• No results found

De effecten van electorale kwetsbaarheid op de individuele standpuntbepaling van parlementariërs: een onderzoek naar de Ierse abortuskwestie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effecten van electorale kwetsbaarheid op de individuele standpuntbepaling van parlementariërs: een onderzoek naar de Ierse abortuskwestie"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Studie: Political Science MSc (afstudeerrichting Parties, Parliaments and Democracy) Scriptiebegeleider: dr. Simon Otjes

Tweede lezer: dr. Frits Meijerink Datum: 19-06-2020

Woorden (excl. bijlages): 9.973

De effecten van electorale kwetsbaarheid op de individuele standpuntbepaling

van parlementariërs: een onderzoek naar de Ierse abortuskwestie

(2)

2

Abstract

De parlementaire arena wordt door volksvertegenwoordigers gebruikt om zich te electoraal te profileren. Aan de hand van de Ierse Health Act 2018 wordt in deze studie onderzocht in hoeverre electorale stabiliteit een voorspeller is van individuele standpuntbepaling bij

abortuskwesties. Met behulp van een innovatieve rubriekmethode worden de speeches van 45 Ierse parlementariërs geanalyseerd, op basis waarvan vastgesteld wordt dat er slechts een beperkt verband waarneembaar is tussen electorale kwetsbaarheid en de mate waarin TD’s uitgesproken standpunten verwoorden. Geconstateerd wordt dat kiezersopvattingen niet noodzakelijkerwijs leidend zijn voor de standpuntbepaling van electoraal kwetsbare parlementariërs. Naarmate hun districten minder eenduidig gestemd hebben bij het

abortusreferendum in 2018, kiezen zij er vaker voor om überhaupt geen eigen standpunt in te nemen over de abortuskwestie.

1. Inleiding

Op 25 mei 2018 heeft de Ierse bevolking per referendum besloten om het grondwettelijke verbod op abortus, beter bekend als het Achtste Amendement, te schrappen. Aan dit referendum ging een burgerforum vooraf. De regering van Fine Gael-premier Leo Varadkar heeft de

aanbevelingen van deze zogenoemde Citizens’ Assembly grotendeels overgenomen. De Health (Regulation of Termination of Pregnancy) Act 2018 (hierna: Health Act 2018) werd op 27 september in de Dáil Éireann, het Ierse Lagerhuis, gepresenteerd door de Minister van

Gezondheidszorg, Simon Harris. Dit wetsvoorstel zou een einde maken aan het zeer restrictieve abortusregime in Ierland. Tussen 4 en 18 oktober is hierover gedebatteerd in de Dáil.

Deze studie is mede geïnspireerd op een publicatie van Baumann et al. (2015), die onderzoeken hoe individuele standpuntbepaling van leden van het Ierse Lagerhuis (Iers: Teachta Dála, TD) verklaard kan worden. Zij suggereren dat standpuntbepaling ten aanzien van de abortuskwestie goeddeels verklaard kan worden aan de hand van institutionele factoren en de wens van

parlementariërs om herkozen te worden. Baumann et al. (2015) beoordeelden dit aan de hand van Dáil-debatten over abortus uit 2001 en 2013, die inzichtelijk maken dat de parlementaire arena door politici gebruikt wordt om een persoonlijk standpunt naar voren te brengen. Vanuit strategisch oogpunt worden specifieke kiezersgroepen aangesproken, in de hoop dat dit de kansen op herverkiezing vergroot. Een aantal Ierse parlementariërs schuwt daarbij niet om af te wijken van de fractielijn, wat het risico van disciplinaire maatregelen met zich meebrengt, zoals het afpakken van een woordvoerderschap. Met name het debat uit 2001 is voor Baumann et al. (2015) aanleiding om te stellen dat parlementariërs met een kwetsbare electorale positie het

(3)

3 meest geneigd zijn om rekening te houden met de voorkeuren van hun achterban.

2. Relevantie

Deze studie beoogt een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar de relatie tussen electorale kwetsbaarheid en parlementaire standpuntbepaling. Vanuit maatschappelijk oogpunt is het intrinsiek waardevol dat kiezers weten op basis waarvan besluiten genomen worden in de democratie. Er is veel voor te zeggen dat dit des te belangrijker is bij zogenoemde

gewetenskwesties, waarbij parlementariërs meer dan gebruikelijk de ruimte krijgen individuele afwegingen te maken. Het moreel-ethische karakter van deze kwesties rechtvaardigt in

voorkomende gevallen dat er afgeweken wordt van het officiële partijstandpunt, of leidt ertoe dat het partijleiderschap afziet van het formuleren van een partijlijn (Richards 1970; Hibbing en Marsh 1987; Cowley 1998; Warhurst 2008; Plumb 2015; Raymond 2017).

Niet elk parlementslid beschikt over een even sterk kiezersmandaat. Er is echter relatief weinig bekend over de uitwerking die deze variatie in mandaten heeft op de individuele

standpuntbepaling van parlementariërs. Het innemen van verschillende standpunten binnen een en dezelfde fractie wordt vaak pas object van studie zodra dit leidt tot expliciet afwijkend stemgedrag (Norton 1975; Garner en Letki 2005; Christopher 2006; Slapin en Kirkland 2019) of afsplitsing (Waling 2017; McAndrews et al. 2020). Verschillende opvattingen kunnen echter ook meer subtiel tot uiting komen, bijvoorbeeld in de vorm van parlementaire bijdrages. Deze studie beoogt aan de hand van een casus te duiden of het mechanisme van electorale kwetsbaarheid een gedeeltelijke verklaring kan bieden voor de standpuntbepaling van individuele

parlementariërs.

Het is algemeen bekend dat er aan politieke besluitvorming niet alleen inhoudelijke, maar ook instrumentele overwegingen ten grondslag liggen. In de verdediging van de casusselectie wordt toegelicht waarom specifieke elementen uit het Ierse politieke bestel aanleiding geven om te vermoeden dat de abortuskwestie als middel wordt ingezet om kiezers aan te spreken. Het is zowel maatschappelijk als politiek-wetenschappelijk relevant om inzicht te krijgen in het weinig onderzochte fenomeen van electorale kwetsbaarheid.

3. Theoretisch kader en hypotheses

Over het gedrag van parlementariërs in algemene zin is een rijke literatuur beschikbaar. De centrale assumptie in veel deze studies is dat het gedrag van parlementariërs goeddeels verklaard kan worden door hun wens om herkozen te worden (Mayhew 1974; Jacobson 1987;

(4)

4 Berry et al. 2000; Strøm 2012). Uitgegaan wordt van doelrationaliteit: individuele

parlementariërs worden verondersteld rationele actoren te zijn die de parlementaire arena gebruiken om hun kansen op herverkiezing te maximaliseren. In deze benadering, die zijn wortels in de rationele keuzetheorie heeft (Downs 1957), wordt de wisselwerking tussen kandidaten en kiezers voorgesteld als een dynamiek van vraag en aanbod. Parlementariërs schatten mede op basis van het aantal behaalde stemmen bij de laatste verkiezing hun kansen op een nieuwe termijn in (Jacobson 1987; Berry et al. 2000).

De relatie tussen kiezers en volksvertegenwoordigers kan beschreven worden als een principaal-agentrelatie. Het electoraat (de principaal) ‘huurt’ een politicus (de agent) als het ware in om diens belangen gedurende een zittingstermijn te behartigen. Levert de politicus in kwestie niet langer de gewenste politieke ‘goederen’, dan ontstaat er zogenaamde agency loss (Lupia 2006; Vandeleene en De Winter 2018). Agency loss treedt op als de belangen van de politicus niet langer synchroon lopen met die van zijn electoraat. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als hij standpunten inneemt of middelen aanwendt die weliswaar goed zijn voor zijn kansen op herverkiezing, maar niet noodzakelijkerwijs overeenkomen met de wensen van zijn kiezers. Vandeleene en De Winter (2018) stellen terecht dat volksvertegenwoordigers, voor zover ze tot een partij behoren, op twee manieren ‘agent’ zijn: behalve het electoraat, stelt ook het

partijkader zich op als een ‘principaal’ met zekere verwachtingen ten aanzien van de te leveren politieke ‘goederen’ door de ‘agent’ (zie ook Katz 2014). Voor wat betreft individuele

standpuntbepaling in de parlementaire context laveert de rationele politicus dus continu tussen de wensen van partij en kiezer. Beide gelden als schaarse middelen waarvan een zekere

hoeveelheid nodig is voor herverkiezing (Strøm 2012).

In de literatuur worden stemmen-maximaliserende parlementariërs afgezet tegen nuts-maximaliserende parlementariërs (Petry 1982; Milyo 2001). Waar de eerste groep vooral geïnteresseerd is in herverkiezing, gaat het de tweede primair om het leveren van politieke goederen voor het land (bijvoorbeeld het voorkomen van een bezuinigingsmaatregel) of voor het district (denk aan het binnenhalen van een infrastructurele aanbesteding). Het onderscheid tussen stemmen-maximaliserende en nuts-maximaliserende is nagenoeg synoniem aan een typologie die elders in de literatuur gebruikt wordt: office-seeking tegenover policy-driven candidates (Banks en Duggan 2005; Duggan en Fey 2005; Peress 2010). In deze studie worden Ierse parlementariërs beschouwd als stemmen-maximaliserend, oftewel office-seeking

candidates. Het traject dat vooraf ging aan de totstandkoming van de Health Act 2018 (maatschappelijk debat; burgerforum; referendum; parlementaire commissievergaderingen

(5)

5 etc.), geeft reden om aan te nemen dat de geanalyseerde speeches niet zozeer een beleidsmatige, maar veeleer een communicatief karakter hebben. Er wordt dus verondersteld dat TD’s de parlementaire behandeling van de Health Act 2018 gebruiken om signalen uit te zenden naar hun kiezers.

