus context afhankelijk of private partijen betrokken zijn in een governing coalition.

De duurzaamheid van een urban regime is ook onderwerp van discussie binnen de academische

wereld (van Ostaaijen, 2010). Vele academici beweren dat als er geen bepaalde duurzaamheid

is in een regime, er geen regime is of een gefaald regime is (Mossberger & Stoker, 2001). Stone

definieert de duurzaamheid van een urban regime niet op een bepaalde periode, maar ziet het

in relatie tot de urban regime agenda (van Ostaaijen, 2010). Waarbij de duurzaamheid

gekoppeld is aan de competentie van het urban regime om de agenda te implementeren. Van

(25)

25

Ostaaijen geeft aan dat de duurzaamheid van Stone te beperkt is voor de Nederlandse context.

Hij stelt daarbij voor dat een urban regime ten minste een gemeentelijke electie moet doorstaan

(van Ostaaijen, 2010).

Een andere discussie binnen de regime theorie is of er meer niet lokale elementen moeten

worden toegevoegd aan de theorie (van Ostaaijen, 2010). Zo bekritiseert Ward (1996) het urban

regime concept van het over het hoofd zien van niet lokale actoren en ontwikkelingen. Stone

geeft aan dat niet lokale ontwikkelingen juist weerspiegeld worden in lokale contexten en dat

er daarom in de urban regime analyse wel rekening wordt gehouden met niet lokale

ontwikkelingen (Stone, 1998). Omdat het lokale als startpunt wordt genomen in de urban

regime theorie betekent het niet dat het belangrijker is dan het niet lokale (van Ostaaijen, 2010).

2.2 Circuits of power theorie (Clegg, 1989)

In 1989 heeft Clegg de ‘circuits of power’ theorie ontwikkeld. Hierbij beargumenteert Clegg

(1989) dat er bij het uitvoeren van de macht drie verschillende circuits of power zijn, die een

onderlinge wisselwerking hebben. Deze drie circuits zijn episodisch, sociale integratie en

systeem integratie (Clegg, 1989). Elk circuit heeft een verschillende type van macht, causale

macht in het episodisch circuit, dispositionele macht in het sociale integratie circuit en

faciliterende macht in het systeem integratie circuit (Clegg, 1989). Er is één circuit of power op

het micro niveau en twee op het macro niveau binnen verschillende organisaties (1989). Op het

micro niveau is de dimensie van macht beschreven door Clegg als ‘episodic’, episodisch

(Clegg, 1989: 89). Op het macro niveau is de eerste circuit of power de ‘dispositional’,

dispositionele macht (Clegg, 1989). Het tweede macro niveau dimensie van macht is de

‘facilitative’, faciliterende macht (Clegg, 1989: 134). Deze drie circuits of power zijn

wederzijds afhankelijk en hebben ‘obligatory passage points’, verplichte passagepunten waarbij

de drie power circuits bijeen komen (Clegg, 1989: 185). Deze verplichte passagepunten zijn de

kanalen waarbij macht eventueel verloren kan worden (Clegg, 1989). Deze passagepunten

kunnen bijvoorbeeld een verplichte parlementaire discussie zijn over een bepaald onderwerp.

Het circuits of power werk van Clegg (1989) integreert verschillende theorieën en perspectieven

van macht in zijn theorie. Hierbij staat macht centraal in het verzorgen van stabiliteit en

duurzaamheid van sociale systemen. Clegg (1989) beargumenteert dat als er een innovatie

geadopteerd dient te worden en dan geïnstitutionaliseerd, moet het geïntegreerd zijn in de

organisatie op drie verschillende niveaus die corresponderen met de drie circuits of power. De

reden waarom Clegg (1989) circuits gebruikt als metafoor, is om de relationele natuur van

(26)

26

macht te benadrukken. Hiermee wordt bedoeld dat de regels, procedures en technieken van

discipline de onderlinge relaties en werktaken vormen en uiteindelijk daarmee dus ook de

reikwijdte van actie van individuen in organisaties beperken. De metafoor komt dan ook van

de elektro fysieke circuits die de kracht van de sociale en disciplinaire krachten benadrukken

binnen organisaties (Clegg, 1989).

2.2.1 Circuit van causale macht

Op het microniveau is de dimensie van macht beschreven door Clegg als ‘episodic’ (Clegg,

1989: 89). Hiermee doelt hij op de gebeurtenissen van dagelijkse interacties op het werk,

waarbij er positieve of negatieve resultaten behaald kunnen worden. Hierbij wordt het concept

van macht in de achterkamers bediscussieerd (Clegg, 1989).

