• No results found

Het incumbency effect op lokaal niveau: De electorale effecten van het wethouderschap in beeld gebracht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het incumbency effect op lokaal niveau: De electorale effecten van het wethouderschap in beeld gebracht"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorscriptie – Bachelorproject 3: Politieke Psychologie Reinier Cornet

S1526030

Docent: Prof. Dr. J. van Holsteyn Aantal woorden: 6591

Het incumbency effect op lokaal niveau: de

electorale effecten van het wethouderschap in

(2)

1

Inhoudsopgave

Samenvatting 2

Inleiding 2

Personalisering 4

Personalisering op lokaal niveau 6

Het ‘incumbency effect’ 7

Methode van onderzoek 10

Resultaten 13

Conclusie 16

(3)

2

Samenvatting

In dit artikel wordt het incumbency effect voor wethouders bij gemeenteraadsverkiezingen onderzocht. Het incumbency effect is een electoraal voordeel voor zittende kandidaten. Aan de hand van de kieslijsten van de gemeenteraadsverkiezingen 2018 is onderzocht hoe groot het effect is van het wethouderschap op het aandeel stemmen van een kandidaat in verhouding met het aantal partijstemmen, of er sprake is van een interactieffect tussen het wethouderschap en het lijsttrekkerschap en of er verschillen zijn in incumbency effecten tussen partijen. Uit het onderzoek is gebleken dat het effect van wethouderschap op het aandeel stemmen van een kandidaat klein is en konden geen interactieffecten worden aangetoond tussen het wethouderschap en het lijsttrekkerschap. Ook is er geen sprake van een significant verschil in incumbency effecten tussen partijen.

Inleiding

In Nederland worden elke 4 jaar gemeenteraadsverkiezingen gehouden. Over de motieven achter het stemgedrag bij lokale verkiezingen is in Nederland nog weinig onderzoek gedaan (Boogers, Van Ostaaijen & Slagter, 2010, p. 7). Wel weten we dat de opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen al jaren dalende is, en er steeds minder interesse lijkt te zijn voor lokale politiek. Ook lijken personen bij lokale verkiezingen belangrijker dan bij landelijke verkiezingen. Volgens politicologen zouden de individuele prestaties van politici een belangrijke rol spelen in het bepalen van de stemkeuze door kiezers (Boogers & Van Ostaaijen, 2011). Daarnaast zou er volgens verschillende politicologen sprake zijn van personalisering van de Nederlandse politiek (Fiers & Krouwel, 2005). Individuele politici worden belangrijker dan de partij waartoe zij behoren. Een gevolg van deze personalisering is dat de stem van kiezers meer en meer afhangt van individuele kwaliteiten en competenties van politici (McAllister, 2009).

In andere landen, zoals de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Duitsland, is veel onderzoek gedaan naar zogeheten incumbency effecten in districtenstelsels. Dit zijn electorale voordelen voor zittende volksvertegenwoordigers. In België is onderzoek gedaan naar electorale effecten van verschillende eigenschappen van kandidaten op lokaal niveau, waaronder de effecten van het burgemeesterschap, wethouderschap en het raadslidmaatschap op het aantal stemmen dat een kandidaat haalt (Maddens et al., 2007). In Nederland heeft een dergelijk onderzoek nog niet plaatsgevonden.

Als het inderdaad zo is dat individuele kandidaten een belangrijke rol spelen bij lokale verkiezingen, en dat kiezers tegenwoordig politici beoordelen op basis van hun kwaliteiten en

(4)

3

competenties, ligt het in de lijn der verwachting dat we een incumbency effect ook bij Nederlandse verkiezingen zien. In dit onderzoek is specifiek gekozen voor de persoon van de wethouder. Dit is eigenlijk contra-intuïtief, gegeven het feit dat bij raadsverkiezingen niet de wethouder, maar de raadsleden de incumbents zijn. Toch zijn er goede redenen om voor de wethouder te kiezen als onderzoeksobject. Amerikaans onderzoek geeft twee belangrijke redenen voor de aanwezigheid van een incumbency effect voor zittende kandidaten: de mogelijkheid om bepaalde diensten te verrichten voor kiezers en een grotere naamsbekendheid voor de zittende kandidaat (Alford & Hibbing, 1981; Abramowitz, 1975). Wethouders zijn bij uitstek in de positie om aan deze voorwaarden te voldoen.

Dit onderzoek is wetenschappelijk relevant omdat het een bijdrage doet aan het in kaart brengen van persoonseffecten op lokaal niveau. Vaak wordt aangenomen dat personen bij lokale verkiezingen een belangrijke rol spelen in het bepalen van de stemkeuze (Boogers & Van Ostaaijen, 2011). Het is de moeite waard deze bewering via empirisch onderzoek te toetsen, voor dit onderzoek specifiek gefocust op de persoon van de wethouder. Ook is het onderzoek wetenschappelijk relevant omdat het een bijdrage doet aan onderzoek naar

incumbency effecten in proportionele stelsels. In de politicologische literatuur over incumbency effecten zijn studies in districtenstelsels dominant (Eriksen, 1971; Alford &

Hibbing, 1981; Hallam Smith, 2013; Ade, Freier & Odendahl, 2014).

Ook in proportionele stelsels is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van incumbency effecten, hetzij in een wat kleiner aantal (Waddens et al., 2007; Golden & Picci; 2005). Dit onderzoek kan de kennis over

incumbency effecten in proportionele stelsels vergroten. Naast wetenschappelijk relevantie is

dit onderzoek ook maatschappelijk relevant. Partijen op lokaal niveau hebben vaak als doel om in een college zitting te nemen, en zo bij te dragen aan een behoorlijk lokaal bestuur. Dit met het idee dat kiezers de prestaties van de wethouders beoordelen, en die beoordeling bij volgende verkiezingen meenemen in het bepalen van de stemkeuze. Uit dit onderzoek kan wellicht worden geconcludeerd in hoeverre kiezers de inzet van wethouders beoordelen bij het bepalen van de stemkeuze bij lokale verkiezingen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: In hoeverre is er sprake van een incumbency effect voor zittende wethouders bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018? Het onderzoek zal worden uitgevoerd door het analyseren van de uitslagen van de vorige gemeenteraadsverkiezingen. Aan de hand van deze uitslagen zal het incumbency effect voor zittende wethouders worden onderzocht.