Volksvertegenwoordigers treden in de praktijk afwisselend op als gedelegeerde (delegate) en gevolmachtigde (trustee). In de kern komt dit onderscheid op het volgende neer: de

gedelegeerde laat zich in zijn politieke handelen vooral leiden door de voorkeuren van zijn kiezers, terwijl de gevolmachtigde zich een vrijer mandaat permitteert, uitgaande van zijn autonomie als soeverein volksvertegenwoordiger (Pitkin 1967). Het onderscheid tussen deze twee rolopvattingen valt samen met het onderscheid tussen representatie als standing for en representatie als acting for. Kiezersonderzoek suggereert dat het Ierse electoraat uiteenlopende verwachtingen heeft van de volksvertegenwoordiging, als het aankomt op de praktische

implicaties die voortvloeien uit het democratisch verkregen mandaat (Elkink en Farrell 2015).

De effecten van electorale kwetsbaarheid

Diverse studies suggereren dat electoraal kwetsbare parlementariërs in het bijzonder behoefte hebben aan parlementaire profilering. Zo stellen ze vaker vragen aan de regering (Rasch 2009; Sorotka et al. 2009; Kellermann 2016), zijn ze eerder geneigd om op eigen initiatief nieuwe wetgeving voor te stellen (Bowler 2010) en laten ze zich in hun standpuntbepaling meer gelegen liggen aan de preferenties van hun respectievelijke kiesdistricten (André et al. 2015; Heitshusen et al. 2005). Tegelijkertijd suggereert een recente studie van Fernandes et al. (2019) dat

electoraal kwetsbare TD’s minder vaak parlementaire vragen stellen die specifiek betrekking hebben op hun kiesdistrict. Fernandes et al. (2019) vermoeden dat deze groep TD’s andere, effectievere middelen inzet om zich electoraal te profileren. In deze studie ligt de focus op speeches en hoofdelijke stemmingen in de parlementaire context. Dat laat onverlet dat volksvertegenwoordigers ook andere middelen aangrijpen om met hun achterban te communiceren, maar die worden in deze studie niet meegenomen.1

Institutionele factoren alleen bieden geen allesomvattende verklaring voor standpuntbepaling rond abortus.2 Verschillende studies geven echter aanleiding om het fenomeen van electorale

1 Zo moet de impact van intensieve constituency service niet onderschat worden. Hoewel deze geen

voldoende voorwaarde is (Bowler en Farrell 1991), lijkt het wel een noodzakelijke voorwaarde voor herverkiezing (Gallagher en Komito 2011; Gallagher en Suiter 2017).

2 Onderzoek wijst uit dat persoonlijke karakteristieken (zoals gender, het hebben van kinderen,

(6)

6 kwetsbaarheid geïsoleerd te bestuderen als mogelijke predictor van standpuntbelaing.

Baughman (2004) stelt dat er een verband is tussen de standpuntbepaling van Britse MP’s met betrekking tot abortus en hun electorale positie. Hoe kwetsbaarder de zetel, des te

uitgesprokener de positie die zij innemen. Of dit verband ook opgaat voor de Ierse casus, is maar de vraag. Niet alleen is de Ierse abortuskwestie politiek-historisch niet te vergelijken met

casussen elders ter wereld, een aantal institutionele factoren verschilt ook wezenlijk met die in het Verenigd Koninkrijk. Parlementariërs hebben een andere verhouding tot de fractie waar zij deel van uitmaken en er gelden, door het kiesstelsel en de politieke cultuur, andere voting cues, die maken dat de dynamiek tussen volksvertegenwoordigers en electoraat een substantieel ander karakter heeft. Toch is de verachting dat het door Baughman (2014) gesuggereerde verband ook in de Ierse casus opgaat.

H1: TD’s die de laatst beschikbare zetel in hun district gewonnen hebben, nemen in hun speech uitgesprokener posities in dan collega’s die een electoraal veiliger zetel bezetten.

Electoraal kwetsbare parlementariërs laten zich in algemene zin veel gelegen liggen aan de preferenties van hun kiesdistrict (André et al. 2015; Heitshusen et al. 2005). André et al. (2015) kwamen tot deze conclusie op basis van onderzoek naar maar liefst 14 democratieën, waarvan het merendeel in Europa. Heitshusen et al. (2005) onderzochten Australië, Canada, Ierland, Nieuw Zeeland en het Verenigd Koninkrijk. De studie van Baughman (2004) laat zien dat de opvattingen van electoraal kwetsbare MP’s uit het Verenigd Koninkrijk bij abortusvraagstukken nagenoeg synchroon lopen met die van hun kiezers, in de periode tussen de zestiger en

negentiger jaren. Op basis van een analyse van abortusdebatten uit 2001 en 2013 stellen Baumann et al. (2015) dat ook voor de Ierse casus geldt dat electoraal kwetsbare

parlementariërs zich laten leiden door de voorkeuren van hun kiesdistrict. In de hypothese 2 wordt getoetst of dit ook gezegd kan worden voor de standpuntbepaling bij de Health Act 2018. Het maatschappelijke en politieke debat hebben in de tussenliggende periode immers een behoorlijke wending gekregen, waarbij het referendum over het Achtste Amendement een definitieve doorbraak betekende voor de abortusbeweging in Ierland. Alleen het kiesdistrict Donegal stemde in meerderheid tegen afschaffing van het Achtste Amendement. In de helft van de kiesdistricten won het pro-choice kamp met een tweederdemeerderheid. Het is dus

interessant om te bezien of electoraal kwetsbare TD’s in grote lijnen de meerderheid van hun kiesdistricten volgen, of dat bepaalde TD’s de Health Act 2018 juist aangrijpen als kans om zich te profileren met een onderscheidend tegengeluid.

bij kwesties rond abortus (Berrington 1973; Baumann et al. 2015). Deze persoonlijke of sociologische karakteristieken laat ik in deze scriptie buiten beschouwing.

(7)

7 H2: TD’s die de laatst beschikbare zetel in hun district gewonnen hebben, laten zich meer gelegen liggen aan hun kiesdistrict dan TD’s die een electoraal veiliger zetel bezetten.

Verder is de verwachting dat electoraal kwetsbare TD’s vaker refereren aan het kiesdistrict waaruit zij afkomstig zijn. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat dit een manier is om aan kiezers te laten weten dat rekening gehouden wordt met hun voorkeuren.

H3: TD’s die de laatst beschikbare zetel in hun district gewonnen hebben, refereren in hun parlementaire speech vaker aan hun kiesdistrict dan collega’s die een electoraal veiliger zetel bezetten.

4. Casusselectie

Mijn keuze voor Ierland, en meer specifiek de abortuskwestie die onderwerp van discussie was bij de behandeling van de Health Act 2018, kan beschouwd worden als een most-likely case als het aankomt op het toetsen van de effecten van electorale kwetsbaarheid. De configuratie van een vijftal relevante onafhankelijke variabelen is zodanig dat er een setting gecreëerd wordt waarbinnen de geformuleerde hypotheses getoetst kunnen worden (Gerring en Seawright 2007). Om een beter beeld te krijgen van de relevantie van deze variabalen, wordt eerst enige context geschept met betrekking tot de Ierse abortuskwestie.

De geschiedenis van abortus als politiek thema in Ierland

Uit recent kiezersonderzoek blijkt dat een ruime meerderheid van de Ierse bevolking ‘abortus’ als een belangrijke maatschappelijke kwestie ziet, maar dat het thema bij slechts een heel kleine groep kiezers een rol speelt in de electorale overwegingen (Marsh et al. 2017). Dit gegeven kan verklaard worden aan de hand van het gedrag van politieke elites, die de abortuskwestie sinds de invoering van het Achtste Amendement in 1983 stelselmatig gedepolitiseerd hebben. Zij hadden er lange tijd geen belang bij gehad om de kwestie onderwerp van electorale competitie te laten worden. Abortus werd gedurende drie decennia alom beschouwd als grondwettelijke kwestie waar slechts één keer per generatie per referendum over gestemd kon worden (McGraw 2018).

Begin jaren ’80 was nog geen 20% voorstander van aanpassing van het categorische

abortusverbod (McGraw 2018). Vanaf de jaren negentig is onder invloed van secularisering en ontkerkelijking een kentering gekomen, waarbij het Ierse electoraat ten aanzien van de

abortuskwestie volgens Sinnott (1995) in drie even grote groepen verdeeld kan worden: conservatieven, pragmatisten en liberalen (30-30-30). Deze driedeling bleef ten minste tot diep

(8)

8 in de jaren nul opmerkelijk stabiel. Uit kiezersonderzoek blijkt dat er tot die tijd binnen geen enkele (politiek relevante) partij een meerderheid te vinden was in de achterban die

positief/liberaal tegenover abortus stond, terwijl het conservatieve kamp binnen de

afzonderlijke achterbannen evenmin op een echte meerderheid kon rekenen (McGraw 2018).3 Zo’n 30% van de kiezers omschreef zichzelf als ‘neutraal’ ten aanzien van de kwestie. Omdat de politieke scheidslijn van abortus dwars door de partijen heenliep, was het voor partijen lange tijd niet interessant om het onderwerp te politiseren, zij het ten gunste van liberalisering of ter bevestiging van de status quo (Girvin 2010). Bovendien wist men dat een echte doorbraak alleen geforceerd kon worden middels een referendum over het Achtste Amendement.