De kenmerken van dit circuit kunnen worden herkend in de definitie van macht: A oefent macht

uit over B wanneer A B dwingt om iets te doen dat B anders niet zou doen (Dahl, 1957) Dit

wordt ook wel causale macht genoemd of ‘power over’ (Clegg, 1898). De essentie van power

over ligt in de relationele natuur, waarbij de relatie tussen A en B centraal staat. Om dit circuit

te bestuderen zijn er enkele stappen beschreven door Silva & Backhouse (2003):

- Een belangrijk onderdeel van het bestuderen van dit circuit is het identificeren van de

A’s en B’s. Er moet vastgesteld worden wie de promotors en de voorvechters van een

doel zijn en wie weerstand biedt tegen dit doel;

- De volgende stap is het analyseren van de formulering van de gewenste uitkomsten van

A, die gearticuleerd worden in B’s acties;

- De laatste stap is het identificeren van de ‘standing conditions’, positionele condities,

van zowel A als B. Zoals het identificeren van de posities van organisaties, de middelen

die zij tot beschikking hebben en welke zij inzetten om een bepaald doel te bereiken.

De uitkomsten van deze causale macht zijn acties, dus B doet dingen die hij of zij anders niet

had gedaan. Zonder weerstand, kan causale macht dan ook niet geïdentificeerd worden. In het

geval bij vrijwillige deelname van personen of organisaties, is er dan ook geen sprake van

causale macht (Silva & Backhouse, 2003). De belangrijkste ideeën van causale macht zijn:

 Er is een focus op de relatie tussen A’s en B’s;

 A beïnvloedt het gedrag van B;

(27)

27

 Er is een voorvechter om steun te krijgen voor een nieuw idee (Silva & Backhouse,

2003: 300).

2.2.2 Circuit van dispositionele macht

Op het macro niveau is de eerste circuit of power de ‘dispositional’ macht (Clegg, 1989). De

dispositionele macht staat voor de sociaal geconstrueerde rules of engagement. Hierbij worden

de lidmaatschapscategorieën (zij en wij groepen) onderscheiden en worden mentale

blauwdrukken gebruikt om meegaandheid van de wij groep te stimuleren (Clegg, 1989).

Hoewel episodische macht zich richt op causale macht, richt het sociale integratie circuit zich

op de dispositionele macht (Clegg, 1989). De belangrijkste kenmerken van dit circuit zijn de

regels die betekenis en lidmaatschap in organisaties besturen (Clegg, 1989). Dispositionele

macht kan geconceptualiseerd worden als een set van capaciteiten waarbij er een verschil is

tussen het hebben en het uitvoeren van de macht (Clegg, 1989). Hierbij is een capaciteit een

kenmerk of positie die iemand gerechtigd of in staat stelt om macht uit te oefenen, maar niet

automatisch impliceert dat deze macht ook wordt uitgevoerd. Macht kan hierbij worden

begrepen als een capaciteit die kan veroorzaken dat er iets gebeurt. Clegg (1989) illustreert dit

idee van dispositional macht door een voorbeeld te geven waarbij een verkeerspolitieagent in

een drukke straat zelf de macht heeft om te beslissen om het verkeer te stoppen, die hij soms

wel en soms niet toepast. De dispositionele macht van deze politieagent is verankerd in de

gedeelde normen die de instituties van verkeersregels en de politie in een stedelijke

samenleving verbinden. Dispositionele macht wordt pas causale macht op het moment dat de

politieman besluit om te interveniëren en het verkeer te reguleren (Clegg, 1989). De

dispositionele macht is het type van macht die het deelnemers mogelijk maakt om andere

deelnemers te beïnvloeden, zelfs wanneer dat tegen de belangen van de andere deelnemers

ingaat (Lukes, 1974). Om deze vorm van macht te bestuderen zijn de volgende stappen

beschreven door Silva & Backhouse (2003):

- als eerste dienen de regels van de organisaties die A in een positie stellen om B te

vertellen wat B moet doen geïdentificeerd te worden, maar ook de regels die ervoor

zorgen dat B in een positie zit waarbij het doet wat er verteld wordt. Hieronder vallen

de formele statuten en regels van de organisatie;

- hierbij moeten dus de positionele condities van zowel A en B geanalyseerd worden, net

als bij het episodic circuit.

(28)

28

Door de nadruk op de formele regels en betekenis van lidmaatschap, kan er in dit circuit

geanalyseerd worden hoe organisaties worden beïnvloed, waaronder de compositie van

groepen, rollen en hiërarchieën (Silva & Backhouse, 2003). Naast de formele structuren zijn

ook de informele structuren belangrijk in dit circuit (Silva & Backhouse, 2003). Dit is

gerelateerd aan de discoursen die de macht wel of niet legitimeren. Hiermee kan de macht

worden veranderd of versterkt door middel van de manier waarop deze macht geïnterpreteerd

wordt. Dus zijn uiteindelijk twee niveaus van het analyseren van de regels van betekenis: de

formele regels en betekenis van het lidmaatschap van de organisatie en de manier waarop deze

geïnterpreteerd worden door de leden van de organisatie wanneer deze formele regels zijn

vastgesteld (Silva & Backhouse, 2003). De belangrijkste ideeën van de dispositional macht zijn:

 De relevantie van taal en betekenis fungeren als kanalen van macht;

 Er is een rol van taal en discours in het uitvoeren van macht;

 De relevantie van status in machtsrelaties;

 Cultuur en macht (Silva & Backhouse, 2003: 300).

