• No results found

De Embryowet en het verbod met betrekking tot het kweken van menselijke embryo's voor de wetenschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Embryowet en het verbod met betrekking tot het kweken van menselijke embryo's voor de wetenschap"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Embryowet en het verbod met betrekking tot het

kweken van menselijke embryo’s voor de wetenschap:

voorlopig houdbaar of wetenschappelijk achterhaald?

door

Merel Spaander

Universiteit van Amsterdam

Master Publiekrecht, track Gezondheidsrecht Begeleider: Johan Legemaate

(2)

Abstract

Toen Groot-Brittannië in 2016 als eerste Europese land de wetenschap toestemming gaf om speciaal tot stand gebrachte embryo’s te genetische modificeren, had dit ook in Nederland op politiek, maatschappelijk en wetenschappelijk vlak veel impact. Tot op heden geldt in Nederland een verbod op het speciaal tot stand brengen van embryo’s ten behoeve van de wetenschap. De tijdelijkheid van het verbod, ingesteld met het oog op de wetenschappelijke ontwikkelingen, roept echter veel discussie op waarbij de wetenschap pleit voor opheffing voor het verbod, terwijl de politiek zich nog altijd zeer terughoudend op stelt. De vraag was of naar aanleiding van de permissie in Groot-Brittannië ook Nederland over moest gaan op een versoepeling van de Embryowet. Derhalve tracht deze scriptie antwoord te geven op de vraag of de huidige Embryowet ruimte biedt om het verbod om embryo’s te creëren voor de wetenschap te verruimen. Daarbij zal allereerst uitgebreid worden ingegaan op de totstandkoming van de Embryowet en de doelstellingen van de Embryowet. Daarnaast komen zowel de aanleiding tot als de afloop van het voorstel van minister Schippers om over te gaan tot verruiming van de Embryowet uitgebreid aan bod. In het bijzonder zal aandacht worden besteed aan de opkomst van de medische techniek CRISPR-Cas9 en de consequenties die genetisch modificeren, hetgeen deze techniek doet, kan hebben voor patiëntengroepen en de klinische praktijk. Op deze manier wordt duidelijk welke wetenschappelijke mogelijkheden een verruiming van de Embryowet biedt. Tot slot wordt stilgestaan bij verschillende belangen die dienen te worden afgewogen bij een opheffing van het verbod om embryo’s te kweken voor de wetenschap, doelende op juridische, maatschappelijke, ethische en wetenschappelijke implicaties van een hypothetische opheffing.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

Hoofdstuk 1: De achtergrond en inhoud van de huidige Embryowet ... 7

1.1. De aanloop tot de Embryowet ... 7

1.2. De inwerkingtreding van de Embryowet ... 8

1.3. Een soortgelijke discussie op Europees niveau: het Biogeneeskundeverdrag ... 10

Concluderende opmerkingen ... 11

Hoofdstuk 2: De weg naar het voorstel om de Embryowet te verruimen ... 13

2.1. Hoe de eerste evaluatie van de Embryowet de bal aan het rollen kreeg ... 13

2.2. De tweede evaluatie en het onderzoeksrapport ‘Onderzoek naar speciaal kweken’ ... 15

2.3. De lange weg naar verruiming eindelijk concreet: het voorstel van minister Schippers ... 17

2.4. Reacties op het voorstel: politiek is enigszins sceptisch, wetenschap is overwegend positief 18 2.5. De maatschappelijke visie op onderzoek met embryo’s: geteisterd door onwetendheid? ... 19

2.6. Terug naar af: hoe het voorstel tot verruiming van de Embryowet sneuvelde ... 21

Concluderende opmerkingen ... 22

Hoofdstuk 3: Wetenschappelijke ontwikkelingen die van belang zijn in het kader van de verruiming van de Embryowet ... 24

3.1. De praktische aspecten van de designer-baby ... 24

3.2. DNA: de drager van erfelijke informatie ... 25

3.3. De genetische mutatie: een foutje in het replicatieproces ... 26

3.4. Knippen en plakken met de CRISPR-Cas9 techniek ... 27

3.5. Experimenteren met CRISPR-Cas9: de blokkade van de Embryowet ... 29

3.6. Het wetenschappelijke succes van CRISPR-Cas9: doorbraken in China en de V.S. ... 30

3.7. De wetenschappelijke visie: is er meerwaarde van toegestane kweek? ... 31

Concluderende opmerkingen ... 32

Hoofdstuk 4: Relevante overwegingen bij een gedeeltelijke dan wel algehele opheffing van het huidige verbod om embryo’s tot stand te brengen voor de wetenschap ... 34

4.1. Juridische overwegingen ... 34

4.1.1. De juridische status van het embryo: hoe zit het met de beschermwaardigheid? ... 34

4.1.2. Opheffing van het verbod: blijven de doelstellingen van de Embryowet intact? ... 35

4.1.3. Menselijke waardigheid vanuit een ander perspectief: keuzevrijheid en individuele autonomie? ... 36

(4)

4.2. Ethische overwegingen ... 38

4.2.1. Voor God spelen zonder toestemming en zelfbeschikking van de toekomstige generaties?... 38

4.2.2. Het onderscheid tussen restembryo’s en tot stand gebrachte embryo’s ... 39

4.3. Maatschappelijke overwegingen ... 40

4.3.1. Sociale druk vanuit de samenleving: inbreuk op individuele zelfbeschikking en keuzevrijheid? ... 40

4.3.2. Sociale gelijkheid binnen de samenleving ... 41

4.4. Wetenschappelijke overwegingen ... 41

4.4.1. Toekomstperspectief: ligt klinische toepassing van genetische modificatie in het verschiet? ... 41

4.4.2. Wetenschappelijke primeurs niet meer in het buitenland: willen we dat per se? ... 42

4.4.3. Designer baby’s: hoe zit het met het hellende vlak? ... 43

Concluderende opmerkingen ... 44

Conclusie en aanbevelingen ... 45

Conclusie en antwoord op de hoofdvraag ... 45

Aanbevelingen ... 46

Afsluiting ... 47

(5)

Inleiding

De wetenschappelijke primeur van Groot-Brittannië

In september 2015 vroeg de Britse Kathy Niakan, een medische onderzoekster aan het Francis Crick Institute in Londen, de Britse autoriteiten permissie om menselijke embryo’s genetisch te

modificeren. Zij wilde onderzoeken welke genen verantwoordelijk waren voor het mislukken van ivf-pogingen en het ontstaan van miskramen. Vervolgens zou ze deze genen met een genetische methode systematisch ‘wegknippen’ en kijken wat het effect was op de ontwikkeling van het embryo. Niet alleen zou deze medische techniek nuttig zijn in voortplantingsonderzoek, ook zou het mogelijkheden bieden om genen weg te knippen in embryo’s die een mutatie droegen voor bepaalde erfelijke

ziekten1.

Toen de Human Fertilisation and Embryology Authority Niakan’s aanvraag begin 2016 honoreerde, werd Groot-Brittannië officieel het eerste Westerse land waar groen licht was gegeven voor het genetische aanpassen van menselijke embryo’s. De toestemming ging echter gepaard met de nodige ophef over het moreel-ethische aspect van het genetisch veranderen van een menselijk embryo en werd zelfs een ‘ethisch mijnenveld’ genoemd 2. Immers, de genetische modificatie biedt

veelbelovende mogelijkheden voor voortplantingsonderzoek en erfelijke ziekten, maar zou tegelijkertijd de weg vrij maken voor het creëren van zogenoemde designer-baby’s: kinderen die dusdanig genetisch gemodificeerd zijn dat zij alleen gewenste eigenschappen bezitten. Ondanks dat de Britse wetenschappers duidelijk maakten dat hun intenties uitsluitend wetenschappelijk waren en zich niet richtten op reproductie, bleef men sceptisch en huiverig ten aanzien van het genetisch veranderen van een menselijke embryo.

Ook in Nederland is men verdeeld over het wel dan niet toestaan van gebruiken en/of kweken van menselijke embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. Dus toen Edith Schippers, toenmalig minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in mei 2016 een voorstel deed om de Embryowet te

verruimen ontstond hevige discussie over de ethische aanvaardbaarheid hiervan. Momenteel biedt de huidige Embryowet slechts de mogelijkheid om wetenschappelijk onderzoek uit te voeren op rest-embryo’s: embryo’s die zijn overgebleven na een behandeling. Het technische aspect van een ivf-behandeling brengt namelijk met zich mee dat er een kans bestaat dat de ivf-behandeling niet volledig succesvol is. Om deze reden worden meerdere embryo’s tot stand gebracht; mocht er geen

zwangerschap ontstaan dan kan men verder gaan met de volgende behandeling met een van de andere embryo’s. Indien de zwangerschap wel tot stand komt blijven er embryo’s over, die ter beschikking

1Fogarty e.a, Nature, 2017/550. 2 Ball, The Guardian 8 januari 2017.

(6)

gesteld worden voor wetenschappelijk onderzoek. De Embryowet biedt geen ruimte om embryo’s speciaal tot stand te brengen voor wetenschappelijke doeleinden, een verbod waar Edith Schippers met haar voorstel een einde aan wilde maken .

Nu valt op te merken dat de wetgever bij de totstandkoming van de Embryowet in 2002 niet heeft uitgesloten dat dit verbod later aan wijziging onderhevig zou worden. Er is door de wetgever

opzettelijk ruimte gelaten voor de verwachte voortgang van het medisch-wetenschappelijk onderzoek en de grote behoefte vanuit de wetenschap om tot een verruiming van de Embryowet over te gaan. De vraag is echter of anno 2016 een geschikt moment was om de Embryowet dusdanig te verruimen dat het kweken van menselijke embryo’s voor de wetenschap wordt toegestaan, of dat het ethische gewicht wat aan dit vraagstuk hangt nog altijd de boventoon voert. Deze overweging mondt, samen met het bovenstaande, uit op de volgende hoofdvraag:

“In hoeverre biedt het recht ruimte om het huidige verbod op het kweken van menselijke embryo’s te versoepelen?”