Het paradigmaverschuiving rond abortus kan niet alleen verklaard worden aan de hand van secularisering en ontkerkelijking. Deze processen voltrokken zich immers reeds lang voor 2018. De punctuated equilibruimtheory van Baumgartner en Jones (1993) biedt handvatten in deze. De punctuated equilibruimtheory stelt dat bepaalde groepen een zodanig stabiel

beleidsmonopolie kunnen ontwikkelen dat alleen doorbroken kan worden door zeer heftige politieke en maatschappelijke gebeurtenissen. Een dergelijk beleidsmonopolie werd ontwikkeld door Fianna Fáil en Fine Gael in nauwe samenwerking met conservatieve belangengroepen (Murphy 2010). Het politieke paradigma begon te verschuiven met een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in januari 2012, dat het Achtste Amendement in strijd verklaarde met fundamentele mensenrechten. Met deze uitspraak in de hand kondigde toenmalig TD Clare Daly wetgeving aan die abortus mogelijk moest maken in gevallen waar het leven van de moeder in gevaar was. Dit voorstel werd echter nog in de eerste lezing afgeschoten. Het maatschappelijke paradigma verschoof in datzelfde jaar door de spraakmakende dood van Savita Halappanavar, een 31-jarige vrouw die geen abortus verleend kreeg ondanks

aantoonbaar levensgevaar door complicaties bij de zwangerschap. Deze kwestie leidde tot hevige protesten in Ierland. De combinatie van een politieke en maatschappelijke

paradigmaverschuiving kreeg de regering zo ver dat er een referendum uitgeschreven werd over herroeping van het Achtste Amendement. Dit referendum zou aan de wieg staan van de introductie van de Health Act 2018, de wetgeving die legale abortus mogelijk zou maken in Ierland.

1) Het persoonlijke mandaat van Ierse volksvertegenwoordigers

Als er iets kenmerkend is voor de Ierse politiek, dan is het wel dat het kiesstelsel en daarmee de parlementaire praktijk kandidaat-gecentreerd is. Kandidaten doen ertoe, terwijl partijen relatief

(9)

9 weinig macht hebben (Marsh 2007; Marsh et al 2017; Courtney en Weeks 2018). Dankzij een sterk individueel mandaat hebben volksvertegenwoordigers een eigenstandige positie in de Dáil. Traditiegetrouw zijn onafhankelijke parlementariërs goed vertegenwoordigd en spelen ook daadwerkelijk een rol van betekenis in de Ierse politiek. Politici die wél verbonden zijn aan een partij, hebben vaak weinig binding hebben met het partijkader en hebben sterke incentives hebben om een individueel mandaat te realiseren en te onderhouden (Marsh 2018). Dit kan goeddeels verklaard worden aan de hand van het Ierse Proportional Representation - Single Transferable Vote (hierna: PR-STV) kiesstelsel, dat een unieke institutionele setting oplevert waarbij het mandaat van volksvertegenwoordigers lokaal verankerd is, terwijl de

meervoudigheid van de kiesdistricten resulteert in een permanente electorale competitie tussen een groot aantal kandidaten. Zo combineert PR-STV de geografische afbakening van

districtenstelsels met de multipolariteit die juist kenmerkend is voor evenredigheidsstelsels. Anders dan in lijstensystemen, is er geen sprake van vote pooling in Ierland. Voor (kandidaat-)volksvertegenwoordigers in Ierland geldt dus dat het ieder voor zich is. Electorale competitie speelt zich juist ook af binnen partijen. Kiezers identificeren zich nauwelijks met partijen (Marsh 2007) en stemmen eerder op een kandidaat dan een partij (Carey en Shugart 1995).

In de parlementaire arena focussen Ierse TD’s zich in hoge mate op hun kiesdistrict (Audrey et al. 2014a). Het kiesstelsel geeft hen prikkels om een persoonlijke stem te cultiveren (Carey en Shugart 1995; Shugart et al. 2005; Pilet et al. 2012; Audrey et al, 2014b; Fernandes et al 2019). Het salient (politiek relevant) maken van een bepaald onderwerp is één van de manieren waarmee specifieke groepen kiezers aangesproken worden. De historische context van de Ierse abortuskwestie geeft reden om te verwachten dat individuele parlementariërs er electoraal belang bij hebben om ‘abortus’ salient te maken. Met het referendum van 2018 is ‘abortus’ immers gedeconstitutionaliseerd, waardoor het voortaan onderwerp van electorale competitie kon worden.

2) Het niet-ideologische karakter van de Ierse partijpolitiek

Kiesgedag in Ierland kan niet eenvoudig herleid worden tot scheidslijnen die te maken hebben met klasse, religie of ideologie (Garry 2018). Grote ideologische verschillen ontbreken (Carty 1981), klassieke links-rechtstegenstellingen hebben weinig betekenis (Mair 1986) en het politieke landschap bestaat voor het grootste gedeelte uit typische catch-all partijen (Mair 1979; Marsh et al. 2017). De geringe ideologische verschillen moeten gezien worden als het resultaat van de specifieke ontstaansgeschiedenis van het Ierse partijenstelsel (McGraw 2018). Het Ierse partijensysteem is grotendeels ontstaan door een interne splitsing in de republikeinse Sinn Féin

(10)

10 tijdens de Burgeroorlog in 1922-1923, waaruit Fianna Fáil geboren is. De Ierse politiek wordt dan ook wel aangeduid als ‘politics without a social basis’ (Marsh et al. 2017). De assumptie dat ideologie niet de belangrijkste verklaring kan zijn voor standpuntbepaling in het abortusdebat, lijkt dus gerechtvaardigd.

3) De specifieke kenmerken van de politieke cultuur

De Ierse politieke cultuur kan het beste omschreven worden als parochiaal. Dit betekent dat kiezers slechts zeer beperkt bewustzijn hebben van wat in de landelijke politiek speelt. TD’s worden, ongeacht partijkleur of politieke richting, in het kiesdistrict gezien als eerstaangewezen vertegenwoordiger van de landelijke overheid (Carty 1981; Gallagher en Suiter 2017; Farrell en Sinnott 2018). De sterke band tussen kiezer en gekozene vloeit dus niet alleen voort uit de formele kenmerken van het PR-STV kiesstelsel, maar is ook wezenlijk onderdeel van de parochiale politieke cultuur in Ierland (Marsh 2007). Volksvertegenwoordigers in Ierland hebben, zeker op het platteland, en meer dan in veel andere West-Europese landen, echt een ombudsfunctie.

4) Gedifferentieerde benadering van fractiediscipline

Vergeleken met hun evenknieën in 14 andere Europese democratieën beschouwen Ierse volksvertegenwoordigers zichzelf in heel hoge mate als gedelegeerde van de kiezer, en dus niet zozeer als representant van de partij (Dudzínska et al. 2014). Dat laat onverlet dat er in de Dáil Éireann een bijna ongeëvenaarde mate van fractie-eenheid gehanteerd wordt (Depauw and Martin 2009; Martin 2014; Van Vonno 2016). Volgens Martin (2014) zijn er tussen 1980 en 2010 slechts 15 gevallen bekend van parlementariërs die zonder toestemming van de party whup van de partijlijn zijn afgeweken. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen staan party whips toe dat individuele TD’s een zogeheten conscience of free vote uitbrengen. Tijdens de

parlementaire behandeling van de Health Act 2018 kregen leden van Fianna Fáil, de grootste oppositiefractie, de vrije hand bij de stemming, omdat men abortus beschouwde als een gewetenskwestie. Andere partijen hielden vast aan de gebruikelijke fractiediscipline.4 Deze casus stelt in staat om te beoordelen in hoeverre het loslaten van fractiediscipline leidt tot meer uitgesproken of juist gematigder uitingen in het debat.

5) De referendumcultuur draagt bij aan de robuustheid van de casus

4 Wél leverde de abortuskwestie in de periode voor het referendum een aantal ‘afsplitsers’ op: Peter

Fitzpatrick verliet Fine Gael, terwijl Peadar Tóibín en Carol Nolan Sinn Féin achter zich lieten, omdat zij geen ruimte zagen voor een pro-life standpunt in hun fractie.

(11)

11 Het middel van referendum kan niet los gezien worden van de Ierse ontstaansgeschiedenis, het republikanisme en daarmee ook de identiteit van de natie (Kohn 1932; Barrett 2017). Sinds Ierland als republiek zelfstandig is, kent het land een constitutioneel referendum. De invoering hiervan moet gezien worden als een reactie op het Britse parlementarisme, waarvan men pas in 1937 definitief onafhankelijk werd. Ierse staatslieden wilden hun republikeinse (en Katholieke) waarden verankerd zien in een constitutioneel staatsbestel. In plaats van de willekeur van het Britse parlementarisme, vertrouwde men de hoogste soevereiniteit toe aan het Ierse volk. De gedachte achter het constitutioneel referendum was: juist omdat de grondwet zo kwetsbaar en van vitaal belang is, moet de gehele politieke gemeenschap, en dus niet alleen de

volksvertegenwoordiging betrokken worden bij besluitvorming die de hele gemeenschap als zodanig raakt.

Sinds het aannemen van de Ierse constitutie zijn er 41 referenda gehouden in Ierland (zie bijlage 1). Referenda zijn er dus business as usual. Dat geeft de keuze voor Ierland als casus enige robuustheid. De effecten van electorale kwetsbaarheid worden immers nadrukkelijk bezien tegen de achtergrond van het referendum in 2018. Volksraadplegingen zijn stevig ingebed in de Ierse instituties en de politieke cultuur. Kiezers en volksvertegenwoordigers zijn dus bekend met de dynamiek van referenda en de uitwerking die deze hebben op het wetgevende proces. Dit geldt meer specifiek voor referenda over moreel-ethische thema’s, waarvan er maar liefst 14 geweest (Sinnott 1995: 226; O’Mahony 1998; Barrett 2017; zie ook bijlage 1). Deze gingen onder meer over abortus (1983, 1992, 2002, 2018), de positie van de Rooms-Katholieke Kerk (1972) en echtscheiding (1986, 1995, 2019). De legitimiteit van het referendum als middel wordt door de betrokken partijen dus niet betwist, maar juist als wezenlijk onderdeel van het politieke spel gezien. Dit mechanisme doorkruist of ondermijnt het parlementaire proces niet, maar geldt in Ierland juist als een aanvullende democratische impuls, die het wetgevingsproces mede vormgeeft.