(5)

4

Personalisering

Personalisering is een containerbegrip voor allerlei verschillende processen die één ding met elkaar gemeen hebben: het belangrijker worden van personen ten opzichte van partijen, organisaties en instituties. Het fenomeen politieke personalisering bestaat volgens Rahat en Sheafer (2007, pp. 66-67) uit drie verschillende typen: institutionele personalisering, mediapersonalisering en personalisering in gedrag.

Institutionele personalisering is het instellen van regels, mechanismen of instituten die meer de nadruk leggen op individuele politici en minder op politieke partijen. Een voorbeeld van institutionele personalisering die door Rahat en Sheafer (2007) wordt genoemd is de verandering die plaatsvindt wanneer wordt gekozen voor een kiesstelsel met zogenoemde ‘open lijsten’, in plaats van ‘gesloten lijsten’. Bij een kiesstelsel met gesloten lijsten kan alleen worden gestemd op een partij en niet op een kandidaat. De volgorde van de door de partij samengestelde lijst is allesbepalend voor de zetelverdeling. Bij een kiesstelsel met een volledig open lijst worden de zetels verdeeld aan de hand van de stemmen voor elke individuele kandidaat. Een kiesstelsel met een open lijst laat competitie binnen de partij toe, en zorgt ervoor dat individuele kandidaat-politici belangrijker worden (Rahat & Sheafer, 2007, p. 66). Nederland kent een kiesstelsel met semi-open partijlijsten. Nederlandse kiezers kiezen geen partij, maar een persoon op een partijlijst. De volgorde van de kandidaten wordt weliswaar door de partij bepaald, maar er bestaat een mogelijkheid voor individuele kandidaten om deze partijvolgorde te doorbreken. Dit kan door middel van de voorkeursstem. Als een individuele kandidaat genoeg voorkeursstemmen haalt, bemachtigt hij of zij een zetel, ook als de kandidaat een lagere positie op de partijlijst inneemt dan het aantal zetels waar de partij recht op heeft. In 1998 werd het percentage dat nodig was voor het bemachtigen van een zetel door voorkeursstemmen verlaagt van 50 naar 25 procent van de kiesdeler (Andeweg & Irwin, 2014, p. 102). Hierdoor werd het makkelijker voor individuele kandidaten om via voorkeurstemmen gekozen te worden. Deze verandering van het kiesstelsel is een typisch voorbeeld van institutionele personalisering.

Het tweede type personalisering is mediapersonalisering. Volgens Rahat en Sheafer (2007) is mediapersonalisering een verandering in de manier waarop politiek in de media wordt gepresenteerd, waarbij individuele politici meer worden belicht dan partijen, organisaties of instituten. Binnen het fenomeen van mediapersonalisering maken zij een verder onderscheid tussen personalisering in de betaalde media en personalisering in

(6)

5

de onbetaalde media. Met het eerste worden politieke advertenties bedoeld, het tweede slaat op de verslaglegging van politiek in het algemeen en politieke campagnes in het bijzonder. Een ander onderscheid is het verschil tussen mediapersonalisering en mediaprivatisering. Bij mediapersonalisering worden individuele politici meer in het voetlicht gebracht dan partijen, maar ligt de focus nadrukkelijk op de politieke eigenschappen en handelingen van de individuele politicus. Bij mediaprivatisering ligt de focus op persoonlijke eigenschappen en het privéleven van de individuele politicus (Rahat & Sheafer, 2007, pp. 67-68).

Dat individuele politici in campagnes een grote rol spelen is in Nederland niet per se een nieuw verschijnsel. De PvdA voerde al in de jaren ’50 campagne met verkiezingsposters waar toenmalig partijleider Drees op de voorgrond stond, en de naam van zijn partij bijna niet zichtbaar was. In de jaren ’80 voerde het CDA campagne met de slogan: “Laat Lubbers z’n karwei afmaken” (Boogers & Weterings, 2003, p. 147; Van Holsteyn, 2004, p. 80). Onderzoek naar mediapersonalisering in het Verenigd Koninkrijk en Nederland laat zien dat tussen 1992 en 2007 de aandacht van media voor individuele politici ten opzichte van partijen inderdaad opgeschoven is naar het individu. Dit onderzoekt bevestigd het beeld dat individuele politici steeds prominenter worden weergegeven ten koste van partijen, organisaties en instituties (Bouman, Boomgaarden & Vliegenthart, 2013). Het derde en laatste type personalisering dat wordt beschreven door Rahat en Sheafer is behaviorale personalisering, oftewel personalisering in gedrag. Rahat en Sheafer maken hier onderscheid tussen personalisering in het gedrag van politici, en dat van het electoraat. Een voorbeeld van personalisering in het gedrag van politici is het concept presidentialisering. Dit is een ander, maar theoretisch aan personalisering verwant concept. Gesteld wordt dat minister-presidenten in parlementaire stelsels zich steeds meer als presidenten gedragen zonder dat een formele institutionele verandering plaatsvindt die de bevoegdheden van de minister-president uitbreidt (Poguntke &

Webb, 2005). Naast

personalisering in het gedrag van politici is er personalisering in het gedrag van het electoraat (Rahat & Sheafer, 2007, p. 67). Een veelgehoorde hypothese is dat kiezers hun stem tegenwoordig voor een groot deel baseren op het functioneren van de lijsttrekker (Fiers & Krouwel, 2005). Als deze hypothese waar zou zijn zou het in de lijn der verwachting liggen dat lijsttrekkers meer stemmen krijgen dan vroeger. Fiers en Krouwel (2005, p. 147) kijken naar het aandeel stemmen van lijsttrekkers tijdens verkiezingen en concluderen dat alhoewel er geen concrete cijfers beschikbaar zijn, partijleiders inderdaad meer stemmen krijgen dan voorheen. Dit is overigens feitelijk onjuist: er zijn concrete cijfers beschikbaar en die laten

(7)

6

zien dat het aandeel voorkeursstemmen (alle stemmen die niet op de lijsttrekker zijn uitgebracht) juist toeneemt (Van Holsteyn & Andeweg, 2012, p. 170).