Deze hoofdvraag zal getracht te worden beantwoord door de huidige wetgeving rondom het gebruiken en kweken van menselijke embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden af te zetten tegen het

wetsvoorstel van minister Schippers om het verbod om menselijke embryo’s te kweken voor wetenschappelijke doeleinden te verruimen.

Allereerst is het van belang om dieper in te gaan op het ontstaan van de huidige Embryowet en de doelstellingen waar de wet op leunt. Het eerste hoofdstuk is om deze reden gewijd aan de vraag: Wat

is de achtergrond en de inhoud van de huidige Embryowet? Hierbij zal worden ingegaan op de

ontstane vraag naar wetgeving rondom het gebruik van menselijke embryo’s na de opkomst van de eerste voortplantingstechnieken en de aanloop tot de inwerkingtreding van de Embryowet in 2012. Daarnaast zal de huidige regelgeving rondom het tot stand brengen van embryo’s worden besproken in het licht van de doelstellingen van de Embryowet.

Het tweede hoofdstuk zal inhaken op het voorstel van minister Schippers om de Embryowet te verruimen met als gevolg dat het zou worden toegestaan om menselijke embryo’s tot stand te brengen voor wetenschappelijke doeleinden. De vraag die in dit hoofdstuk centraal zal staan is: Wat was de

aanloop tot en de inhoud van het voorstel van minister Schippers met betrekking tot de verruiming van de Embryowet? Allereerst zullen de twee evaluaties van de Embryowet in 2006 en 2012 uitvoerig

worden behandeld, evenals het onderzoeksrapport van Pallas HRC uit 2015. Verder zullen de terugkerende discussiepunten rondom het voorstel en geleverde kritiek vanuit verschillende politieke oogpunten aan bod komen. Tot slot, een succesvolle implementatie van het voorstel lag in het

(7)

verschiet, maar het huidige kabinet Rutte III trok het voorstel van minister Schippers toch in; het hoofdstuk wordt afgesloten met de overwegingen die daarbij een rol speelden.

Het derde hoofdstuk richt zich op een meer praktisch, neurobiologische perspectief van het tot stand brengen van embryo’s voor wetenschappelijk doeleinden. Dit hoofdstuk zal trachten antwoord te geven op de vraag: Welke wetenschappelijke ontwikkelingen zijn van belang in het kader van de

verruiming van de Embryowet? Er bestaat een breed scala aan technieken die kunnen worden

toegepast op het menselijk embryo ten behoeve van de voortplanting en genetische modificatie, maar volgens de wetenschap hebben slechts een aantal van deze technieken een reële kans op succes. Een veelbelovende techniek is de CRISPR-Cas9 techniek, waarbij in genetisch materiaal kan worden ‘geknipt’ om zo de genen weg te knippen die verantwoordelijk zijn voor een erfelijke ziekte. Dit hoofdstuk zal dieper ingaan op de werking van DNA en hoe verruiming van de Embryowet zal toestaan dat de CRISPR-Cas9 kan worden geïmplementeerd ten behoeve van optimalisering van ivf-behandelingen en ter voorkoming van het ontstaan van erfelijke ziekten. Bovendien zullen hier ook verschillende onderzoeken worden uitgelicht die het succes van zulke technieken aantonen, onder andere in het buitenland en in dieronderzoek. Tot slot zal worden besproken hoe reëel de vrees voor

designer baby’s is vanuit praktisch oogpunt.

In het vierde en laatste hoofdstuk wordt een belangenafweging gemaakt over het doorvoeren van een opheffing van het verbod om menselijke embryo’s te kweken voor wetenschappelijke doeleinden. Derhalve is de vraag die in dit hoofdstuk centraal staat: Wat zijn relevante overwegingen bij het

geheel dan wel gedeeltelijk loslaten van het verbod op het speciaal kweken van embryo’s voor de wetenschap? Hier zal worden teruggekoppeld naar de doelstellingen van de huidige Embryowet en de

wetenschappelijke, maatschappelijke, ethische en juridische vragen die de opheffing zal oproepen met betrekking tot het nastreven van deze doelstellingen. Zowel voor- als nadelen zullen aan bod komen bij de overweging om het verbod al dan niet op te heffen.

Er wordt afgesloten met een concluderend hoofdstuk dat een overzicht geeft van de besproken hoofdstukken en aan de hand daarvan wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag. Daarnaast worden verschillende aanbevelingen geformuleerd voor mogelijke implementatie van wetgeving met

(8)

1. De achtergrond en inhoud van de huidige Embryowet

1.1. De aanloop tot de Embryowet

De opkomst van de voortplantingstechnologie in de jaren ‘80, met de eerste ivf-baby Louise Brown in 1978 als hoogtepunt, riep veel ethische, juridische en maatschappelijke vragen op. Immers,

baanbrekend of niet, het werd mogelijk gemaakt om invloed uit te oefenen op (de loop van) de ontwikkeling van het menselijk leven. Wat voor impact zou dit hebben op de samenleving en wat voor standpunt zou de maatschappij innemen over de toelaatbaarheid hiervan? Enerzijds kan

beargumenteerd worden dat men het beginnend menselijk leven ongemoeid dient te laten, anderzijds zou de voortplantingstechnologie veelbelovende mogelijkheden bieden voor ongewenst kinderloze paren. Tevens wierp de voortplantingstechnologie vanuit het juridische perspectief een aantal vragen op; met name met betrekking tot de status van het embryo en zijn wettelijke beschermwaardigheid.

Waar de mogelijkheden van de voortplantingsgeneeskunde alsmaar toe namen, des te groter werd de behoefte aan duidelijke regelgeving rondom het gebruik van deze technieken voor andere doeleinden dan louter hulpverlening aan ongewenst kinderloze paren. Eind jaren ‘80 komt de discussie rondom één van deze ‘andere doeleinden’, namelijk het al dan niet gebruiken van embryo’s voor

wetenschappelijk onderzoek,hoog te staan op de politieke agenda. Het destijds zittende kabinet 3

besluit onderzoek te doen om antwoord te kunnen geven op de vragen rondom deze kwestie; met name of, en in hoeverre, het aanvaardbaar was om embryo’s beschikbaar te stellen voor

wetenschappelijk onderzoek en welke criteria hier aan verbonden zouden moeten worden ter begrenzing. In 1988 werd voor het eerst een politiek standpunt ingenomen met betrekking tot deze vragen 4. Het kabinet en het parlement waren van mening dat wetgeving voor wetenschappelijk

onderzoek met embryo’s inderdaad wenselijk was, maar hadden moeite met het komen tot consensus met betrekking tot de inhoud van deze wetgeving. Het voornaamste knelpunt was de verdeeldheid over het totaal uitsluiten van wetenschappelijk onderzoek met embryo’s dan wel het toestaan van wetenschappelijk onderzoek op embryo’s onder strenge voorwaarden en met specifieke doeleinden. Om deze reden wordt voorgenomen eerst een globale regeling te treffen met betrekking ten aanzien van onderzoek met embryo’s 5.

In de periode vanaf 1988 is langzaam toegewerkt naar het concretiseren van wetgeving rondom het gebruik van embryo’s, waarbij opvattingen op zowel nationaal niveau als op Europees niveau werden overwogen. Een belangrijke rol in de wetgevingsprocedure is weggelegd voor het rapport “Onderzoek

3 Kabinet Lubbers II (1986 – 1989).

4 Kamerstukken II, 1987/88, 20 706, 2.

(9)

met embryonale stamcellen” (1997) van de Gezondheidsraad, met drie concrete aanbevelingen naar aanleiding van het rapport 6. De Gezondheidsraad stelt in één van de aanbevelingen dat de wetgeving

meer ruimte zou moeten bieden voor het gebruik van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek dan door het kabinet voornemens is 7, met name vanwege de snel voortschrijdende wetenschappelijke

ontwikkelingen. De maatschappelijke opvattingen over dit standpunt zijn echter minder eenduidig, zo blijkt uit de consultatiebijeenkomsten met meerdere wetenschappelijk georiënteerde organisaties 8.

Ook de wetgeving van omringende Europese landen met betrekking tot het gebruik van embryo’s wordt in acht genomen. Hier is duidelijk variatie zichtbaar, waarbij Duitsland, Oostenrijk, Noorwegen, Spanje en Frankrijk zich zeer terughoudend opstellen en weinig ruimte bieden voor onderzoek met embryo’s. De wetgeving van Denemarken, Finland en Zweden daarentegen geeft meer speling; in deze landen is wetenschappelijk onderzoek met restembryo’s toegestaan. De wetgeving van het Verenigd Koninkrijk biedt veruit de meeste ruimte vergeleken met de andere Europese landen: naast het gebruik van restembryo’s, is ook het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek toegestaan. In dat opzicht is de toestemming van de Human Fertilisation and Embryology

Authority aan Niakan dan ook redelijk consistent met de liberale visie die het Verenigd Koninkrijk al

sinds de jaren ‘80 nastreeft met betrekking tot het gebruiken en kweken van embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden.