5. Methodologie

Op 4, 16, 17 en 18 oktober 2018 werd de Health Act 2018 behandeld in de Dáil. De

spreekteksten van 45 TD’s zijn de inhoudelijke basis voor het toetsen van de eerste en derde hypothese.5 Studies met een N van rond de 45 zijn doorgaans te klein voor het gebruik van strikt-kwantitatieve methoden, terwijl het aantal casussen weer te groot is om alleen te buigen

5 In totaal nemen er 46 TD’s mee aan het debat, maar ik neem Minister Simon Harris niet mee in de

analyse, omdat hij het wetsvoorstel namens de regering presenteert en deze dus als zodanig niet becommentarieerd.

(12)

12 op kwalitatieve methodes, zoals bijvoorbeeld semigestructureerde interviews. Daarom is

creativiteit vereist. Voor het toetsen van de eerste hypothese is daarom een eigen methode ontwikkeld, die in deze sectie nader wordt toegelicht. Tevens wordt aangegeven waarom niet gekozen is voor andere methodes, die onder andere omstandigheden wellicht meer voor de hand zouden liggen. De gebruikte methodes voor hypothese 2 en 3 spreekt behoeven minder toelichting.

Conceptualisering en operationalisering

Electorale kwetsbaarheid wordt in deze studie opgevat als het relatieve stemmenaantal waarmee een TD verkozen is in de Dáil. Electorale kwetsbaarheid verwijst dus naar de marginaliteit van de zetel die de parlementariër in kwestie in handen heeft. Het Ierse PR-STV kiesstelsel werkt als volgt: kandidaten staan ongeordend op het stembiljet, dus moeten kiezers een preferentieordening aanbrengen. Ze hebben de mogelijkheid om ook een tweede, derde, vierde, etc. stem uit te brengen. Om een zetel te bemachtigen, moet een kandidaat de kiesdeler halen. Dit quotum wordt berekend door het totaalaantal geldig uitgebrachte stemmen te delen door het aantal te verdelen zetels plus één. Stemmen bóven de kiesdeler worden verdeeld over de andere kandidaten, gebaseerd op de tweede voorkeuren van kiezers (de enkelvoudig overdraagbare stem). Als dat geen verdere kandidaten oplevert, begint het elimineren van kandidaten die de minste stemmen hebben gekregen. Hun stemmen worden vervolgens, gebaseerd op de tweede voorkeuren van hun kiezers, verdeeld over andere kandidaten. Dit proces van eliminatie gaat net zo lang door totdat alle zetels zijn toebedeeld. Degene die in de laatste telronde verkozen is in zijn kiesdistrict, bezet de meest marginale zetel.6 Degene die de meest marginale zetel behaald heeft, wordt in deze studie aangeduid als last seat TD. Met in totaal 40 kiesdistricten worden 40 marginale zetels geïdentificeerd, tegenover 118 niet -marginale zetels. Aan de hand van deze tweedeling worden de effecten van electorale kwetsbaarheid gemeten.

Introductie analytische rubriekmethode

Hypothese 1 gaat over de verschillende beleidsposities die in te nemen zijn ten aanzien van de abortuskwestie. De verschillende posities worden geïdentificeerd op basis van de analytische rubriekmethode. Deze methode wordt vooralsnog niet elders gebruikt bij politicologische studies. Wel is de methode geënt op het principe van de veel gebruikte scaling methode, waarbij politieke actoren op basis van tekstanalyse een numerieke waarde toegekend krijgen, op basis waarvan zij gepositioneerd kunnen worden in een politieke ruimte (zoals bijvoorbeeld bij Laver

(13)

13 en Benoit 2002).

Net als scaling methodes is de analytische rubriekmethode een manier om politieke teksten te analyseren. De methode veronderstelt dat politieke vraagstukken multidimensionaal zijn: er zijn dus meerdere dimensies of elementen waarop een standpunt kan worden ingenomen door schrijver of spreker van de geanalyseerde tekst. Voor de presentatie van de rubriek

(beoordelingsmatrix) is het van belang dat de beoordelingscriteria helder, eenduidig en enkelvoudig geformuleerd zijn. Iedere ideaaltypische beleidspositie (gepresenteerd over de kolommen) heeft bepaalde descriptoren (gepresenteerd over de rijen), oftewel beschrijvende elementen waarop gescoord kan worden. De descriptoren moeten gezien worden als

indicatoren: ze zijn op zichzelf noch noodzakelijke, noch voldoende voorwaarde om door de onderzoeker tot een bepaalde categorie gerekend te worden. Wordt echter voldaan aan een bepaalde hoeveelheid indicatoren (bijvoorbeeld de helft plus één), dan wordt het een subject tot een categorie gerekend. De verschillende dimensies worden per tekst uiteindelijk teruggebracht tot één categorie, die vastgesteld wordt op basis van de eindscore, die de som is van een aantal afzonderlijke scores over de descriptoren.

Het begrip ‘analytische rubriekmethode’ is ontleend aan de onderwijskunde, waarin analytische rubrics onderscheiden worden van holistische rubrics (Van Berkel et al 2017). In algemene zin zijn rubrics niet anders dan beoordelingskaders. Waar een holistische benadering subjecten beoordeelt op basis van een algehele impressie (in de onderwijspraktijk: de performance van studenten; hier: het algemene narratief van parlementariërs), daar streeft een analytische benadering juist naar beoordeling op basis van meerdere, afzonderlijke criteria. Het aantal dimensies (descriptoren) dat gebruikt wordt om een reeks teksten te analyseren is van belang. De complexiteit van de meeste politieke vraagstukken vereist dat er in ieder geval meer dan twee mogelijke beleidsposities zijn. Louter onderscheid maken tussen voor- en tegenstanders is onvoldoende. Tegelijkertijd moeten er ook niet te veel beleidsposities onderscheiden worden, hoe gelaagd en multidimensionaal de kwestie op het eerste gezicht ook is. Meer dan vier posities brengt het risico met zich mee dat het verschil tussen de categorieën te vaag wordt. In de

beperking van het aantal categorieën schuilt weliswaar een reductie van de realiteit, maar hier ligt juist de kracht van de methode. Het gaat de onderzoeker immers niet om gedetailleerde nuanceverschillen, maar om het signaleren van de bredere trends.

De analytische rubriekmethode vereist dat de onderzoeker zich vooraf grondig verdiept in zijn casus. In deze studie is vooronderzoek gedaan door een combinatie van uitvoerig

(14)

14 literatuuronderzoek, bestudering van kiezersvoorkeuren7 en interviews met personen die direct8 of indirect9 betrokken waren bij de Health Act 2018 en het voorafgaande referendum. Als tijd of middelen voor dergelijk vooronderzoek ontbreken, dan is het beter om met minder tijdsintensieve scaling methodes te werken zoals Wordfish. Wordfish werkt met een algoritme dat woorden in teksten opspoort die een sterke politieke connotatie hebben, waarbij ervan uitgegaan wordt dat die de beste discriminatoren zijn op basis waarvan de beleidsposities van partijen of kandidaten gerangschikt kunnen worden (Slapin en Proksch 2008). Een andere bruikbare methode is Wordscores, waarbij de onderzoeker vooraf referentieteksten moet selecteren die overeenkomen met de verschillende ideaaltypische beleidsposities. Echter geldt ook voor deze methode dat de nodige voorkennis vereist is, omdat het risico bestaat dat gekozen wordt voor referentieteksten die niet-representatief blijken.

Het voordeel van de analytische rubriekmethode is dat het de onderzoeker in staat stelt om de lezer mee te nemen in het onderzoeksproces. Er kan heel eenvoudig inzicht gegeven worden op basis waarvan de verschillende teksten gerangschikt zijn. Ook kunnen afwijkende patronen voor wat betreft afzonderlijke descriptoren apart besproken worden. De configuratie van scores over de verschillende descriptoren zegt soms meer over de beleidsposities van de onderzochte casussen dan geabstraheerde eindscores. Het is belangrijk dat er in de verantwoording van de resultaten transparant te werk wordt gegaan. Een manier om dit te doen is het weergeven van enkele casusvoorbeelden ter illustratie.

H1: Gematigde en uitgesproken opvattingen

Voor de toetsing van hypothese 1 zijn twee rubrieken samengesteld, één voor de beleidsposities van voorstanders van de Health Act 2018 en één voor de tegenstanders van de wet.

Voorstanders van deze maken veel referenties aan het democratisch mandaat voor de nieuwe wetgeving (a), de stigmatisering van vrouwen (b), het al dan niet criminaliserende signaal dat uitgaat van de wetstekst (c), framing van reproductieve en vrouwenrechten (d) en de

wachttijdsclausule van 72 uur (e). Tegenstanders spreken vooral over gewetensbezwaardheid

7 Onder meer op basis van proces-verbalen van de Citizens’ Assembly en de uitslagen bij het referendum

in 2018.

8 Het gaat om een viertal personen dat in 2018 als TD diende en ook bijdroeg aan het Health Act debat:

Kate O’Connell (Fine Gael), Clare Daly (Independents 4 Change), Billy Kelleher (Fianna Fáil) en Louise O’Reilly (Sinn Féin). Zij zaten allen in de parlementaire commissie over het Achtste Amendement (32e

Dáil).