Tot nu toe lijkt er in Nederland weinig empirisch bewijs om aan te nemen dat personalisering in het gedrag van het electoraat plaatsvindt. Van Holsteyn en Andeweg (2010) hebben een gedachte-experiment gedaan, waarbij aan participanten werd gevraagd of zij nog steeds op dezelfde persoon zouden stemmen als hij of zij op een andere partijlijst zou staan. Een grote meerderheid van 92 procent van de respondenten gaf aan in een dergelijk geval op iemand anders van de voorkeurspartij te stemmen. Alleen bij Geert Wilders van de PVV gaf 25 procent aan hem te volgen naar een andere partij. Bij Jan Marijnissen van de SP was dit 12 procent (Van Holsteyn & Andeweg, 2010, pp. 632-633). Vergeleken met de leiders van andere partijen waren dit hoge percentages, maar nog lang geen meerderheid. Het lijkt er op dat kiezers, in ieder geval bij nationale verkiezingen, de partij nog altijd belangrijker vinden dan de persoon.

Personalisering op lokaal niveau

Er is tot nu toe weinig empirisch onderzoek gedaan is naar personalisering op lokaal niveau. Wel is bekend dat de opkomst bij lokale verkiezingen structureel lager is dan bij landelijke verkiezingen. In de politicologische literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen eerste-orde en tweede-orde verkiezingen. Eerste-orde verkiezingen zijn de belangrijke nationale verkiezingen en tweede-orde verkiezingen zijn alle andere verkiezingen die daaraan ondergeschikt zijn (Reif & Schmitt, 1980, pp. 8-9). Voorbeelden van tweede-orde verkiezingen in Nederland zijn gemeenteraadsverkiezingen, waterschapsverkiezingen en verkiezingen voor het Europees parlement. De relatief lage opkomst bij lokale verkiezingen kan volgens Boogers en Van Ostaaijen (2011) worden verklaard vanuit het model van de rationele kiezer: de moeite die het kost voor kiezers om zich te informeren over lokale standpunten van de partijen weegt vaak niet op tegen het belang van lokale politiek. Deze afweging heeft twee effecten: kiezers blijven thuis of laten zich door landelijke overwegingen leiden om hun lokale stemkeuze te bepalen. (Boogers & Van Ostaaijen. 2011, p. 17). Dit betekent overigens niet dat alle kiezers hun stem bij lokale verkiezingen alleen baseren op nationale overwegingen (Lelieveldt & Van Der Does, 2014, p. 321).

Een belangrijk verschil tussen lokale en landelijke verkiezingen is de aanwezigheid van partijen die slechts in één gemeente actief zijn, en geen lokale afdeling zijn van een landelijke partij. Het aandeel stemmen voor deze lokale partijen stijgt sinds de jaren ’90 en bedroeg na de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 28

(8)

7

procent van het totale aantal stemmen (Blok et al., 2016, p. 5). Onderzoek toont aan, dat mensen die weinig tot geen vertrouwen hebben in nationale politici vaak op een lokale partij stemmen (Otjes, ter perse, pp. 16-18). Mensen die bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 op een lokale partij stemden, verschillen ook in andere opzichten van mensen die op een landelijke partij stemden. Laagopgeleiden, ouderen en financieel minderbedeelde mensen stemmen vaker op een lokale partij. Ook stemmen mensen vaker op een lokale partij als hun landelijke voorkeurspartij niet meedoet in de eigen gemeente. Dit geldt bijvoorbeeld vaak voor kiezers van de PVV, 50plus, SP en Partij van de Dieren. (De Blok et al., 2016, pp.

59-60). Boogers en Van

Ostaaijen (2011) stellen dat individuele kandidaten een relatief grote rol spelen bij lokale verkiezingen. Afwijkingen van landelijke trends bij gemeenteraadsverkiezingen kunnen volgens hen vooral worden verklaard door de oordelen van kiezers over individuele politici en wethouders. Het electorale succes van een lokale politicus hangt sterk samen met hoe sterk deze in de samenleving geworteld is (Boogers & Van Ostaaijen, 2011, p. 46).

De claim dat individuele politici bij gemeenteraadsverkiezingen een grotere rol spelen dan bij landelijke verkiezingen kan worden onderbouwd door te kijken naar het aandeel voorkeursstemmen dat wordt uitgebracht. Bij Tweede Kamerverkiezingen wordt doorgaans ongeveer 20 tot 25 procent van de stemmen op een andere kandidaat dan de lijsttrekker uitgebracht. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 lag dit percentage een stuk hoger: ongeveer 50 procent van de stemmen werd uitgebracht op een andere kandidaat dan de lijsttrekker van de partij (Van Holsteyn & Nagtzaam, 2018). De opmerking dat individuele kandidaten bij lokale verkiezingen een grotere rol spelen lijkt een terechte.

Het ‘incumbency effect’

Met het incumbency effect wordt het electorale voordeel bedoeld dat zittende congresleden zouden hebben bij verkiezingen. In Amerika is veel onderzoek gedaan naar het

incumbency effect bij verkiezingen voor het Huis van Afgevaardigden en de Senaat (Erikson,

1971; Cox & Katz, 1996; Johannes & McAdams, 1981; Abramowitz, 1975; Eggers, 2017). In de Amerikaanse politicologische literatuur worden verschillende oorzaken van het

incumbency effect genoemd.

Een eerste oorzaak is de mogelijkheid voor het zittende congreslid om diensten te verrichten of als ombudsman op te treden voor zijn of haar electoraat (Alford & Hibbing, 1981, p. 1043). Congresleden kunnen de mogelijkheden gebruiken die de institutionele positie

(9)

8

biedt om aan bepaalde wensen of eisen van kiezers tegemoet te komen. Dit geeft het zittende congreslid bij verkiezingen een voordeel ten opzichte van de tegenstanders, omdat die deze institutionele mogelijkheden niet hebben.

Een tweede oorzaak is de grotere naamsbekendheid en reputatie die zittende congreslieden genieten ten opzichte van hun tegenstanders (Abramowitz, 1975). Onderzoek van Abramowitz laat zien dat, Amerikaanse kiezers wiens beoordeling van het zittende congreslid afwijkt van de partij-identificatie een veel grotere kans hebben tegen hun gebruikelijke partijvoorkeur te stemmen (Abramowitz, 1975, p. 684). De positie die congresleden hebben zorgt ervoor dat ze zichtbaarder en dus bekender zijn dan hun electorale tegenstanders. Hierdoor hebben ze meer mogelijkheden om een goede reputatie op te bouwen (Johannes & McAdams, 1981, p. 513).