Na zowel de medisch-wetenschappelijke, maatschappelijke en Europeesrechtelijke standpunten in acht te hebben genomen stelt de wetgever zich uiteindelijk terughoudend op met betrekking tot het gebruik van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. De redenering hierachter is dat niet alleen het beginsel van respect voor het menselijk leven vraagt om terughoudendheid, maar ook uit de bovenstaande standpunten blijkt dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over het maatschappelijke draagvlak, de daadwerkelijke voortgang van de medische technologie en de wetgeving van de andere Europese landen omtrent het gebruik van embryo’s voor de wetenschap. De wetgever redeneert echter wel dat het mogelijk is dat deze standpunten in de toekomst aan verandering onderhevig zullen worden, met het oog op de voortschrijdende wetenschappelijke ontwikkelingen en een mogelijke verschuiving naar een breder maatschappelijk draagvlak. Mocht dit het geval zijn, dan is het mogelijk dat er meer ruimte ontstaat voor het speciaal tot stand brengen van embryo’s ten behoeve van de wetenschap.

1.2. De inwerkingtreding van de Embryowet

6 Gezondheidsraad 1997.

7 Kamerstukken II, 1994/95, 23 016, 7. 8 Kamerstukken II, 2000/01, 27 423, bijlage 2.

(10)

Uiteindelijk mondden de bovenstaande overwegingen in 2000 uit in het eerste wetsvoorstel inzake handelingen met geslachtscellen en embryo’s (Embryowet). De Embryowet trad in werking op 20 juni 2002 en was gebaseerd op het uitgangspunt dat er grenzen moeten worden gesteld aan de handelingen met geslachtscellen en embryo’s. De principiële beginselen die hieraan ten grondslag liggen zijn ‘het nastreven van menselijke waardigheid en respect voor het menselijk leven’ 9. Dit heeft tot gevolg dat

hetgeen op grond van deze beginselen als niet toelaatbaar wordt beschouwd verboden is. De verboden handelingen staan beschreven in paragraaf 6 van de Embryowet, deze bevat onder andere het verbod om embryo’s speciaal tot stand te brengen en teneinde te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek en andere doeleinden dan het tot stand brengen van een zwangerschap 10. Met andere woorden: het is

verboden om menselijke embryo’s te kweken voor wetenschappelijke doeleinden. De wetgever biedt echter wel ruimte voor het gebruik van embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden mits dit gaat om restembryo’s; embryo’s die overblijven na een ivf-behandeling. Maar ook hier is men gebonden aan voorwaarden, waaronder dat het wetenschappelijk onderzoek moet leiden tot nieuwe inzichten, niet door andere vormen of methoden van wetenschappelijk onderzoek kan plaatsvinden en het

redelijkerwijs aannemelijk is dat het met het onderzoek te dienen belang in evenredige verhouding staat tot de bezwaren en risico’s 11. Deze voorwaarden zullen worden getoetst door de Centrale

Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). Logischerwijs moet er tevens toestemming zijn gegeven door de vrouw en haar partner van wie het embryo wordt verkregen 12.

De reden dat de wetgever het gebruik van de restembryo’s voor wetenschappelijk onderzoek toestaat, is terug te leiden naar het advies van de Gezondheidsraad 13. In dit advies neemt de Gezondheidsraad

het standpunt in dat het gebruik van restembryo’s voor de wetenschap in beginsel aanvaardbaar kan worden beschouwd, aangezien het algehele welzijn en de gezondheid van de maatschappij van dusdanig groot belang is dat een inbreuk op het beginsel van respect voor het menselijk leven te rechtvaardigen valt. Bovendien gaat het hier om gebruik van embryo’s die toch al bestaan, ze zijn immers overgebleven na een ivf-behandeling. De wetgever deelt deze opvatting van de

Gezondheidsraad en bevestigt dat zij wetenschappelijk onderzoek met restembryo’s als aanvaardbaar acht, mits het een belangrijk doel op het gebied van de gezondheidszorg dient. Op deze manier zouden de doeleinden van het wetenschappelijk onderzoek tegemoet worden gekomen en tegelijkertijd het respect voor het menselijk leven relatief behoorlijk worden behouden 14.

9 Kamerstukken II, 2000/01, 27 423, 3, p. 5.

10 Artikel 24 sub a Embryowet. Tevens is verboden o.a. het samenbrengen van het dierlijke geslachtscel en het

menselijke geslachtscel (art. 25 Embryowet), handelingen met geslachtscellen of embryo’s die tot doel hebben het geslacht van het kind te kiezen (art 26 lid 1 Embryowet) en het tegen vergoeding ter beschikking stellen van geslachtscellen of embryo’s (art. 27 Embryowet).

11 Artikel 16 sub a t/m d jo. Artikel 10 sub a t/m e Embryowet. 12 Artikel 17 lid 1 Embryowet.

13 Gezondheidsraad 1998, p. 63.

(11)

Dat het speciaal tot stand brengen van embryo’s door de wetenschap als onaanvaardbaar wordt geacht, valt te verklaren aan de hand van het onderscheid tussen speciaal tot stand gebrachte embryo’s voor de wetenschap en restembryo’s. De intentie bij het speciaal tot stand brengen van embryo’s is namelijk louter instrumenteel; er bestaat een absolute zekerheid dat de embryo’s die tot stand worden gebracht niet zullen uitgroeien tot een mens. Dit is bij restembryo’s niet het geval geweest, deze embryo’s zijn immers tot stand gebracht met de intentie om uit te groeien tot een volwaardig mens met behulp van een ivf-behandeling. Het gevolg hiervan is dat het speciaal tot stand brengen van embryo’s voor de wetenschap vanuit moreel-ethisch perspectief en met het oog op de initiële

doelstellingen van de Embryowet beduidend minder goed te rechtvaardigen valt, voornamelijk omdat de doelen van de medische wetenschap ten tijde van de totstandkoming van de Embryowet nog geen concrete justificatie boden 15.

De wetgever merkt echter wel op zich bewust te zijn van de grote snelheid waarin de wetenschap zich ontwikkelt. Derhalve stelt hij dat de verwachting is dat binnen drie tot vijf jaren meer concreet zal worden wanneer het wetenschappelijk onderzoek van dusdanig groot belang wordt geacht dat het speciaal tot stand brengen van embryo’s voor deze doeleinden voldoende kan worden gerechtvaardigd

16. Bovendien zal dan ook meer duidelijkheid bestaan over het maatschappelijke draagvlak en de

internationale opvattingen rondom deze kwestie. Om deze reden heeft het verbod op het speciaal tot stand brengen van embryo’s voor de wetenschap een tijdelijk karakter, zoals vastgelegd in artikel 11 van de Embryowet 17. In dit artikel wordt verwezen naar de volgende tekst die in werking zal treden

op een nader te bepalen tijdstip: ‘het is verboden wetenschappelijk onderzoek te verrichten met embryo’s die speciaal daarvoor tot stand worden gebracht. Dit verbod is niet van toepassing op wetenschappelijk onderzoek waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat het zal leiden tot de vaststelling van nieuwe inzichten op het terrein van onvruchtbaarheid, het terrein van kunstmatige voortplantingstechnieken, het terrein van erfelijke of aangeboren aandoeningen of het terrein van transplantatiegeneeskunde en dat niet dan met gebruikmaking van in de eerste volzin bedoelde embryo’s kan worden verricht’. Wanneer dit nader te bepalen tijdstip zal zijn, wordt door de wetgever niet gespecificeerd, hij benoemt slechts de verwachting dat na verloop van een periode van drie tot vijf jaren de mogelijkheid zal bestaan om concreet te stellen wanneer het verbod op het speciaal kweken van embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden zal vervallen en onder voorwaarden zal worden toegestaan.

1.3. Een soortgelijke discussie op Europees niveau: het Biogeneeskundeverdrag

15 Kamerstukken II, 2000/01, 27 423, 3, p. 24. 16 Kamerstukken II, 2000/01, 27 423, 3, p. 29. 17 Artikel 11 voetnoot 3 Embryowet.

(12)

Een interessante discussie op Europees niveau die zich gelijktijdig met de totstandkoming van de Embryowet afspeelt, betreft het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (hierna: Biogeneeskundeverdrag) van de Raad van Europa. Dit verdrag kwam al in 1997 tot stand 18

en trad ruim twee jaar later, op 1 december 1999, in werking. Het verdrag bevat bepalingen ter bescherming van de waardigheid en identiteit van het menselijk wezen en dient de integriteit en andere rechten en fundamentele vrijheden met betrekking tot de toepassing van de biologie en geneeskunde te waarborgen 19. De deelnemende partijen zouden het verdrag implementeren in hun

nationale wetgeving. Nederland ondertekende destijds het verdrag en twee van de bijbehorende protocollen 2021. De overige twee bestaande aanvullende protocollen betreffende biogeneeskundig

wetenschappelijk onderzoek en inzake genetische testen voor medische doeleinden werden niet door Nederland ondertekend. Het vijfde, en laatste, protocol inzake de bescherming van het menselijke embryo en de foetus was op het moment van ondertekening nog in ontwikkeling. Ten aanzien van het gebruik van embryo’s bij wetenschappelijk onderzoek stelt dit verdrag dat er en mogelijkheid is voor wetenschappelijk onderzoek op embryo’s in vitro, mits het embryo voldoende bescherming wordt geboden en dat het doen ontstaan van menselijke embryo’s voor onderzoeksdoeleinden verboden is 22.

Met betrekking tot de ratificatie van dit verdrag in het jaar 2000 ontstond in Nederland enigszins discussie, aangezien het wetsvoorstel van de Embryowet tevens werd overwogen. Het kabinet was van mening dat de overweging tot ratificatie van het verdrag voor de behandeling van het

wetsvoorstel niet mogelijk was. Het kabinet stelde de ratificatie uit tot na de behandeling van het wetsvoorstel van de Embryowet. In hoofdstuk 2 zal worden ingegaan op het uiteindelijke besluit om niet tot ratificatie van het Biogeneeskundeverdrag over te gaan.