9 David Farrell, Adriaan Palm en Evert van Vlastuin. Farrell (politicoloog University of Dublin) leidde het

onderzoek naar de abortuscasus voor de Citizens’ Assembly voorafgaande aan het referendum. Palm (Nederlands ambassadeur in Dublin) en Van Vlastuin (journalist bij het Reformatorisch Dagblad met expertise op het gebied van het Verenigd Koninkrijk en Ierland) hebben geholpen om de bijzonderheden van de Ierse abortuscasus als buitenstaander beter te begrijpen.

(15)

15 bij artsen en verplegend personeel (a), de financiering van abortussen (b), de legitimiteit van het democratisch mandaat (c), ouderlijk toezicht bij minderjarigen (d) en de morele implicaties van de wetgeving (e). Op elk van de vijf onderwerpen kan een gematigde (1) of uitgesproken positie (2) ingenomen worden. Als aan één van deze onderwerpen in het geheel niet gerefereerd wordt, wordt er een nul genoteerd. De eindscore per spreker, van in totaal 45 TD’s dus, wordt bepaald aan de hand van de som van de vijf deelscores. Daarbij geldt dat, om voor de eindscore in aanmerking te komen voor de kwalificatie gematigd, de spreker meer enen dan tweeën moet scoren (voorwaarde I-a) en hij ten minste twee enen moet scoren (voorwaarde II-a).10 Daaruit volgt dat, om voor de eindscore in aanmerking te komen voor de kwalificatie uitgesproken, dat men (voorwaarde I-b) meer 2-en dan 1-en moet scoren en (voorwaarde II-b) dat de spreker ten minste twee 2-en moet scoren. Voldoet men niet aan de voorwaarden I en II, dan krijgt men in de eindscore een 0. Sprekers met een eindscore 0 worden uit de analyse gehaald omdat hun speech te weinig aanleiding geeft om een inhoudelijke standpuntbepaling uit af te leiden.

10 Voor deze relatief lage drempel is gekozen omdat zo rekening gehouden wordt met het feit dat

parlementariërs niet altijd aan alle facetten van de discussie kunnen raken. Een gebrek aan spreektijd kan hiervan de oorzaak zijn. Ook komt het voor dat men bepaalde facetten bewust links laat liggen, omdat eerdere sprekers hier al uitgebreid aan gerefereerd hebben.

Voor (Rubriek I)

Gematigd Uitgesproken

a. Democratisch mandaat

De voorgestelde wetgeving wordt positief ontvangen en in lijn geacht met de uitslag van het referendum, al dan niet met een verwijzing naar de eerder gepresenteerde “Heads of the Bill” (1)

In het licht van de ruime uitslag bij het referendum is de voorgestelde wetgeving in een aantal wezenlijke opzichten nog altijd te conservatief (2)

b. Stigmatisering vrouwen

Benadrukt wordt dat de nieuwe wetgeving ervoor zorgt dat het stigma van abortus af is; de schaamte van het uitreizen voor een abortus naar het Verenigd Koninkrijk behoort tot het verleden (1)

De voorgestelde wetgeving

stigmatiseert vrouwen nog steeds en is tot op zekere hoogte zelfs

criminaliserend, voor wat betreft de strafrechtelijke bepalingen die opgenomen zijn ten aanzien van abortussen buiten het wettelijk kader (2)

(16)

16 c. Signaal dat uitgaat

van wetgeving

Het is goed dat er een wettelijk kader is voor abortus tot 12 weken en uitzonderingen daarboven, zodat abortussen legaal en veilig uitgevoerd kunnen worden in Ierland (1)

Er gaat nog altijd een

afschrikwekkend effect van de wetgeving uit in de richting van artsen, die zo mogelijkerwijs ontmoedigd worden om mee te werken aan een abortus (2) d. Framing van

reproductieve rechten

Abortus wordt besproken als een (reproductief)

mensenrecht of in termen van gezondheidszorg, zonder dat dit tegenover de Kerk of het geloof wordt geplaatst; hooguit klinkt een afrekening met verleden in algemene zin (1)

De speech heeft een duidelijk antiklerikaal karakter; er wordt gerefereerd aan de rol van de Katholieke Kerk of het christelijk geloof met betrekking tot de traditionele afwijzing van abortus (2)

e. Wachttijd De wachttijdsclause wordt verdedigd als noodzakelijke concessie aan de

tegenstemmende minderheid (1)

De wachttijd van 72 uur wordt op zodanige wijze bekritiseerd en bevraagd, dat hieruit een duidelijke afwijzing blijkt; de clausule wordt al dan niet bestempeld als

paternalistisch, in de zin dat die de abortuswens van vrouwen niet serieus neemt (2)

Tegen (Rubriek II)

Gematigd Uitgesproken

a.

Gewetensbezwaard- heid

Er worden vragen gesteld over hoe de nieuwe wetgeving zich verhoudt tot

gewetensbezwaarde artsen en verplegend personeel (1)

Er wordt expliciet gesteld dat de nieuwe wetgeving artsen dwingt om mee te werken aan abortus,

bijvoorbeeld door de verplichting om door te verwijzen (2)

b. Financiering Nu abortus ‘geregeld’ is, moeten er ook middelen vrijgemaakt worden voor

Het is een slechte zaak dat er belastinggeld gemoeid is met het uitvoeren van abortussen (2)

(17)

17 H2: De preferenties van het kiesdistrict

Aan de hand van referendumuitslagen per kiesdistrict wordt beoordeeld in hoeverre electoraal kwetsbare TD’s hun standpunten voegen naar die van de meerderheid in hun kiesdistrict. De standpunten van TD’s worden afgeleid uit hun speeches (45 van de 118 TD’s) en stemgedrag bij de hoofdelijke stemming over de Health Act 2018 (alle TD’s).

H3: Refereren aan het kiesdistrict

Om vast te stellen of electoraal kwetsbare TD’s vaker refereren aan hun kiesdistrict, wordt gebruikt gemaakt van een handmatige, regel-gebaseerde vorm van tekstanalyse. In de speeches wordt geselecteerd op verwijzingen naar kiesdistricten en de namen van steden, dorpen,

buurten, gemeenschappen en regio’s waar de parlementariërs naar refereren. Vervolgens wordt er binnen die kiesdistricten en plaatsnamen een selectie gemaakt: geografische verwijzingen die geen betrekking hebben op het woongebied van de achterban van de speechende TD worden

moederschapsondersteuning en gynaecologie (1)

c. Democratisch mandaat

Men erkent impliciet of expliciet dat de voorgestelde wetgeving een legitieme basis heeft, waaraan het parlement nu rechtskracht dient te verlenen; het democratische proces wordt als zodanig niet ter discussie gesteld (1)

Het democratische proces wordt ter discussie gesteld; men stelt dat het referendum onvoldoende legitimatie biedt voor de Health Act 2018, dringt aan op pre-legislative scrutiny of legt het accent op de nee-stemmers en bezwaarde ja-stemmers (2)

d. Minderjarigheid Er worden vragen gesteld over ouderlijke betrokkenheid bij abortus voor minderjarigen; deze zijn vooral ter

verduidelijking (1)

Men staat er op dat ouderlijk

toezicht alsnog een vereiste wordt in de Health Act 2018, als

minderjarigen in aanmerking komen voor een abortustraject (2)

e. Moraliteit Afkeuring over de

voorgestelde wetgeving wordt vooral geuit in algemene termen (1)

De voorgestelde wetgeving wordt geduid in termen van moreel verval, waarbij een glijdende schaal

geschetst wordt en abortus al dan niet op gelijke voet wordt gezet met het ‘doden’ van een foetus (2)

(18)

18 gefilterd uit de gegevens. Verwijzingen naar kiezers waaruit blijkt dat het gaat om de kiezers van de TD in kwestie, zoals in “my voters”, “my constituents” of “my constituency” tellen ook mee.

6. Resultaten

De 32e Dáil Éireann telde 158 TD’s. Op 23 oktober 2018 stemden 90 TD’s voor, veertien tegen en onthielden dertien zich van stemming.11 Tegenstanders van de Health Act 2018 mengden zich met zestien bijdrages relatief gezien meer in het debat, tegenover 26 speeches van voorstanders. Acht speeches waren afkomstig van leden die zich onthielden van stemming of hier niet bij aanwezig waren. Hun standpunten ten aanzien van de abortuskwestie kunnen herleid worden op basis van hun bijdrages aan het debat.

Voordat de geformuleerde hypotheses getest worden, is het goed om twee zaken vast te stellen. Ten eerste is het zo dat TD’s die de laatste zetel bezetten geen hogere bereidheid hadden om deel te nemen aan het debat over de Health Act 2018.12 Van de 40 last seat TDs namen er twaalf deel aan het debat, tegenover 32 uit de groep van 118 overige TD’s. Zetelmarginaliteit lijkt dus niet te kunnen verklaren waarom de ene TD wél en de andere geen bijdrage levert aan het debat. Ten tweede is het zo dat voor- en tegenstanders ongeveer evenredig verdeeld zijn over last seat TDs en overige TD’s, zie onderstaande tabel:

Last seat Overig

Voorstanders 8 21

Tegenstanders 4 12

Hypothese 1: Gematigde en uitgesproken opvattingen

H1: TD’s die de laatst beschikbare zetel in hun district gewonnen hebben, nemen in

11 41 TD’s waren niet aanwezig bij de stemming.

12 Dit is bepaald op basis van een hypergeometrische kansverdeling die uitgaat van ‘trekken zonder

terugleggen. Men doet n = 45 aselecte trekkingen zonder terugtrekken uit een populatie N = 158, waarbij er in totaal M = 40 successen zijn. De kans p op m successen (deelname aan debat door last seat TD) wordt dan gegeven door de formule 𝑝(𝑚) =(

𝑀 𝑚)(𝑁−𝑀𝑛−𝑚)

(𝑁𝑛) . m = 12 valt binnen het betrouwbaarheidsinterval [7;15] (α = 0,05), dat is vastgesteld op basis van een gecumuleerde kansenreeks van de kans p op m in Excel. Last seat TDs nemen dus niet vaker deel aan het debat dan hun collega’s.