Onderzoek naar de aanwezigheid van incumbency effecten beperkt zich niet tot alleen Amerika, ook in Europa is veel onderzoek gedaan op dit terrein. Zo is er ook sprake van een

incumbency effect in Groot-Brittannië, maar varieert de grootte van dit effect sterk tussen de

verschillende partijen. Voor Labour en de Conservatives geldt dat incumbency advantages gemiddeld 1 à 2 procent bedragen, terwijl dit bij de Liberal Democrats varieert van 5 tot 15 procent (Hallam Smith, 2013, pp. 172-173). Volgens Hallam Smith zijn er twee oorzaken die de sterke incumbency effecten van Lib Dems-kandidaten kunnen verklaren. De eerste oorzaak is een bewuste strategie die parlementsleden van de Liberal Democrats zouden hanteren. Zij zouden meer tijd investeren in het cultiveren van lokale connecties en het verrichten van diensten voor hun kiezers (Gaines, 1998, p. 185). Deze oorzaak voor een incumbency effect zijn we al eerder tegengekomen in de Amerikaanse literatuur (Alford & Hibbing, 1981, p. 1043). De tweede oorzaak die Hallam Smith noemt is de afwezigheid van strategisch stemgedrag in districten waar het zittende parlementslid tot de Liberal Democrats behoort. De Liberal Democrats zijn als kleine partij (in verhouding tot Labour en de Conservatives) in een districtenstelsel vaak het slachtoffer van strategisch stemmen, omdat kiezers vanuit strategische overwegingen voor een partij kiezen met een grote kans om het district te winnen. In districten waar het zittende parlementslid tot de Lib Dems behoort is er minder aanleiding strategisch te stemmen. Dit zou volgens Hallam Smith ook een oorzaak zijn van de hoge

incumbency effecten voor kandidaten van deze partij (Hallam Smith, 2013, p. 172).

Ook in Duitsland is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van

incumbency effecten voor de kandidaten in de Duitse kiesdistricten (Ade, Freier & Odendahl,

2014). Een opvallend verschijnsel vindt hier plaats: zowel kandidaten van het CDU als de SPD hebben een positief incumbency effect van ongeveer 4 procent, maar alleen als de SPD

(10)

9

in de regering zit. De hypothese van Ade, Freier en Odendahl om dit fenomeen te verklaren is dat kandidaten van de SPD financiële middelen vanuit de overheid gebruiken om een intensievere campagne te voeren ten opzichte van concurrenten aan de linkerkant van het politieke spectrum, bijvoorbeeld Die Linke, en het rechtsere CDU (Ade, Freier & Odendahl, 2014, pp. 126-127). Tot nu toe is uitsluitend literatuur behandeld over

incumbency effecten in een districtenstelsel. Er is echter ook onderzoek gedaan naar incumbency effecten in proportionele stelsels. Zo hebben Maddens et al. (2007) in België

onderzoek gedaan naar het waarom van de voorkeurstem bij lokale verkiezingen. In hun onderzoek kijken ze naar verschillende factoren, waaronder of een kandidaat eerder een politiek mandaat bekleedde. Zij concluderen dat kandidaten die al een politiek mandaat hebben, het beter doen ten opzichte van kandidaten zonder politiek mandaat. De grootte van dit effect hangt af van het politieke gewicht van de functie: burgemeesters (die in België uit de gemeenteraad wordt benoemd door de gewestregering) scoren hogen dan wethouders (de zogenoemde schepenen). Gemiddeld haalt een burgemeester 18 procent van de stemmen, voor een wethouder is dit 3,62 procent. Gemeenteraadsleden zitten onder de wethouder met een score van 1,97 procent. Ook politici die regionaal of landelijk actief zijn krijgen een electorale bonus. Deze is minder groot dan de bonus voor de burgemeester, maar groter dan de bonus voor de wethouders die in de betreffende gemeente actief zijn. Er lijken geen grote verschillen te zijn in de ‘wethoudersbonus’ tussen de verschillende partijen (Maddens et al., 2007, p. 137).

Vergelijkbaar onderzoek naar incumbency

effecten op lokaal niveau in Zweden laat zien dat er een relatief groot incumbency effect is voor politieke partijen. 12 procent van de totale aantal stemmen zou verklaard kunnen worden door incumbency. Omdat dit percentage verdeeld wordt over alle zittende partijen is het voordeel per zittende partij vrij klein (Liang, 2013, p. 281). Alhoewel hier dus inderdaad sprake is van een voordeel voor zittende kandidaten, is in dit onderzoek niet zozeer naar personen, maar naar partijen gekeken. Onderzoek naar incumbency in Italië laat geen effecten zien voor zittende parlementsleden van twee grote Italiaanse partijen: de Christendemocraten en de Socialistische Partij (Golden & Picci, 2015, p. 533). Er is vooralsnog geen eenduidig beeld over het bestaan van incumbency effecten voor kandidaten in proportionele stelsels, en over hoe groot dit effect precies is.

(11)

10

Methode van onderzoek

Om de hoofdvraag in dit onderzoek te kunnen beantwoorden wordt het percentage stemmen dat een individuele kandidaat haalt ten opzichte van het totale stemaantal van zijn of haar partij berekend. Er is gekozen om niet naar het totale aantal voorkeursstemmen te kijken, maar naar de verhouding tussen de voorkeursstem en de totale partijstem. Door deze methode te gebruiken wordt aan het begin van de analyse al gecontroleerd voor gemeentegrootte. Bovendien is het voor dit onderzoek niet zozeer relevant hoeveel absolute stemmen de kandidaat haalt, maar wel wat de relatieve hoeveelheid stemmen is van een kandidaat die tegelijkertijd wethouder is ten opzichte van andere kandidaten op de lijst.

Uit de 335 gemeenten waar op 21 maart 2018 gemeenteraadsverkiezingen zijn gehouden is een steekproef getrokken van kieslijsten uit 50 willekeurige gemeenten waarvan de benodigde gegevens uit de officiële proces-verbalen zijn verzameld. Er is gekozen voor een willekeurige steekproef omdat op deze manier een goede afspiegeling ontstaat van de gehele populatie. Bovendien is het vanwege de korte onderzoeksperiode en soms beperkte data op dit moment niet mogelijk alle gemeenten te onderzoeken. Dit is niet problematisch, want het is niet waarschijnlijk dat deze willekeurig getrokken steekproef significant afwijkt van de gehele populatie. Het analyseren van de kieslijsten van alle 335 gemeenten is voor het beantwoorden van de hoofdvraag in dit onderzoek dus niet noodzakelijk. Uiteindelijk zijn na het trekken van de steekproef 5 kieslijsten afgevallen, omdat voor deze gemeenten ofwel geen data beschikbaar waren, ofwel omdat er geen wethouders op een kandidatenlijst stonden. Omdat het onderzoek specifiek gericht is op het aandeel stemmen die wethouders krijgen ten opzichte van andere kandidaten is het opnemen van gemeenten met kieslijsten zonder wethouders niet heel relevant. In dit onderzoek is vooral van belang hoe wethouderskandidaten scoren ten opzichte van andere kandidaten. Kieslijsten waar in zijn geheel geen wethouders in voorkomen, zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag niet relevant. In tabel 1 zijn de geanalyseerde gemeenten weergegeven.