Concluderende opmerkingen

Het lijkt erop dat de wetgever bij de totstandkoming van de Embryowet zijn visie op het speciaal tot stand brengen van embryo´s voor wetenschappelijk onderzoek heeft laten afhangen van verschillende factoren. Allereerst is het verbod tot stand gekomen aan de hand van de doelstellingen van de

Embryowet, de actuele stand van zaken op medisch wetenschappelijk gebied en de nationale en internationale opvattingen. Tevens wordt van belang geacht met welke intentie het embryo tot stand zal komen, ofwel met een intentie om zich te ontwikkelen tot een mens, of met een instrumentele intentie om slechts te worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. Deze laatste intentie wordt gezien als een inbreuk op de doelstellingen van de Embryowet, namelijk de beginselen van menselijke

18 Trb. 1997, 113. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk

wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde. Het verdrag kwam tot stand op 4 april 1997 in Oviedo.

19 Artikel 1 Biogeneeskundeverdrag.

20 Trb 1998, 133. Aanvullend Protocol betreffende het verbod van het klonen van mensen.

21 Trb 2002, 67. Aanvullend Protocol inzake transplantatie van organen en weefsels van menselijke herkomst. 22 Artikel 18 Biogeneeskundeverdrag.

(13)

waardigheid en het respect voor het menselijk leven. Om de bovenstaande redenen heeft de wetgever besloten om het tot stand brengen van embryo’s voor de wetenschap als verboden handeling op te nemen in de Embryowet, terwijl het gebruiken van restembryo’s wel is toegestaan onder strikte voorwaarden. De wetgever gooit de deur echter niet compleet dicht; uit de tijdelijkheid van het verbod om embryo’s te kweken voor de wetenschap blijkt dat niet wordt uitgesloten dat de wet aan

verandering onderhevig zal worden. Wanneer dit zou gebeuren was echter de grote vraag, die pas in 2016 een concreet zou worden beantwoord door minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

(14)

2. De weg naar het voorstel om de Embryowet te verruimen

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was wettelijk verplicht om de Embryowet binnen drie jaar na de inwerkingtreding te evalueren en de Tweede Kamer het verslag toe te zenden over de ‘doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk’ 23. Derhalve vonden desbetreffende

evaluaties van de Embryowet plaats in respectievelijk 2006 en 2012. Uit beide evaluaties kwam naar voren dat er een grote wetenschappelijke behoefte bestond voor opheffing van het verbod om embryo’s tot stand te brengen voor de wetenschap. Toch bleef een duidelijk politiek standpunt met betrekking tot dit vraagstuk lange tijd uit; pas in 2016 opperde minister Schippers een concreet voorstel met betrekking tot verruiming van de Embryowet die het kweken van embryo’s voor de wetenschap wel zou toestaan, mits dit onder strikte voorwaarden zou gebeuren 24. Dit hoofdstuk

bespreekt het begin van de lange weg die uiteindelijk leidde tot het voorstel om de Embryowet te verruimen en hoe dit voorstel uiteindelijk toch sneuvelde bij de aantreding van kabinet Rutte III.

2.1. Hoe de eerste evaluatie van de Embryowet de bal aan het rollen kreeg

Uit de eerste evaluatie van 2006 bleek dat de Embryowet met betrekking tot

medisch-wetenschappelijk onderzoek een grote blokkade vormde. Bepaalde medisch-wetenschappelijke disciplines, waaronder de voortplantingsgeneeskunde, hechtten veel belang aan het onderzoek met menselijke embryo’s en voelden zich ernstig belemmerd door het wettelijk verbod om embryo’s tot stand te brengen voor de wetenschap. De ruimte die de Embryowet bood voor gebruik van restembryo’s voor wetenschappelijke doeleinden werd door de wetenschappers niet als voldoende beschouwd, aangezien sommige onderzoeksprojecten specifiek de totstandkoming van embryo’s zouden behoeven. Dit gold voornamelijk voor projecten die preklinisch onderzoek wilden verrichten met nieuwe technieken binnen de voortplantingsgeneeskunde 25. Zodoende werd niet alleen de optimalisatie van

ivf-behandelingen bemoeilijkt door het wettelijke verbod, maar ook het ontwikkelen van nieuwe, innovatieve technieken binnen de voortplantingsgeneeskunde.

Eenzelfde probleem werd gesignaleerd binnen de fundamentele wetenschap, alhoewel het gebruik van restembryo’s binnen deze onderzoeksbranche voornamelijk methodologische beperkingen gaf. Het ging bij fundamentele onderzoeken veelal om onderzoeksprojecten die de gehele ontwikkeling van de mens onderzochten, waaronder de vroegste ontwikkelingsstadia van het embryo. Allereerst zal bij het gebruik van restembryo’s het vroegste stadium van de ontwikkeling van het embryo al gepasseerd zijn, omdat het besluit tot terugplaatsing van het gewenste embryo bij een ivf-behandeling pas

23 Artikel 32 Embryowet.

24 Kamerstukken II, 2015/16, 29 323, 101.

(15)

gemaakt werd na deze stadia. Dergelijk onderzoek was dan dus niet meer mogelijk. Ten tweede, de kwaliteit van restembryo’s was doorgaans minder; de beste embryo’s waren immers al gebruikt voor de ivf-behandeling. Dit had tot gevolg dat de onderzoeksresultaten die voortkwamen uit het

onderzoek met restembryo’s mogelijk niet geheel representatief waren voor de natuurlijke embryonale ontwikkeling. Bovendien was de beschikbaarheid van restembryo’s schaars en leken ze ook niet altijd geschikt voor alle soorten fundamenteel onderzoek. Zo konden restembryo’s bruikbaar zijn voor fundamenteel onderzoek naar een bepaalde erfelijke ziekte, maar waren de embryo’s niet of nauwelijks beschikbaar omdat niet iedere patiënt die aan dergelijke ziekte leed een ivf-behandeling onderging en haar restembryo’s beschikbaar stelde ten behoeve van de wetenschap. Daarnaast was het gebruik van restembryo’s minder nuttig voor erfelijke ziekten die een (nog) onbekend

neurobiologisch substraat hadden. Embryonaal onderzoek kon namelijk nuttig zijn voor het ontdekken van bepaalde genetische mutaties die erfelijke ziekten tot gevolg hadden, echter, het tot stand brengen van embryo’s ten behoeve van dit soort onderzoek bleek noodzakelijk aangezien dergelijk onderzoek met restembryo’s niet mogelijk was. Om met precisie na te gaan welke genetische mutatie

verantwoordelijk was voor welke erfelijke ziekte kon door middel van fundamenteel onderzoek het embryo gevolgd worden vanaf de eerste fasen van de ontwikkeling waarin de eerste celdelingen plaatsvinden. Op het moment dat kon worden vastgesteld dat een genetische mutatie de veroorzaker is van een erfelijke ziekte, zou genetische modificatie kunnen worden ingezet om voor dit gendefect te corrigeren. Met het oog op het tijdelijke karakter van het wettelijke verbod om embryo’s tot stand te brengen voor de wetenschap 26, werd in de evaluatie van 2006 voor het eerst geadviseerd om over te

gaan op opheffing van dit verbod. Sterker nog, de belemmering voor de wetenschap werd als dusdanig gezien dat er werd gepleit voor een uitbreiding van de limitatieve opsomming van

wetenschappelijke terreinen en doelen waarvoor embryo’s tot stand zouden kunnen worden gebracht indien het verbod zou worden opgeheven.

De politieke reactie op de evaluatie en bijbehorende advies was echter terughoudender; de evaluatie zou een gemengd beeld opleveren 27. De toenmalige minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 28 wees erop dat niet iedere wetenschappelijke discipline de behoefte aan een opheffing van het

verbod kende en refereerde daarbij naar klinisch-embryologen. Bovendien zou veel onderzoek nog in de kinderschoenen staan waardoor er (nog) weinig gezegd kon worden over het daadwerkelijke verloop van deonderzoeksprojecten. Tot slot had de minister moeite met het bepalen van de invloed van de opheffing op internationaal niveau. Het onderwerp werd afgesloten met de conclusie dat de tijd nog niet rijp was om een definitieve beslissing te maken over het opheffen van het verbod op de kweek van embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden en men besloot het verbod voorlopig te

26 Artikel 11 Embryowet.

27 Kamerstukken II, 2006/07, 30 486, 3.

(16)

handhaven. Er werd benadrukt dat de doorslaggevende argumenten lagen bij het feit dat de wetenschappelijke en internationale ontwikkelingen geen eenduidige richting aangaven. Derhalve wordt tevens geen uitspraak gedaan over de opmerking dat de limitatieve opsomming van

onderzoeksgebieden bij opheffing van het verbod zou moeten worden uitgebreid. Een aantal maanden na deze conclusie van de minister vonden opnieuw verkiezingen plaats en de verantwoordelijkheid voor het nemen van een beslissing over dit vraagstuk werd doorgeschoven naar het nieuwe kabinet. In 2008 werd het eerste signaal van verruiming afgegeven: met een wijziging van de Embryowet deed men afstand van het termijn waar het verbod op het tot stand brengen van embryo’s voor de

wetenschap aan gebonden was 29. Op deze manier zou meer ruimte worden gelaten voor het al dan

niet opheffen van het verbod op grond van de wetenschappelijke ontwikkelingen.