(19)

19 hun parlementaire speech uitgesprokener posities in dan collega’s die een

electoraal veiliger zetel bezetten

Aan de hand van de eerder uiteengezette rubriekmethode zijn de beleidsposities van de 45 deelnemende TD’s bepaald.13 Zij kunnen als volgt gekwalificeerd worden:

1 (gematigd) 2 (uitgesproken)

Voorstanders Last seat TDs 5 3

Voorstanders Overige TD’s 12 9

Tegenstanders Last seat TDs 1 3

Tegenstanders Overig TD’s 8 4

Last seat TDs scoorden in totaal 6 keer een 1 en 6 keer een 2. De overige TD’s scoorden 20 keer een 1 en 13 keer een 2.Last seat TDs geven iets vaker blijk van een uitgesproken opvatting dan hun collega’s, maar dit verschil is niet significant (z ≈ 0,64).14 Als er al sprake is van een effect,

dan is dit vooral te herleiden tot de groep TD’s die ageert tegen het wetsvoorstel. Last seat TDs uit het pro-choice kamp hebben over de hele linie zelfs iets minder uitgesproken opvattingen dan hun collega’s met een ruimer mandaat (37,5% vs. 42,9%).

Bij wijze van illustratie is in bijlage 2 is een voorbeeld opgenomen van de speech van Mattie McGrath, die als tegenstander van de Health Act 2018 op alle descriptoren (rubriek II) gekwalificeerd wordt als ‘uitgesproken’. De geel gemarkeerde stukken verwijzen naar

ingenomen posities op de verschillende onderwerpen. In bijlage 3 worden voorbeelden gegeven van hoe te werk is gegaan bij het beoordelen van speeches op basis van descriptor ‘democratisch mandaat’ (rubriek I) en ‘geweten’ (rubriek II).

Op de meeste afzonderlijke descriptoren wordt door last seat TDs en hun collega’s vergelijkbaar gescoord. Bij zowel voor- als tegenstanders is echter één uitschieter te observeren. Last seat TDs verwoorden zich opvallend gematigder waar het gaat om het signaal dat uitgaat van de nieuwe wetgeving (descriptor c uit rubriek I), vergeleken met collega’s die een electoraal ruimere zetel bezetten. Slechts 12,5% van hen neemt hier een uitgesproken positie in, tegenover 38,1% uit de

13 Geen enkele TD scoorde een ‘0’ in de eindscore, dus is er niemand uit de analyse gehaald. 14 Bij het testen van de hypotheses worden steeds twee gemiddeldes vergeleken, oftewel 𝐻

0: 𝑝1= 𝑝2 en 𝐻𝐴: 𝑝1≠ 𝑝2. Daartoe wordt een ongepaarde chi-kwadraattoets uitgevoerd, die geschikt is voor het vergelijken van gemiddeldes uit populaties met een kleine N, berekend op basis van 𝑧 = p̂1− p̂2

√p̂(1−p̂)(1 𝑛1+ 1 𝑛2) waarbij geldt dat p̂=𝑛1𝑝̂̂1+ 𝑛2𝑝̂̂2

(20)

20

overige groep. TD’s die electoraal minder kwetsbaar zijn, zijn dus uitgesprokener over het afschrikwekkende effect dat volgens hen uitgaat van strafrechtelijke bepalingen in de Health Act 2018. Zo stelt Catherine Murphy (Social Democrats): “Following a mandate which

overwhelmingly sought to remove the stigma and criminalisation of women in this country, it is a shame that the entire first half of the Bill is preoccupied with a listing of offences and penalties

which may be faced.”

Bij de tegenstanders van de Health Act geldt descriptor e (‘moraliteit’; rubriek II) als een

uitschieter. Last seat TDs duiden de nieuwe wetgeving vaker in termen van moreel verval (75% tegenover 33,3%), terwijl de overige TD’s’ uit het pro-life kamp hun afkeuring meer in algemene bewoordingen laten blijken. Zo spreekt last seat TD Peter Fitzpatrick, dieonder meer op basis van descriptor e gekwalificeerd wordt als ‘uitgesproken’, expliciet over het doden van baby’s:

“The baby’s humanity and value and right to life as a human being are absolutely ignored. (..)

This law is about a right to have a baby killed on request with no reason need.”

In veel gevallen voldoen TD’s aan de kwalificatie ‘gematigd’ of ‘uitgesproken’ op basis van twee of drie descriptoren. Er zijn echter ook TD’s die zo goed als volledig voldoen aan deze

kwalificaties. Onder de voorstanders van de Health Act 2018 bevinden zich vier TD’s die zich op maar liefst vier of vijf descriptoren uiten als ‘gematigd’. Het gaat daarbij om Alan Kelly (Fine Gael), Lisa Chambers, Billy Kelleher en Fiona O’Loughlin (allen Fianna Fáil). Zes TD’s kunnen op basis van ten minste vier descriptoren gekwalificeerd worden als ‘uitgesproken’: Denise Mitchel, Mary-Lou McDonald (beide Sinn Féin), Ruth Coppinger, Mick Barry, Paul Murphy (allen

Solidarity-People Before Profit) en Mick Wallace (Independents 4 Change). Het lijkt geen toeval dat de TD’s die het meest voldoen aan de beschrijving ‘gematigd’, afkomstig zijn van de twee grote catch-all partijen, terwijl de zes meest uitgesproken kandidaten behoren tot fracties die in algemene zin al een protestkarakter hebben, zij het nationalistisch/republikeins of socialistisch. In zoverre is een vergelijkbaar patroon zichtbaar bij de tegenstanders van de Health Act 2018, dat de drie meest uitgesproken tegenstanders ook een maatschappelijke proteststem

vertegenwoordigen. Het gaat om Mattie McGrath (ex-Fianna Fáil), Carol Nolan en Peadar Toíbín (beide ex-Sinn Féin), alle drie zogenaamde afsplitsers. Nolan verliet Sinn Féin in juni 2018 vanwege haar pro-life standpunt bij het referendum, terwijl Toíbin drie weken na de stemming over de Health Act 2018 met zijn partij brak.

Hypothese 2: De preferenties van het kiesdistrict

(21)

21 meer gelegen liggen aan hun kiesdistrict dan TD’s die een electoraal veiliger zetel

bezetten.

Behalve in Donegal werd in alle districten in meerderheid vóór het referendum gestemd in 2018.

Last seat TDs volgden bij de behandeling van de Health Act echter niet zonder meer de

preferenties van de meerderheid in hun kiesdistrict. Wel is het zo dat last seat TDs (13 uit 40; 32,5%) vaker dan hun collega’s (22 uit 118; 18,6%) überhaupt geen persoonlijk standpunt laten blijken (z ≈ 1,75), door én niet te speechen, én zich afzijdig te houden bij de hoofdelijke

stemming. Dit verband is nog sterker én statistisch significant (z ≈ 2,41) als alleen kiesdistricten meegenomen worden waar minder dan gemiddeld vóór gestemd is bij het referendum (≤66,9%, vanaf Galway West, zie bijlage 4). Een aantal TD’s zal ongetwijfeld verhinderd zijn geweest bij de stemming, maar het lijkt erg onwaarschijnlijk dat de zo massale afwezigheid op toeval berust, temeer omdat deze te relateren is aan de referendumuitslag.

H3: Refereren naar het kiesdistrict

H3: TD’s die de laatst beschikbare zetel in hun district gewonnen hebben, refereren in hun parlementaire speech vaker aan hun kiesdistrict dan collega’s die een electoraal veiliger zetel bezetten.

TD’s die de laatste zetel bezetten, verwijzen in hun speeches vaker expliciet naar kiezers of plaatsnamen uit het district van afkomst (58,3%), vergeleken met collega’s die een ruimer mandaat hebben (33,3%). Dat verschil is weliswaar niet statistisch significant (z ≈ 1,51), maar daarmee kan, gegeven de lage steekproefgrootte (N = 45), nog niet uitgesloten worden dat er wel degelijk sprake is van een verband.

7. Robuustheidstest

Bij wijze van additionele controle wordt er een robuustheidstest toegevoegd. Die bestaat uit een andere operationalisering van electorale kwetsbaarheid ten aanzien hypotheses die eerder niet bevestigd konden worden. Daarnaast wordt een tweetal mediërende variabelen onder de loep genomen, waarvan de eerste betrekking heeft op H2 en H3 en de tweede op H1.

Andere operationalisering

Electorale kwetsbaarheid is in deze studie opgevat als zetelmarginaliteit en geoperationaliseerd als een binaire variabele met last seat TDs en overige TD’s. Zetelmarginaliteit kan echter ook ruimer opgevat worden, als alle kandidaten meegeteld worden die de laatste telronde aan hun

(22)

22 zetel zijn gekomen.15 Dit levert in de analyse van de speeches 8 nieuwe last seat TDs op, terwijl er in totaal 38 nieuwe TD’s ‘bijkomen’. Worden de resultaten gecontroleerd op basis van deze bredere definitie, dan geldt dat 45% van de last seat TDs een uitgesproken standpunt inneemt, tegenover 40% in de overige groep TD’s (z ≈ 0,47). Van de groep last seat TDs verwijst 50% naar zijn kiesdistrict, tegenover 32% uit de overige groep (z ≈ 1,09). De nulhypotheses bij H1 en H3 kunnen daarmee, althans op basis van statistische significantie, niet verworpen worden. Ook voor H2 geldt dat de richting van het gesuggereerde verband gelijk is gebleven, maar dat de nieuwe conceptualisering eveneens op een minder sterk verband duidt, zowel voor wat betreft alle 78 last seat TDs (z ≈ 0,66), als voor de 37 last seat TDs afkomstig uit districten waar relatief veel tegen is gestemd bij het referendum (z ≈ 1,23).