2.2.3 Circuit van faciliterende macht

De tweede dimensie van macht op macro niveau is de ‘facilitative’ macht (Clegg, 1989: 134).

In de faciliterende macht zijn er systemen van beloning en straffen (zoals disciplinaire

mechanismen) en de materialistische systemen van technologieën en netwerken (Clegg, 1989).

Deze dimensie bevat de onderlinge netwerken binnen en tussen politieke allianties, de

discipline van politieke partijen om geen deviant gedrag te vertonen en de noodzaak om te

conformeren naar de lijnen van actie van de politieke partijen (zoals coalitie partnerschappen)

(Clegg, 1989), waaronder discussies en de onderhandelingen van opponenten en coalitie

partners onder vallen, zowel de uitgesproken onderhandelingen als degene die op de

achtergrond plaats vinden (Clegg, 1989).

In het systeem integratie circuit wordt macht gezien als faciliterend (Clegg, 1989). Het kan

worden begrepen in termen van vaardigheden van macht om collectieve doelen te produceren

en te behalen. De faciliterende notie van macht is positief, gekarakteriseerd door een nul som

spel en een productieve conceptie (Clegg, 1989). De faciliterende macht gaat over de materiële

condities van productie, waaronder de technologische middelen om fysieke en sociale

omgevingen in organisaties te controleren. Clegg (1989) benoemt deze middelen de technieken

van productie en discipline. Een voorbeeld die Clegg (1989) hierover geeft is wanneer de acties

van A over B gelegitimeerd worden door de positionele condities en gefaciliteerd worden door

(29)

29

de technieken die aanwezig zijn voor A. De activiteiten van de machthebbende is afhankelijk

van hoe andere partijen zich ondergeschikt maken aan het behalen van de collectieve doelen.

De technieken die hiervoor gebruikt kunnen worden zijn de ‘disciplinary practices’,

disciplinaire toepassingen, genoemd door Foucault (1977). Deze toepassingen komen in

verschillende vormen van controle over de leden en kunnen bestaan uit bijvoorbeeld het

toezicht houden op de organisatieleden. Naast deze technieken kunnen de machthebbenden ook

beleid voeren van belonen en straffen om de leden te disciplineren (Clegg, 1989). Hierbij wordt

getracht om meer controle op de leden uit te oefenen (Clegg, 1989).

Om dit circuit te analyseren dient de volgende vraag beantwoord te worden (Silva &

Backhouse, 2003):

- Wat zijn de technieken die gebruikt worden door A om te verzekeren en te controleren

dat B gehoorzaamt.

De belangrijkste ideeën van faciliterende macht zijn:

 Macht als een middel om resultaten te behalen

 Het gebruik van technologie als instrument van controle en toezicht

2.2.4 Overzicht circuits of power theorie

Een overzicht van de circuits of power theorie zal hieronder weergegeven worden in tabel 1:

Circuit

(Clegg,

1989)

Type macht

(Clegg, 1989)

Belangrijkste ideeën

Onderwerpen van analyse

(Silva & Backhouse, 2003)

Episodic

Causale macht:

A zorgt ervoor

dat B iets doet

wat hij anders

niet zou doen.

 Er is een focus op

de relatie tussen

A’s en B’s

 A beïnvloedt het

gedrag van B

 Er is een nadruk op

de allianties en

toewijding van

organisaties en

leden

 A’s en B’s moeten

worden

geïdentificeerd

 De formulering van

de gewenste

uitkomsten van A, die

worden gearticuleerd

in B’s acties moeten

worden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Omdat lokale politieke partijen per definitie alleen actief zijn in één gemeente, zouden zij ten opzichte van landelijke partijen minder effectief kunnen zijn omdat zij

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Behalve dat dit een indicator kan zijn voor de (erva- ren) aantrekkelijkheid van het raadslidmaatschap van de betreffende partij, geeft dit ook inzicht in de omvang van

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

[r]

Aangezien in het onderzoek is uitgegaan van de levensgebeurtenis en het perspectief van de burger of ondernemer bij zijn of haar contact met de overheid kan de ‘keten van

Het gemiddeld aantal leden van de lokale partijen en de partijafdelingen in de gemeenten met minder dan 20.000 inwoners daalde in de periode 2006-2014 fors (bij de afdelingen