2.2. De tweede evaluatie en het onderzoeksrapport “Onderzoek naar speciaal kweken”

In september 2012 werd opnieuw een wetsevaluatie gepubliceerd 30. In deze wetsevaluatie wees men

nogmaals op de belemmering die de verbodsbepaling omtrent het tot stand brengen van embryo’s voor de wetenschap vormde voor belangrijk wetenschappelijk onderzoek, tevens omdat sinds de eerste wetsevaluatie verschillende medische ontwikkelingen hadden plaatsgevonden 31. Opnieuw was

de reactie van minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 32 op het voorstel om het verbod op te

heffen terughoudend. Zij was er nog altijd niet van overtuigd dat de veelbelovendheid van medische technologische ontwikkelingen een rechtvaardiging vormde voor de inbreuk op de uitgangspunten van de Embryowet. Hierbij doelde zij voornamelijk op klinische toepassing van deze medische

technologische ontwikkelingen ten gunste van de Nederlandse patiëntengroepen. De minister was van mening dat zij over onvoldoende informatie beschikte om te kunnen beslissen het verbod op te heffen en besloot onderzoek in te stellen. Voor dit onderzoek werd Pallas HRC 33 gevraagd onderzoek te doen naar de vraag of ‘de medisch-wetenschappelijke ontwikkelingen in een zodanig stadium waren dat er een redelijke verwachting bestond dat deze zouden leiden tot relevante klinische toepassingen, als het speciaal kweken van embryo’s anders dan voor zwangerschap zou worden toegestaan’ 34.

Het onderzoeksrapport “Onderzoek naar speciaal kweken” van Pallas HRC, gepubliceerd in maart 2015, beantwoordde deze vraag. Het rapport beschreef zowel de transplantatiegeneeskunde als de

29 Stb 2008, 511. 30 ZonMw 2012.

31 In de evaluatie wordt de ontdekking dat pluripotente stamcellen (iPSC) kunnen worden verkregen uit

lichaamscellen genoemd, wat betekent dat embryonale stamcellen (hESC) niet per se noodzakelijk meer zijn.

32 Sinds het aantreden van kabinet Rutte I in oktober 2010 tot het aftreden van kabinet Rutte II in oktober 2017

was Edith Schippers de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

33 Pallas Health Research Consultancy is een onderzoeksbureau/adviesbureau op het gebied van biomedische en

gezondheidswetenschappen, volksgezondheid en zorg.

(17)

voortplantingsgeneeskunde 35, terreinen waarin het gebruik van speciaal tot stand gebrachte

embryonale cellen wenselijk is, de te verwachten relevante klinische toepassing van medische technieken in de komende jaren. Uit het rapport kon worden geconcludeerd dat de verdere ontwikkeling van klinische toepassingen op het gebied van de transplantatie-, en

voortplantingsgeneeskunde tot een halt werd geroepen door de verbodsbepaling van de Embryowet. Het rapport benoemde zelfs drie concrete klinische toepassingen die belemmerd zouden worden 36.

Naast de ontwikkelingen op de besproken terreinen, benadrukte het rapport het fundamenteel onderzoek als een relevante factor bij de overweging om het verbod al dan niet op te heffen. In samenhang met de ontwikkeling van het mogelijke gebruik van iPSC in plaats van hESC, werd het fundamenteel onderzoek naar de vroege ontwikkeling van het embryo als onmisbaar beschouwd. Bovendien zou niet zozeer een kennisachterstand ontstaan bij instandhouding van het verbod, maar mogelijk wel een achterstand in vaardigheden bij de Nederlandse clinici aangezien het onder de knie krijgen van bepaalde technieken de nodige tijd in beslag zou nemen. Het rapport eindigde met de vraag of het verbod ervoor zorgde dat de Nederlandse patiënt geen toegang zou hebben tot

veelbelovende klinische toepassing. Pallas HRC was van mening dat daar (nog) geen sprake van was, maar dat het tempo waarin ontwikkelingen plaats zouden vinden binnen de

voortplantingsgeneeskunde een bepalende factor zou zijn 37.

In haar reactie op het onderzoeksrapport van Pallas HRC in mei 2016 benadrukte minister Schippers opnieuw de uitgangspunten van de Embryowet en de vraag hoe deze zich verhouden tot het inzicht wat zou worden verkregen uit de ontwikkeling van medische technieken 38. Zij was van mening dat

het verbod op het speciaal tot stand brengen van embryo’s voor de wetenschap nog niet volledig moest worden losgelaten. De minister kwam wel tot het besef dat het instandhouden van een algeheel verbod tot gevolg zou hebben dat weinig perspectief wordt geboden aan ongewenst kinderloze echtparen en bepaalde patiëntengroepen die baat hebben bij de veelbelovende medische ontwikkelingen. Zij gaf aan een dusdanig grote waarde te hechten aan het bieden van klinische mogelijkheden aan deze groepen in de samenleving en dat, indien deze elders ontstaan, deze groepen ook toegang zouden krijgen tot dergelijke behandelingen. Daarbij was het echter wel van belang dat de Nederlandse clinici vroegtijdig kennis zouden nemen van dergelijke klinische toepassingen en de huidige wetgeving bood hier geen ruimte voor. Minister Schippers concludeerde dat hier wel ruimte voor zou moeten zijn, maar dat deze beperkt diende te blijven. Derhalve stelde zij een ‘nee, tenzij’ beleid voor waarin het tot stand brengen van embryo’s voor wetenschappelijk doeleinden onder strikte

35 Het betreft hier kunstmatige voortplantingstechnieken en het voorkomen van genetische aandoeningen. 36 Het gaat hier om behandeling van onvruchtbaarheid met ingevroren en buiten het lichaam gerijpt weefsel,

behandeling van onvruchtbaarheid met uit stamcellen verkregen geslachtscellen en voorkoming van mitochondriale aandoeningen met behulp van mitochondriale donatie.

37 Specifiek op het gebied van therapie voor mitochondriale aandoeningen via mitochondriale donatie. 38 Kamerstukken II, 2015/16, 29 323, 101, p. 4.

(18)

voorwaarden zou worden toegestaan, om op die manier meer mogelijkheden te bieden voor de ontwikkeling van klinische toepassingen.

Het onderzoeksrapport van Pallas HRC speelde tevens een belangrijke rol bij de beslissing van minister Schippers om, ruim vijftien naar na ondertekening, alsnog af te zien van de ratificatie van het Biogeneeskundeverdrag 39. In haar brief van 20 maart 2015 verwees minister Schippers naar het

negatieve advies van de Raad van State bij de overweging om het verdrag te ratificeren 40, omdat de

bepalingen van het verdrag mogelijk ingrijpende implicaties zouden hebben. De minister achtte de ratificatie op basis hiervan niet langer wenselijk en overwoog daarbij het volgende. Ten eerste zouden de fundamentele bepalingen van het verdrag kunnen leiden tot ongewenste effecten, mede doordat het verdrag een rechtstreekse werking zou hebben. Om de bepalingen van de Nederlandse wetgeving in lijn te brengen met de bepalingen van het verdrag zouden er door Nederland dermate veel

voorbehouden moeten worden gemaakt, hetgeen de geloofwaardigheid van de ratificatie zou aantasten. Tot slot, het verdrag zou toekomstig medisch-technologische ontwikkelingen in de weg staan doordat het verdrag zeer gedetailleerde grenzen beschrijft. In haar brief concretiseerde minister Schippers een aantal knelpunten, waaronder de Embryowet en het tot stand brengen van embryo’s voor de wetenschap 41. Ze stelde dat de ratificatie zou betekenen dat het opheffen van de tijdelijkheid

van het verbod niet meer mogelijk zou zijn, terwijl juist werd onderzocht of er ruimte was om het verbod om embryo’s te kweken voor de wetenschap op te heffen. Schippers concludeerde derhalve dat het ratificeren van het verdrag een belemmering zou vormen voor de ontwikkeling van de medische wetenschap, verbetering van de zorg en het betrekken van veranderende ethische inzichten en maatschappelijke opvattingen.

2.3. De lange weg naar verruiming eindelijk concreet: het voorstel van minister Schippers

Aangezien de ruimte die zou worden geboden om wetenschappelijk onderzoek uit te voeren op speciaal tot stand gebrachte embryo’s beperkt moest blijven, stelde minister Schippers in haar voorstel drie strikte condities op waaronder dergelijk onderzoek zou mogen plaatsvinden 42.

1. Drie terreinen van onderzoek. De ruimte wordt slechts geboden voor direct relevante klinische toepassingen op de terreinen van onvruchtbaarheid, kunstmatige

voortplantingstechnieken en erfelijke of aangeboren aandoeningen. Ander onderzoek, zoals onderzoek naar transplantatiegeneeskunde en fundamenteel onderzoek, blijft uitgesloten.

39 Kamerstukken II, 2014/15, 34000-XVI, 106. 40 Scrt, 2004, 47.

41 Kamerstukken II, 2014/15, 34000-XVI, 106, p. 5.

(19)

2. Toetsingscommissie. Voorstellen voor onderzoek met embryo’s moeten worden beoordeeld door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) 43. Met deze criteria wordt

gestreefd naar de waarborg van een hoge kwaliteit van het onderzoek en grote relevantie van de onderzoeksresultaten voor de klinische praktijk.

3. De 14-dagen grens. De embryo’s mogen niet langer dan veertien dagen doorontwikkeld worden buiten het lichaam.

4. Goede begeleiding. De donoren, zowel mannelijk als vrouwelijk, moeten goed begeleid

worden, grondig geïnformeerd worden en expliciete toestemming geven voor het gebruik van hun geslachtscellen voor het tot stand brengen van embryo’s voor wetenschappelijke

doeleinden.