Mediërende variabelen die verklaring bieden

In de literatuur zijn aanwijzingen dat het aantal dienstjaren van parlementariërs een sterk negatief verband houdt met de mate waarin zij gefocust zijn op het eigen kiesdistrict

(Heitshusen et al. 2005; Audrey et al. 2014a). Junior TDs die speechten tijdens de behandeling van de Health Act 2018 blijken inderdaad aanzienlijk vaker naar hun kiesdistrict te refereren dan hun senior collega’s(52,4% tegenover 29,2%; z ≈ 1,59). Van de groep junior TDs kan echter niet gezegd worden dat zij zich, zoals last seat TDs, afzijdig houden van het debat en de

hoofdelijke stemming. Sterker nog, er wordt een omgekeerd evenredig verband geobserveerd (z ≈ -1,51). Juist senior TDs blijken hun kaarten vaker tegen de borst (24,3%) te houden dan junior TDs (13,7%), door geen blijk te geven van een persoonlijk standpunt ten aanzien van de

abortuskwestie. Ondanks de aanzienlijke overlap tussen juniors en last seat TDs, kan de kennelijke ambivalentie van deze laatste groep niet verklaard door hun gebrek aan parlementaire ervaring.

Verder is er nog het fenomeen van partijeenheid en fractiediscipline. De 44-koppige fractie van Fianna Fáil stemde als enige verdeeld (23 voor; twee tegen; zeven onthouding; twaalf afwezig). Twaalf TD’s van Fianna Fáil hielden een speech, waarvan er vijf voorstander van de nieuwe wet bleken te zijn, tegenover zeven tegenstanders. De vrije kwestie leidde er dus daadwerkelijk toe dat TD’s verschillende standpunten innemen. Uit de speeches van Fianna Fáil-TD’s blijkt een algehele gematigdheid ten aanzien van de abortuskwestie, zeker als hun scores vergeleken worden met die van de overige 33 TD’s die gespeecht hebben (91,7% tegenover 45,5%; z ≈ 2,78). Dit ligt in zoverre in de lijn der verwachting, dat het loslaten van de partijdiscipline erop duidt dat de partij intern worstelt met het vraagstuk. Fianna Fáil mag als catch-all partij dan

(23)

23 vaker centristische standpunten innemen, kennelijk verdwijnen deze middelpuntzoekende krachten niet als de party whip een vrije stem geeft. Opvallend is verder de positiebepaling van het cluster van veertien onafhankelijke TD’s.16 Niet alleen zijn zij qua deelname aan het debat oververtegenwoordigd, in hun uitingen blijken zij ook behoorlijk uitgesprokener dan hun partijgebonden collega’s (64,3% tegenover 32,3%; z ≈ 2,01).

8. Conclusie

Aan de hand van een nieuwe methode is onvoldoende bewijs gevonden om in navolging van Baughman (2004) te kunnen concluderen dat parlementariërs met een electoraal kwetsbare zetel uitgesprokener posities innemen in het abortusdebat. Als er van een dergelijk effect al sprake is, dan gaat dit vooral op voor degenen die ageerden tegen abortusliberalisering. Een voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat zij zich offensiever moesten opstellen in het debat, gegeven de gewijzigde politieke en maatschappelijke status quo. Last seat TDs uit het pro-choice-kamp uiten zich zelfs iets gematigder dan hun collega’s met een ruimer electoraal

mandaat.

Eerdere studies suggereerden dat electoraal kwetsbare TD’s in hoge mate rekening houden met de voorkeuren van hun kiesdistricten. Dit verband geldt in algemene zin (Heitshusen et al. 2005; André et al. 2015) en meer specifiek met betrekking tot abortusvraagstukken (Baughman 2004; Baumann et al. 2015). Daar is in zoverre nieuw empirisch bewijs voor geleverd, dat gesteld kan worden dat naarmate Ierse volksvertegenwoordigers electoraal kwetsbaarder zijn, zij minder geneigd zijn om überhaupt een persoonlijk standpunt in te nemen ten aanzien van de

abortuskwestie, ook als gecontroleerd wordt voor senioriteit. Dat dit vooral geldt voor TD’s die afkomstig zijn uit kiesdistricten waar minder eenduidig is gestemd bij het referendum, geeft aanleiding om te vermoeden dat electorale kwetsbaarheid vooral tot diepe onzekerheid en ambivalentie leidt. Kennelijk vrezen electoraal kwetsbare parlementariërs ervoor dat het innemen van een standpunt rond abortus leidt tot agency loss, waardoor hun kansen op

herverkiezing kleiner worden. Aangenomen dat ‘abortus’ salient is bij toekomstige verkiezingen, kan het innemen van welk standpunt dan ook leiden tot stemmenverlies.

Het gegeven dat last seat TDs in hun speechesvaker refereerden aan hun kiesdistrict, is een indicatie dat zij het debat over de Health Act 2018 aangrepen om met hun achterban te communiceren. Door zo expliciet te verwijzen naar hun kiesdistrict, lieten TD’s merken dat zij rekening houden met hun kiesdistrict. Zo traden zij niet slechts op als gevolmachtigde van de

(24)

24 kiezer, maar juist ook als gedelegeerde. Op basis van deze studie kan gesteld worden dat

electorale kwetsbaarheid als mechanisme gedeeltelijk verklaring kan bieden voor standpuntbepaling van Ierse parlementariërs bij kwesties rond abortus.

Literatuur

ANDRÉ, A., DEPAUW, S. & MARTIN, S. (2015). Electoral Systems and Legislators’

Constituency Effort: The Mediating Effect of Electoral Vulnerability. Comparative Political Studies 48(4), 464-496.

AUDREY, A., GALLAGHER, M. & SANDRI, G. (2014a). Legislators’ Constituency Orientation. In: Deschouwer K en Depauw S (red.) Representing the People. OXFORD: Oxford University Press, 166-187.

AUDREY, A., FREIRE, A. & PAPP, Z. (2014b). Electoral Rules and Legislators’ Personal Vote-seeking. In: Deschouwer K en Depauw S (red.) Representing the People. OXFORD: Oxford University Press, 87-109.

BANKS, J. & DUGGAN, J. (2005). Probabilistic Voting in the Spatial Model of Elections: The Theory of Office-motivated Candidates. In: Austen-Smith D en Duggan J (red.) Social Choice and Strategic Decisions: Essays in honor of Jeffrey S. Banks. NEW YORK: Springer, 15-56.

BARRETT, G. (2017). The use of referendums in Ireland: an analysis. The Journal of Legislative Studies, 23(1), 71-92.

BAUGHMAN, J. (2004). Party, constituency, and representation: Votes on abortion in the British House of Commons. Public Choice, 120(1), 63-85.

BAUMANN, M., DEBUS, M. & MÜLLER, J. (2015). Convictions and Signals in Parliamentary Speeches: Dáil Éireann Debates on Abortion in 2001 and 2013. Irish Political Studies, 30(2), 199-219.

BAUMGARTNER, F.R. & JONES B.D. (1993). Agendas and instability in American politics. CHICAGO: University of Chicago Press.

BERRY, W. D., BERKMAN, M. B., & SCHNEIDERMAN, S. (2000). Legislative

professionalism and incumbent reelection: The development of institutional boundaries. American Political Science Review, 94(4), 859-874.

BERRINGTON, H.B. (1973). Backbench Opinion in the House of Commons 1945-1955. OXFORD: Pergamon.

BOWLER, S. (2010). Private Members’ Bills in the UK Parliament: Is There an ‘Electoral Connection’? The Journal of Legislative Studies, 16(4), 474-494.

(25)

25 of the Irish Party System. Political Behavior, 13(4), 303-320.

CAREY, J.M. & SHUGART, M.S. (1995). Incentives to Cultivate a Personal Vote: A Rank Ordering of Electoral Formulas. Electoral Studies, 14(4), 417-439.

CARTY, R.K. (1981). Party and Parish Pump: Electoral Politics in Ireland. ONTARIO: Wilfred Laurier University Press.

CHRISTOPHER, K. (2006). Demotion and Dissent in the Canadian Liberal Party. British Journal of Political Science, 36(3), 561-574.

COURTNEY, M. & WEEKS, L. (2018). Party or candidate? In: Marsh, M, Farrell, D M en Reidy T (red.) The Post-Crisis Irish Voter: Voting Behaviour in the Irish 2016 General Election. Manchester: Manchester University Press, 126-144.

COWLEY, P. (1998). Unbridled Passions? Free Votes, Issues of Conscience and the

Accountability of British Members of Parliament. The Journal of Legislative Studies, 4(2), 70-88.

DEPAUW, S. & MARTIN, S. (2009). Legislative party discipline and cohesion in comparative perspective. In: Gianetti D en Benoit K (red.) Intra-Party Politics and Coalition Governments in Parliamentary Democracies. LONDEN: Routledge, 103-120. DUDZIŃSKA, A., POYET, C., COSTA, O. & WESSELS, B. (2014). Representational Roles. In: Deschouwer K en Depauw S (red.) Representing the People. OXFORD: Oxford University Press, 19-38.

DUGGAN, J. & FEY, M. (2005). Electoral competition with policy-motivated candidates. Games and Economic Behavior, 51(2), 490-522.

DOWNS, A. (1957). An Economic Theory of Democracy. NEW YORK: Harper and Row.

ELKINK, J. A. & FARRELL, D. M. (2015). The act of voting in context. In: Elkink J A en Farrell D M (red.) The Act of Voting: Identities, institutions and locale. NEW YORK: Routledge Taylor and Francis Group, 276-286.