Uit de kieslijsten worden de volgende variabelen in het onderzoek opgenomen: de gemeente waar de kandidaat op een kieslijst staat, zijn of haar partij, positie op de lijst, geslacht, het aantal voorkeursstemmen, de stemmen voor de partij, en de grootte van de lijst. Uit deze gegevens wordt het percentage van het aantal stemmen berekend door de voorkeursstem te delen door de totale partijstem. Op

(12)

11

alle kieslijsten wordt gekeken of een kandidaat de afgelopen gemeenteraadsperiode (2014-2018) wethouder is of is geweest. Dit wordt gedaan aan de hand van de websites van de verschillende gemeenten, of als de gegevens daar niet beschikbaar waren de sites van (lokale afdelingen van) de politieke partijen. In het uiterste geval is op basis van nieuwsberichten bepaald of een kandidaat gedurende de afgelopen raadsperiode wethouder was in de desbetreffende gemeente. Hierbij werden wethouders die halverwege de periode afgetreden zijn niet meegeteld in het onderzoek. Deze waren immers geen incumbents meer bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018. Voorafgaand aan het uitvoeren van de statistische analyses die betrekking hebben op het beantwoorden van de onderzoeksvraag worden enkele descriptieve gegevens gepresenteerd van de wethouders die in de dataset zijn opgenomen, zoals het aantal wethouders per partij en de man/vrouw-verdeling van de wethouders. In tabel 1 is de lijst van gemeenten waarvan de kieslijsten zijn verzameld weergegeven.

Tabel 1. Lijst van geanalyseerde gemeenten

Aa en Hunze Bergen op Zoom Heemskerk Medemblik Someren

Almere Bernheze Hellendoorn Meerssen Stichtse Vecht

Alphen aan den Rijn

Brielle IJsselstein Meppel Tytsjerksteradiel

Alphen-Chaam Cranendonck Kaag en Braassem Middelburg Veere

Ameland Den Bosch Landgraaf Nuenen, Gerwen en

Nederwetten

Veldhoven

Asten Dinkelland Lansingerland Oost Gelre Weststellingwerf

Baarle-Nassau Doetinchem Lopik Rheden Wijk bij Duurstede

Bergeijk Duiven Losser Schiermonnikoog Woensdrecht

Bergen Epe Maasgouw Sittard-Geleen Zundert

Voor het beantwoorden van de hoofdvraag zullen twee verschillende analyses worden uitgevoerd. Ten eerste zal een model gemaakt worden met behulp van meervoudige lineaire regressie. Door middel van deze analyse is het mogelijk de invloed van twee of meer onafhankelijke variabelen op een afhankelijke variabele te meten (Field, 2015, p. 321). In dit onderzoek is de afhankelijke variabele het aandeel stemmen van een kandidaat in verhouding met de totale partijstem, en is wethouderschap de onafhankelijke variabele. Ook zullen enkele controlevariabelen gebruikt worden: de eerste is geslacht. Uit onderzoek is bekend dat vrouwen over het algemeen meer voorkeursstemmen krijgen dan mannen, en dat de hoogstgeplaatste vrouw op een kandidatenlijst in Nederland relatief veel stemmen krijgt (Van Holsteyn & Andeweg, 2012, p. 179). Geslacht bepaalt dus mede hoeveel stemmen de

(13)

12

kandidaat krijgt. Andere controlevariabelen zijn: of iemand lijsttrekker is, lijstgrootte en lijstpositie. Uit eerder, vergelijkbaar, onderzoek in België van Maddens et al. (2007, p. 145) blijkt dat lijstgrootte en lijstpositie sterke voorspellers zijn voor het aantal stemmen dat een kandidaat haalt. Dit overwegende is het nuttig deze twee variabelen mee te nemen als controlevariabelen in het onderzoek. Voor de lijsttrekker geldt dat hij of zij de eerste kandidaat op de lijst is. Omdat het in Nederland niet mogelijk is om op een partijlijst als geheel te stemmen (er moet een kandidaat gekozen worden) dient een stem op de lijsttrekker vaak als stem voor de partij als geheel. Of een kandidaat lijsstrekker is doet er dus veel toe.

Ook zal een interactieterm van de variabele wethouder en lijsttrekker worden opgenomen in de regressieanalyse. Dit om te zien welke effecten ontstaan als een wethouder tegelijkertijd lijsttrekker is. We zouden kunnen verwachten dat, door de dubbele zichtbaarheid van wethouders en lijsttrekkers, kandidaten die beide eigenschappen bezitten nog sterker scoren dan ‘gewone’ lijsttrekkers. Met de genoemde variabelen kan een regressie-model worden gemaakt waarmee de impact van het wethouderschap op het aandeel stemmen wordt gemeten. De tweede analyse die wordt uitgevoerd is het vergelijken het aandeel van de stemmen van wethouders van verschillende partijen. Met name het verschil tussen lokale partijen en landelijke partijen is vanuit theoretisch oogpunt interessant. Uit eerder onderzoek blijkt dat het voeren van een lokaal-georiënteerde politieke strategie bij kan dragen aan een hoger incumbency effect (Hallam Smith, 2013, p. 172). Lokale partijen profileren zich volgens Boogers en Voerman (2010) succesvoller op lokale thema’s dan landelijke partijen die op lokaal niveau actief zijn. We zouden dus op basis van deze literatuur kunnen verwachten dat wethouders van lokale partijen een groter incumbency effect hebben dan wethouders van andere partijen. Dit kan worden onderzocht door de gemiddelden van het aandeel stemmen voor wethouders met elkaar te vergelijken. Zo kan worden bepaald of er een significant verschil is in incumbency effecten tussen de partijen. De analyse wordt uitgevoerd door alle partijen apart te coderen, waarbij de lokale partijen als een aparte categorie zullen worden gezien. Er is gekozen om de ChristenUnie en de SGP gezamenlijk te coderen. De reden hiervoor is tweeërlei: in veel gemeenten zijn deze partijen gezamenlijk actief, waardoor het onduidelijk is of een wethouder lid is van de ChristenUnie of bij de SGP hoort. Een aparte categorie voor gezamenlijke fracties is weliswaar mogelijk, maar levert een dermate klein aantal cases op dat het bewijzen van statistische significantie problematisch is. Het vergelijken van het gemiddelde aandeel stemmen voor wethouders tussen partijen wordt uitgevoerd door het uitvoeren van een ANOVA-analyse. In een ANOVA-analyse worden de gemiddelden binnen de groepen, in dit