2.4. Reacties op het voorstel: politiek is enigszins sceptisch, wetenschap is overwegend positief

Het voorstel van minister Schippers om de Embryowet te verruimen lokte verdeelde reacties uit, zowel vanuit wetenschappelijke als politieke kringen. Vanuit het politieke perspectief werden een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd die minister Schippers vervolgens uiteenzette 44. Hetgeen

meermaals terugkwam was de reden dat de minister het noodzakelijk achtte om de wetswijziging door te voeren in Nederland. Allereerst omdat betreffend onderzoek wel was toegestaan in andere landen en men zich afvroeg of onderzoek in Nederland dan wel een noodzakelijk aanvulling zou vormen. Daarnaast verlangde men antwoord op de vraag waarom juist dit het moment zou zijn voor een dergelijke ingrijpende wijziging van de wet. Verder had minister Schippers het in haar voorstel over het ‘nog niet’ opheffen van het verbod om embryo’s speciaal tot stand te brengen voor de wetenschap, wat bij een aantal politieke partijen vragen opriep over haar gedachten over het volledig loslaten van het verbod en een mogelijke termijn die zij hieraan zou verbinden. Tot slot behoefde het feit dat ruimte gecreëerd zou worden op slechts drie terreinen van klinische toepassing, namelijk

onvruchtbaarheid, kunstmatige voortplanting en erfelijke of aangeboren aandoeningen, de nodige verheldering. Vragen die naar voren kwamen waren onder andere: Waarom is ander onderzoek, waaronder fundamenteel onderzoek en onderzoek met transplantatiegeneeskunde uitgesloten? Waarom hebben deze drie terreinen een grote(re) behoefte aan verruiming van ander onderzoek? Welke ontwikkelingen zouden moeten plaatsvinden, wil het speciaal kweken van embryo’s ook worden toegestaan bij andere klinische handelingen?” Meer praktische vragen waren voornamelijk gericht op de rol van de CCMO, de expertise van de CCMO en de capaciteit van deze commissie om een aanvullende taak op zich te nemen 45.

43 Artikel 19 Embryowet jo. artikel 16 Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. 44 Kamerstukken II, 2014/15, 29 323, 105.

(20)

Van meet af aan ging de politieke discussie rondom het verruimen van de Embryowet dan wel het opheffen van het verbod grotendeels tussen D66 en de christelijke partijen SGP, CDA en

ChristenUnie. Het was dan ook niet verbazingwekkend dat de ChristenUnie opmerkte dat er met de verruiming een hellend vlak ontstond naar de designer baby. Zij was van mening dat men aan de principiële doelstellingen van de Embryowet voorbij zou gaan met de verruiming en handelingen met embryo’s louter instrumenteel zouden worden in plaats van relationeel. Het pijnpunt voor de

christelijke partijen lag bij de definitie die zij gaven aan het begrip ‘embryo’, namelijk een beginnend menselijk leven. Dit werd ook benadrukt door SGP-leider Kees van der Staaij in zijn reactie op het voorstel: ‘embryo’s zijn mensen, en die kweek je niet’ 46. De Embryowet hanteert echter een andere

interpretatie; het embryo geniet immers geen wettelijke beschermingswaardigheid, deze ontstaat pas bij de geboorte 47. Met deze interpretatie zou de voorgestelde verruiming van minister Schippers

volgens de ChristenUnie dan ook “een stap te ver” gaan 48.

Binnen de wetenschap neigde men naar een positieve reactie op het voorstel van minister Schippers. Hoewel bij sommige wetenschappers twijfels werden geuit over het risico op een hellend vlak met betrekking tot het louter instrumentele gebruik van de embryo’s, zag men ook in dat de kweek van embryo’s een duidelijk en verdedigbaar doel zou kunnen dienen 49. Hier stond lijnrecht tegenover dat

menig wetenschapper van mening was dat de Embryowet met de verruiming nog altijd te beperkt zou zijn, met name vanwege het feit dat de voorgestelde wetgeving slechts drie soorten onderzoek zou toestaan en fundamenteel onderzoek werd uitgesloten 50. Desalniettemin waren wetenschappers

overwegend positief gestemd, zeker omdat het wetsvoorstel wel ruimte zou creëen voor verdere verdieping in (het ontwikkelen van) nieuwe voortplantingstechnieken en de effectiviteit en veiligheid van deze technieken. Voor dergelijk onderzoek werden voornamelijk muizen gebruikt, hetgeen een redelijk accuraat beeld geeft maar geen waterdichte garantie gaf voor effectiviteit en veiligheid van dezelfde medische technieken op menselijke embryo’s. Bovendien werd opnieuw benadrukt dat restembryo’s daarvoor lang niet altijd bruikbaar waren, wat het vervaardigen van embryo’s

daadwerkelijk noodzakelijk maakte. De praktische implementatie van onderzoek met betrekking tot nieuwe voortplantingstechnieken lieten zij liever over aan de patiënt: hoe is de maatschappelijke visie op de verruiming van het wetsvoorstel? 51

2.5. De maatschappelijke visie op onderzoek met embryo’s: geteisterd door onwetendheid?

46 Van der Staaij, SGP.nl, mei 2016.

47 Zie: artikel 1.2 BW

48 Dik-Faber, ChristenUnie.nl, mei 2016. 49 Hulst, Volkskrant 28 maart 2017. 50 Keulemans, Volkskrant 30 mei 2016.

51 Repping, Volkskrant 28 maart 2017; Repping, De Kennis van Nu, juni 2016; De Wert, Volkskrant, 15

(21)

Het leek problematisch om de omvang van het maatschappelijk draagvlak voor de wetswijziging te bepalen, hetgeen minister Schippers tevens opmerkte in haar reactie op de vragen en opmerkingen van verschillende politieke partijen naar aanleiding van haar voorstel 52. Zij gaf aan dat dit de reden was

dat het slechts zou worden toegestaan om wetenschappelijk onderzoek uit te voeren op drie terreinen van onderzoek en niet op het gebied van transplantatiegeneeskunde en fundamenteel onderzoek. Bij de keuze voor deze drie onderzoeksgebieden had men voornamelijk gekeken naar de klinische

relevantie en de bijdrage die dergelijk onderzoek zou kunnen bijdragen aan gezondheid en welzijn van de samenleving, hetgeen bij de uitgesloten onderzoeksgebieden (nog) moeilijk te bepalen was.

Ter bepaling van de maatschappelijke opinie over hoe de verruiming van de Embryowet diende te worden gerealiseerd, moest worden stilgestaan bij het feit dat dergelijk wetenschappelijk onderzoek met embryo’s voornamelijk betrekking zou hebben op het deel van de bevolking wat in aanraking kwam met voortplantingsgeneeskunde dan wel erfelijke aandoeningen. Een groot deel van de samenleving ervoer geen directe betrokkenheid bij dergelijk onderzoek, wat het moeilijk maakte om te bepalen of de maatschappelijke opinie die volgde uit bijvoorbeeld enquêtes of interviews wel als valide kon worden beschouwd. Dit werd al geconstateerd in de tweede evaluatie van de Embryowet 53

toen uit onderzoek van het Rathenau Instituut bleek dat een percentage van 49% voor handhaving van het verbod was 54. De waarde van de uitkomsten van zulk onderzoek diende derhalve te worden

gerelativeerd met het feit dat de meeste burgers weinig tot geen informatie verstrekt hadden gekregen over wetenschappelijk onderzoek met embryo’s. Eenzelfde aanname zou kunnen worden gemaakt wat betreft het voorstel van minister Schippers om over te gaan tot verruiming. Ook hier waren het in eerste instantie patiëntengroepen en/of (wens)ouders die fungeerden als directe belanghebbenden en was de rest van de samenleving niet direct betrokken. Hierdoor was het problematisch om te kunnen stellen hoe de verruiming van wetenschappelijk onderzoek op embryo’s, en mogelijk een algehele opheffing van het verbod, volgens de samenleving gerealiseerd zou moeten worden.

Dit werd ook opgemerkt door de Gezondheidsraad en de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) in hun adviesrapport wat werd gepubliceerd in maart 2017 55, een aantal maanden na de

aankondiging van minister Schippers om over te gaan tot een verruiming van de Embryowet. De essentie van hun adviesrapport was allereerst de ontwikkeling van nieuwe technieken voor het genetisch modificeren van DNA, hetgeen mogelijkheden bood om genetische aandoeningen te voorkomen. De opkomst van de zogeheten CRISPR-Cas9 techniek zou een doorbraak zijn in de medische technologie en zorgen voor een heuse stroomversnelling van de mogelijkheden voor

52 Kamerstukken II, 2014/15, 29 323, 105, p. 11. 53 ZonMw 2012, p. 2000.

54 Steegers, Dijstelbloem & Brom 2008, 55 COGEM & Gezondheidsraad 2017.

(22)

genetische modificatie. Het adviesrapport bekeek deze mogelijkheden die het ‘wijzigen’ van DNA kan bieden vanuit verschillende perspectieven en kwam tot de conclusie dat het legaal zou moeten worden om menselijke embryo’s speciaal tot stand te brengen voor de wetenschap, maar ook om ze genetisch te bewerken. Daarnaast ging het adviesrapport uitgebreid in op de aandachtspunten voor overheid, wetenschap en samenleving bij het geheel loslaten van het verbod op het kweken van embryo’s. Zij stelden dat het niet alleen van groot belang was dat patiëntengroepen en/of

(wens)ouders die direct belang en mogelijk baat zouden hebben bij het toestaan van wetenschappelijk onderzoek op embryo’s een belangrijke rol dienden te spelen in de afweging, toetsing en

rechtvaardiging van dit soort onderzoek 56, maar ook dat de discussie over aanvaardbaarheid en

wenselijkheid zich op veel grotere schaal zou moeten afspelen. De opkomst van de medische

technologie vergde volgens hen een actieve(re) rol van de overheid, de wetenschap en de samenleving met betrekking tot de vraagstukken rondom onderzoek met embryo’s. Het adviesrapport pleitte voor

governance 57 waarbij maatschappelijke actoren vanaf het begin worden betrokken bij de vormgeving

en toepassing van wetenschappelijk onderzoek.