FARRELL, D. M. & SINNOTT, R. (2018) Society and political culture. In: Coakley J en Gallagher M (red.) Politics in the Republic of Ireland (6e editie). NEW YORK: Routlegde en PSAI Press, 89-110.

FERNANDES, J.M., GEESE, L. & SCHWEMMER, C. (2019). The impact of candidate selection rules and electoral vulnerability on legislative behaviour in comparative perspective.

European Journal of Political Research, 58(1), 270-291.

GALLAGHER, M. & KOHITO, L. (2010). The Constituency Role of Dáil Deputies. In: Coakley J en Gallagher M (red.) Politics in the Republic of Ireland (5e editie). LONDON: Routlegde en PSAI Press, 230-262.

(26)

26 Attitudes to the Constituency Role of Irish Parliamentarians. In: Marsh M, Farrell, D M en McElroy G (red.) A Conservative Revolution? Electoral Change in Twenty-First Century Ireland. OXFORD: Oxford University Press, 143-171.

GARNER, C. & LETKI, N. (2005). Party Structure and Backbench Dissent in the Canadian and British Parliament. Canadian Journal of Political Science, 38(2), 463-482.

GARRY, J. (2018). Social and ideological bases of voting. In: Marsh, M, Farrell, D M en Reidy T (red.) The Post-Crisis Irish Voter: Voting Behaviour in the Irish 2016 General Election. Manchester: Manchester University Press, 63-81.

GERRING, J. & SEAWRIGHT, J. (2007). Techniques for choosing cases. In: Gerring J (red.) Case study research. CAMBRIDGE: Cambridge University Press, 86-150.

GIRVIN, B. (2010). Consensus and Political Competition in the Irish Republic: The 1997 Election. Parliamentary Affairs, 51(1), 84-100.

HEITSHUSEN, V., YOUNG, G. & WOOD, D.M. (2005). Electoral Context and MP

Constituency Focus in Australia, Canada, Ireland, New Zealand and the United Kingdom. American Journal of Political Science, 49(1), 32-45.

HIBBING, J.R. & MARSH, D. (1987). Accounting for the Voting Patterns for British MPs on Free Votes. Legislative Studies Quarterly, 12(2), 275-297.

JACOBSON, G.C. (1987). The Marginals Never Vanished: Incumbency and Competition in Elections to the U.S. House of Representatives, 1952-82. American Journal of Political Science, 31(1), 126-141.

KATZ, R.S. (2014). No Man Can Serve Two Masters: Party Politicians, Party Members, Citizens and Principal-Agent Models of Democracy. Party Politics, 20(2), 183-193.

KELLERMAN, M. (2016). Electoral Vulnerability, Constituency Focus, and Parliamentary Questions in the House of Commons. The British Journal of Politics and International Relations, 18(1), 90-106.

LUPIA, A. (2006). Delegation and its Perils. In: Strøm K, Müller W C en Bergman T (red.) Delegation and Accountability in Parliamentary Democracies. OXFORD: Oxford University Press, 33-54.

MAIR, P. (1979). The Autonomy of the Political: The Development of the Irish Party System. Comparative Politics, 11(4), 445-465.

MAIR, P. (1986). Locating Irish Political Parties on a Left-Right Dimension: An Empirical Enquiry. Political Parties, 34(3), 456-465.

MARSH, M. (2007). Candidates or Parties? Objects of Electoral Choice in Ireland. Party Politics, 13(4), 500-527.

(27)

27 Shugart M (red.) The Oxford Handbook of Electoral Systems. OXFORD: Oxford

University Press, 651-672.

MARSH, M. FARRELL, D. M. & MCELROY, G. (2017). Introduction: the 2011 Election in Context. In: Marsh M, Farrell, D M en McElroy G (red.) A Conservative Revolution? Electoral Change in Twenty-First Century Ireland. OXFORD: Oxford University Press, 1-10.

MARTIN, S. (2014). Why electoral systems don’t always matter: The impact of ‘mega-seats’ on legislative behaviour in Ireland. Party Politics, 20(3), 467-479.

MAYHEW, D.R. (1974)[2004]. Congress: The Electoral Connection (2e editie).NEW HAVEN/LONDEN: Yale University Press.

MCANDREWS, J. R., SNAGOVSKY, F. & THOMAS, P.E.J. (2020). How Citizens Judge Legislative Dissent: Experimental Evidence from Canada of Party Switching. Parliamentary Affairs, 73(2), 323-341.

MCGRAW, S. (2018). Multi-dimensional Party Competition: Abortion Politics in Ireland. Government and Opposition, 53(4), 682-706.

MILYO, J. (2001). What do candidates maximize (and why should anyone care)? Public Choice, 109(1),199-139.

MURPHY, G. (2010). Influencing Political Decision-Making: Interest Groups and Elections in Independent Ireland. Irish Political Studies, 25(4), 563-580.

NORTON, P. (1975). Dissension in the House of Commons: Intra-Party Dissent in the House of Common Division Lobbies, 1945-1974. LONDEN: MacMillan.

O’MAHONY, J. (1998). The Irish referendum experience. Representation, 35(4), 225-236. PERESS, M. (2010). The spatial model with non-policy factors: a theory of policy-motivated candidates. Social Choice and Welfare, 34(2), 265-294.

PETRY, F. (1982). Vote-Maximizing versus Utility-Maximizing Candidates: Comparing Dynamic Models of Bi-Party Competition. Quality and Quantity 16(6), 507-526. PILET, J.B., FREIRE, A. & COSTA, O. (2012). Ballot Structure, District Magnitude and Constituency-Orientation of MPs in Proportional Representation and Majority Electoral Systems. Representation, 48(4), 359-372.

PITKIN, H.F. (1967). The Concept of Representation. BERKELEY: University of California Press. PLUMB, A. (2015). How Do MPs in Westminster Democracies Vote When Unconstrained by Party Discipline? A Comparison of Free Vote Patterns on Marriage Equality

Legislation. Parliamentary Affairs, 68(3), 533-554.

RASCH, B. E. (2009). Opposition parties, electoral incentives and the control of government ministers: Parliamentary questioning in Norway. In: Ganghof S, Hönnige C en

(28)

28 Stecker C (red.), Parlamente, Agendasetzung und Vetospieler: Festschrift für Herbert Döring. WIESBADEN: VS Verlag für Sozialwissenschaften, 199-214.

RAYMOND, C.D. (2017). Simply a matter of context? Partisan contexts and party loyalties on free votes. The British Journal of Politics and International Relations, 19(2), 353-370. RICHARDS, P.G. (1970). Parliaments and Conscience. LONDON: George Allen & Unwin Ltd.

SHUGART, M.S., VALDINI, E.S. & SUOMINEN, K. (2005). Looking for Locals: Voter

Information Demands and Personal Vote-Earning Attributes of Legislators under Proportional Legislation. American Journal of Political Science, 49(2), 437-449. SLAPIN, J.B. & KIRKLAND, J.H. (2019) The Sound of Rebellion: Voting Dissent and

Legislative Speech in the UK House of Commons. Legislative Studies Quarterly ?(?),

https://doi.org/10.1111/lsq.12251, x-y.

SLAPIN, J.B. & S. PROSCH (2008). A Scaling Model for Estimating Time-Series Party Positions from Texts. American Journal of Political Science, 52(3), 705-722.

SINNOTT, R. (1995). Irish voters decide: Voting behavior in elections and referendums since 1918. MANCHESTER: Manchester University Press, 1995.

SOROTKA, S., PENNER, E. & BLIDOOK, K. (2009). Constituency influence in Parliament. Canadian Journal of Political Science, 42(3), 563-591.

STRØM, K. (2002). Roles as strategies: towards a logic of legislative behavior. In: Blomgren M en Rozenberg O (red.) Parliamentary Roles in Modern Legislatures. NEW YORK: Routledge, 85-100.

VANDELEENE A. & DE WINTER L. (2018). Introduction: Candidate Between Parties and Voters – A Triadic Relationship in the Belgian Partitocracy. In: Vandeleene A, De Winter L en Baudewyns P. (red.) Candidates, Parties and Voters in the Belgian Partitocracy. LEUVEN: Palgrave Macmillan, 1-44.

VAN DEN BOSCH, P., BURGHOUT, C. & JOOSTEN-TEN BRINKE, D (2017). Toetsen met rubrics. In: Van Berkel H J M, Bax A en Joosten-Ten Brinke D (red.) Toetsen in het hoger onderwijs. HOUTEN: Bohn Stafleu en Van Loghum, 201-214.

VAN VONNO, C.M.C. (2016). Achieving Party Unity: A Sequential Approach to Why MPs Act in Concert. Doctoral Thesis, Department of Political Science, Leiden University, Leiden, 51-90.

WALING, G. (2017). Zetelroof: Fractiediscipline en afsplitsing in de Tweede Kamer 1917 -2017. NIJMEGEN: Uitgeverij Vantilt.

(29)

29 Journal of Politics and History, 54(4), 579-596.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De politieke keuze­ vrijheid van de politieke partijen, maar ook die van het parlement, is zodanig gefinancialiseerd dat veel beter zichtbaar wordt welke

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Ik ga niet verder in op uitsluitingen en incompatibiliteiten, omdat er nauwelijks gevallen zijn waarin dit rot geschillen of zalcen aanleiding heeft gegeven.4 AI is

Dat van een aantal soorten (vetje, kleine modderkruiper, zeelt, tiendoornige stekelbaars, baars, bittervoorn, bermpje, blei en brasem) geen migratie doorheen de grondduiker

Besluiten naar de passeerbaarheid van de bekkentrap voor de kleinere individuen kunnen niet getrokken worden, omdat deze volledig in de vangsten

De aartsbisschop vreest dat mensen niet beseffen in wel- ke diepe geloofscrisis de Kerk is terechtgekomen.. „De cultuur rondom ons

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe