Column
De strategische relevantie van de arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt heeft de laatste jaren sterk in de belangstelling gestaan. Vooral vanuit de beleids- sfeer van de overheid en vanuit de onderneming is de aandacht toegenomen. De redenen van deze verhoogde interesse roepen weliswaar geen ach terdocht op, maar enige argwaan is toch op zijn plaats. Het is eigenlijk niets anders dan flexibili sering en differentiatie wat de klok slaat. Het spel moet soepeler gespeeld worden; het aantal regels dient verminderd te worden. De spelers dienen zich meer over het speelveld te verspreiden: libe ro’s voor! Waar vroeger bedrijfstrouw hoog ge noteerd stond is momenteel mobiliteit het pa rool. De arbeidsmarkt lijkt meer en meer de smeerolie van de economie te worden. Van 1980 to t 1984 was de totale mobiliteit naar een baan vrij constant (ca. 12%). Daarna is deze sterk toe genomen van ongeveer 14% (1984) naar ruim 17,5%(1986).
De ontwikkeling wordt gedomineerd door de rechtstreekse verandering van baan naar baan die is toegenomen van ongeveer 6,5% in 1984 naar 10,5% in 1986. Van verstarring op de arbeids markt lijkt nauwelijks sprake meer. De arbeids mobiliteit vanuit een situatie van werkloosheid naar een baan is eveneens toegenomen en wel van 1,5% in 1980 tot 3,5% in 1985; in 1986 is deze mobiliteit echter wat teruggelopen. Toch zijn deze bewegingen op de arbeidsmarkt voor namelijk een zaak van participanten. Vanuit niet-participeren is de instroom bescheiden; in 1980 bedroeg deze arbeidsmobiliteit 3,5% in 1984,4,6% in 1985 en in 1986 4,8%.1
Het constateren van deze feiten geeft er nog geen verklaring voor. Het aantrekken van de economie zal zeker hebben bijgedragen tot deze ontwikke ling, maar wellicht dat ook de verbeterde werking van de arbeidsmarkt zelf een betekenisvolle fac tor is bij dit economisch herstel.
Het instellen van de focus op flexibilisering en mobiliteit houdt echter ook een blikvernauwing in. De arbeidsmarkt wordt dan gereduceerd tot een mechanisme ten behoeve van efficiency; haar strategische betekenis wordt daarmee uit het oog
verloren. Dat zou fnuikend kunnen zijn en tot een herhaling van de fouten uit het verleden — de jaren zeventig — kunnen leiden.
Strategieën hebben betrekking op veranderingen in de omgeving van een systeem. Veranderingen in de omgeving zijn van strategisch belang in zo verre zij van invloed zijn op de mogelijkheden om gestelde (beleids)doeleinden te bereiken. Voor de arbeidsmarkt betreffen deze strevingen zowel zelfregulatie als (opgelegde) doeleinden. Het streven naar volledige werkgelegenheid (a) en rechtvaardige verdeling van werkgelegenheid (b) kunnen tot opgelegde doeleinden gerekend wor den. De zelfregulatie-capaciteit kent een drietal doeleinden. Efficiënte allocatie (c) betreft het elimineren van knelpunten in de zin van vraag- en aanboddiscrepanties in kwantitatieve en kwa litatieve zin. Het handhaven van een concurre rend prijspeil (d) is eveneens een zelfstandige doelstelling waaraan autonome betekenis toe komt naast werkgelegenheid en allocatieve effi ciëntie. In het verleden is meer dan eens gebleken dat veronachtzaming van de prijs van arbeid wei nig directe gevolgen had voor de werkgelegenheid (of voor de allocatie van arbeid), zodat pas op langere termijn de nauwelijks herstelbare schade kon worden opgemeten.
Ten slotte behoort tot het strategisch concept van de arbeidsmarkt het beperken van de infor mele economie (e). Het stabiel functioneren van de arbeidsmarkt vergt dat deze vijf doeleinden worden nagestreefd en gerealiseerd. Het lijkt pre tentieus om een dergelijk breed concept voor de arbeidsmarkt als strategisch referentiekader te hanteren. De arbeidsmarkt staat onder invloed van een verscheidenheid aan omgevingskaders, zoals de economische omgeving (sectorstructuur en internationale arbeidsverdeling) en sociaal- normatieve ontwikkelingen vooral met betrek king to t (veranderingen in) aanspraken op en ver plichtingen aangaande arbeid. Ook het onderwijs kent een hoge mate van autonomie, evenals de sociale zekerheid, waardoor deze entiteiten een betekenisvolle omgeving van de arbeidsmarkt
zijn. De collectieve lastendruk is eveneens in hoge mate autonoom en derhalve een relevant omgevingskader.
Aldus ondergaat de arbeidsmarkt invloed van buitenaf en staan de vijf doeleinden onder per manente druk. De werkgelegenheid kan worden bedreigd door te geringe gevoeligheid voor werk loosheid en inflatie, zoals in het vorig decennium in ons land is gebeurd.2 Allocatieve efficiency staat tevens onder druk van de sociale zeker heid. Marktimperfecties kunnen door dit alles van substantiële betekenis worden. Voor ons land werden deze op 150 000 arbeidsjaren (1980) ge schat.3 Ook het prijspeil van arbeid — we duid den daar al op — heeft de neiging betrekkelijk on gevoelig te zijn binnen een bepaald tijdsbestek, zodat aan de doelstelling van volledige werkgele genheid meer afbreuk wordt gedaan dan nodig is. Regulering van het arbeidsvolume (collectieve arbeidsvoorwaarden) en hoge gemiddelde en mar ginale belastingen leggen in feite een rantsoene ring op van arbeid. Expansie van de informele economie is daarop tot nu toe het antwoord ge weest.
De arbeidsmarkt vormt een intermediaire struc tuur tussen de vijf gereleveerde doeleinden ener zijds en de omgevingskaders anderzijds. Strate gisch arbeidsmarktonderzoek vermag bij te dra gen tot inzicht in de interacties tussen de doel- handhaving met betrekking tot het genereren en verdelen van werkgelegenheid, het efficiënt en
concurrerend alloceren van arbeid en het beteu gelen van de informele economie èn autonome ontwikkelingen in belangrijke omgevingskaders. Juist de meerdimensionaliteit van dit referentie kader betekent dat vraagstukken van grote com plexiteit behandeld moeten worden. Dit stelt hoge eisen aan onderzoek. De werkzaamheden van de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarkt onderzoek zijn gericht op het doorlichten van de arbeidsmarkt vanuit dit denkbeeld.
De opbrengsten van deze aanpak zijn al tastbaar. De complexiteit van deze vraagstukken vergt echter continuïteit, zowel wat betreft het verza melen van gegevens en analyse als voor nadere studie ten behoeve van beleidsontwikkeling. Nu de jonge plant wortel heeft geschoten lijkt het verstandiger te oogsten dan te rooien. □ 11. A. van Stiphout
directeur OSA
Noten
1. Zie OSA-Trendrapport 1987, OSA-voorstudie nr. V 18, blz. 39-40.
2. Zie K.A. Springer, B. Compaijen en A.J. Vermaat,
Arbeidsmarkt en loonflexibiliteit, OSA-werkdocu- ment nr. W 25.
3. SER/Commissie Economische Deskundigen, Rapport Flexibiliteit van de arbeidsmarkt en werkloosheid,
Den Haag, 2 9 4 -1 9 8 7 , blz. 54.