2.6. Terug naar af: hoe het voorstel tot verruiming van de Embryowet sneuvelde

Na een voorstel tot verruiming van de Embryowet van minister Schippers leek het adviesrapport van de Gezondheidsraad en COGEM nog een stapje verder te willen gaan. Er bleef echter tijd technisch gezien weinig ruimte om dit advies ter discussie te stellen: een aantal maanden na de publicatie van het adviesrapport maakte het nieuwe kabinet Rutte III een einde aan het voorstel van minister Schippers 58. In het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’, gepubliceerd op 10 oktober 2017,

werd onderzoek met embryo’s en de mogelijkheid van genetische modificatie aangestipt als een relevant vraagstuk waar aparte aandacht aan moest worden geschonken. Weliswaar zou het toestaan van het speciaal kweken van embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden de medische wetenschap bevorderen, maar het beleid met betrekking tot gebruik van restembryo’s voor wetenschappelijke doeleinden zou intact blijven. Overwegingen die hieraan vooraf waren gegaan betroffen opnieuw de wetgeving in omringende landen en de ethische en maatschappelijk lading die de discussie rondom het kweken van embryo’s met zich mee droeg. Er werd wel meer ruimte gelaten voor geslachtskeuze bij ernstige erfelijke ziekten en er zou ook worden ingezet op de mogelijkheid van gebruik van alternatieven, zoals stamcellen, om erfelijke ziekten te voorkomen 59. Door het voorstel om de

Embryowet te verruimen naar het toestaan van het speciaal tot stand brengen van embryo’s voor de wetenschap ging echter een streep.

56 COGEM en Gezondheidsraad 2017, p. 67-68 57 COGEM & Gezondheidsraad 2017, p. 60 58 Regeerakkoord 2017 - 2021

(23)

Tot op heden is het verbod op het kweken van embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden nog altijd een doorn in het oog van vele wetenschappers en vergroten nieuwe technologische ontwikkelingen de reeds bestaande behoefte aan een opheffing steeds meer. Ondertussen neemt ook het aantal

adviesrapporten en onderzoeksrapporten met betrekking tot dit vraagstuk toe, waarvan het Preadvies van de Vereniging voor Gezondheidsrecht (VGR) ‘Nieuwe techniek, nieuwe zorg’ de nieuwste aanwinst is 60. De VGR publiceerde dit preadvies in maart 2018 en ook hier kwam naar voren dat de

discussie omtrent van het kweken van menselijke embryo’s niet nieuw is en veelvuldig is

teruggekomen in wetsevaluaties en rapporten, evenals de belemmering die het verbod hierop vormt voor de wetenschap. Wat betreft het politieke standpunt wees de VGR erop dat er duidelijk (nog) geen urgentie werd gevoeld om de ethische en maatschappelijke consequenties die verbonden zijn aan dit vraagstuk te concretiseren. Dit viel allereerst terug te leiden naar het feit dat de politiek de

implementatie van medische technieken niet zag gebeuren in de nabije toekomst. Tevens leken de normatieve consequenties op politiek vlak zeer gevoelig te liggen, met als gevolg dat men heeft gekozen voor een middenweg: het uitwisselen van dergelijke ethisch geladen thema’s in regeerakkoorden en overige besluitvorming 61. Kortom, het lijkt erop dat de aparte aandacht die

volgens het regeerakkoord diende te worden geschonken aan de discussie rondom het al dan niet opheffen van het verbod om embryo’s te kweken voor de wetenschap eerder een onderwerp van uitwisseling is geweest dan een onderwerp van fundamentele discussie.

Concluderende opmerkingen

De weg naar verruiming van de Embryowet om daarmee het speciaal kweken van embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden toe te staan is een moeizame gebleken. Na twee wetsevaluaties en het onderzoeksrapport ‘Onderzoek naar speciaal kweken’ kwam minister Schippers in mei 2016 tot de conclusie dat de tijd rijp was voor de verruiming, hetzij onder strikte voorwaarden. Ze was van mening dat er mogelijkheden moesten worden geboden voor het ontwikkelen van nieuwe medische technieken en onderzoek moest worden gedaan naar de klinische toepasbaarheid hiervan. De reacties op het voorstel liepen politiek, wetenschappelijk en maatschappelijk gezien sterk uiteen. Niet alleen tussen de disciplines, maar ook binnen de disciplines wierp het voorstel vragen op over de

implementatie van dergelijk onderzoek. Naast het advies om niet verruimen maar het verbod op het kweken van embryo’s voor de wetenschap geheel los te laten, wees het adviesrapport van de Gezondheidsraad en COGEM ook op het belang van betrokkenheid van en samenwerking tussen de overheid, wetenschap en de samenleving bij de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek met gekweekte embryo’s. De mogelijkheid om dit advies ter discussie te stellen was echter beperkt; in het regeerakkoord van kabinet Rutte III wat een paar maanden later werd gepubliceerd sneuvelde het

60 VGR 2018 61 VGR 2018, p. 77

(24)

voorstel van minister Schippers. Ondanks dat het nieuwe kabinet aangaf dat het verbod een onderwerp van discussie zou blijven, lijkt het verbod op het tot stand brengen van embryo’s voor de wetenschap politiek gezien een gevoelige snaar te raken. Tot grote teleurstelling van de wetenschap, die met de doorbraak van de medische techniek CRISPR-Cas9 met het gebruik van kweekembryo’s nieuwe mogelijkheden zag om erfelijke ziekten en voortplantingsproblematiek de wereld uit te helpen.

(25)

3. Wetenschappelijke ontwikkelingen die van belang zijn in het

kader van de verruiming van de Embryowet

3.1. De praktische aspecten van de designer-baby

Uit de bovenstaande paragraaf is gebleken dat men in verschillende opzichten sceptisch is geweest over de verruiming van de wetgeving met betrekking tot het kweken van embryo’s voor

wetenschappelijke doeleinden. Bovendien lijkt het erop dat de maatschappij tot op zekere hoogte onwetend is over wat de verruiming van de Embryowet precies inhoudt wat betreft de

wetenschappelijke ontwikkelingen. Eén van de argumenten die vanuit de politiek, maar ook vanuit de maatschappij, naar voren kwam is de vrees voor het ontstaan van designer-baby’s 62: baby’s die

dusdanige genetische modificatie ondergaan als embryo dat zij alleen gewenste eigenschappen bezitten wanneer ze geboren worden. Om dit argument te kunnen overwegen is het van belang om dieper in te gaan op het praktische aspect van genetische modificatie: Hoe werkt genetische

modificatie op neurobiologisch niveau? Waar bestaat DNA precies uit? Wat ‘knip’ je precies weg met de CRISPR-Cas9 methode? In de volgende paragrafen zal vanuit het neurobiologische perspectief worden toegewerkt naar het antwoord op de vraag of de mogelijkheid tot het ontstaan van de

designer-baby bij de opheffing van het verbod om menselijke embryo’s te kweken en met behulp van

medisch-wetenschappelijke technieken zoals CRISPR-Cas9 genetisch te modificeren, reëel is. Tevens zal dit meer duidelijkheid schetsen over wat de mogelijkheid om embryo’s tot stand te brengen voor wetenschappelijk onderzoek vanuit praktisch oogpunt precies inhoudt. Ter overweging van dit argument zal worden teruggekoppeld naar resultaten van wetenschappelijk onderzoek met genetische modificatie van dierlijke embryo’s en naar wetenschappelijk onderzoek met menselijke embryo’s uit landen waar het verbod niet (meer) geldt.

62 Kamerstukken II, 2014/15, 29 323, 105; zie ook: fragment Embryomodificatie van De Wereld Draait Door,

(26)

3.2. DNA: de drager van erfelijke informatie

Het is algemeen bekend dat het DNA, afkorting van

deoxyribonucleid acid, wordt overgeërfd van ouder op kind en

bepalend is voor het uiterlijk, de persoonlijkheid en de werking van het lichaam in zijn algemeenheid. Het DNA noemt men ook wel ‘de bouwstenen van het leven’. Maar feitelijk gezien is het onjuist om te stellen dat slechts DNA verantwoordelijk is voor het leven; er zijn namelijk verschillende biologische processen die zich voltrekken rondom de ‘wenteltrap’ van DNA zoals wij die kennen om het uiterlijk, de persoonlijkheid van de werking van het lichaam in zijn algemeenheid tot stand te brengen (zie Afbeelding 1).

Het menselijk lichaam bestaat uit miljarden cellen. Doorgaans hebben cellen een celkern, waarin zich chromosomen bevinden. Deze chromosomen komen voor in 23 paren, waarvan één van deze paren het geslacht bepaalt. Het ene deel van een chromosomaal paar wordt aangeleverd door de moeder, het andere deel door de vader. Op deze manier beschikt een kind over het genetisch materiaal van zowel de moeder als de vader. Chromosomen bestaan uit het DNA in de vorm van de dubbele helix, ofwel twee parallelle strengen verbonden door baseparen. Deze basenparen bestaan uit nucleotiden: cytosine (C), guanine (G), adenine (A) en thymine (T). Deze basenparen zijn specifiek in die zin dat ze voor komen in vaste paren: A bindt zich met T en C bindt zich met G. Deze constructie vormt als het ware een wenteltrap, waarbij de traptreden de specifieke basenparen zijn. Eén zo’n deel van de wenteltrap is een gen. Ieder gen bestaat uit een andere volgorde van specifieke basenparen waardoor alle genen een andere code hebben. Op deze manier bevat ieder gen een ander stukje erfelijke informatie en coderen zij voor verschillende eigenschappen van een organisme, zoals bijvoorbeeld oogkleur. De complete genetische opmaak van een individu wordt ook wel het genoom genoemd (zie Afbeelding 2).