(14)

13

geval het percentage van de stemmen voor wethouders van verschillende partijen, vergeleken met de gemiddelden tussen de groepen. Een ANOVA-analyse kan laten zien of de verschillen tussen de groepen significant afwijken van de verschillen binnen de groepen (Field, 2015, pp. 430-431).

Resultaten

Het verzamelen van de data levert een dataset op met 6762 cases, in dit geval kandidaten. Van de 6762 kandidaten waren er 146 die in de afgelopen 4 jaar de rol van wethouder hebben vervuld. De lokale partijen leveren 48 van de 146 wethouders. Van de lokale afdelingen van landelijke partijen levert het CDA in deze dataset de meeste wethouders: 38.

Tabel 2. Aantal wethouders per partij in onderzochte gemeenten

CDA 38 ChristenUnie/SGP 8 D66 16 GroenLinks 7 PvdA 8 PvdA/GroenLinks 1 SP 2 VVD 18 Lokaal 48 Totaal 146

Als we kijken naar de verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke wethouders, zien we dat er een stuk meer mannelijke wethouders zijn dan vrouwelijke wethouders (115 tegen 23, zie tabel 3). Alhoewel de man-vrouw verdeling van het aantal wethouders niet tot de hoofdvraag van dit onderzoek behoort, kunnen we constateren dat vrouwen nog ondervertegenwoordigd zijn in het lokale bestuur.

Tabel 3. Man-vrouwverdeling wethouders

Mannelijke wethouders 120

Vrouwelijke wethouders 26

(15)

14

Nu we een korte schets hebben gegeven van de dataset en het aantal wethouders in de dataset kunnen we de statistische analyses weergeven die moeten resulteren in een antwoord op de hoofdvraag van het onderzoek. In tabel 4 is een lineair regressiemodel weergegeven van het aandeel stemmen voor kandidaten voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2018.

Ten eerste zien we dat het model als geheel een adjusted R2 heeft van 0,84. Dit betekent dat 84 procent van de totale variantie kan worden verklaard aan de hand van dit model. Dit is een vrij hoge R2 gezien het relatief kleine aantal onafhankelijke variabelen die in het model opgenomen zijn.

Als we kijken naar de invloed van de variabele wethouderschap zien we een klein, maar significant effect. Kandidaten die tegelijkertijd de functie van wethouder bekleden scoren gemiddeld ongeveer 4 procentpunt hoger dan kandidaten die geen wethouder zijn geweest. Wethouders scoren in verhouding met ‘gewone’ kandidaten gemiddeld hoger, maar het effect is niet groot. Wat opvalt is dat de interactieterm wethouderschap*lijsttrekker een negatieve score laat zien. Waar we zouden verwachten dat lijsttrekkers die tegelijkertijd wethouder zijn een hoger aandeel van de stemmen halen dan lijsttrekkers die geen wethouder zijn, zien we een omgekeerd effect.

Van alle onafhankelijke variabelen is het effect van het lijsttrekkerschap op het aandeel stemmen het grootst. Een kandidaat die lijsttrekker is scoort gemiddeld 45,16 procentpunt hoger dan kandidaten die geen lijsttrekker. Voor geslacht geldt dat het aandeel stemmen op een vrouw gemiddeld 1,70 procentpunt hoger is dan voor mannelijke kandidaten. De variabelen lijstgrootte en lijstpositie moeten anders geïnterpreteerd worden, omdat dit interval-ratio variabelen zijn (Field, 2015). Voor de variabele lijstgrootte geldt dat het aandeel stemmen gemiddeld met 0,02 procentpunt afneemt als de lijst met 1 kandidaat toeneemt. Dit ligt in de lijn der verwachting, omdat bij grotere lijsten mensen meer keuzemogelijkheden hebben bij het stemmen, en er meer spreiding mogelijk is in de verdeling over de kandidaten. Voor lijstpositie geldt dat het aandeel stemmen gemiddeld met 0,18 procentpunt daalt wanneer de kandidaat een stapje hoger op de lijst komt.

Dan de vraag of er significante verschillen zitten in het aandeel van de stemmen van wethouders tussen de verschillende partijen. De gemiddelden voor de verschillende partijen worden weergegeven in tabel 5. De ANOVA-analyse laat zien dat er geen significant verschil is tussen politieke partijen in het gemiddelde aandeel stemmen van wethouders, F (8, 137) = 1,49, p= 0,167.

(16)

15

Tabel 4. Lineair regressiemodel van het aandeel stemmen voor kandidaten voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 Model 1 (Constante) 5,06 (0,15) Wethouderschap 3,99*** (0,54) Lijsttrekker 45,16*** (0,31) Wethouderschap*lijsttrekker -5,56*** (0,85) Vrouw 1,70*** (0,13) Lijstgrootte -0,02** (0,01) Lijstpositie -0,18*** (0,01) R2 0,92 Adj. R2 0,84 N 6307

Noot: OLS-regressiecoëfficiënten met standaardfouten tussen haakjes. *** p < 0,001, **p < 0,01, * p <

0,05. Presentatie volgens Louwerse, 2018

Tabel 5. Gemiddelde aandeel stemmen wethouders per partij

N Gemiddelde Standaardafwijking CDA 38 24,13% 21,57 ChristenUnie/SGP 8 29,59% 28,72 D66 16 14,55% 23,01 GroenLinks 7 37,37% 23,50 PvdA 8 19,11% 24,74 PvdA/GroenLinks 1 48,90% - SP 2 59,06% 9,55

(17)

16

VVD 18 27,90% 24,47

Lokaal 48 24,93% 22,66

Totaal 146 25,11% 25,11

Conclusie

De hoofdvraag van dit onderzoek luidde: In hoeverre is er sprake van een incumbency effect voor zittende wethouders bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018? Door middel van twee statistische analyses is dit effect onderzocht: Allereerst is er gekeken wat de invloed van wethouderschap is op het aandeel stemmen van een kandidaat. Hieruit kon geconcludeerd worden dat het wethouderschap gemiddeld een hoger aandeel stemmen oplevert voor een kandidaat, maar dat dit effect vrij klein is. Het effect is ongeveer even groot als de wethouderseffecten uit eerder onderzoek in België (Waddens et al., 2007). Ook zien we geen positieve interactie-effecten tussen het wethouderschap en het lijsttrekkerschap. Vervolgens is onderzocht of er significant verschillen waren tussen politieke partijen in het gemiddelde aandeel stemmen voor wethouders.