Afbeelding 1. De 'wenteltrap' van DNA

(27)

Er zijn drie processen van belang voor het DNA om de rol als ‘bouwstenen van het lichaam’ te vervullen: replicatie, transcriptie en translatie. Bij het replicatieproces valt de DNA string uiteen en produceert, met behulp enzymen 63, twee kopieën van zichzelf. Vervolgens wordt met behulp van

transcriptie het gedupliceerde DNA omgezet naar ribonucleïnezuur, ofwel RNA 64. Deze processen

vinden allemaal plaats in de celkern, waar het DNA zich bevindt. Echter, nadat het DNA is omgezet naar RNA zal deze uit de celkern worden getransporteerd. Dit is ook één van de redenen waarom er transcriptie moet plaatsvinden, DNA kan namelijk niet weg uit de celkern. Bovendien kan buiten de celkern translatie plaatsvinden, waarbij RNA wordt omgezet naar eiwitten. Deze eiwitten zijn essentieel: op basis van deze eiwitten zal de vorming van specifieke eigenschappen waar het deel van het DNA voor codeert in werking worden gezet.

3.3. De genetische mutatie: een foutje in het replicatieproces

Het eerste proces, de replicatie, gaat niet altijd foutloos; het is mogelijk dat tijdens de DNA-replicatie de specifieke basenparing bij de DNA-replicatie wordt verstoord doordat er bijvoorbeeld een AC basenpaar ontstaat in plaats van een AT basenpaar. Dit heeft tot gevolg dat er een verandering ontstaat in de genstructuur die kan leiden tot een verandering van genexpressie of kan zorgen dat het gen niet of minder goed functioneert. Dit wordt een genetische mutatie genoemd 65. Zo’n mutatie kan zich op

verschillende manieren manifesteren in de eigenschappen van een organisme, afhangende van de precieze locatie van de abnormale basenparing. Het is mogelijk dat de mutatie geen merkbare problemen veroorzaakt; ongeveer 99% van het DNA codeert niet of nauwelijks voor menselijke

63 Deze enzymen zijn helicase en DNA-polymerase.

64 Er worden verschillende soorten RNA gevormd gedurende dit proces, deze zijn vanwege de simplificatie van

de neurobiologische uitleg achterwege gelaten.

65 Een genetische mutatie kan tevens andere oorzaken hebben zoals blootstelling aan radiatie of

kankerverwekkende stoffen.

(28)

eigenschappen 66 waardoor een mutatie in dit gedeelte van het DNA weinig gevolgen heeft voor het

organisme.Echter, abnormale basenparing in genen die wel coderen voor een bepaalde eigenschap kan leiden tot de ontwikkeling van een ziekte of aandoening. Wanneer deze ziekte of aandoening wordt doorgegeven van ouder op kind, wordt dit ook wel een erfelijke ziekte of aandoening genoemd. Voor deze categorie is een belangrijke rol weggelegd voor wetenschappelijk onderzoek, aangezien genetische modificatie een preventieve functie kan hebben voor de overerving van een ziekte of aandoening.

3.4. Knippen en plakken met de CRISPR-Cas9 techniek

Vanaf het moment dat embryo’s beschikbaar kwamen voor wetenschappelijk onderzoek zijn de ontwikkelingen met betrekking tot genetische modificatie razendsnel uitgebreid. Over de jaren heen zijn verschillende medische technieken effectief gebleken in het modificeren van genen, waaronder zink-vinger nucleasen, TALEN en CRISPR-Cas9 67. Van deze technieken heeft de CRISPR-Cas9

techniek veruit de grootste maatschappelijke naamsbekendheid; de techniek is relatief recent en wordt gezien als een grote doorbraak binnen de genetica. Eenvoudig gesteld kun je met deze methode op zoek gaan naar een gemuteerd basenpaar van een gen dat codeert voor een ziekte of aandoening en deze vervolgens ‘wegknippen’ of vervangen zodat het genetische profiel dusdanig wordt aangepast dat de ziekte of aandoening niet meer zal ontstaan. In de neurobiologisch praktijk ligt dit echter gecompliceerder; het brede scala aan menselijke eigenschappen is namelijk niet te herleiden naar slechts één gen maar ontstaat door een samenspel van meerdere, soms wel honderden, genen. Dit geldt ook voor het merendeel van de erfelijke ziekten en aandoeningen, waardoor slechts degenen met een eenduidige genetische oorsprong momenteel zouden kunnen worden voorkomen met behulp van genetische modificatie 68. Voor het toepassen van de CRISPR-Cas9 technologie is het dus van belang

om exact te weten welke specifieke mutatie verantwoordelijk is voor de ziekte of aandoening. Voorbeelden van genetische ziekten met slechts één abnormale basenparing zijn kleurenblindheid, ziekte van Huntington, ziekte van Parkinson, Alzheimer, sikkelcelanemie en Rett syndroom 69.

De afkorting ‘CRISPR’ staat voor clustered regularly interspaced short palindromic repeats en ‘Cas9’ voor CRISPR-associated genes, en samen vormen zij het natuurlijke bacteriële afweersysteem wat ook wel het CRISPR-Cas9 systeem wordt genoemd. Van nature beschermt dit systeem tegen virussen die het DNA van lichamelijke bacteriën trachten binnen te dringen. Het systeem kan eigen DNA onderscheiden van specifiek viraal DNA en brengt vervolgens een immuunrespons op gang die het ongewenste DNA afbreekt. Nadat een bacterie is aangevallen door een virus, zorgt CRISPR

66 Boundless, 26 mei 2016.

67Maeder & Gersbach, Molecular Therapy, 2016/24, p. 430-446

68 Zie ook: VGR 2018, p. 49

(29)

ervoor dat een stukje van het ongewenste DNA wordt ‘opgeslagen’ in het eigen DNA, waardoor CRISPR bestaat uit herhaalde DNA-sequenties. Dit zorgt ervoor dat een aanval van eenzelfde virus kan worden herkend wanneer het opnieuw probeert binnen te dringen en het

beschermingsmechanisme kan worden ingezet. Het herkennen en afbreken wordt gedaan aan de hand van het Cas9-eiwit.

Wetenschappers ontdekten pas enkele jaren geleden dat het CRISPR-Cas9 systeem modificeerbaar is en niet slechts effectief is bij bacteriën, maar bij iedere cel in het lichaam 70. Met deze kennis werd in

2013 de eerste genetische modificatie in mensen en muizen mogelijk gemaakt. In deze setting kan de ongewenste genmutatie, in plaats van een virus, worden beschouwd als het ongewenste DNA wat moet worden afgebroken. Met oog op de werking van DNA zoals in de bovenstaande alinea’s is toegelicht, werkt de genetische modificatie neurobiologisch gezien op de volgende manier. Er wordt een gewenst single guide RNA (sgRNA) samen met het Cas9-eiwit geïntroduceerd in de menselijke cel 71. Het sgRNA bindt zich aan Cas en zal deze vervolgens leiden naar het target DNA, ofwel het

deel van het DNA waarin moet worden ‘geknipt’. Om te kunnen bepalen welk deel van het DNA moet worden afgebroken, wordt het ongewenste DNA gevolgd door een protospacer adjacent motif (PAM) sequentie. Deze PAM-sequentie heeft een belangrijke rol, aangezien er meerdere sequenties aan ongewenst DNA zijn ‘opgeslagen’ door CRISPR die juist niet moeten worden vernietigd. Doordat het ongewenste DNA wat wél moet worden afgebroken wordt gevolgd door een PAM-sequentie, zal het Cas9-eiwit alleen dit deel van het DNA vernietigen. Door deze actie ontstaat er een ‘gat’ in de DNA streng, die kan worden vervangen door een nieuw gen, dit heet homology directed repair, of zich zal herstellen waarbij het gat zich heelt, dit wordt non homologous end joining genoemd. In beide gevallen is de genmutatie echter verdwenen en zal het gen dus niet (meer) in staat zijn om te coderen voor de genetische aandoening en zal deze zich derhalve niet manifesteren bij het kind.

70 Jinek e.a. Science. 2012.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In this study, we investigated the sensitivity of the AET model output to five major input variables: the 30-minute Downward Surface Shortwave solar radiation fluxes (DSSF), and Land

This graph time point is taken from when the GNPs were added to the cells….……….72 Figure 5-7: Normalised calculated cytotoxicity using xCELLigence data of the GNPs to the

In the previous chapter, the BDAD was designed and developed, using open- source software, namely Hadoop and Spark, to be able to store data in a dis- tributed, fault-tolerant

Apart from three pages of introducing and contextualising the study (which will be responded to in the discussion) the History MTT in this section largely covers content

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

Sesessie of afskeiding was die strewe, veral onder Nasionaliste, om die Unie van Suid-Afrika uit die Britse Gemenebes van Nasies los te maak.. Vir baie

Dit onderzoek heeft opgeleverd dat Oriëntals heel goed een warmwaterbehandeling bij 41°C kunnen verdragen mits de bollen gedurende 4 dagen bij 20°C worden bewaard voor en na de

instandhouding  stimuleren  en  de  conflicten  met  ander  landgebruik  reduceren.  De  aanwezigheid  van  bevers  in  geschikte  zones  kan  bovendien  winst