Wat is het antwoord op de hoofdvraag? Wethouders halen iets meer stemmen dan andere kandidaten, dus we zouden van een beperkt incumbency effect kunnen spreken. Er is niet aangetoond dat er sprake is van een verschil in een

incumbency effect tussen partijen. Kiezers lijken wethouders van lokale partijen niet

wezenlijk anders te beoordelen dan wethouders van landelijke partijen. Het voeren van een politieke strategie die sterk gericht is op lokale belangen zorgt in Groot-Brittannië voor hogere incumbency effecten voor de Liberal Democrats (Gaines, 1998, p. 185). Dit verschijnsel doet zich in Nederland vooralsnog niet voor. Een andere conclusie die getrokken kan worden is dat wethouders het als lijsttrekker minder goed doen dan lijsttrekkers die geen wethouder zijn. Een verklaring voor dit fenomeen is nog niet bekend. Vervolgonderzoek is nodig om hier een antwoord op te geven. Wat zegt dit alles over personalisering op lokaal niveau? Personalisering van de politiek zou ertoe leiden dat kiezers hun stemkeuze meer bepalen op basis van personen dan op basis van politieke partijen. Individuele eigenschappen of competenties van politici worden belangrijker dan het feit dat ze kandidaat zijn namens een partij (McAllister, 2009). Het wethouderschap is een ideale kans voor lokale politici om deze eigenschappen tot het voetlicht te brengen. Boogers en Van

(18)

17

Ostaaijen stellen dat bij gemeenteraadsverkiezingen, afwijkingen van de landelijke electorale trends vooral kunnen worden verklaard door de oordelen van kiezers over individuele kandidaten (Boogers & Van Ostaaijen, 2011, p. 46). De bestuursstijl van wethouders wordt door hen expliciet genoemd als voorbeeld. Uit dit onderzoek blijkt dat in het algemeen kiezers hun stem niet laten bepalen door de eigenschappen of prestaties van de zittende wethouder(s). Dit betekent natuurlijk niet dat het niet voorkomt dat een populaire wethouder veel stemmen kan krijgen. Het betekent wel dat dit fenomeen meer uitzondering dan regel is. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat personalisering van de lokale politiek er in ieder geval niet toe leidt dat de kwaliteiten van bestuurders door veel kiezers worden beoordeeld. Toch zien we wel een hoger aantal voorkeursstemmen op lokaal niveau in vergelijking met Tweede Kamerverkiezingen (Van Holsteyn & Nagtzaam, 2018). Andere persoonseffecten kunnen wellicht een betere verklaring geven voor het hogere aantal voorkeursstemmen dat op lokaal niveau wordt uitgebracht. Vervolgonderzoek naar persoonseffecten op lokaal niveau zou nog kunnen worden uitgebreid naar een bredere groep dan alleen wethouders: zittende raadsleden bijvoorbeeld. Voor gemeenteraadsverkiezingen geldt dat deze groep feitelijk gezien de echte incumbents zijn. Ook zou het wenselijk zijn om beter te kijken naar verschillen tussen persoonseffecten bij de lokale en verschillende landelijke partijen.

Dit

onderzoek is in een relatief kort tijdsbestek uitgevoerd. Dit betekent dat de opzet van het onderzoek redelijk beperkt was. Een uitgebreider onderzoek naar persoonseffecten bij lokale verkiezingen zou meer inzichten kunnen verschaffen in het verklaren van voorkeursstemmen op lokaal niveau. Zo zou niet alleen gekeken kunnen worden naar eerdere politieke functies die kandidaten bij lokale verkiezingen hebben bekleed, maar in zijn algemeenheid naar de achtergronden en vorige beroepen of functies van lokale kandidaten. Als het inderdaad zo is dat een lokale politicus meer stemmen haalt naarmate hij of zij meer in de samenleving geworteld is (Boogers & Van Ostaaijen, 2011), zou het vanuit wetenschappelijk oogpunt interessant zijn om empirisch te onderzoeken welke factoren bijdragen aan het geworteld zijn in de samenleving en welke van deze factoren tot een hoger aantal stemmen leiden. Zo hebben Maddens et al. (2007) in België naar verschillende beroepsgroepen gekeken en de invloed daarvan op stemgedrag. Een dergelijk onderzoek zou in Nederland ook gedaan kunnen worden. Geconcludeerd kan worden dat er nog genoeg te onderzoeken is binnen de lokale politiek.

(19)

18

Literatuurlijst

Abramowitz, A. (1975). Name Familiarity, Reputation and the Incumbency Effect in a Congressional Election. Western Political Quarterly, 28(4), 668-684.

Ade, F., Freier, R., & Odendahl, C. (2014). Incumbency effects in government and opposition: Evidence from Germany. European Journal of Political Economy,

36(1), 117-134.

Alford, J., & Hibbing. (1981). Increased Incumbency Advantage in the House. The

Journal of Politics, 43(4), 1042-1061.

Andeweg, R., & Irwin, G. (2014). Governance and politics of the Netherlands (4e ed.). Basingstoke: Palgrave Macmillan.

Blok, L., van der Brug, W., Dekker, P., Denters, B., Jacobs, K., van der Kolk, H., van der Meer, T., den Ridder. J., Steenvoorden, E., & van der Waal, J. (2016). Democratie dichterbij: Lokaal Kiezersonderzoek 2016. Geraadpleegd op 19 maart 2018 van

https://kennisopenbaarbestuur.nl/media/254112/democratie-dichterbij-lokaal- kiezersonderzoek-2016.pdf.

Boogers, M., & van Ostaaijen, J. (2011). Lokale kiezers: lokale keuzes? Onderzoek naar de achtergronden en betekenis van het stemgedrag bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2010. Bestuurswetenschappen, 7(6), 35-54. Boogers, M., & Voerman, G. (2010). Independent Local Parties In The Netherlands.

Local Government Studies, 36(1), 75-90.

Boogers, M., & Weterings, R. (2003). Discussie. De emancipatie van kiezers en politici. Beleid en Maatschappij, 30(2), 145-148.

(20)

19

Boogers, M., van Ostaaijen, J., & Slagter, L. (2010). Lokale kiezers: lokale keuzes?

Onderzoek naar de achtergronden en de betekenis van het stemgedrag bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2010. Tilburg: Universiteit van Tilburg

Boumans, J., Boomgaarden, G., & Vliegenthart, R. (2013). Media Personalisation in Context: A Cross-National Comparison between the UK and the Netherlands, 1992-2007. Political Studies, 61(1), 198-216.

Cox, G., & Katz, J. (1996). Why Did the Incumbency Advantage in U.S. House Elections Grow? American Journal of Political Science, 40(2), 478-497.

Eggers, A. (2017). Quality-Based Explanations of Incumbency Effects. The Journal of

Politics, 79(4), 1315-1328.

Erikson, R. (1971). The Advantage of Incumbency in Congressional Elections. Polity, 3(3), 395-405.

Field, A. (2015). Discovering Statistics Using IBM SPSS Statistics. London: SAGE Publications Ltd.

Fiers, S., & Krouwel, A. (2005). The Low Countries: From ‘Prime Minister’ to President‐ Minister. In T. Poguntke & P. Webb: The Presidentialization of Politics (pp. 128- 158). Oxford: Oxford University Press.

Gaines, B.J. (1998). The Impersonal Vote? Constituency Service and Incumbency Advantage in British Elections, 1950–92. Legislative Studies Quarterly, 23(2), 167-195.

Golden, M., & Picci, L. (2015) Incumbency Effects under Proportional Representation: Leaders and Backbenchers in the Postwar Italian Chamber of Deputies.

Legislative Studies Quarterly, 40(4), 509-538.

Hallam Smith, T. (2013). Are You Sitting Comfortably? Estimating Incumbency Advantage In The UK: 1983–2010 - A Research Note. Electoral Studies, 32(1), 167-173.

Johannes, J., & McAdams, J. (1981). The Congressional Incumbency Effect: Is It Casework, Policy Compatibility, or Something Else? An Examination of the 1978

(21)

20

Lelieveldt, H. & van der Does, R. (2014). Hoe tweederangs zijn lokale verkiezingen? Een analyse van de Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen vanuit het perspectief van second-order elections, Res Publica, 56(3), 317-336.

Liang, C. (2013). Is There An Incumbency Advantage Or Cost Of Ruling In Proportional Election Systems? Public Choice, 156(1), 154-259.

Louwerse, T. (2018). Rapportage Regressieanalyse. Statistiek II: Analyse en Onderzoek. Leiden: Universiteit Leiden.

Maddens, B., Weekers, K., Fiers, S. & Vanlangenakker, I. (2007). Op zoek naar een verklaring voor de persoonlijke score van de kandidaten bij lokale verkiezingen.

Res Publica, 49(1), pp. 132-149.

McAllister, I. (2009). The personalization of politics. In R.J. Dalton, H.D. Klingemann (Red.), The Oxford Handbook of Political Behaviour (pp. 571-588). Oxford: Oxford University.

Otjes, S. (ter perse). Pushed by national politics or pulled by localism? Voting for independent local parties in the Netherlands. Local Government Studies, 1-24. https://doi.org/10.1080/03003930.2018.1427072.

Poguntke, T., & Webb, P. (2005). Presidentialization of Politics: A Comparative Study of

Modern Democracies. Oxford: Oxford University Press.

Rahat, G., & Sheafer, T. (2007). The Personalization(s) of Politics: Israel, 1949– 2003. Political Communication, 24(1), 65-80.

Reif, K. & Schmitt, K. (1980). Nine second-order elections, European Journal of

Political Research, 8(1), 33-44.

Van Holsteyn J.J.M. (2004). Nederland is geen personendemocratie. Socialisme &

Democratie, 61(7-8), 79-83.

Van Holsteyn, J.J.M., & Andeweg, R. B. (2010). Demoted leaders and exiled candidates: Disentangling party and person in the voter's mind. Electoral Studies, 29(4), 628-635.

Van Holsteyn, J.J.M., & Andeweg, R. B. (2012). Tweede Orde Personalisering: Voorkeurstemmen in Nederland. Res Publica, 54(2), 163-191.

(22)

21

Van Holsteyn, J.J.M., & Nagtzaam, M. (2018, 20 maart). Stem op een echte kandidaat, niet op een lijstduwer. NRC. Geraadpleegd op 12 juni 2018 van

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/03/20/stem-op-een-echte-kandidaat-niet-op-een-lijstduwer-a1596331

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alle Ou-Testa- mentiese verwysings in dié verband is gekoppel aan die Bybelhebreeuse woord saris behalwe in Deuteronomium 23:1 waar die kastrasieproses om- skryf word sonder dat

Smith genoem was nie, dan sou dié nuwe gemeente :in die Swart Ruggens, w~t eers In deel van Uitenhage uitgemaak het en deur die agtenswaar= dige predikant so getrou bearbei was

aeruginosa strains is the presence or absence of the peptide synthetase, mcyB, in toxin producing and non toxin-producing strains respectively (Dittmann et al.,..

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

In mijn vorige brief (Kamerstuk 33 576 nr. 3) heb ik u een drietal randvoorwaarden voor een succesvolle introductie van het nieuwe stelsel genoemd, te weten goedkeuring van de

- In het agrarisch landschap rondom de kerngebieden voor agrarisch natuurbeheer kunnen de EFA’s van de gezamenlijke ondernemers een groenblauwe dooradering vormen,

Presentatie van de gemiddelde waarde van de aanlandingen in het gebied Sylter Außenriff (blauw omkaderd) van alle Nederlandse bodemberoerende tuigen in 2012-2014.. De waarde

W1.2 Berging water in natuurgebieden N2.2a Groene infrastructuur natuurvriendelijke oevers N2.2b Groene infrastructuur houtwallen W2.4 Hermeanderen beken W2.6